Peter Terrin, Gore Vidal, Kira Wuck, James Herriot, Stijn Streuvels, Alain-Fournier, Sergej Jesenin, Bernard Cooper, Louis Aragon

De Vlaamse schrijver Peter Terrin werd geboren in Tielt op 3 oktober 1968. Zie ook alle tags voor Peter Terrin op dit blog.

Uit: Monte Carlo

“De prins glundert. De belangrijkste dag van het jaar verloopt helemaal volgens plan. Met het verplichte diner achter de rug, met de praatjes tot een bevredigend einde gebracht, zoekt hij de hand van zijn Amerikaanse vrouw. Ze is zo elegant als haar ouders met haar naam hebben voorspeld.
De sfeer is gemoedelijk, het gezelschap is inmiddels aan elkaar gewend. Door de grote glaspartijen van de ontvangstruimte stroomt het zonlicht naar binnen, in de verte weerkaatst door de azuurblauwe zee, een schittering die men bijna kan horen. Een vogel in zweefvlucht trekt zijn aandacht, hoog tegen de hemel maakt hij steeds opnieuw rondjes, glijdt hij met de luchtstroom mee en keert zich er weer tegenin, als naait hij met zijn scherpe snavel lus na lus een onzichtbare scheur in de luchtlagen. En de prins wordt die vogel, hij kijkt neer op dit lapje grond tegen de flank van een berg, als een adelaar, hij kijkt mee over Gods schouder naar de menselijke bedrijvigheid, deze concentratie van inspanning en energie en intellect, deze roemruchte opeenhoping van buitengewone welvaart en architectuur, het romantische rijm met de kleuren van het gesteente hogerop, het verblindende wit van de gerangschikte jachten in de haven eronder – een prinsdom, bedenkt hij ouder en wijzer, en nostalgisch door de wijn, als een voortdurende, nooit in te lossen belofte. Daar pal middenin, haarscherp afgetekend, het circuit voor de grand prix. Een grillige ring van geladen afwezigheid.
Hij neemt de trouwring van zijn vrouw tussen de vingers en spreekt in stilte de hoop uit dat er vandaag geen doden zullen vallen, niet zoals vorig jaar. Met zijn andere hand strijkt hij zijn snor. Daarna keert de prins zich om naar zijn genodigden, maar in gedachten is hij bij Deedee.
Jack Preston was dertien toen hij aan de tractor van boer Colin sleutelde. Het was een oude Massey Ferguson, uit de vroege jaren dertig. Hij stond tegen een van de monumentale loodsen die dwars op de weg waren gebouwd, sommige zonder muren om het hooi droog te houden, zes aan weerskanten van de straat, die daardoor toch de indruk wekte een privéweg te zijn door het landbouwbedrijf van boer Colin. Sinds twee jaar was Jack Preston een zwijgzame jongen geworden; hij stond naast zijn moeder toen een man van het leger, met zijn pet tegen de glimmende knopen van zijn uniform, over hun hoofden heen het huis in staarde en woordelijk herhaalde wat hem was opgedragen.”

 

 
Peter Terrin (Tielt, 3 oktober 1968)

Lees verder “Peter Terrin, Gore Vidal, Kira Wuck, James Herriot, Stijn Streuvels, Alain-Fournier, Sergej Jesenin, Bernard Cooper, Louis Aragon”

Chanson pour mourir d’amour au temps de carnaval (Louis Aragon)

Bij Carnaval

 


Le Carnaval de Cassel door Alexis Bafcop, 1876

 

Chanson pour mourir d’amour au temps de carnaval

Dimanche et
Lundi nettoyez
Paris
Dimanche pleurons que mardi je rie
Lundi domino sans poudre de riz
L’amour se perdra dans ta féerie
Mardi
Mardi gras tous les toits sont frits
Mardi
Mardi gras
Mardi
Mardi gris
Par où t’en viens-tu
Mercredi des
Cendres

Mardi
Mercredi
Mon cœur s’y perdit

Mercredi me fait un signe de croix
Mercredi menteur veux-tu que je croie
Qu’Amour est en terre et déjà tout froid
Il est mon
Seigneur et je suis sa proie
La nuit sera longue et le lit étroit
Le ciel est ouvert tout rouge à l’endroit
Par où tu t’en vas
Mercredi descendre

Mardi
Mercredi
Mon cœur s’y perdit

 

 
Louis Aragon (3 oktober 1897 – 24 december 1982)
Neuilly-sur-Seine, de geboorteplaats van Louis Aragon

 

Zie voor de schrijvers van de 28e februari ook mijn vorige blog van vandaag.

100 jaar James Herriot, Peter Terrin, Gore Vidal, Stijn Streuvels, Alain-Fournier, Sergej Jesenin, Bernard Cooper, Louis Aragon

De Engelse schrijver en dierenarts James Herriot (pseudoniem van James Alfred Wight) werd geboren op 3 oktober 1916 in Sunderland. Zie ook alle tags voor James Herriot op dit blog en ook mijn blog van 3 oktober 2010.

Uit: All Things Wise and Wonderful

‘She won’t go anywhere without Emmeline,’ the lady explained.
‘Emmeline?’
‘The doll.’ She held up the rubber toy. ‘Since this trouble started Lucy has become devoted to her.’
‘I see. And what trouble is that?’
‘Well, it’s been going on for about two weeks now. She’s so listless and strange, and she hardly eats anything.’
I reached behind me to the trolley for the thermometer. ‘Right, we’ll have a look at her. There’s something wrong when a dog won’t eat.’
The temperature was normal. I went over her chest thoroughly with my stethoscope without finding any unusual sounds. The heart thudded steadily in my ears. Careful palpation of the abdomen revealed nothing out of the way.

 


Christopher Timothy (James) en Robert Hardy (Siegfried) in de tv-serie “All Creatures Great And Small” (1978 – 1990)

 

The lady stroked Lucy’s curly poll and the little animal looked up at her with sorrowful liquid eyes. ‘I’m getting really worried about her. She doesn’t want to go walks. In fact we can’t even entice her from the house without Emmeline.’
‘Eh?’
‘I say she won’t take a step outside unless we squeak Emmeline at her, and then they both go out together. Even then she just trails along like an old dog, and she’s only three after all. You know how lively she is norrnally.’
I nodded. I did know. This little poodle was a bundle of energy. I had seen her racing around the fields down by the river, jumping to enormous heights as she chased a ball. She must be suffering from something pretty severe, but so far I was baffled.

And I wished the lady wouldn’t keep on about Emmeline and the squeaking. I shot a side glance at David. I had been holding forth to him, telling him how ours was a scientific profession and that he would have to be really hot at physics, chemistry and biology to gain entrance to a veterinary school, and it didn’t fit in with all this.”

 


James Herriot (3 oktober 1916 – 23 februari 1995)

Lees verder “100 jaar James Herriot, Peter Terrin, Gore Vidal, Stijn Streuvels, Alain-Fournier, Sergej Jesenin, Bernard Cooper, Louis Aragon”

Louis Aragon, Thomas Wolfe, James Herriot, Wolf Klaussner, Johann Peter Uz, Niña Weijers

De Franse dichter, schrijver en essayist Louis Aragon werd geboren in 1897 in Parijs. Zie ook alle tags voor Louis Aragon op dit blog en ook mijn blog van 3 oktober 2010

L’Etrangère

Il existe près des écluses
Un bas quartier de bohémiens
Dont la belle jeunesse s’use
À démêler le tien du mien
En bande on s’y rend en voiture,
Ordinairement au mois d’août,
Ils disent la bonne aventure
Pour des piments et du vin doux

On passe la nuit claire à boire
On danse en frappant dans ses mains,
On n’a pas le temps de le croire
Il fait grand jour et c’est demain.
On revient d’une seule traite
Gais, sans un sou, vaguement gris,
Avec des fleurs plein les charrettes
Son destin dans la paume écrit.

J’ai pris la main d’une éphémère
Qui m’a suivi dans ma maison
Elle avait des yeux d’outremer
Elle en montrait la déraison.
Elle avait la marche légère
Et de longues jambes de faon,
J’aimais déjà les étrangères
Quand j’étais un petit enfant !

Celle-ci parla vite vite
De l’odeur des magnolias,
Sa robe tomba tout de suite
Quand ma hâte la délia.
En ce temps-là, j’étais crédule
Un mot m’était promission,
Et je prenais les campanules
Pour des fleurs de la passion

À chaque fois tout recommence
Toute musique me saisit,
Et la plus banale romance
M’est éternelle poésie
Nous avions joué de notre âme
Un long jour, une courte nuit,
Puis au matin : “Bonsoir madame”
L’amour s’achève avec la pluie.

 
Louis Aragon (3 oktober 1897 – 24 december 1982)

Lees verder “Louis Aragon, Thomas Wolfe, James Herriot, Wolf Klaussner, Johann Peter Uz, Niña Weijers”

Louis Aragon, Thomas Wolfe, James Herriot, Wolf Klaussner, Johann Peter Uz

De Franse dichter, schrijver en essayist Louis Aragon werd geboren in 1897 in Parijs. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2007 en ook mijn blog van 3 oktober 2008 en ook mijn blog van 3 oktober 2009 en ook mijn blog van 3 oktober 2010

Que serais-je sans toi

Que serais-je sans toi qui vins à ma rencontre

Que serais-je sans toi qu’un coeur au bois dormant
Que cette heure arrêtée au cadran de la montre

Que serais-je sans toi que ce balbutiement.

J’ai tout appris de toi sur les choses humaines

Et j’ai vu désormais le monde à ta façon

J’ai tout appris de toi comme on boit aux fontaines

Comme on lit dans le ciel les étoiles lointaines

Comme au passant qui chante on reprend sa chanson

J’ai tout appris de toi jusqu’au sens du frisson.

Que serais-je sans toi qui vins à ma rencontre

Que serais-je sans toi qu’un coeur au bois dormant

Que cette heure arrêtée au cadran de la montre

Que serais-je sans toi que ce balbutiement.

J’ai tout appris de toi pour ce qui me concerne

Qu’il fait jour à midi, qu’un ciel peut être bleu

Que Le bonheur n’est pas un quinquet de taverne

Tu m’as pris par la main dans cet enfer moderne

Où l’Homme ne sait plus ce que c’est qu’être deux

Tu m’as pris par la main comme un amant heureux.

Que serais-je sans toi qui vins à ma rencontre

Que serais-je sans toi qu’un coeur au bois dormant

Que cette heure arrêtée au cadran de la montre

Que serais-je sans toi que ce balbutiement.

Qui parle de Bonheur a souvent les yeux tristes

N’est-ce pas un sanglot que la déconvenue

Une corde brisée aux doigts du guitariste

Et pourtant je vous dis que le bonheur existe

Ailleurs que dans le rêve, ailleurs que dans les nues.

Terre, terre, voici ses rades inconnues.

Que serais-je sans toi qui vins à ma rencontre

Que serais-je sans toi qu’un coeur au bois dormant

Que cette heure arrêtée au cadran de la montre

Que serais-je sans toi que ce balbutiement.

