Linda Pastan, Niels ’t Hooft, Jan Blokker, Louis-Ferdinand Céline, Georges Eekhoud, Said, John Cheever, John Barth, Max Brod

De Amerikaanse dichteres Linda Pastan werd geboren op 27 mei 1932 in New York. Zie ook alle tags voor Linda Pastan op dit blog.

 

Something About The Trees

I remember what my father told me:
There is an age when you are most yourself.
He was just past fifty then,
Was it something about the trees that make him speak?

There is an age when you are most yourself.
I know more than I did once.
Was it something about the trees that make him speak?
Only a single leaf had turned so far.

I know more than I did once.
I used to think he’d always be the surgeon.
Only a single leaf had turned so far,
Even his body kept its secrets.

I used to think he’d always be the surgeon,
My mother was the perfect surgeon’s wife.
Even his body kept its secrets.
I thought they both would live forever.

My mother was the perfect surgeon’s wife,
I can still see her face at thirty.
I thought they both would live forever.
I thought I’d always be their child.

I can still see her face at thirty.
When will I be most myself?
I thought I’d always be their child.
In my sleep it’s never winter.

When will I be most myself?
I remember what my father told me.
In my sleep it’s never winter.
He was just past fifty then.

 

What We Want

What we want
is never simple.
We move among the things
we thought we wanted:
a face, a room, an open book
and these things bear our names–
now they want us.
But what we want appears
in dreams, wearing disguises.
We fall past,
holding out our arms
and in the morning
our arms ache.
We don’t remember the dream,
but the dream remembers us.
It is there all day
as an animal is there
under the table,
as the stars are there
even in full sun.

 

Vermilion

Pierre Bonnard would enter
the museum with a tube of paint
in his pocket and a sable brush.
Then violating the sanctity
of one of his own frames
he’d add a stroke of vermilion
to the skin of a flower.
Just so I stopped you
at the door this morning
and licking my index finger, removed
an invisible crumb
from your vermilion mouth. As if
at the ritual moment of departure
I had to show you still belonged to me.
As if revision were
the purest form of love.

 

Linda Pastan (New York, 27 mei 1932)

 

De Nederlandse schrijver, journalist, blogger en gamedeskundige Niels ’t Hooft werd geboren in Leiderdorp op 27 mei 1980. Zie ook alle tags voor Niels ‘t Hooft op dit blog.

Uit: De verdwijners

“De vorige keer dat ze haar ouders om hulp had gevraagd, was dat uitgelopen op een drama. Inmiddels wilde ze niet alleen Isobel opsporen, maar waren er nieuwe problemen ontstaan door de afwezigheid van haar zusje: Marthes psychologiestudie was uitgelopen, en haar spaargeld was opgegaan aan de huur van het gezamenlijke zolderappartement, dat ze nu in haar eentje bewoonde. ‘We hebben jou en Isobel tot jullie achttiende gespekt,’ hadden ze gezegd. `We hebben een fortuin in jullie opleidingen gestoken. Wat verwacht je in vredesnaam nog meer van ons? We hebben Isobel steeds onderdak geboden na haar zelfmoordpogingen en haar psycholoog betaald. Wij vinden het een opluchting dat ze rust heeft gevonden in Amerika. Ben jij daar dan niet blij mee?’ Er was iets losgeschoten in Marthes hoofd. Ze was zeldzaam kwaad geworden en gaan schreeuwen. Haar ouders hadden haar hoofdschuddend het huis uit gezet.
Dit waren mensen die hun hond beter begrepen dan hun bloedeigen dochter. Het stinkbeest. Ook nu gebeurde aanvankelijk waarvoor ze had gevreesd.
Het gesprek ging er in eerste instantie over hoe zwaar zij het hadden, twee ploeterende Hollanders die de last van de wereld op hun schouders droegen. Over hun moeizame relatie en de bijbehorende therapie. Over de perikelen in het ziekenhuis, haar moeder was arts, en over de krimp in de 1T -sector, haar vader was reorganisatiemanager. Maar gaandeweg was de toon veranderd, of misschien had Marthe met een ander oor geluisterd.
`Laat me even uitpraten,’ had haar moeder gezegd. ‘Hoe het filmpje ook is gemaakt, waar in de wereld ze zich ook bevindt, Isobel wil ons vertellen dat we ons geen zorgen moeten maken. Je vader en ik hebben ons
bij die boodschap neergelegd, en misschien moet jij dat ook doen. Isobel zal altijd onze dochter zijn, tot het bittere eind heeft zij een plekje in ons hart. Daar verandert dit niets aan. Ze zal ook altijd jouw zusje zijn. Juist daarom zou je verder moeten gaan met je eigen leven.’
Haar vader was naar de kast in de voorkamer gelopen. ‘Kijk eens,’ zei hij. Hij pakte een Google-bril uit zijn postvakje. Marthe zag dat het een nieuw model was, met een buffelhoornen montuur waarin de techniek nu
onzichtbaar was verwerkt. ‘De bril legt beelden op de wereld om me heen. Extra informatie, ontzettend handig. Hij laat me bijvoorbeeld zien wat de route naar de supermarkt is, en wat jouw hobby’s zijn.’ `Dat
weet ik toch allang,’ had Marthe gezegd. Haar vader zette de bril op en tikte met zijn wijsvinger tegen de zijkant. ‘Je moeder en ik hebben oude beelden van Isobel laten bewerken. Homevideo’s, dat soort dingen. Haar beeltenis is vrijstaand gemaakt en reageert realistisch op de omgeving.’
Er verscheen een glimlach op zijn gezicht. Marthe beet op haar onderlip. ‘Nu is ze altijd bij ons, als we dat willen.’ Marthe zag haar vaders ogen vochtig worden. ‘Wil je ook?’ zei hij. ‘Ze heeft nu het spijkerjasje aan dat ze kreeg op haar vijftiende verjaardag.’

