Bernard Wesseling, Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Mariella Mehr, Markus Werner, Malin Schwerdtfeger, Louis Bromfield, Carl Zuckmayer

Rectificatie. De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 7 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Uit: Gezelschapsjongen

“Ik betrapte haar op de uitvaart. Na veel vijven en zessen was ik toch gekomen. `Om de grond aan te stampen,’ had ik tegen de taxichauffeur, een prater, gezegd. Bij een rotonde aan de rand van de stad was ik uitgestapt. Begonnen de laan uit te wandelen die leidde naar de begraafplaats. Veel te laat, maar zonder haast. Toen viel zij me op, onder een van de platanen stond ze, ertegenaan gedrukt, omgeven door schaduw. Ze was bezig door de split van haar jurk een geblindeerd been omhoog te brengen en krabde haar enkel door de panty. Ik geef toe, het gebaar dreigde even mijn medelijden te wekken.
De parasiet had schoonheid. Net als de rest van haar soort, zei ik bij mezelf. Nee, van een cultus was ze — de cultus van de huisvredebreuk. Vrouwen met onheilige dagboeken die bij het openslaan in vlammen zouden uitbarsten. Monddood, maar springlevend in testamenten. Achter de valse sluier die ze droeg, wist ik nu zeker dat haar mondhoek ironie spelde.
Ik had de drang om haar aanwezigheid vast te leggen als bewijslast. Wettelijk gezien was ze niet in overtreding. Een chantagemiddel dan misschien of beter: aan de digitale schandpaal met haar. Ik verborg me achter een heg vol kwetterende mussen. Fouilleerde mezelf, vond mijn telefoon, maakte een kijkgat tussen de bladeren. Sloot het scherm over haar persoon, als een net. Terwijl verderop de stoet zo’n beetje richting aula begon uit te waaieren (waartussen ook mijn moeder, geflankeerd door twee dragers), duwde ze zich van de boombast af. Geboren op hakken, liep ze zonder moeite over het grind. Wat evenmin verboden was: haar nu te schaduwen, te kijken waar ze ons heen zou leiden. Daarom besloot ik mezelf van andere verplichtingen te ontslaan. Dat was nog niet eerder vertoond. Ik was vooral braaf geweest. Na de middelbare school had ik kunstgeschiedenis gedaan, was afgestudeerd op oosterse kalligrafie, ik verzin het niet (mijn verwekker, de Grote Etymoloog, had zich nog laten ontvallen of ik niet liever wat `waardevaste kennis’ wilde opdoen), en voor ik er erg in had stond ik voor een collegezaal. Jongste docent van de universiteit. Van mijn eenendertigste tot mijn zesendertigste — voorbij in een vloek en een zucht.
Volgens de statuten was het lente. Ik smoorde in een zwart overhemd, de stropdas had ik in mijn zak gestoken. Ik bleef haar met gemak bij, verkoos het hoogpolige gras, verschanste me om de andere boom, al schuurden de broekspijpen van mijn pantalon bij het kruis zodat ik een bijna fluitend geluid voortbracht, en gedwongen was zo’n twintig meter afstand te houden. Ik volgde haar de laan uit, terwijl ze de zindering in liep aan het eind van de weg. Even stonden we stil nog — zij als alert wild, dat ergens van ophoort — alsof we overwogen toch een scène te maken, onze motieven onderzochten, ons verbeten en de kloof tussen doen en laten groeide, of om te luisteren naar een verdacht geluid, naar het koningsdrama van mijn ademhaling, waarna we verder liepen, merkbaar sneller.
Na laan, rotonde en twee straten met huizenrijen ontglipte ze me door een banketbakker binnen te stappen.”

 

 
Bernard Wesseling (Amsterdam, 7 december 1978)

 

De Franse dichter, schrijver, schilder en musicus Marc-Édouard Nabe (eig. Alain Zannini) werd geboren in Marseille op 27 december 1958. Zie ook alle tags voor Marc-Edouard Nabe op dit blog.

Uit: Morceaux choisis

« Je n’en suis pas, mais j’y étais ! À la grande parade des tantes, à la sarabande des goudous, à la bamboula des pédales ! Plus aucun mot n’est péjoratif, aujourd’hui c’est « homosexuel » qui blesse les sensibilités. Quand votre femme vous fait la gueule, rien de tel qu’un bon bain d’homosexualité ! Dès Jussieu, je me suis laissé pénétrer par la longue chenille bavante et bariolée. C’est fou ce qu’un hétéro ne passe pas inaperçu. Les gays ont bien compris la différence. Eux, ils aiment les femmes, moi j’en ai besoin…
Les chars, ce sont de lourds camions turbo 2300. Chacun fait la pub d’une discothèque ou d’un bar homo. Par dizaines dessus, ils se trémoussent tous sous une techno de tous les diables. D’ailleurs, en voici un : Mephisto antillais, torse nu, aux ailes rouges, avec une fourche et de petites cornes, il fait lascif : il se croit en enfer. L’enfer, c’est pas ça. La Gay Pride ? C’est la boîte de nuit en plein jour. Boum ! Boum ! Boum ! Danser, c’est parfait pour ne pas penser.
Non, p. 239 – 24/06/96
…………………..

Balancer un à un les numéros de son Journal d’un écrivain n’a pas empêché Dostoïevski d’écrire Les Frères Karamazov ! Il s’agit de dire non pas ce qu’on a à dire (tout le monde s’en fout), mais ce qu’il fallait dire. Devant chaque événement, il n’y a pas trente-six choses à dire comme essaie de vous le faire croire le journalisme pluraliste, il n’y en a qu’une, et toutes les formes sont à la disposition de celui qui veut bien s’en charger.
Non, p. 247 – 02/97 »

 

 
Marc-Édouard Nabe (Marseille, 27 december 1958)

 

De Amerikaanse schrijfster Wendy Coakley-Thompson werd geboren op 27 december 1966 in Brooklyn, New York. Zie ook alle tags voor Wendy Coakley-Thompson op dit blog.

Uit: What You Won’t Do for Love

“He sighed. “Chaney, I’m tired, and my head hurts,” he said. “I don’t have time for the sugar coating. I like you. We have a lot in common. Even my dad likes you. But this age thing with you is like pushing a rock up a hill.”
“So, I’m the one with the problem… again.”
He shrugged. “Well, yeah.”
This was too much. She had to get away, think this through like the level-headed older woman that she was. “I’ve said my piece,” she announced. “I’m going home.”
He threw up his hands. “Wha…?”
She headed towards the stairs like a caged bird. “I’m going home.”
He was behind her like a shot. “Wait!” he commanded.
She turned around to face him, her face practically in his chest. “What?!”
He took her hand in his. She looked down and saw the cuts and bruises on his knuckles. “Wait,” he pleaded.
She looked up into that face was mere inches from hers. Her heart squeezed in her chest. He wrapped his arms around her and held her close. A contented sigh rumbled from his chest to hers. He felt so good, so hard, so close. Slowly, she relaxed into him, opening the fists she’d made and pressing her hands against his broad back. Let it go, girl…”

 


Wendy Coakley-Thompson (New York, 27 december 1966)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Louis de Bourbon werd geboren in Renkum op 27 december 1908. Zie ook alle tags voor Louis de Bourbon op dit blog.

