Jakub Małecki, Ingeborg Bachmann

De Poolse schrijver en vertaler Jakub Małecki werd geboren op 25 juni 1982 in Kolo, Polen. Zie ook alle tags voor Jakub Malecki op dit blog.

Uit: Aangrenzende kleuren (Vertaald door Karol Lesman)

“Ze zat in een oude bruine stoel naar haar rechterhand te kijken en wist zeker dat er in dit huis meer mensen moesten zijn. Die gedachte kwam soms bij haar op. Later verdween die weer, verdrongen door een andere – bijvoorbeeld dat ze moest gaan ontbijten. Het gebeurde ook weleens, en wel vaker, dat er zich in haar hoofd een alleen haar bekende vlakke en oneindige weide uitstrekte, waarop verleden noch toekomst bestonden, gebeurtenissen noch mensen, alleen zij, naamloos, zonder leeftijd, zittend in het midden. Elke dag had ze twee of drie uren waarin alles op zijn plaats stond. Gewoonlijk vanaf het midden van de dag tot aan de warme maaltijd, en soms ook nog na de warme maaltijd. Ze herinnerde zich dan alles en iedereen, ze wist hoeveel mensen er in dit huis woonden en hoeveel er vroeger hadden gewoond. Krystian, dacht ze bijvoorbeeld. Mijn zoon heet Krystian. Ze noteerde zijn naam op een stuk pakpapier, op de eerste bladzijde van een boek dat ze van de plank had gepakt, soms op de tafel, om later geen wagen te hoeven stellen. Maar als dat Later dan naderbij kwam, en daarmee haar slechtere uren, snapte ze niets van haar krabbels, dan hadden die geen betekenis voor haar. Dan wachtte ze tot er weer een betere tijd kwam, tot ze opnieuw Aniela zou zijn, en niet alleen die afgestompte, zwijgende onbeweeglijkheid. Haar man heette Iwo en zat voor het grootste deel van de dag naar hetzelfde raam te kijken als zij. Gedrongen, mollig, comfortabel aangepast aan zijn stoel, baande hij zich aan haar zijde een weg door de opeenvolgende minuten. Ze ademden. Ze schraapten hun keel. Hij zuchtte, waarbij hij eventjes van houding veranderde, terwijl zij om de zoveel tijd overeind kwam, naar de kast liep, iets rechtzette, iets een centimeter de ene of een centimeter de andere kant op schoof, waarna ze naar haar plaats terugkeerde. Een door takken doorsneden strook zonlicht gleed van rechts naar links over hun benen, als iets levends. Ze gingen naar beneden voor de maaltijden, die hun schoondochter voor hen bereidde, en Iwo sprak elke keer bij het opstaan vier woorden: “Hartstikke lekker, Regina. Bedankt”. Ze keerden terug naar boven, naar hun twee ruime vertrekken op de omgebouwde zolderverdieping, gingen in hun stoelen zitten en vingen hun onderbroken strijd aan met de tijd. Zo nu en dan schonk hij ’s avonds een glaasje cognac voor hen in en dan zwaaide zij met een brede glimlach, alsof ze nog nooit van haar leven iemand zoiets geks had zien doen. Ze gaven commentaar op de weersveranderingen en deelden hun woede als de etenstijden zonder vooraankondiging naar de ene dan wel de andere kant van een tijdspanne werden verschoven. ’s Zondags trokken ze erop uit naar de kerk. Ze liepen langzaam, bogen naar de mensen, spraken met niemand. Bij thuiskomst vertelde zij hem wie ze had gezien, wie een nieuwe jas had gekocht en wie er in de mis niet bij was geweest, volkomen alsof Iwo haar niet had vergezeld bij dit uitje, alsof hij dat alles niet zelf had gezien.”

 

Jakub Małecki (Kolo, 25 juni 1982)

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ingeborg Bachmann werd geboren op 25 juni 1926 in Klagenfurt. Zie ook alle tags voor Ingeborg Bachmann op dit blog.

 

Een soort verlies

Samen gedeeld: seizoenen, boeken, muziek.
De sleutels, de theekopjes, de broodmand, lakens en een bed.
Een uitzet van woorden, gebaren – meegebracht, gebruikt, verbruikt.
De huisregels gevolgd. Gezegd. Gedaan. En steeds de hand gereikt.

Ik werd verliefd op winters, een Weens septet en zomers.
Op landkaarten, een bergdorp, een strand en een bed.
Hield data in ere, verklaarde beloften voor onverbrekelijk,
verafgoodde een Iets en was vroom voor een Niets

(de opgevouwen krant, de koude as, het blaadje met een notitie),
onbevreesd in het geloof, want dit bed was de kerk.