 

Niels ’t Hooft (Leiderdorp, 27 mei 1980)

 
 

De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Jan Blokker werd geboren in Amsterdam op 27 mei 1927. Zie ook alle tags voor Jan Blokker op dit blog.

Uit: Séjour

“De vrouw zette haastig de boodschappentas naast zich neer en knielde. Tien roodgelakte nagels rustten op de smalle handruggen. Ze schraapte haar keel, keek vluchtig naar de priester en viel in: … que vous nous voyez, que vous nous entendez, que vous connaissez toutes nos pensées, tous nos désirs, les mouvements les plus secrets de nos coeurs… Ze merkte niet, dat haar tas omviel; ze zou evenmin gemerkt hebben, dat ik naast haar schoof. Maar ik schoof niet naast haar. Ik zat in de nachttrein uit Parijs, die net Aurillac had gepasseerd, waar het daagde. We stegen, het bergland van Cantal in. Ik vertelde het meisje tegenover me, dat in Brives was ingestapt, van de mensen die ik in onze coupé had ontmoet sinds ik Parijs verliet, de vorige avond. Een reis als een destillatie, een gefractionneerde. Ze scheen vaag te begrijpen hoe complimenteus mijn relaas voor haar was. Ik noemde de naam Chateauroux, die ze kende. In het holst van de nacht was de trein er binnengelopen. Er waren uit mijn coupé drie mensen gestapt, ik bleef alleen over. Ik had het gevoel dat daarna de trein voor mij alleen reed, maar er moeten nog andere mensen in gezeten hebben. Toch was de destillatie niet voltooid: uit de laatste fractie was damp, gezuiverde damp overgebleven, die condenseerde in Brives van waar het meisje naar Murat reisde, waar de vrouw haar morgengebed zei.
We passeerden een dorp: Polminhac. In de ijle morgen van het hoogland hoorde ik een lichte, hoge stem: ‘J’ai un papillon dans ma main …’ De woorden vormden een melodie, een concert desnoods. De zwevende klank van het ‘main’ bleef in de coupé hangen, nauwelijks vermengd met het harde ratelen van de spoorwagens.
– Bent u hier voor het eerst? vroeg het meisje.
Ik knikte en zag haar wegvallen in gedachten, in een ernstig pogen, zich de omgeving, die haar zeer bekend moest zijn, als nieuw voor te stellen. Zij keek naar buiten. Tegen de steile berghellingen tornden de hoge sparren tot ze de strijd om hun evenwicht verloren en zich moesten vernederen tot struiken en stronken tenslotte. Het meisje zag ze, nieuw en bekend. Ze dacht waarschijnlijk aan de burons en hoorde het melodieuze bellen van de koeien, dat ik nog niet kende. Of aan een bergtocht, een beklimming. Hier wordt hoog boven de aarde bemind.
– Komt u van Parijs? vroeg ze.
– Van nog veel verder, zei ik.
Ze lachte alsof ze het niet geloofde. Daarna moest ze niezen. Ze hief hoog haar hoofd op en ik zag twee neusgaten, sierlijk-kleine olijfbladen.”

 

Jan Blokker (27 mei 1927 – 6 juli 2010)
In 1966

 

De Franse schrijver Louis-Ferdinand Céline (pseudoniem van Louis Ferdinand Destouches) werd geboren in Courbevoie op 27 mei 1894. Zie ook alle tags voor Louis-Ferdinand Céline op dit blog.

Uit: Journey to the End of the Night (Vertaald door Ralph Mannheim)

“Suddenly our street widened, like a crevasse opening out into a bright clearing. Up ahead of us we saw a great pool of sea-green light, wedged between hordes of monstrous buildings. And in the middle of the clearing stood a rather countrified-looking house, surrounded by woebegone lawns.
I asked several people in the crowd what this edifice was, but most of them pretended not to hear me. They couldn’t spare the time. But one young fellow right next to me was kind enough to tell me it was City Hall, adding that it was an ancient monument dating back to colonial times, ever so historical… so they’d left it there… The fringes of this oasis formed a kind of park with benches, where you could sit comfortably enough and look at the building. When I got there, there was hardly anything else to see.
I waited more than an hour in the same place, and then toward noon, from the half-light, from the shuffling, discontinuous, dismal crowd, there erupted a sudden avalanche of absolutely and undeniably beautiful women.
What a discovery! What an America! What ecstasy! I thought of Lola… Her promises had not deceived me! It was true.
I had come to the heart of my pilgrimage. And if my appetite hadn’t kept calling itself to my attention, that would have struck me as one of those moments of supernatural aesthetic revelation. If I’d been a little more comfortable and confident, the incessant beauties I was discovering might have ravished me from my base human condition. In short, all I needed was a sandwich to make me believe in miracles. But how I needed that sandwich!
And yet, what supple grace! What incredible delicacy of form and feature! What inspired harmonies! What perilous nuances! Triumphant where the danger is greatest! Every conceivable promise of face and figure fulfilled! Those blondes! Those brunettes! Those Titian redheads! And more and more kept coming! Maybe, I thought, this is Greece starting all over again. Looks like I got here just in time.
What made those apparitions all the more divine in my eyes was that they seemed totally unaware of my existence as I sat on a bench close by, slap-happy, drooling with erotico-mystical admiration and quinine, but also, I have to admit, with hunger. If it were possible for a man to jump out of his skin, I’d have done it then, once and for all. There was nothing to hold me back.
Those unlikely midinettes could have wafted me away, sublimated me; a gesture, a word would have sufficed, and in that moment I’d have been transported, all of me, into the world of dreams. But I suppose they had other fish to fry.”