Uit: Twaalf maal Azië (De man met den hoed)

“Tijd van groote ontroeringen, de jeugd! Waar ging ik heen en waar kwam ik vandaan, met dien trein, waarin ik hem voor het eerst ontmoette?
Ik had een week gelogeerd in het noorden des lands, bij een vriend, op een vorstelijk buiten met gazons en een vijver en bosschen. In die gastvrije woning had ik de eerste schuchtere en onschuldige jeugdliefde beleefd, die mijn gansche wezen vervulde. Mijn hart zong en mijn hart weende, in één rythme met het treurige zingen der wielen. Ik keerde terug naar de kostschool, die in mijn herinnering ligt als een oase, de groote, koele, grazige vlakte, omgeven door de gevaarlijke bergen van het leven, die ik spoedig beklimmen zou. Drie maanden scheidden mij van het groote examen, dat de drempel zou zijn naar een nieuw leven, waarnaar ik verlangde en waarvoor ik vreesde. Met den weemoed om het afscheid van mijn vriend en zijn zuster vermengde zich reeds de weemoed om het afscheid van mijn jeugd, van dat tehuis der groote en vrome ontroeringen. Van deze gevoelens vervuld zat ik in den hoek van mijn coupé en staarde droefgeestig naar de wegglijdende landschappen. Dan nam ik uit mijn binnenzak het boekje met moeilijke Latijnsche woorden, waarvan ik mij te pas en te onpas bediende. Altijd en overal droeg ik het bij mij. Zelfs tijdens de wekelijksche oefeningen, die ik bijwoonde als vrijwilliger bij den Kaderlandstorm lag het geborgen in mijn broodzak! En als ik de wacht had betrokken in de hoofdweerstandsstrook en mijn posten had uitgezet of als de ransels waren afgehangen en rust langs den weg werd gehouden, als ik wachtte op mijn beurt bij het schijfschieten, dan kwam het onoogelijke grijze boekje te voorschijn, en begon ik de reeksen opnieuw te lezen, voor de tiende, twintigste, honderdste maal. Al lang kende ik al de woorden van buiten, maar het gaf mij een zedelijke kracht, het verhoogde mijn zelfvertrouwen, het was mij een troost en een voldoening van eerzucht in dien schuchteren tastenden tijd, dat het jongen-zijn verleden en het man-zijn nog toekomst is, het telkens weer vast te stellen, dat niet één enkel woordje mijn geheugen ontgleden was.
Aan het vijfde rijtje was ik bezig, toen hij binnentrad. En opeens was het leven in de coupé veranderd. Het oudere heertje, dat tot dan toe had zitten sluimeren in de lentezon, het meisje, opgesmukt en frivool, dat verdiept was geweest in een goedkoop romannetje, de oudere dame, die recht voor zich uit staarde en naar niemand keek, ikzelf, wij allen schoten in een andere houding. Het was of wij uit een droom werden opgewekt, waarin wij, ieder voor zich, waren gedompeld geweest, om nu, onder zijn leiding, een gemeenschappelijk leven te beginnen, alsof een gemeenzaam doel, een gemeenzame geestdrift ons bezielden. Zijn binnenkomen was als een alarm, als een verkwikkende zeewind, als een meesleepend volkslied, opwindend en verleidelijk. Hij was een berg. Een demi-saison hing los en breed om zijn geweldige lichaam en wij allen keken recht omhoog, toen hij daar eensklaps tusschen ons stond, midden in de coupé, het hoofd boven het bagagenet uit.”

 


Louis de Bourbon (27 december 1908 – 8 januari 1975)
Illustratie uit “Twaalf maal Azië”

 

De Zwitserse dichteres en schrijfster Mariella Mehr werd geboren op 27 december 1947 in Zürich. Zie ook alle tags voor Mariella Mehr op dit blog.

Uit: Widerworte

„Das war es doch immer. Die Suche nach einem verlorenen Land. Die Liebe. Diese verschissene Jugend, immer ausgenützt, verraten, bestochen, verloren. Lügen, Sadismus, das hämische Lachen der Stärkeren. Liebe, unnützer Zeitvertreib, schlecht genug, Heimkinder zu ernähren. Tagsüber war man hart, zerstümmelte in massloser Wut das wenig Menschliche. Nachts dann, wie Embryos zusammengerollt, in fremden Tüchern vollzog sich eine andere Welt. Schlafsäle, alles Embryosüchtige in den Betten. Blaues Nachtlicht (Auge des Gerechten, richtend), jeder Atemzug eine kargbemessene Zärtlichkeit an den fremden Embryo nebenan. Nacht; das waren tastende Hände in der Dunkelheit, Nachtfaltergedanken, in eine unmenschliche Leere hinausgeträumte Sehnsüchte, schreiende Kindergebete, Eis, Eisberge, Bewusstlosigkeit. Nacht; das war grosses Niemandsland der Kinder. Auch wir waren liebenswert. Doch wir wollten nicht leben. Nacht, das war auch die Metallstimme der Wächterin. Zitternd warteten wir auf den Ruf, und alle Embryos krochen in ihre eigenen Fremdbetten zurück. Es gab nur Einzelkinder – wir waren keine Familie! Die Nächte in diesen Räumen, diese verfluchten Nächte der Überflüssigen. Luzern 1950. Kinderheim am Waldrand. Hauseigener Park, Hühnerhof, Schwestern vom Seraphischen Liebeswerk. Die Treppe vor dem Haus, ein Kindermatterhorn, riesig in der Erinnerung, unüberwindbar. Nicht hinuntersteigen auf die Strasse der Menschen, wo es Kinder gab und Spielbälle, Eltern und starke Jungen. Nicht hinuntersteigen, Gefahr am untersten Treppenabsatz. Dort stand eine Frau, die ein hübsches Kind wollte.“

 


Mariella Mehr (Zürich, 27 december 1947)

 

De Zwitserse schrijver Markus Werner werd geboren op 27 december 1944 in Eschlikon (Kanton Thurgau). Zie ook alle tags voor Markus Werner op dit blog.