Je sais je sais Tout est à faire

Dans ce siècle où la mort campait

Et va voir dans la stratosphère

Si c’est la paix

Éteint ici là-bas qui couve

Le feu court on voit bien comment

Quelqu’un toujours donne à la louve

Un logement

Quelqu’un toujours quelque part rêve

Sur la table d’être le poing

Et sous le manteau de la trêve

Il fait le point

[…]

C’est la paix qui force le crime

À s’agenouiller dans l’aveu

Et qui crie avec les victimes

Cessez le feu

 

Louis Aragon (3 oktober 1897 – 24 december 1982)

Lees verder “Louis Aragon, Thomas Wolfe, James Herriot, Wolf Klaussner, Johann Peter Uz”

Bernard Cooper, Gore Vidal, Stijn Streuvels, Sergej Jesenin, Alain-Fournier, Louis Aragon, Thomas Wolfe, James Herriot, Wolf Klaußner, Johann Peter Uz

 De Amerikaanse schrijver Bernard Cooper werd geboren op 3 oktober 1951 in Hollywood, California. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2009.

Uit: Between The Sheets

„So the guy who draws my blood — what do you call them? A blood-drawer? — tells me I’m his last needle-stick of the day.

I say, “Nobody’s ever called me a needle-stick before.”

“Make a fist,” he says, inspecting the crook of my arm where a blue vein rises to the surface of my skin. I can’t quite grasp that he’s going to jab it, the syringe half hidden on a tray behind his back. I used to know why veins are blue, but like most explanations, I forgot it long ago.

“After I’ve drained you dry,” he says, looking me in the eye to make sure I know he’s joking, “I’m off to the mall.” When he lowers his head, I see that his hair is thinning at the crown, and I guess he’s maybe 30, a few years older than me.

Fear makes my mouth taste metallic. The sounds in the room — air streaming through an overhead vent, the wheels of his chair on linoleum — are louder than they should be. I look away as he swabs my skin, feeling the icy kiss of antiseptic.

“You okay?” he asks.

“Fine,” I say, but it doesn’t sound convincing.

“Anyway,” he says, “my mother bought me a set of new sheets, and I’m going to the mall to return them. I’ve been sleeping on flowered sheets — really pretty, like a watercolor garden — and last week she comes over to my apartment, plops herself down on the couch and says, ‘Teddy, we have to talk. Now don’t get defensive, but the one thing I truly wish is that . . .’

“‘Mom,’ I say. ‘You know I’m never going to get married or give you grandchildren. We had this discussion years ago.’

“‘Who said anything about grandchildren? I’ve given up on grandchildren. As far as I’m concerned, you can make love with whomever or whatever you want. Far be it for me to oppress you with my hopes. What I was going to say is that I wish you’d let me buy you some sheets that are a little less . . . feminine.'”

I ask if she was joking.

“I wish! I just stare at her from the other end of the couch and say, ‘You might recall that your husband, my father, also sleeps on flowered sheets, and that hasn’t raised any serious doubts about his manhood. And what about Denny?’ That’s my older brother. ‘He sleeps on flowered sheets, too, and according to Lisa, Denny has to shave twice a day.'”

 cooper

Bernard Cooper (Hollywood, 3 oktober 1951)

 

De Amerikaanse schrijver, dramaticus en essayist Gore Vidal werd geboren op 3 oktober 1925 in West Point, New York. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2006 en ook mijn blog van 3 oktober 2007 en ook mijn blog van 3 oktober 2008 en ook mijn blog van 3 oktober 2009.

Uit: Point to Point Navigation: A Memoir

„My memory of the Depression is more of talk on the radio and in the house than of actual scenes of apple-selling in the street. Also, I did not always understand what I heard. When stock market shares fell, I thought that chairs were falling out of second-story windows. I did know that senators spent their days in the Senate chamber passing bills—dollar bills, I thought—from one to another, by no means an entirely surreal image.
At the age of five I sat in the Senate gallery and watched as T. P. Gore was sworn in for a fourth term. Defeated in 1920, he had made a triumphant return in 1930. I recall the skylit pale greens of the chamber so like the aquarium in the basement of the Commerce Building. I was also very much aware of my grandfather’s enemy (and my father’s friend and employer), the loudly menacing Franklin D. Roosevelt, with a black spot—like a dog’s—over his left eyebrow. He was always in the papers and on the radio; worse, there he was in practically every newsreel, smiling balefully at us and tossing his huge head about.

Finally, in the spring of 1932, I saw at first hand history before it was screened. A thousand veterans of the First World War had arrived in the capital to demand a bonus for their services in the late and, to my grandfather, unnecessary war. These veterans were known as the Bonus Army, or Boners for short. By June, there were seventeen thousand of them encamped around Washington and in deserted buildings near the Capitol. The city panicked. There was talk of a revolution, like the recent one in Russia, or the one in France, which I knew so well from having seen so many movies.“

 vidal

Gore Vidal (West Point, 3 oktober 1925)

 

De Vlaamse schrijver Stijn Streuvels, pseudoniem voor Frank Lateur werd geboren in Heule op 3 oktober 1871. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2006 en ook mijn blog van 3 oktober 2008 en ook mijn blog van 3 oktober 2009.

Uit: Prutske’s vertelselboek. De Opperdief

„DE boerinne van Tierelantierenhof had een zeune en hij hiet Jan, en Jan moest heele godsche dagen de koeien wachten. Zoo Jan wierd dat moe, en hij ging naar huis en hij zei:

– Zie, moeder, ‘k en wil de koeien niet meer wachten. ‘k Trek er van onder. ‘k Ga mijnen kost gaan zoeken, en trachten rijk man te worden.

En hij ging ’t land uit, zoo verre, tot hij aan een bosch kwam, en daar zag Jan al met eens een heelen troep heeren verschijnen, al even schoone gekleed met gouden strepen op hunnen frak, maar ze pakten Jan vast en vroegen hem:

– Waar gaat gij naartoe?

– Ik ben op zoek om rijke te worden zunder werken, zei Jan.

– Hewel, komt mee met ons.

– Welk ambacht doet gij? vroeg Jan.

– Stelen en rooven, maar moorden, nooit.

– Hewel, dat is mijn goeste, ‘k ga mee.

Zoo, Jan ging mee, en ze roofden en ze stolen overal, bij dage en bij nachte, al dat ze krijgen kosten. ’t En duurde niet lange of Jan kende zijn ambacht beter dan gelijk wie, en hij wierd kapitein van de bende, en ze hieten Jan den Opperdief.

Zoo, als hij daar nu lange bij was, en dat ze veel geld en goed thoope hadden, vroeg hij zekeren dag zijn deel en zei:

‘k Ga naar mijn huis.

Zoo, ze gaven hem zijn deel, en Jan trok naar huis.

’t Was in den winter. Hij klopte aan zijn deure en zijn moeder, de boerinne van Tierelantierenhof, deed open.

– Wel, dag moeder, leef-je nog?

– Hewel, menheere, ik en ken u niet.

– Moeder, ik ben uwe Jan, laat mij maar binnen. En hij gaf haar seffens geld voor brood en voor hout.

– Och moeder, ik ben nu toch rijke.

– Wel, mijne Jan, waar heb-je gij al dat geld gehaald?

– Al van stelen en rooven.“

streuvels

Stijn Streuvels (3 oktober 1871 – 15 augustus 1969)
Portret door Jan Van Der Smissen

 

De Russische dichter Sergej Aleksandrovitsj Jesenin werd geboren op 3 oktober 1878 in het dorpje Konstantinovo, bij Rjazan. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2008 en ook mijn blog van 3 oktober 2009.

Kein Lied nach meinem mehr, vom Dorf zu singen

Kein Lied nach meinem mehr, vom Dorf zu singen,
die Bretterbrücke kann nicht mehr ins Lied.
Ich seh die Birke Weihrauchkessel schwingen,
ich wohn ihr bei – der Abschiedsliturgie.

Aus meinem Leib gezogen ist die Kerze,
sie brennt herab, brennt golden und brennt stumm.
Von ihm, dem Mond, der Uhr, der Uhr dort hölzern,
les ich es ab; Die Zeit, Sergej – herum.

Übers blaue Feld kommt er gegangen,
kommt und kommt, der eiserne, der Gast.
Rauft die Halme aus, die Abendröte tranken,
und er ballt sie in der schwarzen Faust.

Hände ihr, ihr fremden, seelenleeren,
was ich sing, wenn ihr es greift, ists hin.
Ach, um ihn, der einst der Herr hier war -: die Ähren,
sie, die wiehern, trauern einst um ihn.

Seelenmessen dann und danach Tänze,
nach dem Wiehern schwingen sie das Bein.
Jene Uhr dort, ja, die Uhr dort, hölzern,
sagts dir bald: Sergej, es ist soweit
.

 

Vertaald door Paul Celan

Gut ist: unterm Herbsthimmel schütteln

Gut ist: unterm Herbsthimmel schütteln
den Apfelbaum Seele im Wind
und still sehn, wie die Sonne das Flüßchen
mit blitzender Pflugschar zerschnitt.

Und gut: aus dem Körper schlagen
den Nagel des Lieds, der dich glüht,
und in Weiß, wie an Feiertagen
erwarten den Gast vor der Tür:

Ich lern, ich bewahr mir tief innen
die Farben, des Faulbeerbaumes Licht;
nur Kargheit wärmt die Gefühle,
wenn das Leck dir die Rippen bricht.

Einstürzt lautlos der Sterne Kirchturm.
Blätter, Kerzen fürs Morgenrot, glühn.
Ich laß niemanden in mein Zimmer,
ich öffne keinem die Tür.

 

Vertaald door Rainer Kirsch

 jesenin

 Sergej Jesenin (3 oktober 1878 – 28 december 1925)

 

De Franse schrijver Henri Alain–Fournier werd geboren op 3 oktober 1886 in Épineuil-le-Fleuriel (Cher). Zie ook mijn blog van 3 oktober 2008 en ook mijn blog van 3 oktober 2009.

Uit: Le Grand Meaulnes

„Meaulnes reste un moment ébloui et titubant dans ce corridor noir. Il craint maintenant d’être surpris. Son allure hésitante et gauche le ferait, sans doute, prendre pour un voleur. Il va s’en retourner délibérément vers la sortie, lorsque de nouveau il entend dans le fond du corridor un bruit de pas et des voix d’enfants. Ce sont deux petits garçons qui s’approchent en parlant.

“Est-ce qu’on va bientôt dîner ? leur demande Meaulnes avec aplomb.

— Viens avec nous, répond le plus grand, on va t’y conduire.”

Et avec cette confiance et ce besoin d’amitié qu’ont les enfants, la veille d’une grande fête, ils le prennent chacun par la main. Ce sont probablement deux petits garçons de paysans. On leur a mis leurs plus beaux habits : de petites culottes coupées à mi-jambe qui laissent voir leurs gros bas de laine et leurs galoches, un petit justaucorps de velours bleu, une casquette de même couleur et un nœud de cravate blanc.

“La connais-tu, toi ? demande l’un des enfants.

— Moi, fait le plus petit, qui a une tête ronde et des yeux naïfs, maman m’a dit qu’elle avait une robe noire et une collerette et qu’elle ressemblait à un joli pierrot.