 

Louis-Ferdinand Céline (27 mei 1894 – 1 juli 1961)

 

De Belgische Franstalige schrijver Georges Eekhoud werd in Antwerpen geboren op 27 mei 1854. Zie ook alle tags voor Georges Eekhoud op dit blog.

Uit: Kees Doorik (Vertaald door August Peeters)

“Nelis Cramp was veel te slim, om niet te begrijpen, wat al voordeelen die openbare liefdadigheid opleveren kon, vooral voor een wroeter en een gierigaard als hij. Als ’t maar voor den scharbij was, deed hij voor niemand onder, en, zoo hij van den beginne af van dit middel geen gebruik gemaakt had om nog maar toe te potten, dan was het slechts, dat er hem nog een greintje eigenliefde overschoot.
Wat zouden de benijders en rondbrievers van Dinghelaar wel niet gezegd hebben, indien Nelis Cramp, de welgezette grondeigenaar van de Wit-Hoef, zijn toevlucht niet meer nam tot de eerlijke diensten van een struischen kerel der streek, om de zwakke armen van een stadskind uit te buiten. Wat een gebabbel! En wat zouden ze af te keuren vinden!
Nochtans, na al de leegloopers en stakkers van ’t omliggende in dienst gehad te hebben, – hij kon er geen enkelen houden, want ze lieten ’t allen bij hem staan, nog méer uitgehongerd dan ze binnen gekomen waren, tenminst als de pachter ze zelf nog niet doorzond, daar hij het karig loon en de harde korst brood nóg te veel betaald vond voor hun zwoegen – besloot hij, al moest zijn schrokkigheid hem het laatst aanzien in de streek kosten, zoo’n verstooteling van ’t ‘Gesticht’ in te nemen. De duivel hale hem, zoo hij ’t niet deed!
Niet alleen zou Nelis hem doen wroeten gelijk een volwassene, maar op den koop toe zou hij het kostgeld, dat die goede, liefdadige lieden uit de stad hem uitbetaalden, nog in den zak steken.
Kees zag dikwijls Cramp terug in den geest, gelijk hij was dien heuglijken dag, op zijn vijf en vijftigste jaar: aamborstig en ineengedrogen, met afgebrokkelde, zwarte tanden, galachtig, het vel zoo verfrommeld als een mispel; met leepoogen, een grijnzende lip, en een als weggedrukten platneus. Peper- en zoutachtige, pikkige haarklissen plakten op zijn slapen, en in de groote, behaarde ooren, die hem wijd van het hoofd stonden, droeg hij zilveren ringskens, als behoedmiddel voor ’t gezicht.
Hij onderbrak slechts zijn opwerpingen betreffende het smeeg uitzicht van den wees, om een trek te doen aan zijn korte, zabberig en doorgerookte steenen pijp – met een dekseltje van koperdraad, dat aan den steel bevestigd was -, of om groenige fluimen in ’t zandbakje te spuwen. Onder zijn borstelige, tot een helm samenlooepnde wenkbrauwen schenen zijn grijze oogen te slapen, onbetrouwbaar, gelijk de stilstaande moerassen in de griendlanden.
De bestuurder drong nog eens aan:
– Hij kan al lezen! Hij is zoo zacht als een lammeken en gehoorzaam gelijk ‘nen hond. Toe, wat geeft ge voor ‘

Georges Eekhoud (27 mei 1854 – 29 mei 1927)

 

De Duits-Iraanse dichter en schrijver Said werd geboren op 27 mei 1947 in Teheran. Zie ook alle tags voor Said op dit blog.

Uit: Der lange Arm der Mullahs

„20. Juni 1981

Heute ist Said Sultanpur zusammen mit acht anderen hingerichtet worden. Er wurde bei seiner Hochzeit verhaftet und jetzt wegen Devisenschmuggels exekutiert.
Er war Dichter, Dramatiker, Schauspieler und Regisseur. Hier eine Geschichte von Said Sultanpur, der auch schon zu Zeiten des Schahs wiederholt im Gefängnis saß. Diese Geschichte erzählte er unmittelbar nach dem Sturz des Schahs bei einer Dichterlesung in Teheran: „1976 übersetzte ich ein Stück von Maxim Gorki, Die Parasi-ten, fand einen Intendanten, der bereit war, das Stück unter meiner Regie in seinem Theater aufzuführen, und fand auch die Schauspieler, die ich brauchte. Dann trug ich das Manuskript zur Zensurbehörde des SAVAK. Auf dem Manuskript standen vorschriftsmäßig der Name des Autors Maxim Gorki, mein Name als Übersetzer, der Name des Theaterintendanten und die Namen der Schauspieler. Ich bat also offiziell um die Genehmigung, das Stück auffüh-ren zu dürfen. Man nahm mir das Manuskript ab, schrieb meine Adresse auf und teilte mir mit, ich werde von der Be-hörde hören. Nach einigen Wochen erhielt ich einen Brief vom SAVAK, in dem man mich aufforderte, an einem bestimmten Tag vorstel-lig zu werden. Weiter unten stand deutlich und von Hand un-terstrichen: ,Der Autor des Stücks ist unbedingt mitzubringen.’ Der SAVAK wollte 1976 Maxim Gorki sehen.” Sultanpur hat all das mit- und überlebt. Dann wurde er vom Regime Chomeinis hingerichtet, während wir noch darüber witzelten, ob er in seiner Hoch-zeitsnacht nichts Besseres zu tun gehabt hätte, als Devisenschmuggel zu betreiben.
Herbst 1981
Puran wurde hingerichtet. Sie war eine schöne Frau, großgewachsen, charakterfest, intelligent und wortgewandt. Als sie hingerichtet wurde, war sie vielleicht 29 Jahre alt. Wir waren gute Freunde, hatten aber nie ein erotisches Verhältnis.“

Said (Teheran, 27 mei 1947)

 

De Amerikaanse schrijver John Cheever werd geboren op 27 mei 1912 in Quincy, Massachusetts. Zie ook alle tags voor John Cheever op dit blog.