Uit: Der ägyptische Heinrich

„Nach Tell-el-Kebir erreichten wir bald die östliche Flanke des Deltas, linkerhand der Straße erstreckte sich fruchtbar das biblische Land Gosen und rechterhand ein kilometerlanger und rauchender Müllgürtel, in dem zerlumpte Menschen nach Nützlichem wühlten und der die Provinzhauptstadt Zagazig ankündigte, wo Heinrich, bevor er Postdirektor von Ismailiya wurde, zuletzt noch gewohnt hatte und wo Catherine mit Georg, dem jüngsten der drei Söhne, niederkam. Trotzdem stieg ich, schockiert von Zagazigs Häßlichkeit, nicht aus. Ich hätte es getan und Georgs Enkel von Zagazig aus eine Karte geschickt, wenn mir die Existenz dieses Enkels damals schon bekannt gewesen wäre. Aber man hatte mir auf dem Zivilstandsamt Zürich nur die Namen und Lebensdaten von Heinrichs und Catherines Söhnen ausgehändigt, nicht aber die Namen und Daten von deren Nachkommen, da diese in blutsverwandtschaftlicher Hinsicht nur einen sogenannten Seitenzweig bildeten. Um an den Seitenzweig heranzukommen, bedurfte es einer Bewilligung der Direktion des Innern, und die letztere hatte mir auf mein sofortiges und diesbezügliches Gesuch hin noch ein geeignetes Identifikationspapier abverlangt und mir orientierungshalber mitgeteilt, daß die Gebühr fünfzig Franken betrage und die Bewilligung zur Einsichtnahme in den Seitenzweig nur soweit erteilt werden könne, als es sich nicht um lebende Personen handelt. — Hätte mich die Bewilligung noch vor meiner Abreise nach Kairo erreicht, so hätte ich mir und der Schweizer Botschaft die Suche nach möglichen Bluntschlis in Ägypten ersparen können, und hätte das Zivilstandsamt, das mir nach meiner Heimkehr die benötigten Auszüge aus dem Familienregister ausgefertigt hat, darin versehentlich nicht auch eine lebende Person aufgeführt, so würde ich bis heute glauben, daß Heinrichs Geschlecht im Mannesstamm erloschen sei. — Georg, der Frühverstorbene, hat ja, wie schon einmal berichtet, fünf Kinder hinterlassen, die seine französische Frau dann von Kairo nach Zürich ins Waisenhaus brachte, und eines davon, das jüngste mit Namen Jean Baptiste, ist später Konditor geworden und hat einen Sohn gezeugt, bei dem es sich um die lebende Person handelt, die man mir hatte vorenthalten wollen und die ich in Ägypten nicht hätte finden können, da sie in Zürich wohnt, wo wir inzwischen ein Glas getrunken haben im Gedenken an den gemeinsamen Ahnen. Keine Karte also aus Zagazig an meinen Verwandten und Weiterfahrt Richtung Tanta im Herzen des Deltas, links und rechts grüne Felder, topfeben alles, monoton und ohne den erhofften Reiz. Bei Mit-Ghamr Überquerung des Damietta-Nilarms und eine halbe Stunde danach Einfahrt und kurze Pause in Tanta, von dem mir nur ein einziges Bild geblieben ist.“

 

 
Markus Werner (27 december 1944 – 3 juli 2016)
Cover

 

De Duitse schrijfster Malin Schwerdtfeger werd geboren op 27 december 1972 in Bremen. Zie ook mijn blog van 27 december 2008. Zie ook alle tags voor Malin Schwerdtfeger op dit blog.

Uit: Asiatische Massage

„Ich widmete den Schnitt in meinem Kinn dem asiatischen Mädchen, das mich so früh am Morgen verlassen hatte. An ihrem nassen T-Shirt, das mir um den Hals hing, wischte ich den Rasierer ab. Ein riesiges Comic-T-Shirt hatte ich am Hals, dank Benno, der mir ein ungewöhnlich großes und fettes asiatisches Mädchen ausgesucht hatte, ein Mädchen mit Tschuktschenwangen, mit Schenkeln, so fett wie Robbenleiber, eine Kamtschatkaschönheit, ein Eskimomädchen mit Öl in den Augen und Tran im Blut und mit einem einsilbigen Namen. Langsam, laut und gründlich war sie gewesen, und als eine Meisterin des Daliegens hatte Benno sie mir angekündigt. Der gelbe Talg des Mädchens bedeckte mich noch immer, und auf dem Laken ließ er sich zu kleinen gelben Spindeln reiben.
Erst hatte Aga dort gelegen, in dem neuen weißen Bett, als es noch sauber gewesen war, und ich hatte viel vorgehabt mit Aga, hatte sie einwickeln wollen in dieses Laken, hatte sie wie einen Sack Muscheln herumtragen und ihr alles zeigen wollen, das neue Telefon, das neue Sofa, das frisch gestimmte Klavier und die vielen Siebe in der Küche. Aber als Aga gegangen war in der Nacht, hatte sie es noch eiliger gehabt als das asiatische Mädchen am Morgen.
Ich hatte auf Aga gewartet, erst ein Jahr, dann einen Tag. Den Tag, an dem Aga wiederkommen sollte, hatte ich als ein Punkt auf den klebrigen Wabenkoordinaten der Wartefalle von Tegel verbracht, den ganzen Tag, Aga hatte mir ihre Ankunftszeit nicht verraten wollen, und ihre Mutter ging seit einer Woche nicht ans Telefon. Ich wusste nicht einmal, mit welcher Fluggesellschaft Aga flog, wo sie hatte umsteigen müssen, ich konnte nur darauf warten, dass mein Mädchen endlich wiederkäme aus Amerika. Den ganzen Tag lang ließ ich blauschwarze Menschenwolken über mich hinwegrasen, und als am Abend endlich Aga vor mich hingehagelt wurde, kam ihre Mutter und schnappte sie mir weg.
“Nichts mit dir zu tun”, sagte Agas Mutter, als sie den Arm um Aga legte, “Aga muss sich jetzt ausruhen.”
Mein Telefon klingelte, und Benno fragte: “Hast du sie?”, denn Benno wartete vor der Ankunftshalle darauf, mich und Aga nach Hause zu fahren, und ich musste nein sagen, obwohl Aga ja vor mir stand, fremd, glatt, braun an Armen und Beinen zwar, aber doch Aga. Ich musste nein sagen, obwohl ich das Gesicht unter dieser Institution eines Scheitels hätte anfassen können.“

 


Malin Schwerdtfeger (Bremen, 27 december 1972)

 

De Amerikaanse schrijver Louis Bromfield werd geboren op 27. Dezember 1896 in Mansfield, Ohio. Zie ook alle tags voor Louis Bromfield op dit blog.

Uit: The Rains Came

“Even the jackals and the vultures had to be out early to fall upon the dead, upon man and donkey, sacred cow and pariah dog alike, if they were to survive. If you rose early in the morning to ride out of the city into the open country you would see here and there, over the whole brown plain, small writhing quarreling black masses of life devouring the dead. They were vultures. If you set out even half an hour later they would be gone and in their places you would find only little piles of white bones picked clean, all that was left of a cow or a donkey or sometimes of a man.
Beyond the maze of his lazy thought he listened to John the Baptist’s simple melody. It was an improvisation which went on endlessly, and to Ransome’s Western ear it was always the same. So far as he could discover it was the sole means of release for John’s soul the music and the arranging of the marigolds and the blue lilies which were all that was left of the garden so late in the year. John had no girl, or if he had one he saw her in secret dubious ways. His whole life was his master’s life his master’s tea when he wakened, his master’s breakfast, luncheon and dinner, his master’s shirts and socks, his jodhpurs and his shorts, his brandy and his cigars. He was a Christian boy, a Catholic from Pondicherry who spoke French more easily than Hindustani or the Gujerati native to Ranchipur a curious French which, softened and rounded by his tongue, he made somehow into an Indian language, unfitting it for use in salons, dressmaking establishments and diplomacy. His proper name was Jean Batiste, but to Ransome he was always John the Baptist* The Prophet, he sometimes thought, with his skinny body nourished on wild locusts and honey, must have looked like this skinny miniature servant.”

 


Louis Bromfield (27 december 1896 – 18 maart 1956)

 

De Duitse dichter en schrijver Carl Zuckmayer werd op 27 december 1896 geboren in Nackenheim am Rhein. Zie ook alle tags voor Carl Zuckmayer op dit blog.