— Qui donc ? demanda Meaulnes.

— Eh bien, la fiancée que Frantz est allé chercher…”

Avant que le jeune homme ait rien pu dire, ils sont tous les trois arrivés à la porte d’une grande salle où flambe un beau feu. Des planches, en guise de table, ont été posées sur des tréteaux ; on a étendu des nappes blanches, et des gens de toutes sortes dînent avec cérémonie.“

 fournier

Alain-Fournier (3 oktober 1886 – 22 september 1914)

 

De Franse dichter, schrijver en essayist Louis Aragon werd geboren in 1897 in Parijs. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2007 en ook mijn blog van 3 oktober 2008 en ook mijn blog van 3 oktober 2009.

Les oiseaux déguisés

Tous ceux qui parlent des merveilles
Leurs fables cachent des sanglots
Et les couleurs de leur oreille
Toujours à des plaintes pareilles
Donnent leurs larmes pour de l’eau

Le peintre assis devant sa toile
A-t-il jamais peint ce qu’il voit
Ce qu’il voit son histoire voile
Et ses ténèbres sont étoiles
Comme chanter change la voix

Ses secrets partout qu’il expose
Ce sont des oiseaux déguisés
Son regard embellit les choses
Et les gens prennent pour des roses
La douleur dont il est brisé

Ma vie au loin mon étrangère
Ce que je fus je l’ai quitté
Et les teintes d’aimer changèrent
Comme roussit dans les fougères
Le songe d’une nuit d’été

Automne automne long automne
Comme le cri du vitrier
De rue en rue et je chantonne
Un air dont lentement s’étonne
Celui qui ne sait plus prier

 aragon

Louis Aragon (3 oktober 1897 – 24 december 1982)

 

De  Engelse schrijver en dierenarts James Herriot (pseudoniem van James Alfred Wight) werd geboren op 3 oktober 1916 in Sunderland. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2009.

 Uit: All Things Wise and Wonderful

 „He rolled his head from side to side. Oh God, but it’s worse for him. You’ve seen him in the car-he’s so interested in everything. Life wouldn’t be worth living for him if he lost his sight. And I don’t want to live any more either!

You mustn’t talk like that, Andrew, I said. That’s going too far. I hesitated. Please don’t be offended, but you ought to see your doctor.

Oh I’m always at the doctor, he replied dully. I’m full of pills right now. He tells me I have a depression.

The word was like a mournful knell. Coming so soon after Paul it sent a wave of panic through me.

How long have you been like this?

Oh, weeks. I seem to be getting worse.

Have you ever had it before?

No, never. He wrung his hands and looked at the floor. The doctor says if I keep on taking the pills I’ll get over it, but I’m reaching the end of my tether now.

But the doctor is right, Andrew. You’ve got to stick it and you’ll be as good as new.

I don’t believe it, he muttered. Every day lasts a year. I never enjoy anything. And every morning when I wake up I dread having to face the world again. What’s the use of going on? I know I’m going to be miserable for the rest of my life.

I am no psychiatrist but I knew better than to tell somebody in Andrew’s condition to snap out of it. And I had a flash of intuition.

All right, I said. Be miserable for the rest of your life, but while you’re about it you’ve got to look after this dog.

Like a man in a dream he bent and gathered his dog into his arms and shuffled along the passage to the front door. As he went down the steps into the street I called out to him. Keep in touch with your doctor, Andrew. Take your pills regularly-and remember, I raised my voice to a shout. Remember you’ve got a job to do with that dog.“

herriot 

James Herriot (3 oktober 1916 – 23 februari 1995)

 

De Amerikaanse schrijver Thomas Wolfe werd geboren op 3 oktober 1900 in Asheville, North Carolina. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2006 en ook mijn blog van 3 oktober 2008 en ook mijn blog van 3 oktober 2009.

Uit: You Can’t Go Home Again

 „I believe that we are lost here in America, but I believe we shall be found……I think the true discovery of our spirit, of our people, of our mighty and immortal land is yet to come. I think the true discovery of our own democracy is still before us……
I think the enemy is here before us, too……I think the enemy is here before us with a thousand faces, but I, we, know that all his faces wear one mask. I think the enemy is single selfishness and compulsive greed. I think the enemy is blind, but has the brutal power of his blind grab.
I think the enemy deceives us with false words and lying phrases, saying:
“See, I am one of you—I am one of your children, your son, your brother, and your friend. Behold how sleek and fat I have become—and all because I am just one of you, and your friend. Behold how rich and powerful I am—and all because I am one of you—shaped in your way of life, of thinking, of accomplishment….am I not just one of you? Am I not the living image of what each of you may hope to be, would wish to be, would desire for his own son? Would you destroy the glorious incarnation of your own heroic self? If you do, then, “says Enemy, “you destroy yourselves—you kill the thing that is most gloriously American, and in so killing, kill yourselves.”
He lies! And now we know he lies!. He is not gloriously, or in any other way, ourselves. He is not our friend, our son, our brother. And he is not American! For, although he has a thousand familiar and convenient faces, his own true face is old as Hell.
Look about you and see what he has done.

wolfe

Thomas Wolfe (3 oktober 1900 – 15 september 1938)

 

De Duitse schrijver Wolf Klaußner werd geboren op 3 oktober 1930 in Lichtenau. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2009.

Uit: Lebensläufe

„— Hoho. Ich kenne die Familie von früher her, aus meiner ehemaligen Tätigkeit, das waren gediegene Faschisten, bloß dein Conte nicht, der war das schwarze Schaf, ein Bauer obendrein, und dem sind jetzt alle Güter zugefallen, weil sie die Familie teils umgebracht oder nach New York vertrieben haben. Dem gehört inzwischen ein schöner Fleckenteppich in der Toskana, selbst wenn er es nicht wissen sollte, was ich nicht glaube. Wie es aussieht, kann er deine Tochter in Samt und Seide hüllen — da stinkst du ab.

— Angst, sagte Konrad, der nicht zugehört hatte, — kannte ich früher nie. Ich hatte ja nichts, riskierte also null, das heißt alles. Verzeih, ich bin schon seit einiger Zeit … wäre am liebsten als Schipper auf einen Kohlendampfer gegangen, aber seit ich Gritli habe, und es hat gefunkt am ersten Tag in der ersten Stunde, ich liebe sie mehr als mein Leben und die Kleine …

— Man sieht es, sagte Johannes, — ich habe noch nie ein Paar…

—Ich habe Angst, und nun gar jetzt: Mit dreizehn Jahren schwanger, wie soll sie eine Geburt überstehen?

— Die Kinder küßten sich hingerissen.

— Die ist zäh, sagte der Freund, — und wenn die beiden nur zwei Jahre in solchem Rausch leben: Hat es sich dann gelohnt? Dann hat es sich gelohnt. Mag kommen was mag. Konrad Loy schwieg lange. Von der Ebene herauf kam kühlender Wind.

— Du wirst es nicht glauben: Ich bin ein anderer geworden und darf nicht mehr so weitermachen, als hätte ich nichts zu tun mit dem äußeren Leben. Man hat mir einen Lehrauftrag angeboten — hab abgelehnt — aber ich nehme ihn an. Wird Gritli nicht recht sein.

Johannes zündete sich eine schwere Zigarre an, drehte sie im Mund, zog gewaltig durch und sagte durch den Qualm: — Und mir auch nicht (— Dir? Kann dir doch …) weil ich nämlich eines Juristen bedarf. Hast du eigentlich je Prozesse geführt?“

klaussner

Wolf Klaußner (3 oktober 1930 – 3 april 2005)
Lichtenau (Geen portret beschikbaar)

 

De Duitse dichter en schrijver Johann Peter Uz werd geboren op 3 oktober 1720 in Ansbach. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2009.

Die Rose

Der Frühling wird nun bald entweichen:
Die Sonne färbt sein Angesicht:
Er schmachtet unter welken Sträuchen;
Und findet seinen Zephyr nicht.

Er hinterläßt uns, da er fliehet,
Den Ausbund seiner Lieblichkeit.
Die Rose, die in Purpur blühet,
Verherrlicht seine lezte Zeit.

Du, Rose! sollst mein Haupt umkränzen:
Dich lieben Venus und ihr Sohn.
Kaum seh ich dich im Busche glänzen,
So wallt mein Blut, so brenn ich schon.

Ich fühl ein jugendlich Verlangen,
Ein blühend Mädchen hier zu sehn,
Um dessen rosenvolle Wangen
Die jungen Weste süsser wehn.

uz

 Johann Peter Uz (3 oktober 1720 – 12 mei 1796)

Alain-Fournier, Stijn Streuvels, Peter Terrin, Bernard Cooper, Sergej Jesenin, Gore Vidal, Louis Aragon, James Herriot, Thomas Wolfe, Wolf Klaußner, Johann Peter Uz

De Franse schrijver Henri Alain–Fournier werd geboren op 3 oktober 1886 in Épineuil-le-Fleuriel (Cher). Zie ook mijn blog van 3 oktober 2008.

Uit: Le Grand Meaulnes

„On aborda devant un bois de sapins. Sur le débarcadère, les passagers durent attendre un instant, serrés les uns contre les autres, qu’un des bateliers eût ouvert le cadenas de la barrière… Avec quel émoi Meaulnes se rappelait dans la suite cette minute où, sur le bord de l’étang, il avait eu très près du sien le visage désormais perdu de la jeune fille ! Il avait regardé ce profil si pur, de tous ses yeux, jusqu’à ce qu’ils fussent près de s’emplir de larmes. Et il se rappelait avoir vu, comme un secret délicat qu’elle lui eût confié, un peu de poudre restée sur sa joue…

À terre, tout s’arrangea comme dans un rêve. Tandis que les enfants couraient avec des cris de joie, que des groupes se formaient et s’éparpillaient à travers bois, Meaulnes s’avança dans une allée, où, dix pas devant lui, marchait la jeune fille. Il se trouva près d’elle sans avoir eu le temps de réfléchir :

« Vous êtes belle », dit-il simplement.

Mais elle hâta le pas et, sans répondre, prit une allée transversale. D’autres promeneurs couraient, jouaient à travers les avenues, chacun errant à sa guise, conduit seulement par sa libre fantaisie. Le jeune homme se reprocha vivement ce qu’il appelait sa balourdise, sa grossièreté, sa sottise. Il errait au hasard, persuadé qu’il ne reverrait plus cette gracieuse créature, lorsqu’il l’aperçut soudain venant à sa rencontre et forcée de passer près de lui dans l’étroit sentier. Elle écartait de ses deux mains nues les plis de son grand manteau. Elle avait des souliers noirs très découverts. Ses chevilles étaient si fines qu’elles pliaient par instants et qu’on craignait de les voir se briser.

Cette fois, le jeune homme salua, en disant très bas :

« Voulez-vous me pardonner ?

— Je vous pardonne, dit-elle gravement. Mais il faut que je rejoigne les enfants, puisqu’ils sont les maîtres aujourd’hui. Adieu. »

Augustin la supplia de rester un instant encore. Il lui parlait avec gaucherie, mais d’un ton si troublé, si plein de désarroi, qu’elle marcha plus lentement et l’écouta.