Uit: The Journals of John Cheever

“Prolly
want a crackeer.” Woke tired and took the 7:44. The river blanketed
with a mist. The voices overheard. “Well, then she boiled it and then
she broiled it.” He raised his face and drew over it a beatific look as
if he were tasting last night’s dinner again. “Well, we’ve got one of
those electric rotisseries.” “Oh, New York’s nothing like Chicago;
nothing like it.” On Twenty-third Street I read a sign: “DON’T LOSE YOURLOVED ONE BECAUSE OF UGLY FAT.” There was a window full of crucifixes
made out of plastic. The surface of the city is paradoxical. For a mind
cast in paradox it is reassuring to find this surface. Thinking again,
in the dentist’s chair, that I am like a prisoner who is trying to
escape from jail by the wrong route. For all one knows, that door may
stand open, although I continue to dig a tunnel with a teaspoon. Oh, I
think, if I could only taste a little success. But don’t I approach it
by deepening the pit in which I stand? Mary in the morning, asleep,
looking like the girl I fell in love with. Her round arms lie outside
the covers. Her brown hair is loose. The abiding quality of seriousness
and pureness.In the dark hour you cannot call on goods and chattels to
save you, or old ski trails or the paths to streams. You must find
something greater. And the mind in which the forces of contumely and
destruction seem greater than the forces of creativity. Creativity is
there, but it seems, in relation to the forces of destruction, like the
nipple on a balloon. So, made up of so much destruction and with such a
slender knowledge of love he appears poorly as a husband, son, and
lover—masked in a rag of a smile and a striped tie and a few faint
observations. Oh so deeply rooted in this mind are the needs and the
habits of prayer. Having triumphantly separated himself from the
foolishness of religion, he goes by the church—he hears the bells in the
morning—in the churlish and unhappy frame of mind of a man who has been
excommunicated. He feels the lash of expulsion. And oh this poor mind,
casting desperately around a room for some detail that will give it form
and meaning, seizes always on an ashtray heaped with butts or a crooked
stocking, a tear in the rug. And then he sees the sky! the poignant
blue, the line of darkness rising like a lid; the perfect clearness of
line and color that means that a northwest wind has scoured the overcast
and blown it out to sea. So his mind wanders between the ashtray and
the twilight while most of the known world lies somewhere in between. He
worries, he worries about his mustache, his old navy raincoat, his
weight, his hair, his teeth, the stiffness in his left knee, and if his
anxiety ever transcends this it is to worry about a nation of paltry
men, conceived in his image and likeness—or, if he is a world
federalist, to worry about a world. Why has the sweetness gone? It would
all come back with a new car or a bonus or a little of the recognition
that he deserves for his hard work.”

John Cheever (27 mei 1912 – 18 juni 1982)
Portret door Henry Koerner, 1964

 

De Amerikaanse schrijver John Barth werd geboren op 27 mei 1930 in Cambridge, Maryland. Zie ook alle tags voor John Barth op dit blog.

Uit:Where Three Roads Meet

“Not to mention what one learned from him in the classroom, as one’s junior instructor in Literature & Philosophy I & II, about Homer and Virgil (and Sappho and Petronius and Catullus), Plato and Aristotle (and the Gnostics and the Kabbalists), Dante and Chaucer and Boccaccio (and Scheherazade and Somadeva, Poggio and Aretino and Rabelais), and other classics on (and off) one’s freshman/sophomore syllabus, up to and including James Joyce’s Ulysses (and Finnegans Wake) …
“And trivia, class, as you may have heard, comes from Latin trivium: literally, a place where three roads intersect-as in Sophocles?-but by extension any public square where people swap idle gossip.” The Trivium was also (he went on) the medieval division of the seven liberal arts into Grammar, Logic, and Rhetoric-not to be confused with Cambridge University’s tripos, which was a different story altogether: “Okay?”
If you say so, Teach. And so indeed Al said, back then back there, in class and out-all which curricular and extracurricular input Will Chase eagerly “downloaded,” as one might put it three decades later, his own background having been a different story indeed from Alfred Baumann’s: Depression-era child of minimally schooled though by no means unintelligent small-town storekeepers in the state’s least affluent county; graduate of a wartime local public school system so strapped for funds and faculty that its eleventh grade was perforce one’s senior year, whence nearly none of the seventeen-year-old diplomates “went off” to college- especially if they’d been lucky enough to escape military service and thus unlucky enough to have no GI Bill to subsidize a higher education that, as a group, they weren’t competitive for admission to anyhow. A few of the girls managed nursing school, secretarial school, or the nearby teachers college; most became store clerks, telephone operators, beauticians, or/and young housewives and mothers. Most of the boys found jobs in local offices and retail stores or became tradesmen, farmers, or crab-and-oyster watermen like their dads before them. A few enlisted in the peacetime military.
And a handful shrug-shoulderedly took the application exam one spring afternoon for “senatorial” scholarships (whereof every Annapolis legislator was allotted a few to award and then to renew or redistribute annually) to various colleges and universities in the Old Line State. Having so done, the applicants proceeded to their summer employment fully expecting that at season’s end it would become their real employment: their life’s work.
Which, however, in Will Chase’s case and that of a few others in his (all-white) graduating class, it did not. Since junior high school-or “upper elementary,” as sixth and seventh grades were called in that abbreviated system-the lad had made an avid, if noisy, hobby of jazz percussion, and with comparably amateur-but-dedicated classmates on piano, trombone, and alto saxophone had formed a combo to play weekend dances at the local yacht and country club.”