Uit: Des Teufels General

„Reserviertes Zimmer in OTTOS Restaurant. Solide ›altdeutsche‹ Einrichtung. In der Mitte ein festlich gedeckter Büfetttisch, zur Selbstbedienung für etwa fünfzehn Personen. Im Hintergrund, durch geraffte Portieren halb verdeckt, eine ›gemütliche‹ Ecke, mit Rauchtischchen, Klubsesseln, Likör- und Zigarrenservice. Wenn der Vorhang aufgeht, brennt noch die volle elektrische Deckenbeleuchtung, aber FRANÇOIS und HERR DETLEV, die an die Tischdekoration letzte Hand anlegen, Flaschen entkorken und Aperitifgläser füllen, beginnen eine Menge großer Kerzen in silbernen Tisch- und Wandleuchtern anzuzünden und drehen später das grelle Hauptlicht ab. Alle Fenster sind mit dicken schwarzen Vorhängen verhüllt. Ein Ventilator summt leise.
DETLEV Wie spät?
FRANÇOIS Minuit moins le quart.
DETLEV Wird ne lange Nacht geben.
FRANÇOIS Ça y est. Dicke Marie, pour nous.
DETLEV Wenn Harras mal wieder richtig auffahren lässt – Mensch – das ist noch alte Schule. Da bleibt kein Auge trocken.
FRANÇOIS Que fais-tu donc? Pas de Porto, pour Harras. Il va commencer avec un Armagnac. Double. Donne-moi le grand verre.
DETLEV Woher weißt du, Sibylle?
FRANÇOIS Je le connais. Il vient de la Reichskanzlei – d’une réception officielle d’Etat. Alors – il lui faut plus fort que du Porto. C’est logique. N’est-ce pas?
DETLEV Stimmt wie ne Bassgeige. Wenn er seinem Führer ins Auge geschaut hat, dann braucht er ne innere Spülung.
FRANÇOIS (mit einem Blick über die kalten Platten) Dieu merci, que nous avons des pays occupés. C’est le confort du patron. On ne mange que des fruits… les fruits de la victoire. Voilà: Les hors-d’œuvres – de Norvège. Le homard – d’Ostende. Le gibier – de Pologne. Le fromage – de Hollande. Le beurre – du Danemark. Et les légumes – d’Italie. Pas de caviar – de Moscou… “

 

 
Carl Zuckmayer (27 december 1896 – 18 januari 1977)
Scene uit een opvoering in Kiel, 2008

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e december ook mijn blog van 27 december 2017 en ook mijn blog van 27 december 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en ook deel 3.

Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Mariella Mehr, Markus Werner, Malin Schwerdtfeger, Mirza Ghalib, Carl Zuckmayer

De Franse dichter, schrijver, schilder en musicus Marc-Édouard Nabe (eig. Alain Zannini) werd geboren in Marseille op 27 december 1958. Zie ook alle tags voor Marc-Edouard Nabe op dit blog.

Uit: LEnculé

“Je suis un enculé : c’est souvent ceux qui enculent les autres qu’on traite d’enculés. Moi, je mérite bien ce nom, à bien des titres. Je vais raconter ici comment un enculeur s’est fait enculer. Et ce ne sera pas du roman, tout sera vrai, enfin selon moi. Après avoir enculé le monde entier, je me suis fait enculer aux yeux de ce même monde, entier.
(…)

Voici mes compagnons de promenade. Une ronde d’une trentaine de taulards. Les uns derrière les autres, on avance lentement comme des éléphants tenant chacun la queue du précédent par la trompe. Moins tristes que les éléphants du PS. Quelle misère ces socialistes ! Tu m’étonnes qu’ils comptaient sur moi, pas un pour relever l’autre dans la balourdise éléphantesque justement. Toutes les qualités des vrais éléphants, ils ne les ont pas (solidarité, mémoire, sensibilité, force, défenses), mais tous les défauts, ça y va : lourdeur, maladresse, vieillissement, peur des souris, et pour couronner le tout, perte du sens des réalités, hallucinations éthyliques même, comme cette Martine Aubry qui voit des socialistes roses dès qu’elle boit un coup de trop ! Je préfère les éléphants d’ici, leurs crimes contre la société sont assumés.
(…)

La vision éblouissante de ce taureau noir énorme me mit les larmes aux yeux, parce que je le comprenais… J’étais pour lui, avec lui, en lui, si fort que je n’ai pas remarqué immédiatement le connard qui le «chevauchait». Un cow-boy de plus, toujours en stetson avec ses jambières à franges comme les taleth, et sa main en l’air même pas pour tenir le flambeau d’une Liberté quelconque… Petite chose insignifiante qui s’agitait sur l’échine de la bête somptueuse…
Mais je m’aperçus que le «connard», c’était moi aussi. Mon être humain de base, orgueilleux et faible, prétentiard et présomptueux, qui essayait de maîtriser la bête en lui, sous lui.”

 

 
Marc-Édouard Nabe (Marseille, 27 december 1958)

Lees verder “Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Mariella Mehr, Markus Werner, Malin Schwerdtfeger, Mirza Ghalib, Carl Zuckmayer”

Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Malin Schwerdtfeger, Mariella Mehr, Markus Werner, Mirza Ghalib, Carl Zuckmayer

De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 27 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Club Artis

De dieren in de dierentuin slapen er niet lichter om
als ik de nacht uit kom

het hoofd losgeschroefd onder de arm gestoken
als een vissenkom vol
vissenvoer

Wreed klinkt de lachband steeds
pleng koosjere biggels voor me dan spoel ik eroverheen

Een dimensie dicht bij deze ontstaat waarin iedereen
sterrenstatus heeft
en ze voor ons grijze muizen naar behoren terugdeinzen
als torens olifanten
in elkaars armen wankelen

Wat de een verdraagt drukt de ander naar omlaag

Ook bestaat er liefde onder de mensen
voorliefde

 

Leidsman

Voorlopig zit het hem in de snit:
een leerling zonder meester draag ik zijn kleren af,
de kleren van een afgelegde.

Buig, buig diep voor het onbekende. Recht me.
Ik steek zijn kraag op, beklop mezelf, zoekend naar-
sleutels, de mijne.

Het is te wijten aan mijn rusteloosheid dat het lijkt
of mijn geest niet aankomt, nog niet is uitgevaren.
Tot die tijd heb ik me tevreden te stellen met een beeltenis
zonder stem.

Noem het gebrek aan inzicht in de aard van een schim.
Vergelijk Vergilius. Door hem verder te verzinnen
kon Dante zijn eigen leidsman zijn,
kon hij zichzelf de hel uit wijzen en zich tegelijk
door haar laten afleiden.

Dus vertel ik mezelf weer eens
van de zomer die nog maar pas begon. Hoe in het hart
van de kamer een vlieg gonsde die
op zijn gezicht landde en zijn mondholte in kroop.

Wat kon ik doen? Uit het dodenrijk heeft men
niets te verjagen.

Hem aanraken durfde ik niet: zijn voorhoofd
zou barsten onder een kus van mij.

 
Bernard Wesseling (Amsterdam, 27 december 1978)

Lees verder “Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Malin Schwerdtfeger, Mariella Mehr, Markus Werner, Mirza Ghalib, Carl Zuckmayer”

Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Bob Flanagan, Malin Schwerdtfeger

De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 27 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Naar de daken

Als ik opkijk is het nacht.
De maan verschijnt, het is die uit de kindertijd:
pips maar bont gemutst. Nu dwaalt mijn blik
naar mijn werkeloze handen als gaf een herinnering af.
Had ik al gezegd dat ik geen ondragelijk geheim heb?
Soms waan ik me onderwerp van twist tussen deze of gene listige goden.
Mijn onbegrip een ode aan hun almacht,
als ik dat eens durfde geloven. Dan weer denk ik de holle lach
van de alleman te horen, maar het blijkt slechts de wereld
van de verrekijk en de uitgekiende gein van elkaar opzettelijk
verkeerd begrijpen. Niets doet minder pijn of het is doodgeboren.
Inenen wens ik mijn vod van een gemoed uitgeslagen
en ik vraag me af: wat wacht ons op het dak?
Welke overheerlijke vloek rijpt daar in de sferen?
Naar de daken ja! En dan maar wachten tot morgen de luchten
van postmodern blauw – het oude grijs – naar een trouwer blauw
verschieten en mij de staar wegnemen, in het kraaiennest
van de antenne gezeten, want op mijn plek
ben ik de vogel in de krok zijn bek en
het is begonnen te hongeren.