Uit de blik op het meer ontstond mijn onuitputtelijk schilderen.
Vanaf het balkon kon ik de volkeren, mijn buren, groeten.
Bij het haardvuur, in veiligheid, had mijn haar zijn diepste kleur.
Het bellen aan de deur was het alarm voor mijn vreugde.

Niet jou heb ik verloren,
maar de wereld.

 

Vertaald door Paul Beers en Isolde Quadflieg

 

Ingeborg Bachmann (25 juni 1926 – 17 oktober 1973)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e juni ook mijn blog van 25 juni 2023 en ook mijn blog van 25 juni 2020 en eveneens mijn blog van 25 juni 2019 en ook mijn blog van 25 juni 2018 en ook mijn blog van 25 juni 2017 deel 2.

Jakub Małecki

De Poolse schrijver en vertaler Jakub Małecki werd geboren op 25 juni 1982 in Kolo, Polen. Małecki studeerde aan de Economische Universiteit van Poznan. Hij heeft tot nu toe tien romans gepubliceerd, waarvoor hij meerdere prijzen heeft ontvangen. Hij vertaalt ook vanuit het Engels naar het Pools. Daarnaast werd Małecki genomineerd voor diverse literaire prijzen, waaronder de Angelusprijs en de Nike-literatuurprijs 2017. Hij woont als freelance schrijver met zijn vrouw in Warschau. In Polen verschijnt hij regelmatig op tv en radio, en geldt hij als een van de hoogst gewaardeerde schrijvers van de jongere generatie.

Uit: Roest (Vertaald door Karol Lesman)

“De dag waarop alles een einde nam boog hij zich over de spoorrails. Zijn vingers zaten onder het stof. De munten had hij in een rij gelegd, zodat de ene munt een klein beetje over de andere lag. Een klein stukje. Hij legde er nog twee in het midden recht, liep een eindje weg, keerde terug, legde er opnieuw eentje recht. Hij keek omhoog en schermde zijn ogen af. Een trein naderde uit de richting van de Stad. Het was een goederentrein, mooi zo.
‘Kom nou maar,’ zei Budzik ergens achter hem.
Hij trok zich terug en sloeg het stof van zijn handen. Het onkruid reikte tot zijn knieën, het gras golfde traag. Hij keerde terug op het uitgelopen pad en hield zijn handen achter zijn hoofd. Zijn nek was heet van de zon.
‘Misschien springen ze niet te ver weg.’
Budzik knikte. Zwijgend stonden ze te kijken. De oude locomotief trok allemaal dezelfde bruine wagons achter zich aan. Het was benauwd. En warm. Het geraas werd steeds luider.
Budzik zei uiteindelijk dat hij niet van plan was tussen het onkruid te gaan zoeken. De laatste keer had hij er blaren van brandnetels en wat al niet aan overgehouden. Szymek hurkte naast hem en steunde met zijn ar men op zijn knieën. Het enige wat te horen was, was het zoemen van een in het gras zwierende hommel en het gedender van zware wielen.
Ze kwamen hier bijna altijd als hij in Chojny logeerde. Ze namen metalen voorwerpen mee die ze hadden gevonden of gejat. Spijkers, schroeven, munten. Sommige waren later niet meer terug te vinden, ze werden onder het gewicht van de trein ver weg het gras of de struiken in geslingerd. De meeste vonden ze echter wel terug. Szymek had twee scharnieren die aan vlinders deden denken, een stuk of tien aan elkaar gekleefde munten in verschillende gedaantes, geplette schroeven en spijkers, de gelijkmatig afgesneden baan van een hamer, klodders van samengeplakt ijzerdraad en een fantasierijk uit elkaar getrokken zaagblad. Het meest enthousiast was hij nog over een halsketting die hij op de parkeerplaats voor hun woonblok had gevonden en die door de locomotief was omgesmolten tot een kronkelende slang met een oneffen huid. Soms stelde hij zich voor dat hij een meisje had en haar dat bijzondere cadeau schonk en dat zij uit dankbaarheid daarvoor smoorverliefd op hem werd. Hij bewaarde dit alles in een lege boomholte in de boomgaard van zijn oma. Oma wist er niet van, misschien wilde ze het niet weten. Ze had hem vast weleens bij de oude appelboom zien rondhangen, met een arm tot de elleboog in de dikke stam.
Deze keer was het Budzik die geluk had. Onder het gewicht van de locomotief waren zijn spijkers veranderd in een langwerpig dik web. Een deel ervan was onmiddellijk afgebroken, er was een netje, niet groter dan een hand, van over. Budzik hield zijn prooi tegen het zonlicht omhoog en met een glimlach van uit elkaar staande tanden keek hij door de kleine lichtgaatjes. Van de munten was geen spoor, ze waren een heel eind in de richting van het bos gevlogen.”

 

Jakub Małecki (Kolo, 25 juni 1982)