Vader (Anton Korteweg), Joël Dicker, Maylis de Kerangal, Silke Scheuermann, Frans Roumen

 

 

Vader en zoon door Lutz Baar, 1976

 

Vader

Als hij groot is, koop ik een auto
Kan hij die ’s zaterdags wassen.
En een gazon. Dat moet hij dan maaien.

Oude vrouwtjes jaag ik de straat op.
Kan hij die helpen oversteken.
Knaapjes het wakke ijs. Die moet hij
redden met levensgevaar.

Eenmaal toch moet ik het meemaken dat ik
goedkeurend hem op de schouder kan kloppen.
diep in de ogen kijk, verlegen mompel:
‘Jongen, je vader is trots op je.’

 

Anton Korteweg (Zevenbergen, 31 januari 1944)
Zevenbergen, mark

 

De Zwitserse schrijver Joël Dicker werd geboren op 16 juni 1985 in Genève. Zie ook alle tags voor Joël Dicker op dit blog.

Uit: Het mysterie van kamer 622 (Vertaald door Manik Sarkar)

“Toen ik aan het begin van de zomer van 2°18 naar het Palace de Verbier ging, een prestigieus hotel in de Zwitserse Alpen, kon ik onmogelijk vermoeden dat ik mijn vakantie zou wijden aan het oplossen van een moord die daar jaren geleden was gepleegd. De vakantie was bedoeld om mij een welkome afleiding te gunnen na twee kleine rampen die in mijn leven hadden plaatsgehad. Maar voordat ik jullie vertel wat er die zomer gebeurde, moet ik eerst nog even terugkomen op datgene wat aan deze hele geschiedenis ten grondslag ligt: de dood van mijn uitgever, Bernard de Fallois. Bernard de Fallois is de man aan wie ik alles verschuldigd ben. Mijn succes en mijn faam heb ik aan hem te danken. Ze noemden me De schrijver en dat komt door hem. Dankzij hem word ik gelezen. Toen ik hem ontmoette, was mijn werk nog niet eens uitgegeven: hij maakte van mij een schrijver die over de hele wereld werd gelezen. Bernard was, onder het uiterlijk van een elegante patriarch, een van de meest vooraanstaande figuren uit de Franse uitgeverswereld. Voor mij was hij een leermeester, en ook, ondanks de bijna zestig jaar die we scheelden, een goede vriend. Bernard stierf in januari 2018, in zijn tweeënnegentigste levensjaar, en ik reageerde op zijn dood zoals iedere schrijver dat zou doen: door een boek voor hem te schrijven. Ik stortte me erop met hart en ziel, opgesloten in de werkkamer van mijn appartement in de Geneefse wijk Champel, aan de avenue Alfred-Bertrand 13. Zoals altijd wanneer ik schreef, was de enige menselijke aanwezigheid die ik verdroeg die van mijn assistente Denise. Zij was de goede fee die over me waakte. Steevast goedgehumeurd hield ze mijn agenda bij, schiftte en sorteerde ze de lezerspost, herlas en corrigeerde ze wat ik had geschreven. Verder vulde ze mijn ijskast aan en zorgde ze ervoor dat ik nooit zonder koffie zat. Ten slotte vervulde ze de functie van scheepsarts wanneer ze aanmonsterde op mijn werkkamer, alsof ze na een eindeloze oversteek aan boord van een schip kwam, en me gezondheidsadviezen gaf. `Naar buiten!’ commandeerde ze op vriendelijke toon. ‘Ga maar wandelen in het park, je hoofd luchten. Je zit hier al uren opgesloten!’ `Ik heb vanochtend al hardgelopen,’ zei ik. `Je moet zorgen dat je hersenen regelmatig zuurstof krijgen!’ drong ze aan. Het was een haast dagelijks ritueel: ik bleef koppig weigeren en ging alleen even op het balkon staan. Ik vulde mijn longen met een paar teugen frisse februarilucht, dan wierp ik haar uitdagend een geamuseerde blik toe en stak een sigaret op. Ze protesteerde en zei: “Als je maar weet dat ik je asbak niet leeggooi, Joël. Dan besef je tenminste dat je rookt.”

 

Joël Dicker (Genève, 16 juni 1985)

 

De Franse schrijfster Maylis de Kerangal werd geboren op geboren 16 juni 1967 in Toulon. Zie ook alle tags voor Maylis de Kerangal op dit blog.