 

Stomme vogel

Ik had me teruggetrokken om ergens op te mediteren,
waarop weet ik niet meer. Toen hij me eindelijk belde.

Ik zei dat ik me gevangen voelde in deze kersenboomgaard
– hij zei dat het hem niks verbaasde – en er een joekel
van een boom was hier, met een net erover waar
een vogel in vastzat die zich vol had gevreten van de
kersen en nu onder het net uit wilde maar niet kon,
hoe ik ook probeerde te helpen door het net te lichten.

Ik was almaar moe. In mijn hoofd deden namen de
ronde, gezichten ook. Wat ik nodig had, ik kon er niet
opkomen. Wat ik niet nodig had, ik zag het overal.
In de smalende groene velden, in de kersen rondom
de bomen die de geur van likeur verspreidden.

Er was een betekenisloze stilte.
Hij zei: en je weet het, altijd een steen los in
de muur achterlaten voor mij.

Bernard Wesseling, Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Bob Flanagan, Malin Schwerdtfeger, Romenu
Bernard Wesseling (Amsterdam, 27 december 1978)

Lees verder “Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Bob Flanagan, Malin Schwerdtfeger”

Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Bob Flanagan

De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 27 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Uit: Portret van een onaangepaste

“Voorlopig gesterkt door je nieuwe voorkomen als ondergrondse rebellenleider uit de toekomst is het nu zaak om ook een en ander uit te dragen. Want bekeken word je en besproken ook en de mensen hè, de mensen, ik vraag ’t je, wat valt er eigenlijk nog van ze te vinden? In hun goeie bedoelingen geloof je al niet meer sinds je over dat ongeluk hebt gehoord van die vrouw die overstak en werd aangereden, niet omdat ze van zichzelf te traag was, maar omdat een gek vanaf de stoep ‘Kijk uit!’ riep en daarmee d’r gang had onderbroken. Daarna zie je alleen nog maar de legio dooie slachtoffers voor je, de slachtoffers van het goedbedoelde ‘Kijk uit!’ sinds het allereerste Begin Der Moderne Tijden, een uitdrukking van holle verbazing op hun gezichten. Koeristus, dat onsterfelijke ‘Kijk uit!’ galmt zowat door de eeuwen heen, rechtstreeks je oren in.”
(…)

Nee, dat was niet zomaar een dag geweest, achteraf, dat was de dag dat hij zijn grootste geheim prijsgaf en je wist ’t eigenlijk al toen ie ’t vertelde. Een groter geheim heeft ie nooit gehad. Wat ’t precies met jou te maken heeft, weet je niet, maar je besluit genoegen te nemen met je vermoedens, geloven heet dat, en in ene ben je kalm op dat moment.”

 
Bernard Wesseling (Amsterdam, 27 december 1978)

Lees verder “Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Bob Flanagan”

Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Bob Flanagan

De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 27 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Icarus, dat is pas een klassieker
zeker als hij het vertelde

Van de verbaasde adelaar voorbij

En dan dat: van was! dus
kijk uit Icarus – te laat
Icarus

Langer dan het levend verkolen
het vallen zelf
duurde eindeloos

 

Houd het luchtig

De hartenboer werd ik genoemd
Ik droomde dat ik tussen de zigeuners wandelde.
Zij hadden hun verhalen en een oude chirurgijn
tegen de ergste pijn.

Uit een woonwagen leefde ik
voor het dobbelspel en de accordeon
terwijl ik een bok mijn hok liet trekken.

De gevallen kinderen met hun tronies
toonden mij hun potten vol glimwormen.
Het wonder gedoofd, vertelde ik ze
van de afgod schaamte.

Ik doorleefde mijn driften en was niet langer
vrekkig met het levenslied.

Langs de weg verschenen alle beesten
uit de zodiak,
om ons roerloos aan te zien.

 
Bernard Wesseling (Amsterdam, 27 december 1978)

Lees verder “Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Louis de Bourbon, Bob Flanagan”

Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Bob Flanagan, Louis de Bourbon

De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 27 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Etiquette voor een stervende

Allereerst is het goed om te beseffen dat je de dood
momenteel gezicht geeft.

Mocht je nog tot praten in staat zijn, zie dan af
van spreekwoordelijke gezegdes. Zing liever
een mopje uit de kindertijd, maar let erop
dat de woorden zonder context blijven. Houd het
luchtig.
Bij twijfel mompel je, dit combineert ook prima
met respiratie-apparatuur.

Laatkomers dienen voor de gelegenheid meteen
vergeven.
In plaats van nu te opteren voor de dubieuze glimlach,
neem je je sentimentele verantwoordelijkheid waar
door bij het slaken van de laatste adem
de duim omhoog te steken.

Een universele geruststelling in rigor mortis
die het de nabestaanden verwaardigd is te bewaren
achter glas als relikwie van de familie.

In geval van een onverhoopt afscheid onder vreemden
zoals zich dit wel voordoet bij een verkeersongeluk:
lieg de laatste blik als je niet in de positie bent
het hoofd af te wenden.

Voel je je onverwachts avontuurlijk? Lach eens hardop.
Maar kijk uit voor de kakel. Neem een ruim getal
als je voelt dat je moet aftellen, je hoeft niet uit te
komen.

Bernard Wesseling (Amsterdam, 27 december 1978)

Lees verder “Bernard Wesseling, Marc-Édouard Nabe, Wendy Coakley-Thompson, Bob Flanagan, Louis de Bourbon”

Louis de Bourbon, Mariella Mehr, Louis Bromfield, Wilfrid Sheed

De Nederlandse dichter Louis de Bourbon werd geboren in Renkum op 27 december 1908. Zie ook mijn blog van 27 december 2009 en ook mijn blog van 27 december 2010.

 

Laus Brabantiae

Ik houd van het Brabantse land

door de eeuwen geteisterd, gehard,

als een phoenix verrijst uit den brand

rees zijn schoonheid uit rampspoed en smart.

Door geen legers van geuzen geknecht

maar versomberd van eeuwen in rouw,

gebeten op vrijheid en recht

maar zijn God en zijn Heren getrouw.

Land van vennen en wouden en wei,

rivieren, moerassen en zand,

Peel, land van Maas, Meierij

en het eenzame Kempenland.

Land van Altena, Biesbos, Breda,

oude zetels van adellijken roem,

schoon is elk oord waar ik ga,

gewijd elke naam die ik noem.

Heeft de dood weer uw akkers gekleurd?

Zijn uw steden en dorpen gewond?

Wie geknield en in deemoed treurt,

diens traan vindt een vruchtbaren grond.

Wie weet, dat geen lot wordt volbracht

in dit donkere dal van den tijd,

wie gelooft en wie hoopt, die wacht

op het licht van de eeuwigheid.

Ik houd van dit Brabantse volk,

van dit land tussen Schelde en Maas.