 

John Barth (Cambridge, 27 mei 1930)

 

De Tsjechisch-Israëlische dichter, schrijver, criticus en componist Max Brod werd geboren in Praag op 27 mei 1884. Zie ook alle tags voor Max Brod op dit blog.

Uit: Lord Byron kommt aus der Mode

„„AUGUSTA: Eine alberne Geschichte.
BYRON: Erzähle.
AUGUSTA: Sie ist ziemlich unanständig.
BYRON: Bitte.
AUGUSTA: Nein.
BYRON: Bitte.
AUGUSTA: Niemals. Ich sag’s nicht.
BYRON: Du mußt. AUGUSTA: Müssen?
BYRON: Mein altes Mittel. Aus Aberdeen.
AUGUSTA: Was denn?
BYRON: Weißt du’s nicht mehr? Ich drücke dir die Hand blau —
AUGUSTA (ist schon vorhin zurückgewichen): Das wirst du nicht.
BYRON: Wer hindert mich. (Verfolgt sie erst um den kleinen, dann um den großen Tisch herum) AUGUSTA: Weil du mich nicht fängst!
BYRON
(ereilt sie): Und doch! (Ihre Hand an sich reißend —plötzlich ernst) Es
ist meine Hand. Ich kann dir nichts tun. — Und Augen, Mund — alles wie
bei mir, als sähe ich hinab, zurück, ins Rätsel meiner Zeugung. (Er
streicht ihr über Haar und Wangen) Unseres gemeinsamen Vaters Kopf.
AUGUSTA (ihre Hand losmachend): Er war gewalttätig wie du.
BYRON (wieder heftiger): Jetzt erzähle deine Geschichte.
AUGUSTA: Ich will nicht.
BYRON: Du weißt: schon als Kind hat es mich verrückt gemacht, wenn du ein Geheimnis vor mir hattest. (Pause)“

 

Max Brod (27 mei 1884 – 20 december 1968)
Hier echts met regisseurs van het Habimah theater in Tel Aviv

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e mei ook mijn blog van 27 mei 2018 deel 2.

Max Brod, Kaur Kender, Adriaan Venema, Arnold Bennett, Richard Schaukal, Ferdynand Ossendowski, M. A. von Thümmel, Herman Wouk, Dashiell Hammett

De Tsjechisch-Israëlische dichter, schrijver, criticus en componist Max Brod werd geboren in Praag op 27 mei 1884. Zie ook alle tags voor Max Brod op dit blog.

Uit: Lord Byron kommt aus der Mode

„BYRON: Was hast du denn, Göß.
AUGUSTA (böse): Was Fletcher vorhin gesagt hat, als wir kamen. —Daß es hier schon lange nicht so lustig war. — (Aufflammend) Er verwechselt mich wohl mit einer deiner Maitressen!
(Sie wendet sich wütend gegen die Wand. In ihrem Ausbruch, auch in der Stellung erinnert sie jetzt an Byron: 1. Bild, die Szene mit Graf Carlisle, die Stelle vom »Blut der Stuarts«)
BYRON (beschwichtigt sie zärtlich): Auch diese Wut — genau meine Wut. Ich kenne sie genau. Und gleich wirst du wieder gut sein, wie ich.
AUGUSIA (lacht unter Tränen): Du ärgerst mich!
BYRON: Nein. Ich ärgere dich nicht. Das ist es ja eben. Zwischen uns kann nichts Fremdes sein. Wir sind einander zu ähnlich, zu nah. Daher auch dieser himmlische Frieden von dir zu mir. Wir beide können einander niemals enttäuschen. Zwischen uns ist keine Verstellung möglich, kein Zur-Last-fallen, kein Überdruß, keine Falschheit, kein vergiftetes Liebesspiel. Wir wissen einander von vornherein — das ist Geschwisterlichkeit. Etwas Großes. Ich verstehe, warum die Könige Ägyptens es für unvereinbar mit ihrer Würde hielten, eine andere als ihre Schwester zu heiraten. Es ist erhaben, in einem gewissen Sinn kalt, gefahrlos. Es reizt nicht — nur das Fremde reizt. Ich habe dich lieb, Augusta, und doch ist mir noch nie eingefallen, dich zu umarmen, zu küssen.
AUGUSTA (schamhaft und gequält): Sprich nicht davon!
BYRON: Soll ich von all dem —?
AUGUSTA: Von all dem lieber nichts. Es widerstrebt mir. Ich weiß nicht warum.
BYRON (auf und ab): Ach laß doch! (Lebhafter) Es fällt mir eben ein, daß auch einer der Cäsaren mit seiner Schwester vermählt war. Und Napoleon — sagt man –
AUGUSTA (gereizt, da er das Thema nicht abbricht, nun ihrerseits Öl ins Feuer gießend): Mit allen seinen Schwestern.
BYRON: Paolina Borghese.
AUGUSTA: Kein schlechter Geschmack! Aber ich weiß ein Beispiel, das uns näher liegt —
BYRON: Noch näher?
AUGUSTA: Eine alberne Geschichte.
BYRON: Erzähle.
AUGUSTA: Sie ist ziemlich unanständig.“

 

 
Max Brod (27 mei 1884 – 20 december 1968)
Cover

 

De Estse schrijver Kaur Kender werd geboren op 27 mei 1971 in Estland. Zie ook alle tags voor Kaur Kender op dit blog.