« Je ne sais même pas qui vous êtes », dit-elle enfin.

Elle prononçait chaque mot d’un ton uniforme, en appuyant de la même façon sur chacun, mais en disant plus doucement le dernier… Ensuite elle reprenait son visage immobile, sa bouche un peu mordue, et ses yeux bleus regardaient fixement au loin.

« Je ne sais pas non plus votre nom », répondit Meaulnes.

Ils suivaient maintenant un chemin découvert, et l’on voyait à quelque distance les invités se presser autour d’une maison isolée dans la pleine campagne.

« Voici la “maison de Frantz”, dit la jeune fille ; il faut que je vous quitte… »

Elle hésita, le regarda un instant en souriant et dit :

« Mon nom ?… Je suis mademoiselle Yvonne de Galais… »

Et elle s’échappa.“

fournier

Alain-Fournier (3 oktober 1886 – 22 september 1914)

 

 

De Vlaamse schrijver Stijn Streuvels, pseudoniem voor Frank Lateur werd geboren in Heule op 3 oktober 1871. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2006 en ook mijn blog van 3 oktober 2008.

 

Uit: De Vlasschaard

 

“Alzoo sleepte de lange winter voort, zonder een krimmeltje klaarte, in blijvende eentonigheid. Het voorjaar was al ingezet aan den tijd, maar alles bleef gesloten, toegedekt met duisternis van lange nachten en dagen daartusschen die geen dagen waren. Hoe het te noemen ’t schemeren dat van al onder uit de wolken zimperde, doodgedaan door dikken smoor, de dofheid, die zonder blos van morgen- of gloei van avondstond, een korte spanne tijds de nachten vaneen scheidde en de wereld van de eene duisternis in de andere dompelde.

De lucht was vol nattigheid; mist en waterstof zweefde in slunsen en drendels vóor den wind weg en daarin draaiden en wentelwiekten de kraaien als doodzonden zoo zwart en ze schreeuwden de eenbaarlijke triestheid in wilde kreten over ’t land.

Vermeulen stond dat te bezien door ’t venster.

– Springtijd! spotte de boer ingrimmig, ’t gelijkt beter aan de donkere zes-weken! Eene onbenamelijke verveling teisterde hem. Hij draaide rond in doelloosheid, wrokkig tegen ’t almachtige element dat hij niet bemeesteren kon en dat hem opgesloten hield in die groote, dompige keuken waar hij omdoolde met de vuisten in de broekzakken, als een noodsche winterbeer, van het venster naar ’t vuur en van ’t vuur weer naar ’t venster. Elke dag bracht den boer een nieuwe ontgoocheling. ’s Morgens kwam hij met weerzin uit den warmen polk, moe van ’t liggen en kwaad omdat hij daar in de doezeling van den slaap, de komst van ’t open weer niet kon afwachten.

Dat het ’s winters wintert vier maanden lang, dat verdroeg Vermeulen best; dat waren zijn kweekmaanden om te belijven na de lastigheid van ]’t zomerwerk; maar dat er na die vier maanden nog geen opening of schof en kwan in de lucht en geen zierken troost of leven te speuren viel als de tijd er was, de zaaitijd en ’t werk van de voorjaarsche dricht begon te dwingen, als ’t boerenjaar anders beginnen moest en ’t altijd voort slegge en zeever bleef en altijd nieuwe vrachten nattigheid in de lucht kwamen bijgemeerd… en dat er niets aan te beteren en alle vloeken machteloos bleef en de spijt moest verkropt worden:

– Zoo eens eigen herte te moeten opfretten! ’t land ligt doorgrinseld als een zompe, ’t wordt allangs om natter, – de grachten spoelen sleekvol en die smodderige misten… Verleden jaar was de dricht al vergeten en hadden we kweekende weer: het vlas stond al uit!”

 

Stijn_Streuvels

Stijn Streuvels (3 oktober 1871 – 15 augustus 1969)
Portret door Gerard Vekeman

 

De Vlaamse schrijver Peter Terrin werd op 3 oktober 1968 geboren in Tielt. Hij studeerde aan de universiteit van Gent. Terrin schrijft romans, verhalen en beschouwingen. Vrouwen en kinderen eerst (2004) werd genomineerd voor de BNG Literatuurprijs. Zowel Blanco (2003) als de verhalenbundel De bijeneters (2006) haalde de longlist van de AKO Literatuurprijs. Voor De bijeneters kreeg hij de Prijs Letterkunde van de Provincie West-Vlaanderen.  Hij werd door critici geprezen als een literair buitenbeentje, een onmodieus, klassiek schrijver. Peter Terrin schrijft een blog voor Knack.be.

 

Uit: De bewaker

 

‘Hij is halverwege de kelder aanbeland. Ik acht het ogenblik rijp om langzaam mijn Flock te richten, om geleidelijk, met de indringer nog op afstand, mijn houding te veranderen. Meteen trillen mijn gestrekte armen onder hun eigen gewicht, niet van vermoeidheid echter, ik zal lang volhouden, zo lang als het nodig is. Ik gok erop dat hij rechtshandig is, ik mik rechts van het licht, en iets hoger, naar de borst. Hij loop [sic] recht in onze val, we hoeven niets te doen. Dan houdt hij halt en laat de zaklamp onbeweeglijk voor onze voeten schijnen. De lichtkegel reikt tot een paar meter van onze schoentippen. Het is duidelijk dat hij iets heeft opgemerkt. Mijn wijsvinger heeft de trekker zo goed als overgehaald. ‘Hallo? Zijn jullie daar?’ Een zware bas, die het beeld van een grote man oproept. Harry zwijgt, ik ook. Nog één stap in onze richting en hij sterft. Maar de man blijft waar hij staat. ‘Zijn jullie daar?’ Boven het licht heb ik een witte blikkering gezien, tanden. Ik richt de Flock een fractie hoger. ‘Ik ben het,’ zegt hij. ‘De bewaker.’

 

terrin

Peter Terrin (Tielt, 3 oktober 1968) 

 

 

De Amerikaanse schrijver Bernard Cooper werd geboren op 3 oktober 1951 in Hollywood, California. Hij groeide als jonge homosexueel op in het Los Angeles van de jaren vijftig en zesrig. Sexualiteit, familierelaties, verlies en aids zijn dan ook terugkerende thema’s in zijn werk. Hij scdhreef twee bundels met memoires Truth Serum en Maps to Anywhere, een bundel met korte verhalen Guess Again en een roman A Year of Rhymes.

Uit: The Bill from My Father

A week later, my father sat beside me in the east wing of Saint Joseph’s Hospital, in Oxnard, waiting for an appointment with a geriatric specialist, less than pleased to be there. He wouldn’t have come at all if Brian hadn’t known Dr. Montrose personally and vouched for her reputation. Despite Dad’s mistrust for people in the medical profession, and whatever his misgivings about two men living together, he was proud that his son had snagged himself a doctor. Brian had a degree in psychology, not medicine, but a doctor was a doctor in my father’s book, and he couldn’t care less if an M. or Ph. preceded the D.

He turned to face me, his glasses flashing. “I don’t want you to watch me grow old.”

“Believe me,” I said, “there are plenty of things worse than growing old.”

“Such as?”

“Such as not growing old.”

For a moment we were allied in silence, remembering Bob and Gary and Ron. Their deaths were done, but their dying survived them.

“Look at it this way,” I said. “We’re growing old together.”

“It’s happening faster to me.”

“No, Dad. You and I are aging at the same rate.”

“Time goes faster when you’re older.”

“It only seems to go faster. It can’t go faster for you than it does for me.” No sooner had I said this than I realized that Einstein had, in fact, proven time’s relativity. I forged ahead anyway. “I know this is hard for you, but there may be a medical reason for your confusion…”

“Who’s confused?”

“Well, I am, for one. I’ve been confused by several things you’ve done recently. Especially your trip into the city last week. Things I’ve chalked up to…your temperament.”

“Well, I am, for one. I’ve been confused by several things you’ve done recently. Especially your trip into the city last week. Things I’ve chalked up to…your temperament.”

“I got news for you: having a temperament doesn’t make me a bad person.”

A bedraggled man in a wheelchair rolled himself into the waiting room. A thin blue tube snaked from his nostrils to a portable oxygen tank.

“Your behavior may have a physiological cause,” I continued. “It could be treatable. There’s no harm in talking to Dr. Montrose.”

“She sure as hell won’t tell me anything I couldn’t tell myself.”

“She might be able to suggest a new medication or changes in your regimen.” I didn’t mention Alzheimer’s or geriatric dementia, though these possibilities must have occurred to my father, too.”

 

cooper

Bernard Cooper (Hollywood, 3 oktober 1951)

 

De Russische dichter Sergej Aleksandrovitsj Jesenin werd geboren op 3 oktober 1878 in het dorpje Konstantinovo, bij Rjazan. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2008.

 

Saufen hier wieder, prügeln sich…

Saufen hier wieder, prügeln sich, jammern,
Wo die Harmonika spielt, gelben Frust.
Hinterbliebenes hat sich versammelt
Im Angedenken der Moskauer Rus’.

Auch ich selber, gesenkten Hauptes,
Spül mir die Augen mit Weinflaschen aus;
Um dies Verhängnis nicht länger zu schauen,
Dass durch das Hirn mal was anderes saust.

Jedem scheint etwas auf immer verloren.
Mein hellblauer Juni! Schwarzblauer Mai!
Riecht es nicht deshalb nach Aas und Vergornem
Im haltlosen Abgrund der Zecherei.

Den Russen spült’s heute so fröhlich die Blase:
Spiritus rinnt selbstgebrannt im Kanal.
Der Musiker mit eingefallener Nase
Singt von der Wolga und von der Tscheka.

Irgendwas Böses in glasigen Blicken,
Unduldsames im lauten Gegröl.
Leid tun ihnen die unreifen Böcke,
Die blühendes Leben so hitzig zerstört.

Wo sind wohl jene, die weit fort entfleuchten?
Ob unser Licht diese Weiten durchdringt?
Der Musikant heilt mit Sprit jene Seuche,
Die er sich einst in Kirgisien fing.

Nein! Solche sind nicht zu Boden zu treten.
Solcher Abschaum Sorgen nicht kennt.
Du, mein Rassenland, du mein Rass … sä … land…
Mein asiatischer Kontinent!

 

Haine nackt, gemähte Felder

Haine nackt, gemähte Felder,
Wasserlauf bringt Nebelwolken.
Als ein Rad die stille Sonne
Hinter blaue Berge rollte.

Weg hat’s Träumen angefangen,
Den man neu geebnet grade:
Er muss nicht mehr, nicht mehr lange
Auf den grauen Winter warten.

Ach, ich sah im Nebel gestern
Durch das klangerfüllte Dickicht:
Roter Mond hat sich als Füllen
Eingespannt vor unsern Schlitten.
Vertaald door Eric Boerner

jesenin

Sergej Jesenin (3 oktober 1878 – 28 december 1925)

 

 De Amerikaanse schrijver, dramaticus en essayist Gore Vidal werd geboren op 3 oktober 1925 in West Point, New York. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2006 en ook mijn blog van 3 oktober 2007 en ook mijn blog van 3 oktober 2008.