Zij de dienstmaagd des Heren zijn tolk

en het Goddelijk Kind zijn solaes.

 

Louis de Bourbon (27 december 1908 – 8 januari 1975)

Lees verder “Louis de Bourbon, Mariella Mehr, Louis Bromfield, Wilfrid Sheed”

Louis de Bourbon, Louis Bromfield, Wilfrid Sheed, Klaus Hoffer, Bob Flanagan

De Nederlandse dichter Louis de Bourbon werd geboren in Renkum op 27 december 1908. Zie ook mijn blog van 27 december 2009. 

 

Enfantine


God lei zijn skepter achtloos naast zich neder

en zette dieren op het droge land;

de kleine, hulpelooze nam hij teeder

in de beschutting van zijn warme hand.

 

Hij schiep zooveel, Hij schiep de groote boomen,

de menschen, en eenmaal, bij nacht,

schilderde Hij met sterrenlicht de droomen,

terwijl Hij aan zijn eigen zoontje dacht.

 

Ten laatste schiep Hij nog de woorden

die meester teekent op het bord,

en voor hen die het scherpste hooren

schiep Hij het woord dat niet gesproken wordt

 

 

Resurrectio

 

Zij stegen kreunend uit hun natte graven

Naar buiten in een duister dat zich sloot,

Zij schoven zinloos langs verweerde epitafen

Nog moe en slaaprig van een langen dood.

 

Zoo donker was dit tweede leven dat zij dronken

Dat iemand dacht: dit is de ware dood;
Toen, aan den einder, twee bazuinen klonken

In een wit licht, ten Oosten, schel en groot.

 

En in een wild, onstuimig stormen kwam het nader

En brak het donker en de ruimte en den tijd

En het was Eén: Zoon, Geest en Vader

En alles was in Hem, en Hij was eeuwigheid.

 

 

Louis de Bourbon (27 december 1908 – 8 januari 1975)

 

Lees verder “Louis de Bourbon, Louis Bromfield, Wilfrid Sheed, Klaus Hoffer, Bob Flanagan”

Wendy Coakley-Thompson, Marc-Édouard Nabe, Markus Werner, Mariella Mehr, Louis de Bourbon, Wilfrid Sheed, Louis Bromfield

De Amerikaanse schrijfster Wendy Coakley-Thompson werd geboren op 27 december 1966 in Brooklyn, New York. Coakley-Thompson behaalde een BA in Speech and Theater (Broadcasting) aan het Montclair State College in Upper Montclair, New Jersey, en een MA in Communication Arts aan het William Paterson College in Wayne. Zij sloot haar studies af met een PhD in Education (Instructional Design, Development, and Evaluation) aan de Syracuse University in Syracuse, New York.

Uit: Triptych

„All the mirth and frivolity ceased, though, with the knock on the door. Ally, Tim, and Jonathan exchanged glances. Ally’s heart beat so hard in her chest that she could’ve sworn that Tim and Jonathan heard it. Jonathan calmly put his fork down and reassuringly squeezed Ally’s forearm. “Come in,” he called.

The door opened. Nicky Benjamin, in the usual green scrubs and white coat, came in. A tall, deathly pale white man with washed-out brown eyes and a full head of salt-and-pepper hair came in with Nicky. He wore the same doctor’s uniform as Nicky and carried a metal chart and an enormous brown envelope. Ally recognized him as Gordon Pepperman.

Ally also recognized the looks on their faces. She could remember wearing the same expression when having to tell loved ones that a family member had died on the table. Instinctively, she reached for Jonathan’s hand and clasped her fingers tight between his.

“Morning,” Nicky said, a bit too sunny for it to be real. “That breakfast looks delicious, Jonathan.”

Jonathan was cool and collected. He pushed Tim forward. “My cousin, Tim Lamb,” he announced. “He brought it for me.”

“It’s from Mr. T’s,” Tim said.

“It’s nice to have caring family,” Gordon Pepperman piped up in his posh, middle-class British accent.

Ally wanted to scream. Enough about the fucking fish!  “So, what’s the prognosis?” she asked with a tight smile.

Nicky took the hint, realizing, apparently, that he should get to the point. “Yes, the prognosis,” he repeated. “Well, Jonathan, Ally, just to recap here, last night, we x-rayed Jonathan’s brain when you came in last night. I consulted with Gordon here. We read the x-rays.”

Gordon handed Nicky an x-ray film from the massive envelope in his hand. Nicky turned on the wall-mounted light board and clipped the film to the lit screen. “If you look really closely…”

They all did. “There’s a shadow on the x-ray,” Ally murmured.

“Precisely,” Gordon said. “But it’s undefined. So we did a full neurological workup on Jonathan… the CT scan, the MRI that made you a little claustrophobic – sorry about that, Jonathan – everything.”

wendy-lg

Wendy Coakley-Thompson (New York, 27 december 1966)

 

De Franse dichter, schrijver, schilder en musicus Marc-Édouard Nabe (eig. Alain Zannini) werd geboren in Marseille op 27 december 1958. In 1969 veestigde zijn familie zich in Boulogne-Billancourt. Kort daarop oogstte zijn vader, de jazz-musicus Marcel Zanini, succes met het chanson Tu veux ou tu veux pas. Dakzij zijn vader kwam Édouard in contact met andere musici, maar ook met schilders en tekenaars zoals Charlie Hebdo. In 1976 speelde hij guitaar op een plaat van zijn vader. Zijn eerste boek Au Régal des vermines verscheen in 1985. Het boek was ietwat omstreden wegens zijn thematiek. Nabe sneed er onderwerpen in aan als jazz, homosexualiteit, ouders, vrouwen, zionisme en racisme. Zijn  tweede boek Zigzags (1986), bevatte verschillende genres als essays, proza, novellen en gedichten. Vanaf 1983 hield hij een dagboek bij, waarvan het eerste deel verscheen in 1991. In 1998 verschheen een roman over zelfmooord Je suis mort. In 2003 maakte hij een reis naar Bagdad om te protesteren tegen de oorlog
die op uitbreken stond. Zijn boek daarover Printemps de feu werd in Frankrijk slecht ontvangen, maar geprezen in het Midden-Oosten. Op zijn eigen website en in blogs blijft hij zich uitspreken over actuele onderwerpen.

Pourquoi avoir peur de l’Islam

Pourquoi avoir peur de l’Islam,
Religion verte et si dorée
Qui a encore envie de l’Âme,
Et dont bandent les minarets?

Cinq fois par jour, le muezzin
Hurle à l’amour pour rappeler
Que la foi – espèce d’usine
À jouir – mieux que la télé

(Et beaucoup plus fort que le shit),
Abrutit l’homme d’une extase
Culminant chez ceux qu’on dit Chiites
Et que  l’instinct de mort embrase.

Ce qui fait trembler l’Occident
Prosterné devant Internet,
C’est l’oeil-pour-oeil, le dent-pour-dent
Mal supporté par les mauviettes.

Les médias méritent des bombes!
Les voilà, les vrais tyranniques.
L’information est dans la tombe.
Adieu, versets journalistiques!

«Le porc se tourne vers La Mecque!»
C’est ce que dit Petit Satan
Qui pousse tant et tant de mecs
À imiter le Grand Satan.

J’ai rien contre ce Mahomet,
Mais je ne suis pas son adorant.
Dommage que certains omettent
Que tout n’est pas dans le Coran.