Uit: Petty God (Vertaald door Edith Epler)

“At first there was nothing on my desk. Under the table were empty drawers and in the ceiling a hole, where, as it later turned out, a chandelier would be fitted.
“Bring me a lamp!” I shouted to the lobby. A lamp was brought. This happened some time ago.
Everything is ready and everything has been planned. And most importantly: everything has been done. I do not have to do anything. The system functions by itself. I just watch and enjoy. Astonishing, I should say, how much I like this. The last thing I hung on the wall was a picture of David Allmighty. Precisely above my desk. I know there is something similar about the two of us. I know that this something stands out. If I had a son, I would put a picture of him there, too. Yes: me, my son and David Allmighty. That would be fun. Regrettably I do not have a son. Here and now. Moreover, there is really no particular need for David Allmighty, but some clients can more easily accept the thought that someone grand and distant creates certain solutions, which they are offered. Many of the moves I have made are ascribed to David Allmighty. But let the people talk.
Now there is only the naming left. I cannot be bothered with that. I will let him name. But before he starts to name, there is one more thing.
He will ask at any moment.
*
“Who else will be in my cabinet?” I ask at last. Everything has been unpacked, everything has been done, but he still hasn’t told me. Well, I shouldn’t stay here alone! He keeps repeating that creative work is a dialogue. Why should I be talking to myself then?
“Sleep, sleep well tonight, because you will have a companion tomorrow,” he grins and scratches his gold Rolex. “

 


Kaur Kender (Estland, 27 mei 1971)

 

De Nederlandse journalist, schrijver en kunsthandelaar Adriaan Harrie Venema werd geboren in Heiloo op 27 mei 1941. Zie ook alle tags voor Adriaan Venema op dit blog.

Uit: Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie

“Misschien was Mies Bouhuys niet compleet geïnformeerd, want in haar herinneringen noemde ze verschillende bladen waaraan Hoornik meewerkte, op De Nieuwe Gemeenschap na. Het gedicht ‘Stem uit Twente’ publiceert ze wel zonder te vermelden in welk blad het oorspronkelijk gestaan had. Ook De Nieuwe Gids vermeldde ze niet, terwijl Hoornik daar in 1938 in publiceerde op een moment dat Alfred Haighton, een van de ergste antisemieten uit die tijd, het heft in handen nam. De gedichten van Hoornik stonden in het augustus-nummer. Hoornik zou overigens daarna zijn medewerking aan De Nieuwe Gids opzeggen, nadat achtentwintig literatoren hem in een manifest daarin vooraf waren gegaan. Op Haighton en De Nieuwe Gids kom ik in deel ii terug.
Hoornik bleef bij het Algemeen Handelsblad door de jaren heen redacteur binnenland. In de herinneringen van Mies Bouhuys wordt 1939 genoemd als de datum waarop hij aan de kunstredactie ging meewerken99. ‘Op de kunstredactie, waar ik sinds 1939 aan meewerkte’, laat ze Hoornik vertellen, ‘zaten figuren die “fout” waren. Ze wisten natuurlijk precies wie mijn vrienden waren en met hoeveel walging ik nog op die krant werkte, waar de lezers de Duitse overwinningen grootscheeps kregen voorgeschoteld.’
Waar het jaartal 1939 vandaan komt, is onbekend, want pas in 1941 zien we Ed. Hoornik voor de eerste maal genoemd als medewerker van de kunstredactie. Maar toen was het ook gelijk raak. Hij debuteerde als kunstredacteur van het Algemeen Handelsblad met het artikel, waaraan Hermans refereerde100. Ook is het opvallend dat Hoornik tot de kunstredactie toetrad vlak na de eerder beschreven machtsovername bij de krant, een bijzonder ongelukkig moment dus om voor het eerst in de nieuwe cultuurpolitiek aan te schuiven, onder verantwoordelijkheid van nota bene Chris de Graaff, die de fatsoenlijke Maurits Uyldert was opgevolgd, en dan nog wel met een interview waarin Henri Bruning onbekommerd zijn nationaal-socialistische ideeën kon spuien.
Henri Bruning was een fanatieke nationaal-socialist en hij maakte daar ook geen geheim van. Hoornik noemde hem in het interview dat op 31 juli 1941 verscheen ‘een zuivere Nederlander’101, wiens ‘studies over het gezag wel als bijzonder scherpzinnig of indringend gekenmerkt mogen worden’, met recht een opvallende visie op Bruning.”

 

 
Adriaan Venema (27 mei 1941 – 31 oktober 1993)
De vijf delen van Venema’s “Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie”

 

De Engelse schrijver Arnold Bennett werd geboren in Hanley, Staffordshire, op 27 mei 1867. Zie ook alle tags voor Arnold Bennett op dit blog.