Uit: De levenden herstellen (Vertaald door Jan Pieter van der Sterre en Reintje Ghoos)

“DIE NACHT DUS remde er een busje op een verlaten parkeerterrein, kwam scheef tot stilstand, de voordeuren sloegen dicht en een zijdeur schoof open, er kwamen drie gestalten tevoorschijn, drie schimmen die afstaken tegen het duister en bevangen waren door de kou — februari en ijskoud, natteneuzenweer, slapen met je kleren aan —, jongens kennelijk, die hun jasje tot de kin dichtritsten, hun muts tot hun wimpers afrolden, de vlezige bovenkant van hun oren onder hun fleece vest schoven, en blazend in hun bol gevouwen handen poolshoogte gingen nemen bij de zee, die op dat uur louter geluid was, geluid en duisternis. Jongens, ja, nu kon je het zien. Achter het muurtje dat het parkeerterrein van het strand scheidde, stonden ze op een rijtje te trappelen en diep adem te halen — pijnlijke neusgaten door de instroom van jodium en kou — en ze peilden die duistere vlakte waar tempo niet bestaat buiten het lawaai van exploderende golven, dat tumult dat aanzwelt tijdens het uiteindelijke neerstorten, ze tuurden naar wat daar dreunend voor hen lag, dat krankzinnige gebulder waar niets was om de blik op te richten, niets, behalve misschien de wittige schuimrand, miljarden tegen elkaar geslingerde atomen in een fosforescerende halo, en de drie jongens, verdoofd door de winter toen ze uit de bus stapten, bedwelmd door het donker boven zee, vermanden zich nu, stelden hun ogen en oren in, taxeerden wat hun te wachten stond, de swell, maten de deining op het oor, schatten de hoeveelheid brekers, de diepte, en herinnerden zich dat op volle zee gevormde golven zich altijd sneller voortbewogen dan de snelste boten. Prima, bromde een van de drie jongens bedaard, het wordt een mooie sessie, de andere twee glimlachten, waarna ze gedrieën terugliepen, traag, met hun zolen over de grond schrapend en om hun as draaiend, tijgers, ze keken op en tuurden in de duisternis voorbij het   stadje, de nog dichte duisternis achter de kliffen, en toen keek degene die had gesproken op zijn horloge, nog een kwartiertje, jongens, en ze klommen terug in de bus om te wachten op de dageraad aan zee. Christophe Alba, Johan Rocher en hij, Simon Limbres. Terwijl de wekkers afgingen schoven ze hun laken weg en stapten uit bed voor een sessie waar ze kort voor middernacht per sms toe hadden besloten, een sessie bij halftij zoals er een paar per jaar voorkomen: ruwe zee, regelmatige deining, zwakke wind en geen hond ter plaatse. Jeans, jasje, ze glipten naar buiten zonder iets te eten of te drinken, niet eens een glas melk, een handje muesli, zelfs geen stuk brood, posteerden zich beneden voor de flat (Simon) of voor de poort van hun vrijstaande huis (Johan), en wachtten op het busje, dat ook stipt op tijd was (Chris), en terwijl ze normaal ondanks moederlijke vermaningen op zondag nooit vóór de middag opstonden, terwijl ze dan naar verluidt alleen maar konden pendelen tussen de bank in de zitkamer en de stoel in hun slaapkamer, één slappe hap, stonden ze nu om zes uur ’s ochtends te popelen, met losse veters en een stinkadem — “

 

Maylis de Kerangal (Toulon, 16 juni 1967)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Silke Scheuermann werd geboren op 15 juni 1973 in Karlsruhe. Zie ook alle tags voor Silke Scheuermann op dit blog.

 

Paardenbloem

Wat houd ik van de wind;
hij kamt grassen en schuurt stenen glad,
leidt mijn zaden,
hij is er altijd,
soms sterker, soms zwakker.
Als ik de wind met jullie vergelijk,
zoals jullie alles vergelijken,
komen jullie er slecht af.

Hij heeft nooit geprobeerd mij een naam te geven
zoals jullie. En toch: ik geef de voorkeur aan hem.
In zijn onstoffelijke aanwezigheid is hij
mijn vader en heer. Zijn manier,
om mij aan te raken, doelbewust, zonder het valse
gevoel de regen te brengen, geuren.
Hij laat me vergeten hoe kleinzielig
de wereld is die mij onkruid noemt.

Verbazingwekkend dat jullie de eindjes aan elkaar knopen,
geheel zonder bezittingen, zonder eigen plek op de grond.
Bovendien zijn jullie zwaar,
Als beladen met tienduizend bloemen.
Dat jullie volgens je eigen regels leven,
kan ik slecht vermoeden.
Wat ben ik blij dat ik geen wetten ken,
die zoveel vernietiging brengen, zoveel leed.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Silke Scheuermann (Karlsruhe, 15 juni 1973)

 

En als toegift bij een andere verjaardag:

 

Klassiek
voor Arno

Ik heb een handdoek om mij heen geslagen
die nog naar hem ruikt en zo is hij hier
en heel dicht bij me, gunt me het plezier
wat liefde van zijn geur liet, op te dragen.

Hij douchte zich en als om mij te plagen
had hij de celdeur schijnbaar op een kier
gezet. Nu luister ik naar een klavier-
concert, om – Brahms – mijn hartslag te verlagen.

Niet dat zijn naakte lichaam in mij lust
schiep ooit, of toch wel ooit, maar nooit voor lang en
ofschoon geen hartstocht ons dat toch verbood,

maar met die innige, volmaakte rust,
waarmee hij me kust, op mond kust en op wangen,
raakt hij een leven, dieper dan de dood.

 

Frans Roumen (Wessem, 16 juni 1957)
In the Locker Room door Bruce Sargeant, z. j.

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e juni ook mijn blog van 16 juni 2019 en ook mijn blog van 16 juni 2015 deel 1 en eveneens deel 2.