Nous sommes encore au Moyen Âge?
Le coupable n’est pas Allah.
Vous n’avez pas fait le ménage:
Voilà pourquoi Dieu s’en alla.

Marc_Edouard_Nabe

Édouard Nabe (Marseille, 27 december 1958)

 

De Zwitserse schrijver Markus Werner werd geboren op 27 december 1944 in Eschlikon (Kanton Thurgau). Zie ook mijn blog van 27 december 2006 en ook mijn blog van 27 december 2007 en ook mijn blog van 27 december 2008.

 

Uit: Festland

 

„Fort, aber wohin. Hierhin natürlich, in die Arme eines entschiedenen Frühlings. Durchwärmt, wie ich bin, schaue ich staunend zurück, und je höher die Sonne steigt, desto ungläubiger werden die Augen — so wie jene des Wanderers, der über dem Nebel steht, in dem er eben ging. Ich atme, ich atme aus.

Mitte März, nach einem übertrieben zahmen Winter, wurde es eisig. Man fror. Man bedauerte sich und die Knospen und hatte ein Thema. Oder hätte eines gehabt, wäre man unter die Menschen gegangen und nicht versiegelt gewesen. Wenn es schon schwerfiel, morgens die Vorhänge zu öffnen, wie undenkbar war dann ein Händedruck, gar ein Gespräch.

Meistens lag ich. Und während ich sonst, um zum Telefon zu eilen, sogar das Bad verließ, gelang es mir jetzt wegzuhören, und das Geräusch des von der Stuhllehne gleitenden und auf den Teppich fallenden Pullovers erschreckte mich mehr. Aber daß Josef seit Wochen aufsässig war und für meinen Wunsch nach Absonderung kein Verständnis hatte, nur einen Fachbegriff — dies überschwemmte

mich mit Unmut. Ich mußte fort. Ich mußte aktiv werden, um passiv sein zu können.

Falls Josef meinte, mein reduzierter Biotonus — so seine Diagnose — verwandle mich in eine Puppe, die er bequem umhalsen konnte, dann irrte er. Ich habe immer, von meiner Schwäche für weiße Schokolade abgesehen, einen starken Willen gehabt, in der Sprache der Männer einen Kopf aus Granit, und so erschöpft, daß ich mein Verlangen nach Ruhe und Rückzug nicht hätte durchsetzen können, wenn nötig durch Flucht, war ich nun auch wieder nicht. Allerdings, gleich nach der Prüfungsfeier in der Aula hatten mich alle Kräfte verlassen, ich war auf Josef angewiesen und auf den Handlauf des Treppengeländers, um meine Wohnung zu erreichen, wo ich zusammenfiel und mich als zuckendes Nervenbündel durch Nächte und Tage heulte. — Aber seither war fast ein Monat vergangen, ein dumpfer, schlafreicher Monat; der Körper folgte mir jetzt wieder, wenn auch bedächtig, da er nur zögernde Befehle hörte. Es ging besser, und wäre es gelungen, mich zu entriegeln und meine Menschenfurcht zu überwinden, ich hätte mich als fast schon wiederhergestellt empfinden dürfen. Ich stand am offenen Fenster. Eisluft, gelassen fallender Schnee. Fort, aber wohin, sagte ich laut.

Es dunkelte. Erfolgreich hatte ich mein Studium beendet, jetzt beugte ich mich aus dem Fenster und begriff jeden Freitod. Ich füllte die Bettflasche, drückte sie an die Brust und ging mit wiegenden Schrittchen umher.“

 

werner_markus

Markus Werner (Eschlikon, 27 december 1944)

 

De Zwitserse dichteres en schrijfster Mariella Mehr werd geboren op 27 december 1947 in Zürich. Zie ook mijn blog van 27 december 2008.

 

Uit: Aus Nachrichten aus dem Exil

 

Kein Meer lag uns zu Füßen,

im Gegenteil, wir sind ihm

mit knapper Not entgangen, als

uns – kein Unglück, sagt man, kommt allein –

der stählerne Himmel ans Herz fesselte.

 

Umsonst haben wir an den Schädelstätten

um unsere Mütter geweint,

und tote Kinder mit Mandelblüten bedeckt,

sie zu wärmen im Schlaf, dem langen.

 

In schwarzen Nächten sät man uns aus

um dann, in den Morgenstunden,

die Erde von uns Nachgeborenen leerzufegen.

 

Noch im Schlaf such’ ich Dir Wildkraut und Minze;

Fall ab, Auge, sage ich zu Dir,

und daß Du nie in ihre Gesichter sehen sollst,

wenn ihre Hände zu Stein werden.

 

Darum das Wildkraut, die Minze.

Sie liegen Dir still auf der Stirn,

wenn die Mäher kommen.

 

 

Uit:  Das Sternbild des Wolfes

 

Wirf keinen Blick zurück,

denn sonst erstarren dort

Freunde zu Salz oder

kommen im Feuer um.

 

Wenn ihr Heimweg verfolgt,

ihr Gang beweint wird,

sind auch sie keines

Lebens mehr sicher.

 

Wirf keinen Blick zurück.

Lass die Lebenden gehen,

während wir mit Toten

Herz um Herz verschachern.

 

Gib sie frei, die von gestern,

sie sollen sich nicht wie wir

im brennenden Dornbusch verlieren,

 

der uns längst krank gemacht

hat, weil niemand unserer

Abschiede gedenkt.

 

Mareella_Mehr

Mariella Mehr (Zürich, 27 december 1947)

 

De Nederlandse dichter Louis de Bourbon werd geboren in Renkum op 27 december 1908. Bourbon was een achterkleinzoon van de in 1845 te Delft overleden Franse troonpretendent Karl Wilhelm Naundorff, wiens nazaten, onterecht zou later blijken, gerechtigd waren de naam Bourbon te voeren.

Louis de Bourbon studeerde rechten te Nijmegen en behaalde daar in 1933 de meestertitel. Hij publiceerde zijn literaire werk in Het Venster en later in De Gemeenschap, waar hij redacteur van werd. Daarnaast was hij werkzaam in de journalistiek (o.a. in Nederlands Oost-Indië). Van 1938 tot 1941 was hij burgemeester van Escharen. In 1941 is hij benoemd tot burgemeester van Oss. Vanwege toenemende onvrede over de maatregelen van de Duitse bezetter nam Bourbon ontslag in 1943. Hij dook onder bij de kunstschilder Jacques van Mourik in Plasmolen en ging in het verzet. De Duitse bezetter veroordeelde hem bij verstek ter dood. Daags na de bevrijding van Oss (19 september 1944) werd Bourbon als waarnemend burgemeester van Oss aangewezen. In 1946 trad hij terug en wijdde zich vooral aan de letteren. Hij trouwde met de dochter van de man bij wie hij ondergedoken was geweest, Ity van Mourik. Door de Leuvense professor Jean-Jacques Cassiman werd in 1998 aangetoond dat Naundorffs DNA niet verwant was met dat van familie De Bourbon. Aldus is Louis de Bourbon geen nazaat van Lodewijk XVI.

 

Moeder

 

I

Eens, toen de lichten stierven in de stad

ben ik bezweken aan het vuur van binnen,

mijn oogen brandden en het hart ging zingen:

ik had het leven nooit zoo liefgehad.

 

Maar later, toen herinneringen kwamen,

donker en ijzig als een winternacht,

en mij ontstelden met hun harde namen

en dwaze, oorspronglooze klacht.