Uit: The Grand Babylon Hotel

“Jules, the celebrated head waiter of the Grand Babylon, was bending formally towards the alert, middle-aged man who had just entered the smoking-room and dropped into a basket-chair in the corner by the conservatory. It was 7.45 on a particularly sultry June night, and dinner was about to be served at the Grand Babylon. Men of all sizes, ages, and nationalities, but every one alike arrayed in faultless evening dress, were dotted about the large, dim apartment. A faint odour of flowers came from the conservatory, and the tinkle of a fountain. The waiters, commanded by Jules, moved softly across the thick Oriental rugs, balancing their trays with the dexterity of jugglers, and receiving and executing orders with that air of profound importance of which only really first-class waiters have the secret. The atmosphere was an atmosphere of serenity and repose, characteristic of the Grand Babylon. It seemed impossible that anything could occur to mar the peaceful, aristocratic monotony of existence in that perfectly-managed establishment. Yet on that night was to happen the mightiest upheaval that the Grand Babylon had ever known.
‘Yes, sir?’ repeated Jules, and this time there was a shade of august disapproval in his voice: it was not usual for him to have to address a customer twice.
‘Oh!’ said the alert, middle-aged man, looking up at length. Beautifully ignorant of the identity of the great Jules, he allowed his grey eyes to twinkle as he caught sight of the expression on the waiter’s face.
‘Bring me an Angel Kiss.’
‘Pardon, sir?’
‘Bring me an Angel Kiss, and be good enough to lose no time.’
‘If it’s an American drink, I fear we don’t keep it, sir.’ The voice of Jules fell icily distinct, and several men glanced round uneasily, as if to deprecate the slightest disturbance of their calm. The appearance of the person to whom Jules was speaking, however, reassured them somewhat, for he had all the look of that expert, the travelled Englishman, who can differentiate between one hotel and another by instinct, and who knows at once where he may make a fuss with propriety, and where it is advisable to behave exactly as at the club. The Grand Babylon was a hotel in whose smoking-room one behaved as though one was at one’s club.”

 


Arnold Bennett (27 mei 1867 – 27 maart 1931)
Cover

 

De Duitse dichter en schrijver Richard von Schaukal werd geboren op 27 mei 1874 in Brünn. Zie ook alle tags voor Richard von Schaukal op dit blog.

 

Mai

Der Flieder am Tor
dringt rötlich hervor,
das himmlische Blau
erduftet im Tau.
Noch blendets vom Blühn,
schon rieselt es grün
und flimmert und bebt,
von Licht überschwebt.
O seliger Mai
und morgen vorbei:
ein trunkener Zug,
ein blitzender Flug!

 

Entführung

Wenn die leichte Kerzenflamme
Schwelend sich gespenstisch hebt,
Die am runden, weißen Stamme
Zuckend wie gefangen klebt,

Und ein Hauch im düstern Zimmer
Unbemerkt sie plötzlich treibt,
Daß ihr flüchtig blasser Schimmer
Schattend einen Kreis beschreibt:

Fühlst du dich im tiefsten Kerne
Wie von einem Ruf berührt,
Der dich in die große Ferne,
In die Ewigkeit entführt,

Fühlst dich über diesem Leben
Körperfrei im Wirbelwind
Lautlos zu den Quellen schweben,
Daraus die Zeit ins Dunkel rinnt.

 

 
Richard von Schaukal (27 mei 1874 – 10 oktober 1942)
In 1934

 

De Poolse schrijver, journalist, ontdekkingsreiziger en globetrotter Ferdynand Ossendowski werd geboren op 27 mei 1876 in Dvina. Zie ook alle tags voor Ferdynand Ossendowski op dit blog.

Uit: Beasts, Men And God

„I did not ask him anything further and told him only that I would wait for him. He took off the bags that had been hanging on his saddle, put them away out of sight in the burned corner of the cabin, looked over the stirrups and bridle and, as he finished saddling, smiled and said:
“I am ready. I’m going to awake my ‘comrades.’” Half an hour after the morning drink of tea, my three guests took their leave. I remained out of doors and was engaged in splitting wood for my stove. Suddenly, from a distance, rifle shots rang through the woods, first one, then a second. Afterwards all was still. From the place near the shots a frightened covey of blackcock broke and came over me. At the top of a high pine a jay cried out. I listened for a long time to see if anyone was approaching my hut but everything was still.
On the lower Yenisei it grows dark very early. I built a fire in my stove and began to cook my soup, constantly listening for every noise that came from beyond the cabin walls. Certainly I understood at all times very clearly that death was ever beside me and might claim me by means of either man, beast, cold, accident or disease. I knew that nobody was near me to assist and that all my help was in the hands of God, in the power of my hands and feet, in the accuracy of my aim and in my presence of mind. However, I listened in vain. I did not notice the return of my stranger. Like yesterday he appeared all at once on the threshold. Through the steam I made out his laughing eyes and his fine face. He stepped into the hut and dropped with a good deal of noise three rifles into the corner.
“Two horses, two rifles, two saddles, two boxes of dry bread, half a brick of tea, a small bag of salt, fifty cartridges, two overcoats, two pairs of boots,” laughingly he counted out. “In truth today I had a very successful hunt.”
In astonishment I looked at him.
“What are you surprised at?” he laughed. “Komu nujny eti tovarischi? Who’s got any use for these fellows? Let us have tea and go to sleep. Tomorrow I will guide you to another safer place and then go on.”

 


Ferdynand Ossendowski (27 mei 1876 – 3 januari 1945)

 

De Duitse dichter en schrijver Moritz August von Thümmel werd geboren op 27 mei 1738 in Schönefeld. Zie ook alle tags voor Moritz August von Thümmel en voor August von Thümmel op dit blog.

 

Elegie auf einen Mops

Das mahnend schöne Bild, das ich mit ihm verloren,
so weit mein Auge reicht, ersetzt kein andres nicht.
Belehrender war nie ein Sonderling geboren,
und keiner trug, bei kürzern Ohren,
ein philosophischer Gesicht.

