Leo Tolstoj werd geboren op 9 september 1828 op het landgoed Jasnaja Poljana, in de buurt van Toela. Hij kwam uit een familie van hoge adel. Zijn vroege leven op Jasnaja Poljana heeft een grote invloed uitgeoefend op de toekomstige schrijver. Daar maakte hij kennis met het leven van de arme boeren van Rusland. Ook had hij al vroeg kennis genomen van de gedichten, sprookjes en legenden van Poesjkin . In 1851 nadat hij grote schulden tijdens het gokken had gemaakt, vergezelde hij zijn oudere broer naar de Kaukasus en ging bij het leger. Hij deed mee in de Krim-oorlog waar hij zijn Sevastopol-verhalen schreef.
Na de oorlog ging Tolstoj naar Sint-Petersburg, waar hij zich aan de literatuur wijdde. In 1862 trouwde Tolstoj met Sofja Andrejevna Bers en ging weer op Jasnaja Poljana wonen. Hier vestigde hij een school voor de boerenkinderen. In deze jaren schrijft hij ook zijn beroemde roman Oorlog en Vrede en daarna Anna Karenina.
Daarna komt er een verandering in het werk van Tolstoj. Hij hield zich bezig met het geloof en schreef religieus-filosofische tractaten en raakte in conflict met de kerk omdat hij vond dat de eenvoudige boeren de dragers van het ware geloof waren. Hij deed afstand van zijn rijkdom en bediendes en ging zich wijden aan een eenvoudig leven. Hij ploegde het land, hakte hout en haalde zelf water. Maar hij bleef op Jasnaja Poljana wonen.
In 1910 overleed Tolstoj aan een longontsteking. Hij ligt begraven in een eenvoudig graf op Jasnaja Poljana.
Uit: Anna Karenina (Hoofstuk 1)
“Happy families are all alike; every unhappy family is unhappy in its own way.
Everything was in confusion in the Oblonskys’ house. The wife had discovered that the husband was carrying on an intrigue with a French girl, who had been a governess in their family, and she had announced to her husband that she could not go on living in the same house with him. This position of affairs had now lasted three days, and not only the husband and wife themselves, but all the members of their family and household, were painfully conscious of it. Every person in the house felt that there was so sense in their living together, and that the stray people brought together by chance in any inn had more in common with one another than they, the members of the family and household of the Oblonskys. The wife did not leave her own room, the husband had not been at home for three days. The children ran wild all over the house; the English governess quarreled with the housekeeper, and wrote to a friend asking her to look out for a new situation for her; the man-cook had walked of the day before just at dinner-time; the kitchen-maid, and the coachman had given warning.
Three days after the quarrel, Prince Stepan Arkadyevitch Oblonsky–Stiva, as he was called in the fashionable world–woke up at his usual hour, that is, at eight o’clock in the morning, not in his wife’s bedroom, but on the leather-covered sofa in his study. He turned over his stout, well-cared-for person on the springy sofa, as though he would sink into a long sleep again; he vigorously embraced the pillow on the other side and buried his face in it; but all at once he jumped up, sat up on the sofa, and opened his eyes.
“Yes, yes, how was it now?” he thought, going over his dream. “Now, how was it? To be sure! Alabin was giving a dinner at Darmstadt; no, not Darmstadt, but something American. Yes, but then, Darmstadt was in America. Yes, Alabin was giving a dinner on glass tables, and the tables sang, Il mio tesoro–not Il mio tesoro though, but something better, and there were some sort of little decanters on the table, and they were women, too,” he remembered”
De Vlaamse dichter en componist Gentil Theodoor Antheunis werd geboren te Oudenaarde op 9 september 1840. Hij was de schoonzoon van Hendrik Conscience. Hij schreef in verschillende dagbladen en tijdschriften liederen en gedichten, waarvan er onderscheidene door Willem De Mol op muziek zijn gezet, onder andere: Lentelied, Ik ken een lied, Droeve tijden, Bethlehem. Ze zijn alle verenigd in één bundel (1873). In 1874 werd hij door de Antwerpse Rederijkerskamer de Olijftak bekroond voor een minnelied. Verder gaf hij nog in het licht: Uit het hart, Liederen en gedichten (Dendermonde en Leiden, 1875); Liederkrans uit de Loverkens van Hoffmann van Fallersleben, met muziek van G. Antheunis (Gent, 1877); Leven, lieven en zingen (Gent, 1879). Een thans nog relatief bekend lied van hem is Mijn Vlaanderen heb ik hart’lijk lief.
Vergeefs
De nachtegaal de roos bemint;
En ’s avonds in den lentewind
Zingt hij verscholen in het loof.
De roos blijft voor den zanger doof;
De vogel kwijnt in stilte.
De roos bemint den adelaar;
Maar hij ontvouwt zijn vleuglenpaar
En stijgt en klimt… Waarheen? Waarheen?
En laat de lieve roos alleen.
De bloem verkwijnt in stilte.
Het zoetste lied klinkt vruchteloos;
Vergeefs ontplooit haar schoon de roos,
Als liefde ‘t oor niet open houdt
Of door het oog niet henenschouwt;
Dan kwijnt het hart in stilte.
De Nederlandse dichter, essayist en germanist Cornelis Onno Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook mijn blog van 8 juni 2007.
Vloedlijn
Hoe het voelt voor die eidereend niet meer
op deining te drijven, door het water
achtergelaten te zijn in het slijkgras,
op haar rug, haar vlerken gespreid
onder de zon van september – als wilde
zij, nog niet verregend tot warboel
van botten en veren, nog net eend, maar
niet in staat dat peilloze blauw,
boven haar te bevliegen, hier liggend en
dood nu pas eindelijk paren.