 

Uit: The Golden Age

 

Attendants parked cars in front and to the side of the mock-Georgian facade of the house of what would have been his brother-in-law, Blaise Delacroix Sanford, had Timothy and Blaise’s half sister, Caroline Sanford, ever had time to get married in those busy years when, together, they had created a film studio that, for a time, nearly changed movie history until . . . What was the name, he wondered, of Olivia De Havilland’s sister? The one who was now the lead in Rebecca.

Timothy parked at the front door. He could almost hear what’s-her-name’s voice over the screen: “Last night I dreamed I had gone back to Manderley”–or whatever the line was. Purest junk, of course. Timothy preferred his own “true to life” Hometown series of movies, but the public was supposed to be more at home with beautiful houses and beautiful people and a dark mystery at the heart of it all; not to mention a great fire that reveals a terrible secret. Even so, he had wanted desperately to direct Rebecca: something un-Farrellesque in every way.

The butler was since his time. “Sir?”

Timothy gave his name. Then: “Is my film crew here?”

The butler was now all attention. “Oh, yes, Mr. Farrell! This is an honor, sir. To meet you. Your camera people are setting up in the library.” The drawing room was full of Washington grandees, some elected; some born in place, like Alice Roosevelt Longworth, wearing for once the wrong blue; some newly arrived from abroad now that England and France were at war with Germany. Nevertheless, for an average American like the butler, the defining, the immortalizing presence of The Movies took precedence over everything else. “Shall I show you into the library, sir?”

“No, not yet. I must say hello. . . .”

Timothy had forgotten the rapid lizardlike Washington gaze when someone new enters an important drawing room. Conversations never drop a beat and all attention remains fixed on one’s group and yet the newcomer is quickly registered and placed and then set to one side, until needed. The Hollywood stare was far more honest, more like that of the doe frozen in a predator’s sight line. Fortunately, Timothy’s face was not absolutely familiar to anyone except Frederika Sanford, Blaise’s wife, who now moved swiftly through her room filled with guests, many in military uniform, some drably American, some exotically foreign, like the embassy attaches. War or peace?”

GoreVidalcirca1949

Gore Vidal (West Point, 3 oktober 1925)
Rond 1949

 

De Franse dichter, schrijver en essayist Louis Aragon werd geboren in 1897 in Parijs. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2007 en ook mijn blog van 3 oktober 2008.

 

 

Nous dormirons ensemble

 

Que ce soit dimanche ou lundi

Soir ou matin minuit midi

Dans l’enfer ou le paradis

Les amours aux amours ressemblent

C’était hier que je t’ai dit

Nous dormirons ensembles

C’était hier et c’est demain

Je n’ai plus que toi de chemin

J’ai mis mon cœur entre tes mains

Avec le tien comme il va l’amble

Tout ce qu’il a de temps humain

Nous dormirons ensemble

Mon amour ce qui fut sera

Le ciel est sur nous comme un drap

J’ai refermé sur toi mes bras

Et tant je t’aime que j’en tremble

Aussi longtemps que tu voudras

Nous dormirons ensemble

 

 

 

Les Lilas Et Les Roses 

 

O mois des floraisons mois des métamorphoses

Mai qui fut sans nuage et Juin poignardé

Je n’oublierai jamais les lilas ni les roses

Ni ceux que le printemps dans les plis a gardés

 

Je n’oublierai jamais l’illusion tragique

Le cortège les cris la foule et le soleil

Les chars chargés d’amour les dons de la Belgique

L’air qui tremble et la route à ce bourdon d’abeilles

Le triomphe imprudent qui prime la querelle

Le sang que préfigure en carmin le baiser

Et ceux qui vont mourir debout dans les tourelles

Entourés de lilas par un peuple grisé

 

Je n’oublierai jamais les jardins de la France

Semblables aux missels des siècles disparus

Ni le trouble des soirs l’énigme du silence

Les roses tout le long du chemin parcouru

Le démenti des fleurs au vent de la panique

Aux soldats qui passaient sur l’aile de la peur

Aux vélos délirants aux canons ironiques

Au pitoyable accoutrement des faux campeurs

 

Mais je ne sais pourquoi ce tourbillon d’images

Me ramène toujours au même point d’arrêt

A Sainte-Marthe Un général De noirs ramages

Une villa normande au bord de la forêt

Tout se tait L’ennemi dans l’ombre se repose

On nous a dit ce soir que Paris s’est rendu

Je n’oublierai jamais les lilas ni les roses

Et ni les deux amours que nous avons perdus

 

Bouquets du premier jour lilas lilas des Flandres

Douceur de l’ombre dont la mort farde les joues

Et vous bouquets de la retraite roses tendres

Couleur de l’incendie au loin roses d’Anjou

 

aragon

Louis Aragon (3 oktober 1897 – 24 december 1982)

 

 

De  Engelse schrijver en dierenarts James Herriot (pseudoniem van James Alfred Wight) werd geboren op 3 oktober 1916 in Sunderland. Alf Wight was de zoon van een lasser op een scheepswerf. Als jongeman woonde hij in Glasgow, waar hij in 1939 afstudeerde als dierenarts aan het Glasgow Veterinary College. In datzelfde jaar trok hij naar Engeland, waar hij werk vond als assistent in Thirsk, in Yorkshire. Wight noemde het echter in zijn boeken Darrowby. Hij bleef de rest van zijn loopbaan op hetzelfde adr
es, Kirkgate 23, werken. De praktijk is gerestaureerd en is nu een museum. Hij werkte samen met Donald Sinclair, die van Wight de fictieve naam Siegried Farnon meekreeg, en Donalds jongere broer Brian, die bekend zou worden als Tristan. In 1941 trouwde hij met Joan. ’s Avonds vertelde Wight steeds verhalen over de gebeurtenissen van de afgelopen dag. Zijn vrouw zette hem aan die op te schrijven. In 1970 verscheen dan eindelijk zijn eerste boek, If Only They Could Talk, onder het pseudoniem James Herriot.  In 1978 was zijn succes enorm. De BBC besloot een televisieserie te maken met de titel All Creatures Great and Small. Uiteindelijk werden 91 afleveringen gemaakt in 7 series, verspreid over dertien jaar (1978-1990). Ook werden er 3 zogenaamde specials van 90 minuten opgenomen (1983-1985-1990). Zijn boeken werden vertaald in veertig talen en kenden een oplage van miljoenen.

 

Uit: The Real James Herriot

 

„23 February 1995 was a beautiful day in my part of North Yorkshire. From the top of Sutton Bank on the western edge of the North York Moors National Park, it was possible to see right across the Vale of York to the Yorkshire Dales over thirty miles away. The sun shone brightly out of a cloudless winter sky and I could clearly see the familiar bulk of Pen Hill, standing majestically over the entrance to Wensleydale — the fresh whiteness of its snow-dusted slopes in vivid contrast to the dark green dale below. It was a cold, crisp, perfect winter’s day, one that normally would have had me longing to walk for mile after mile in the clean air. It was a day when I should have felt glad to be alive.
The timeless magic of the Dales has always thrilled me but, on that brilliant February day, my mood was one of emptiness, as I knew that I would never again gaze across at those distant hills without a feeling of nostalgia and regret. On that day a great friend had did. His name was James Alfred Wight, a father in whose company I had spent countless happy hours. A man I shall never forget.
I was not alone in my sorrow. On that same day, others all over the world were also mourning the loss of a friend. His name was James Herriot, the country practitioner whose skill as a writer had elevated him to the statue of the world’s most famous and best-loved veterinary surgeon. This incredibly successful storyteller, who sold more than 60 million books which had been translated into over twenty languages, wrote with such warmth, humour and sincerity that he was regarded as a friend by all who read him.“

 

alf_wight

James Herriot (3 oktober 1916 – 23 februari 1995)

 

De Amerikaanse schrijver Thomas Wolfe werd geboren op 3 oktober 1900 in Asheville, North Carolina. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2006 en ook mijn blog van 3 oktober 2008.

Uit: Look Homeward, Angel

This is a moment:

An Englishman named Gilbert Gaunt, which he later changed to Gant (a concession probably to Yankee phonetics), having come to Baltimore from Bristol in 1837 on a sailing vessel, soon let the

profits of a public house which he had purchased roll down his improvident gullet.  He wandered westward into Pennsylvania, eking out a dangerous living by matching fighting cocks against the

champions of country barnyards, and often escaping after a night spent in a village jail, with his champion dead on the field of battle, without the clink of a coin in his pocket, and sometimes

with the print of a farmer’s big knuckles on his reckless face.

But he always escaped, and coming at length among the Dutch at harvest time he was so touched by the plenty of their land that he cast out his anchors there.  Within a year he married a rugged young widow with a tidy farm who like all the other Dutch had been charmed by his air of travel, and h
is grandiose speech, particularly when he did Hamlet in the manner of the great Edmund Kean.  Every one said he should have been an actor.

The Englishman begot children–a daughter and four sons—lived easily and carelessly, and bore patiently the weight of his wife’s harsh but honest tongue.  The years passed, his bright somewhat

staring eyes grew dull and bagged, the tall Englishman walked with a gouty shuffle: one morning when she came to nag him out of sleep she found him dead of an apoplexy.  He left five children, a mortgage and–in his strange dark eyes which now stared bright and open–something that had not died: a passionate and obscure hunger for voyages.

So, with this legacy, we leave this Englishman and are concerned hereafter with the heir to whom he bequeathed it, his second son, a boy named Oliver.  How this boy stood by the roadside near his

mother’s farm, and saw the dusty Rebels march past on their way to Gettysburg, how his cold eyes darkened when he heard the great name of Virginia, and how the year the war had ended, when he was still fifteen, he had walked along a street in Baltimore, and seen within a little shop smooth granite slabs of death, carved lambs and cherubim, and an angel poised upon cold phthisic feet, with a smile

of soft stone idiocy–this is a longer tale.

 

Thomases_Wolf

Thomas Wolfe (3 oktober 1900 – 15 september 1938)

 

De Duitse schrijver Wolf Klaußner werd geboren op 3 oktober 1930 in Lichtenau. Hij bezocht het gymnasium in Ansbach en Neurenberg en studeerde daarna Engels in Erlangen en München. Na zijn studie werkte hij als docent en als vertaler. Met schrijven begon hij toen hij achttien was. Een van zijn belangrijkste thema’s was het ontstaan van het fascisme op het platteland.

 

Uit: Lebensläufe

 

Trotz aller scheinbaren Leichtigkeit hatte Loy sein Leben nie als Via Triumphalis gesehen, sich eher furchtsam gewundert, daß ihm Schwierigkeiten erspart blieben, die anderen schwer zu schaffen machten. Es waren gewaltige Brocken auf seinem Weg gelegen und er hatte sie umgehen können, mit Disziplin und Überlegung. Er hatte öfters die Zähne zusammengebissen als es zum Beispiel Johannes Schmidtkunz scheinen mochte, der ihn für ein Glückskind hielt und es ihm gönnte, doch dieser Status ist nicht dauerhaft. Wie schnell das geht, sieht man am ,,Zerrissenen” oder an mir, sagte er an der Hochzeit Violandes im September 1947.