 

Wat moest ik anders doen dan als een kind

in wanhoop dooden roepen bij den naam?

ik huiver, langzaam opent zich het raam:

ik ben een wees; wie zoekt mij als een wind?

 

II

Na dezen nacht weet ik u in ons midden:

soms stoot gij aan mijn glas

soms gloeit gij als een vuur,

en plotsling wordt het leege uur

zooals het vroeger was:

gevuld en om te bidden.

 

III

Is dit de bloem niet, die gij hebt gedragen

in uw doode handen van glas?

ik herken uw gelaat aan de geur van de dagen

toen alles zoo anders was.

 

Maar deze bloem neem ik mee in mijn lot,

– uw teeken, uw lach op mijn zwerven –

zie: liefde deed u een wereld verwerven

dicht aan de voeten van God.[

 

IV

Is er een plaats aan uw donkerste zijde

wanneer ik moe ben en komen wil?

ik ben bereid om het lichtkleed te spreiden

van u naar God’s heiligen wil.

 

Ik ben bereid om eeuwig te zwijgen

zooals ik op aarde deed,

om alles te geven en niets te krijgen,

wanneer ik nog éénmaal weet:

 

Dit is de vrouw in wier huivrende leden,

moe van onzegbaar geduld,

ik als een wonder ben nedergegleden,

wier lichaam ik heb gevuld.

 

Dit is de vrouw die met wijze gebeden

mijn hoofd en mijn handen heeft geboetseerd,

die de pijn van haar lot aan mijn oor heeft beleden

en de schaduwen van mijn bed heeft geweerd.

 

De sterren hebben al eeuwen gezworven

om dezen smartplaneet,

maar ik weet: mijn moeder is niet gestorven,

zij is slechts verrezen uit leed.

 

bourbonportr

Louis de Bourbon (27 december 1908 – 8 januari 1975)

 

De Amerikaanse schrijver en essayist Wilfrid Sheed werd geboren op 27 december 1930 in Londen. Zijn ouders, Francis “Frank” Sheed and Mary “Maisie” Ward, waren prominente katholieke uitgevers, zowel in Engeland als in de VS. Sheed bracht zijn jeugd in beide landen door voordat hij in Oxford ging studeren. Zijn eerste roman A Middle Class Education (1961) is gebaseerd op zijn ervaringen in Oxford. Over zijn ouders schreef hij ook een biografie. In 2007 verscheen zijn studie over Amerikaanse muziek The House That George Built (with a little help from Irving, Cole and a Crew of about Fifty)

 

Uit: The House That George Built


There are several ways of defining and measuring an era, but an excellent place to start is by checking out the media of the day and what they could or could not do at the moment. For example, when sound recording first came along, the singers belted into it as if performing to an empty stadium. The name that springs to mind is Caruso, the world’s biggest voice. But with the coming of microphones in the 1920s, singing became more personal, and the name became Bing Crosby, the world’s friendliest voice. So songs became brisker and less operatic, to suit not only the mike but the piano rack and the record cabinet. In short, the familiar thirty-two-bar song, which now seems to have been fixed in the stars, was actually fixed by the practicalities of sheet-music publishing and confirmed by the limitations of ten-inch records.
Or one might define an era in terms of women’s fashions and the consequent rise of impulse dancing on improvised dance floors. You can’t really jitterbug in a hoopskirt or bustle. Swing follows costume, and the big news was that by the 1910s skirts had become just loose enough and short enough to liberate the wearer from the tyranny of twirling through eternal waltzes in ballrooms as big as basketball courts, and freed her to do fox-trots and anything else that could be done in short, quick steps on, if necessary, living room floors with rugs rolled up. So that’s what the boys wrote for next. By the 1920s, the whole lower leg could swing out in Charlestons and other abandoned exercises. Songwriters celebrated that with a decade of fast-rhythm numbers. This has always been a dancing country, and never more so than in the Depression, when people trucked their blues away in marathons, or in seedy dance halls. “Ten Cents a Dance” was better than no income at all. And the Lindy Hop was as good as a gym class too.
And so on, through the arrival of women’s slacks in the late 1930s and their increased popularity in World War II for both work and play— Rosie the Riveter could jitterbug on her lunch break without leaving the floor. All she needed was a beat. Which brings us with a final bump and a grinding halt to rock and roll and the totally free-form dancing of today, which can be done with no clothes at all to a beat in your own head while you’re watching something else on television.“

 

Sheed

Wilfrid Sheed (Londen, 27 december 1930)

 

De Amerikaanse schrijver Louis Bromfield werd geboren op  27. Dezember 1896 in Mansfield, Ohio. Na een studie landbouw studeerde hij filosofie en literatuur aan de Columbia-Universiteit. Van deze universiteit werd hij later eredoctor. Tijdens WO I vocht hij als  hij soldaat in Frankrijk. Terug in de VS werkte hij als lector, dramaturg en als muziek- en theatercriticus. In 1927 ontving hij de Pulitzer Prijs voor Early Autumn.

 

Uit: The Green Bay Tree

 

„THE drawing-room of the house in the Rue Raynouard was a long, high-ceilinged room with tall windows opening upon a terrace and a sloping lawn which ran down to the high wall that shut out the dust and the noise of the Rue de Passy. It was curiously like the muffled, shuttered drawing-room in the old house in Cypress Hill, not because the furnishings were the same; they were not. From Shane’s Castle Lily brought only two things . . the glowing Venice and the portrait of her father. Mr. Turner’s flamboyant painting hung above the black marble mantelpiece in the Rue Raynouard. The portrait of John Shane hung against the satinwood paneling opposite the row of tall windows. The similarity was not an easy thing to define, for its roots lay in nothing more tangible than the bond between old Julia Shane and her daughter Lily, in a subtle sense of values which the one had passed on to the other.

The cold, impersonal hand of a decorator had nothing to do with either room. There was no striving toward a museum accuracy of period. The effect was much warmer, much more personal than that. The distinction was achieved by the collection, bit by bit, of beautiful things each chosen for some quality which warmed the heart of the purchaser . . . carpets, bits of crystal and carved jade on ebony stands, books, cushions, chairs, pictures, sconces, candelabra, brocades and old Italian damasks, footstools, and mirrors which coldly reflected the warm bodies of beautiful women. Even in a city where taste and beauty were the rule, the drawing-room in the Rue Raynouard was a marvel of these qualities. It was more beautiful than the rooms of Madame Gigon’s respectable friends; for these women were French bourgeoises and neither wealth nor decorators could endow them with a quality that descends from Heaven only upon the few and the blessed. These women admired Madame Shane’s drawing room and envied it . . . all of them Madame de Cyon, the Comtesse de Turba, Madame Marchand, the mysterious old Madame Blaise, who people said had been a famous beauty in her youth; Geneviève Malbour, who wrote novels as dowdy as herself and struck the literary note. even the rich Duchesse de Gand, who frequented the royalist soirées and the parties given by the chic Jews, and only came occasionally to Madame Gigon to placate her husband whose title was created by the first Napoleon. They attempted to imitate the seductive, quiet beauty of Numero Dix but they failed somehow, perhaps because they could not resist introducing a pillow of just the wrong, violent shade or a pair of rubber plants, or some monstrous piece of furniture from the period of the Second Empire. – „

 

Bromfield_louis

Louis Bromfield (27 december 1896 – 18 maart 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e december ook mijn vorige blog van vandaag.