— Bei deinem Schwiegersohn wirst du ganz schön aufpassen müssen, ein sauberer Windhund.

— Ein Knabe, sagte Konrad, — den schick ich nach England, daß er was Gescheites lernt.

— Bist du des Teufels, Konrad? Die Kinder sind glücklich, du hast Geld genug, böse Winde von ihnen abzuhalten. Ich beneide dich, schau doch hinüber (das junge Paar stand auf der Terrasse und blickte in den Abendhimmel), da willst du mit deinem ewigen Leistungszwang (— Was? Ich? Leistungszwang, lachhaft) denen ihr, weiß wie kurzes, Glück (und ob Leistungszwang: Warum hast du denn sonst promoviert? Und steuerst jetzt …)

— Ich weiß nicht. Mich hat auf einmal Dumpfheit befallen und Angst. Ich bin ein anderer geworden, seit der Conte die Verlobung ankündigte, eine Frechheit obendrein: ICH hätte doch sagen müssen, beehre mich die Verlobung meiner Tochter usw. Dieser windige Conte.

 

Franken_Lichtenau_Feste

Wolf Klaußner (3 oktober 1930 – 3 april 2005)
Vesting Lichtenau (Geen portret beschikbaar)

 

De Duitse dichter en schrijver Johann Peter Uz werd geboren op 3 oktober 1720 in Ansbach. Hij studeerde rechten aan de universiteit van Halle en maakte daar keniis met de dichters Johann Gleim en Johann Nikolaus Götz, met wie hij de oden van Anakreon vertaalde. Hij volgde een loopbaan binnen het justitiële apparaat en werd in 1790 benoemd tot rechter. Uz wordt gezien als een vertegenwoordiger van de burgerlijke Rococo-cultuur.

 

An Amor

 

Amor, Vater süsser Lieder,

Du mein Phöbus, kehre wieder!

Kehre wieder in mein Herze!

Komm, doch mit dem schlauen Scherze.

Komm und laß zugleich Lyäen,

Dir zur Seite lachend gehen.

Komm mit einem holden Kinde,

Das mein träges Herz entzünde,

Und durch feuervolle Küsse

Zum Horaz mich küssen müsse.

Willst du, Gott der Zärtlichkeiten!

Laß auch Schmerzen dich begleiten:

Ich will lieber deine Schmerzen,

Als nicht küssen und nicht scherzen.

 

johann-peter-uz

Johann Peter Uz (3 oktober 1720 – 12 mei 1796)
Kopie door Johann Michael Schwabeda naar een origineel van Georg Oswald May

Alain-Fournier, Sergej Jesenin, Gore Vidal, Louis Aragon, Thomas Wolfe, Stijn Streuvels

De Franse schrijver Alain-Fournier werd geboren op 3 oktober 1886 in Épineuil-le-Fleuriel (Cher). Fournier stamde uit een onderwijzersgezin en kreeg les van zijn vader in het dorpsschooltje van Épineuil-le-Fleuriel. Zijn plan om zeeman te worden ging niet in vervulling en ook in het onderwijs raakte hij, bij gebrek aan diploma, niet aan de slag. Als 18-jarige schoot hij in vuur en vlam voor de mooie Yvonne Quiévrecourt die hem echter afwees. Die ervaring zou hem zijn verdere leven blijven obsederen en werd de basis voor zijn boek Le Grand Meaulnes (1913), waarin hij een droom- en kinderwereld oproept die definitief verloren zijn. Het is een monument in de Franse literatuur en één van de weinig succesvolle boeken binnen de stroming van het symbolisme. Het boek werd als een meesterwerk onthaald en miste op een haar na de prestigieuze Prix Goncourt. In 2006 werd het boek verfilmd door Jean-Daniel Verhaeghe.

Afgezien van een aantal gedichten, essays en verhalen, die werden verzameld in de postuum verschenen bundel Miracles (1924), was dit het enige werk dat hij zou voltooien. Opgeroepen als luitenant van het 288ste infanterieregiment, stierf Alain-Fournier tijdens één van de eerste gevechten van de Eerste Wereldoorlog nabij Verdun. Hij verdween in een massagraf. Na een 14-jarige zoektocht werd zijn lichaam in 1991 geïdentificeerd en bijgezet op het kerkhof van Saint-Remy-la-Calonne.

 

Uit: Le Grand Meaulnes

 

« Dès qu’ils eurent disparu, l’écolier sortit de sa cachette. Il avait les pieds glacés, les articulations raides ; mais il était reposé et son genou paraissait guéri.

“Descendre au dîner, pensa-t-il, je ne manquerai pas de le faire. Je serai simplement un invité dont tout le monde a oublié le nom. D’ailleurs, je ne suis pas un intrus ici. Il est hors de doute que M. Maloyau et son compagnon m’attendaient…”

Au sortir de l’obscurité totale de l’alcôve, il put y voir assez distinctement dans la chambre éclairée par les lanternes vertes.

Le bohémien l’avait “garnie”. Des manteaux étaient accrochés aux patères. Sur une lourde table à toilette, au marbre brisé, on avait disposé de quoi transformer en muscadin tel garçon qui eût passé la nuit précédente dans une bergerie abandonnée. Il y avait, sur la cheminée, des allumettes auprès d’un grand flambeau. Mais on avait omis de cirer le parquet ; et Meaulnes sentit rouler sous ses souliers du sable et des gravats. De nouveau il eut l’impression d’être dans une maison depuis longtemps abandonnée… En allant vers la cheminée, il faillit buter contre une pile de grands cartons et de petites boîtes : il étendit le bras alluma la bougie, puis souleva les couvercles et se pencha pour regarder.

C’étaient des costumes de jeunes gens d’il y a longtemps, des redingotes à hauts cols de velours, de fins gilets très ouverts, d’interminables cravates blanches et des souliers vernis du début de ce siècle. Il n’osait rien toucher du bout du doigt, mais après s’être nettoyé en frissonnant, il endossa sur sa blouse d’écolier un des grands manteaux dont il releva le collet plissé, remplaça ses souliers ferrés par de fins escarpins vernis et se prépara à descendre nu-tête.

Il arriva, sans rencontrer personne, au bas d’un escalier de bois, dans un recoin de cour obscur. L’haleine glacée de la nuit vint lui souffler au visage et soulever un pan de son manteau.

Il fit quelques pas et, grâce à la vague clarté du ciel, il put se rendre compte aussitôt de la configuration des lieux. Il était dans une petite cour formée par des bâtiments des dépendances. Tout y paraissait vieux et ruiné. Les ouvertures au bas des escaliers étaient béantes, car les portes depuis longtemps avaient été enlevées ; on n’avait pas non plus remplacé les carreaux des fenêtres qui faisaient des trous noirs dans les murs. Et pourtant toutes ces bâtisses avaient un mystérieux air de fête. Une sorte de reflet coloré flottait dans les chambres basses où l’on avait dû allumer aussi, du côté de la campagne, des lanternes. La terre était balayée, on avait arraché l’herbe envahissante. Enfin, en prêtant l’oreille, Meaulnes crut entendre comme un chant, comme des voix d’enfants et de jeunes filles, là-bas, vers les bâtiments confus où le vent secouait des branches devant les ouvertures roses, vertes et bleues des fenêtres.

Il était là, dans son grand manteau, comme un chasseur, à demi penché, prêtant l’oreille, lorsqu’un extraordinaire petit jeune homme sortit du bâtiment voisin, qu’on aurait cru désert.

Il avait un chapeau haut de forme très cintré qui brillait dans la nuit comme s’il eût été d’argent ; un habit dont le col lui montait dans les cheveux, un gilet très ouvert, un pantalon à sous-pieds… Cet élégant, qui pouvait avoir quinze ans, marchait sur la pointe des pieds comme s’il eût été soulevé par les élastiques de son pantalon, mais avec une rapidité extraordinaire. Il salua Meaulnes au passage sans s’arrêter, profondément, automatiquement, et disparut dans l’obscurité, vers le bâtiment centr
al, ferme, château ou abbaye, dont la tourelle avait guidé l’écolier au début de l’après-midi.

Après un instant d’hésitation, notre héros emboîta le pas au curieux petit personnage. Ils traversèrent une sorte de grande cour-jardin, passèrent entre des massifs, contournèrent un vivier enclos de palissades, un puits, et se trouvèrent enfin au seuil de la demeure centrale.

Une lourde porte de bois, arrondie dans le haut et cloutée comme une porte de presbytère, était à demi ouverte. L’élégant s’y engouffra. Meaulnes le suivit, et, dès ses premiers pas dans le corridor, il se trouva, sans voir personne, entouré de rires, de chants, d’appels et de poursuites.

Tout au bout de celui-ci passait un couloir transversal. Meaulnes hésitait s’il allait pousser jusqu’au fond ou bien ouvrir une des portes derrière lesquelles il entendait un bruit de voix, lorsqu’il vit passer dans le fond deux fillettes qui se poursuivaient. Il courut pour les voir et les rattraper, à pas de loup, sur ses escarpins. Un bruit de portes qui s’ouvrent, deux visages de quinze ans que la fraîcheur du soir et la poursuite ont rendus tout roses, sous de grands cabriolets à brides, et tout va disparaître dans un brusque éclat de lumière.

Une seconde, elles tournent sur elles-mêmes, par jeu ; leurs amples jupes légères se soulèvent et se gonflent ; on aperçoit la dentelle de leurs longs, amusants pantalons ; puis, ensemble, après cette pirouette, elles bondissent dans la pièce et referment la porte. » 

 

Alain_Fournier

Alain-Fournier (3 oktober 1886 – 22 september 1914)

 

 

De Russische dichter Sergej Aleksandrovitsj Jesenin werd geboren op 3 oktober 1878 in het dorpje Konstantinovo, bij Rjazan. Hij begon op zijn negende met schrijven. In 1912, op zijn zeventiende, verhuisde Jesenin naar Moskou, waar hij een baantje als proeflezer bij een uitgeverij had om in zijn onderhoud te voorzien. Ook studeerde hij anderhalf jaar aan de Staatsuniversiteit van Moskou.

In 1915 verhuisde hij naar Sint-Petersburg, alwaar hij in aanraking kwam met dichters als Aleksandr Blok, Sergej Gorodetski, Nikolaj Kljoejev en Andrej Bely. Met name Blok was hem zeer behulpzaam in het begin van zijn carrière. Jesenin zei dat hij van Bely de betekenis van vorm had geleerd en van Blok en Kljoejev de lyriek. In 1915 publiceerde hij zijn eerste bundel, Radoenitsa, snel gevolgd door Ritueel voor de Doden. Zijn liefdesgedichten en gedichten over het alledaagse leven waren geliefd en zijn faam groeide snel.

In 1916 en 1917 vervulde hij zijn militaire dienstplicht, maar hij heeft nooit hoeven vechten, aangezien Rusland zich na de Oktoberrevolutie terugtrok uit de oorlog. Aanvankelijk toonde hij zich een voorstander van de Revolutie, maar al snel raakte hij gedesillusioneerd. Een gedicht uit de tijd luidde “De gure Oktober heeft mij bedrogen”.Ondertussen hield Jesenin er een turbulent liefdesleven op na. In 1913 was hij al getrouwd met een medewerkster van de uitgeverij, van wie hij al snel scheidde. In augustus 1917 trouwde hij met actrice Zinaida Raich, met wie hij twee kinderen zou krijgen. In 1918 richtte hij zijn eigen uitgeverij op: ‘Het arbeidersbedrijf van artiesten van het woord’. Hij maakte enkele jaren deel van uit de imaginistische beweging. In de herfst van 1921 ontmoette hij de beroemde danseres Isadora Duncan, die 18 jaar ouder was en geen Russisch sprak, terwijl Jesenin op zijn beurt geen vreemde talen sprak. Ze trouwden in mei 1922. Jesenin vergezelde zijn vrouw op tournee door Europa en de Verenigde Staten. Jesenin had altijd al een zwak voor alcohol gehad, maar in deze periode van zijn leven werd zijn verslaving alleen maar erger. Hij sloeg zijn vrouw, vernielde hotelkamers en maakte scènes in restaurants. De internationale pers besteedde hier veel aandacht aan. Het huwelijk hield de facto slechts een jaar stand; in mei 1923 keerde hij terug naar Moskou. In de laatste twee jaar van zijn leven was Jesenin vrijwel elke dag dronken. In 1925 trouwde hij Sofia Tolstaja, een kleindochter van Tolstoj. Zij probeerde hem tevergeefs van zijn drankverslaving af te helpen. Na een geestelijke instorting werd hij voor een maand opgenomen in een psychiatrische inrichting. Twee dagen nadat hij tijdelijk vrij was gelaten in verband met Kerst, sneed hij zijn polsen door en schreef hij met zijn bloed zijn afscheidsgedicht. Een dag later hing hij zichzelf op aan een verwarmingsbuis in een hotel.

 

 

Den See befährt das Abendrot

 

Den See befährt das Abendrot mit glühenden Kähnen.
Im Tann das klagende Gebalz von Auerhähnen.

 

Und ein Pirol schluchzt an verborgnem Quell.
Nur ich klag nicht, in meiner Seele ist es hell.

 

Ich weiß, du kommst dorthin, wo sich der Weg verläuft:
Zur Nachbarscheune, wo das frische Heu gehäuft.

 

Ich küß dich, bis du außer dir bist, ich zerdrück
Dich Blume, tollgeworden, außer mir vor Glück.

 

Du selber wirfst das Seidentuch ab, wachgekost.
Ich trag dich hin zum Strauch, bis uns der Tag umtost.

 

Ob auch die Auerhähne klagend schrein im Tann –
Für uns bricht mit dem Abendrot die Freude an.

 

 

 

Vertaald door  Hans Baumann

 

 

 

Des Abends Brauen sind eingesunken,
Fremde Pferde stehn unten vorm Haus.
Hab’ ich gestern die Jugend vertrunken?
War die Liebe zu dir gestern aus?

 

Knarre doch nicht, du verspäteter Wagen!
Wie unser Leben so spurlos verfliegt!
Morgen ist es das Krankenhauslager,
Das dann vielleicht auf immer mich wiegt.

 

Morgen vielleicht, ein anderer wieder,
Geh’ ich geheilt die Straße voran,
Höre die Blätter, des Regens Lieder –
Davon erblühen die Kräfte im Mann.

 

Dann vergeß ich die Nacht und die Lüge,
Alles, was quälend mich fast zerbricht.
Antlitz, liebendes! Trauteste Züge!
Dich alleine vergesse ich nicht.

 

Mag ich mir auch eine andre erwählen,
Will ich doch ihr, zu der ich entbrannt,
Auch von dir, Geliebte, erzählen,
Die ich einstmals Liebste genannt.

 

Wie unser Leben, das nie verflossen,
Hinfloß, erzähl ich ihr später bei Nacht …
Du mein Kopf, voller Streiche und Possen,
Wozu hast du mich wieder gebracht?

 

 

 

Vertaald door Heinrich Stammler

 

Sergej_Esenin

Sergej Jesenin (3 oktober 1878 – 28 december 1925)

 

 

De Amerikaanse schrijver, dramaticus en essayist Gore Vidal werd geboren op 3 oktober 1925 in West Point, New York. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2006 en ook mijn blog van 3 oktober 2007.

 

Uit: Inventing a Nation

 

On September 5, 1774, forty-five of the weightiest colonial men formed the First Continental Congress at Philadelphia. The weightiest of the lot was the Boston lawyer John Adams, known as the best-read man in Boston. Short, fat, given to bouts of vanity that alternated with its first cousin self-pity, he was thirty-nine years old when he joined the Massachusetts delegation to the Congress. He was married to Abigail Smith, a marriage somewhat similar to that of his father, John the farmer, to Susanna Boylston. Each Adams had seemed instinctively to be obeying an old law of new societies, by marrying above his social station: farmer John to a Boylston, while Abigail’s mother was a storied Quincy.

 

The one who moves up is known as a hypergamist and, not too surprisingly, such marriages tend to be happier than classic love matches between like-stationed couples. Certainly, Abigail and John were the most interesting couple among the founders of the embryo nation, and their letters to each other are still a joy to read; nor were they alone in their marital adventurousness; even the protocolossus, Washington, had condescended to marry a grand fortune.

 

If Adams was the loftiest of the scholars at the Continental Congress of 1775, Thomas Jefferson was the most intricate character, gifted as writer, architect, farmer—and, in a corrupt moment, he allowed his cook to give birth to that unique dessert later known as Baked Alaska. Like Adams, he had tried his hand at constitution making in the spring of 1776. He sent A Summary

 

View of the Rights of British America to Patrick Henry, the orator and professional Virginia politician, but got no answer. Henry reputedly had a problem with laudanum, the drug of the day. Jefferson was not pleased with this rebuff: “Whether Mr. Henry disapproved the ground taken,” he later wrote, “or was too lazy to read it (for he was the laziest man in reading I ever knew) I never learned but he communicated it to nobody.”

 

Vidal

Gore Vidal (West Point, 3 oktober 1925)

 

 

De Franse dichter, schrijver en essayist Louis Aragon werd geboren in 1897 in Parijs. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2007.

 

J’arrive où je suis étranger 

 

Rien comme être n’est passager

C’est un peu fondre comme le givre

Et pour le vent être léger

J’arrive où je suis étranger

Un jour tu passes la frontière

D’où viens-tu mais où vas-tu donc

Demain qu’importe et qu’importe hier

Le coeur change avec le chardon

Tout est sans rime ni pardon

Passe ton doigt là sur ta tempe

Touche l’enfance de tes yeux

Mieux vaut laisser basses les lampes

La nuit plus longtemps nous va mieux

C’est le grand jour qui se fait vieux

Les arbres sont beaux en automne

Mais l’enfant qu’est-il devenu

Je me regarde et je m’étonne

De ce voyageur inconnu

De son visage et ses pieds nus

Peu a peu tu te fais silence

Mais pas assez vite pourtant

Pour ne sentir ta dissemblance

Et sur le toi-même d’antan

Tomber la poussière du temps

C’est long vieillir au bout du compte

Le sable en fuit entre nos doigts

C’est comme une eau froide qui monte

C’est comme une honte qui croît

Un cuir à crier qu’on corroie

C’est long d’être un homme une chose

C’est long de renoncer à tout

Et sens-tu les métamorphoses

Qui se font au-dedans de nous

Lentement plier nos genoux

O mer amère ô mer profonde

Quelle est l’heure de tes marées

Combien faut-il d’années-secondes

A l’homme pour l’homme abjurer

Pourquoi pourquoi ces simagrées

Rien n’est précaire comme vivre

Rien comme être n’est passager

C’est un peu fondre comme le givre

Et pour le vent être léger

J’arrive où je suis étranger

 

 

 

Les Yeux d’Elsa

 

Tes yeux sont si profonds qu’en me penchant pour boire

J’ai vu tous les soleils y venir se mirer

S’y jeter à mourir tous les désespérés

Tes yeux sont si profonds que j’y perds la mémoire

À l’ombre des oiseaux c’est l’océan troublé

Puis le beau temps soudain se lève et tes yeux changent

L’été taille la nue au tablier des anges

Le ciel n’est jamais bleu comme il l’est sur les blés

Les vents chassent en vain les chagrins de l’azur

Tes yeux plus clairs que lui lorsqu’une larme y luit

Tes yeux rendent jaloux le ciel d’après la pluie

Le verre n’est jamais si bleu qu’à sa brisure

Mère des Sept douleurs ô lumière mouillée

Sept glaives ont percé le prisme des couleurs

Le jour est plus poignant qui point entre les pleurs

L’iris troué de moir plus bleu d’être endeuillé

Tes yeux dans le malheur ouvrent la double brèche

Par où se reproduit le miracle des Rois

Lorsque le coeur battant ils virent tous les trois

Le manteau de Marie accroché dans la crèche

Une bouche suffit au mois de Mai des mots

Pour toutes les chansons et pour tous les hélas

Trop peu d’un firmament pour des millions d’astres

Il leur fallait tes yeux et leurs secrets gémeaux

L’enfant accaparé par les belles images

Écarquille les siens moins démesurément

Quand tu fais les grands yeux je ne sais si tu mens

On dirait que l’averse ouvre des fleurs sauvages

Cachent-ils des éclairs dans cette lavande où

Des insectes défont leurs amours violentes

Je suis pris au filet des étoiles filantes

Comme un marin qui meurt en mer en plein mois d’août

J’ai retiré ce radium de la pechblende

Et j’ai brûlé mes doigts à ce feu défendu

Ô paradis cent fois retrouvé reperdu

Tes yeux sont mon Pérou ma Golconde mes Indes

Il advint qu’un beau soir l’univers se brisa

Sur des récifs que les naufrageurs enflammèrent

Moi je voyais briller au-dessus de la mer

Les yeux d’Elsa les yeux d’Elsa les yeux d’Elsa

 

Aragon

Louis Aragon (3 oktober 1897 – 24 december 1982)

 

De Amerikaanse schrijver Thomas Wolfe werd geboren op 3 oktober 1900 in Asheville, North Carolina. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2006.

 

Uit: Joanne Marshall Mauldin: Thomas Wolfe, When Do the Atrocities Begin?

 “Throughout 1937, Thomas Wolfe’s penultimate year on earth, he was boneweary.

He was in desperate need of a quiet place to rejuvenate in order to continue composing his self-saga. “I am not just pretending I am tired—” he wrote his brother Fred, “I am, actually, honestly and genuinely—nervously, physically and mentally.”

There had been few lulls in Wolfe’s life. Every year was chaotic and frenzied. During this period of unusual weariness, he concluded it was time to cut loose from the web—Maxwell Perkins, his best friend and editor—and from the rock—New York, his residence for fourteen years—and head south.

He had not ventured home for over seven and a half years—not since his first book, Look Homeward, Angel, blew the lid off every coffin in the cemetery and the door off every closet in Asheville. Pockets of resentment still seethed beneath the surface. Although his exile was self-imposed, in truth, he would

be welcomed more because he was at the height of his fame than because his literary indiscretions were forgiven.

Wolfe’s first venture into the South was a weeklong stopover in New Orleans, where, fêted until he dropped, he managed, finally, on 10 January to mail a twelve-thousand-word letter informing Perkins he was leaving Charles Scribner’s Sons—probably—after nine years and four books. He also mentioned his mixed feelings about plans to visit Asheville. It will be strange to be back home again. I had but recently met you when I was there last. I was unknown then, but within a few weeks after my visit home a storm of calumny and abuse broke out that made me long for my former oblivion. Now that storm has apparently died down. They are willing to have me come back. So much has happened in those seven years. I’ve seen so many people that I know go down to ruin, others have died, others
have grown up, some have lost everything, some have recovered something. People I knew well I no longer see.“

 

wolfe
Thomas Wolfe (3 oktober 1900 – 15 september 1938)

 

 

De Vlaamse schrijver Stijn Streuvels, pseudoniem voor Frank Lateur werd geboren in Heule op 3 oktober 1871. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2006.

Uit: Het Leven en de Dood in den Ast

De schuur met de dubbele poortluiken breed open, gelijkt een tooneel waar, in de gapende diepte, door havelooze mannen, in haastig tempo, een spel wordt opgevoerd. Het gebouw staat er eenzaam op de verlatene vlakte; het tooneel zonder toeschouwers, en de spelers doende achter een sluier van watermist, die ’t al omdoezeld houdt. De mannen vervullen elk zijne aangewezen rol, – handeling welke ineensluit als een geordend werktuig dat in ’t ijle draait – een schouwspel dat in ’t tijd- en ruimtelooze afspint.

Van de torenhoogen stapel, bezijds, schept de man met den ruifel, altijd maar wortelen in den draagbak, die effen aan door twee anderen opgenomen, weggedragen, in den open trechter van het snijpeerd omgekanteld en ledig teruggebracht, bij den hoop neervalt om weer gevuld te worden. De vierde man draait de vrange waar het messenwiel de wortelen opvangt, die knarzelend dooreen wentelen en in stukken gesneden, langs de geul uitstroomen. Een forsige kerel schept de gemalen boonen met groote ruifelgrepen op, en gooit ze met machtigen zwaai in de diepte tegen den donkeren achterwand der schuur, waar de hoop gestadig aangroeit.

 

Zonder toeven of verpoozen, ononderbroken, gehaast, vordert het werk in eenbaarlijk herhalen derzelfde beweging, het een door ’t ander in gang gehouden, voortgestuwd, zonder zichtbaar doel of uitkomst, oneindig, streng en onmeedoogend gelijk de wanhopig gispende regen, ’t lijfelijk blazen van den wind, de onafzienbare grauwheid der wolkenvracht die loodzwaar over de wereld weegt. Aan ’t derve gelaat van den dag is de gang der uren niet te onderscheiden, – alle dagen der week zijn eender van uitzicht, vervuld met ’t zelfde weerkeerend werk.

In hun hoofd hebben de mannen geen flauw besef meer van den naam der dagen, – van ’t leven en de doening der menschen op ’t dorp weten ze minder dan niets, onverschillig zijn ze geworden aan alles wat ginder gebeurt. Ze leven hier met hun vijven, afgezonderd, buiten alle gemeenschap met de wereld, – als op een schip in volle zee, dag en nacht aan ’t porren en wroeten om den torenhoogen stapel wortelen – die van ver aangebracht, altijd maar hooger wordt – af te voeren, door den snijmolen te draaien, op den ast te laden, waar de boonen gekeerd en gewend, boven de vuren gedroogd, in zakken gevuld, weer de wereld ingaan. Hetgeen zij hier uitrichten is het voortdurend herhalen en herdoen, het wentelen in zotten kring, het vullen van een vat zonder bodem, het trappelen ter plaats, arbeiden ten ondomme, waar niemand het eind of ’t begin, het doel of het nut van bespeuren kan…

Op een stom teeken van den opperdroger vallen de schoppen neer, het knarzen van het snijpeerd houdt stil – een bedrijf is afgespeeld, en zonder tusschenpoos begint het volgend: de mannen trekken hun natte bovenkleeren uit, klimmen den steiger op, duwen de zoldervalle naar omhoog, gooien de luiken der dakvensters open en, onzichtbaar in dedikken damp, doorroefelen zij de droge boonen”

 

Streuvels

Stijn Streuvels (3 oktober 1871 – 15 augustus 1969)

Louis Aragon, Gore Vidal, Thomas Wolfe, Stijn Streuvels

De Franse dichter, schrijver en essayist Louis Aragon werd geboren in 1897 in Parijs als zoon van Louis Andrieux, een oud-politieprefect en ambassadeur, en Marguerite Toucas-Massillon. Zijn familie liet hem echter doorgaan voor de adoptiezoon van zijn grootmoeder Claire Toucas, omdat Louis het product was van een buitenhuwelijkse relatie. Zijn moeder was dus verondersteld zijn zus te zijn en zijn vader trad op als peter en voogd. De ware toedracht werd voor de jonge Aragon geheim gehouden. In maart 1919 verscheen het eerste nummer van het tijdschrift Littérature, dat Aragon samen met André Breton en Philippe Soupault uitgaf. Het tijdschrift begon als een dadaïstische spreekbuis, maar evolueerde al vrij vlug in de richting van het surrealisme. Hij werd ook uit het leger ontslagen en hervatte zijn geneeskundestudies, die hij in 1922 zou opgeven. In 1920 verscheen Aragons eerste gedichtenbundel Feu de joie. Het volgende jaar verscheen Aragons eerste roman: Anicet ou le panorama. In de jaren twintig nam Aragon ook steeds meer deel aan de surrealistische beweging: hij schreef voor het tijdschrift Littérature, hielp mee bij het organiseren van tentoonstellingen (vb. die van Max Ernst in 1921), woonde verscheidene vergaderingen bij en werkte mee aan het Bureau de recherches surréalistes. In 1924 verscheen zijn surrealistisch manifest, Une Vague de rêves, in het tijdschrift Commerce en ook zijn bundel Le libertinage.

 

Le vieil homme

 

Moi qui n’ai jamais pu me faire à mon visage

Que m’importe traîner dans la clarté des cieux

Les coutures les traits et les taches de l’âge

 

Mais lire les journaux demande d’autres yeux

Comment courir avec ce cœur qui bat trop vite

Que s’est-il donc passé La vie et je suis vieux

 

Tout pèse L’ombre augmente aux gestes qu’elle imite

Le monde extérieur se fait plus exigeant

Chaque jour autrement je connais mes limites

 

Je me sens étranger toujours parmi les gens

J’entends mal je perds intérêt à tant de choses

Le jour n’a plus pour moi ses doux effets changeants

 

Le printemps qui revient est sans métamorphoses

Il ne m’apporte plus la lourdeur des lilas

Je crois me souvenir lorsque je sens les roses

 

Je ne tiens plus jamais jamais entre mes bras

La mer qui se ruait et me roulait d’écume

Jusqu’à ce qu’à la fin tous les deux fussions las

 

Voici déjà beau temps que je n’ai plus coutume

De défier la neige et gravir les sommets

Dans l’éblouissement du soleil et des brumes

Même comme autrefois je ne puis plus jamais

Par
tir dans les chemins devant moi pour des heures

Sans calculer ce que revenir me permet

 

Du Poète à son Parti


Mon parti m’a rendu mes yeux et ma mémoire
Je ne savais plus rien de ce qu’un enfant sait
Que mon sang fût si rouge et mon coeur fût français
Je savais seulement que la nuit était noire
Mon parti m’a rendu mes yeux et ma mémoire


Mon parti m’a rendu le sens de l’épopée
Je vois Jeanne filer Roland sonne le cor
C’est le temps des héros qui renaît au Vercors
Les plus simples des mots font le bruit des épées
Mon parti m’a rendu le sens de l’épopée


Mon parti m’a rendu les couleurs de la France
Mon parti mon parti merci de tes leçons
Et depuis ce temps-là tout me vient en chansons
La colère et l’amour la joie et la souffrance
Mon parti m’a rendu les couleurs de la France

 

aragon

Louis Aragon (3 oktober 1897 – 24 december 1982)

 

De Amerikaanse schrijver, dramaticus en essayist Gore Vidal werd geboren op 3 oktober 1925 in West Point, New York. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2006.

 

Uit: Perpetual War for Perpetual Peace

 

“The telephone keeps ringing. In summer I live south of Naples, Italy. Italian newspapers, TV, radio want comment. So do I. I have written lately about Pearl Harbor. Now I get the same question over and over: Isn’t this exactly like Sunday morning, December 7, 1941? No, it’s not, I say. As far as we now know, we had no warning of Tuesday’s attack. Of course, our government has many, many secrets that our enemies always seem to know about in advance but our people are not told of until years later, if at all. President Roosevelt provoked the Japanese to attack us at Pearl Harbor. I describe the various steps he took in a book, The Golden Age. We now know what was on his mind: coming to England’s aid against Japan’s ally, Hitler, a virtuous plot that ended triumphantly for the human race. But what was—is—on bin Laden’s mind?

    For several decades there has been an unrelenting demonization of the Muslim world in the American media. Since I am a loyal American, I am not supposed to tell you why this has taken place, but then it is not usual for us to examine why anything happens; we simply accuse others of motiveless malignity. “We are good,” G.W. proclaims, “They are evil,” which wraps that one up in a neat package. Later, Bush himself put, as it were, the bow on the package in an address to a joint session of Congress where he shared with them—as well as with the rest of us somewhere over the Beltway—his profound knowledge of Islam’s wiles and ways: “They hate what they see right here in this Chamber.” I suspect a million Americans nodded sadly in front of their TV sets. “Their leaders are self-appointed. They hate our freedoms, our freedom of religion, our freedom of speech, our freedom to vote and assemble and disagree with each other.” At this plangent moment what American’s gorge did not rise like a Florida chad to the bait?

    Should the forty-four-year-old Saudi Arabian, bin Laden, prove to be the prime mover, we still know surprisingly little about him. The six-foot seven-inch Osama enters history in 1979 as a guerrilla warrior working alongside the CIA to defend Afghanistan against the invading Soviets. Was he anticommunist? Irrelevant question. He wants no infidels of any sort in the Islamic world. Described as fabulously wealthy, Osama is worth “only” a few million dollars, according to a relative. It was his father who created a fabulous fortune with a construction company that specialized in building palaces for the Saudi royal family. That company is now worth several billion dollars, presumably shared by Osama’s fifty-four brothers and sisters. Although he speaks perfect English, he was educated entirely at Jiddah. He has never traveled outside the Arabian Peninsula. Several siblings lived in the Boston area and have given large sums to Harvard. We are told that much of his family appears to have disowned him and many of his assets in the Saudi kingdom have been frozen.”

 

Vidal

Gore Vidal (West Point, 3 oktober 1925)

 

Zie voor onderstaande schrijvers mijn blog van 3 oktober 2006.

 

De Amerikaanse schrijver Thomas Wolfe werd geboren op 3 oktober 1900 in Asheville, North Carolina.

 

De Vlaamse schrijver Stijn Streuvels, pseudoniem voor Frank Lateur werd geboren in Heule op 3 oktober 1871