Zwar sah ich manche Stirn von Königsberg bis Leiden
mit diesem mystischen gelehrten Überzug:
Doch sah ich keine je, die Runzeln so bescheiden,
von allen Wesen zu beneiden,
als meines Mopses Stirne trug.

Er warf den hohen Ernst der kritischen Gebärde
nie auf ein Mitgeschöpf, nie außer sich herum.
Der Schnarcher suchte nie, so weit ihn Gottes Erde
auch trug, dass er bewundert werde,
ein größres Auditorium.

Nur still erbaut’ er mich. Von seinem gelben Felle
blickt’ ich gestärkter auf in die beblümte Flur:
Mein krankes Auge stieg von seiner Lagerstelle
gemach vom Dunkeln in das Helle
bis zu dem Lichtquell der Natur.

Wenn er sich schüttelte, las ich in seinen Blicken
den herrlichen Beweis vortrefflich kommentiert,
den einst, vom Übergang des Schmerzes zum Entzücken,
aus gleicher Notdurft sich zu jücken,
der weise Sokrates geführt.

Kein unbequemer Freund, kein Trunkenbold, kein Fresser,
in richtiger Mensur, nicht stolz, nicht zu gemein,
schlief er sein Leben durch, und wahrlich, desto besser!
er schläferte, wie ein Professer,
auch seinen klügern Nachbar ein.

Wie hast du, guter Mops, nicht meiner Stirne Falten,
sah ich dem Grillenspiel der deinen zu, gegleicht!
Gewarnter nun durch dich, frühzeitig zu veralten,
sei immer dir mein Dank erhalten!
Auch dir sei Gottes Erde leicht!

 

 
Moritz August von Thümmel (27 mei 1738 – 26 oktober 1817)
„Wilskracht“ door Charles van den Eycken, 1891

 

De Amerikaanse schrijver Herman Wouk werd geboren op 27 mei 1915 in New York. Zie ook alle tags voor Herman Wouk op dit blog.

Uit: The Hope

“Ha’m’faked!” No response. “Ha’m’faked! Ha’m’fakedr’ (“Commander! Commander!”) The watch sergeant roughly shakes the company commander’s shoulder. Haganah captain Zev Barak, born Wolfgang Berkowitz, rolls over and half opens heavy eyes. “What now?” “Sir, they’re coming again.” Barak sits up and glances at his watch. L’Azazel! Asleep a mere ten minutes, how can he have dreamed such a long crazy dream, himself and his Moroccan wife Nakhama in the Vienna of his boyhood, rowing on a lake, riding a Ferris wheel, eating pastry in a Ringstrasse café? Around him on the ground the militiamen sprawl asleep. Beyond the sandbags and the earthworks rifle-toting lookouts pace the hilltop, peering down at the narrow moonlit highway from Tel Aviv to Jerusalem, which here goes snaking through the mountain pass. Wearily, Zev Barak gets to his feet in a cold night wind. Unshaven, grimy, in a shabby uniform with no insignia of rank, the captain at twenty-four looks barely older than his troops. He follows the sergeant to an outcropping of rock amid scrubby trees, where the sentry, a scrawny boy in a Palmakh wool cap, points down at the road. Barak edges out on the rocks and looks through binoculars at the moving shadows. “All right,” he says, sick at heart, to the sergeant. “Go ahead and wake the men.” Within minutes they stand in a semicircle around him, some thirty tousle-headed youths, many of them bearded, yawning and rubbing their eyes. “It’s a pretty big gang this time, maybe a hundred or so,” he says in a matter-of-fact voice, though he feels that in this fight against odds, after months of close calls, he may really be about to die. He has been hearing that anxious inner voice more than once lately. Here he is still alive, just very worn out and scared, and he must keep up the spirits of these weary hard-pressed youngsters. “But we have plenty of ammunition, and we’ve beaten them off before. This hill is the key to Kastel, so let’s hold our ground, no matter what! Understood? Then prepare for action.” In minutes, Barak’s troops, armed and helmeted, surround him once more. No more yawns now; grim youthful faces under variegated headgear, from World War I tin hats to British and German steel casques, and also some ragged wool caps. “Soldiers, you’re a fine unit. You’ve proven yourselves. Fight the way you did before, and you’ll repulse them again. Remember, the Russians had a motto, ‘If you have to go, take ten Germans with you.’ So if any of us have to go, let’s each take twenty of them with us! We’ve got the high ground, and we’re fighting for our lives, our homes, and the future of the Jewish people.”

 


Herman Wouk (New York, 27 mei 1915)

 

De Amerikaanse schrijver Dashiell Samuel Hammett werd geboren in Saint Mary’s County (Maryland), op 27 mei 1894. Zie ook alle tags voor Dashiell Hammett op dit blog.

Uit: The Maltese Falcon

“No, I haven’t. I wrote her that I would go to the St. Mark, and I begged her to come and let me talk to her even if she didn’t intend to go home with me. But she didn’t come. I waited three days, and she didn’t come, didn’t even send me a message of any sort.”
Spade nodded his blond satan’s head, frowned sympathetically, and tightened his lips together.
“It was horrible,” Miss Wonderly said, trying to smile. “I couldn’t sit there like that–waiting–not knowing what had happened to her, what might be happening to her.” She stopped trying to smile. She shuddered. “The only address I had was General Delivery. I wrote her another letter, and yesterday afternoon I went to the Post Office. I stayed there until after dark, but I didn’t see her. I went there again this morning, and still didn’t see Corinne, but I saw Floyd Thursby.”
Spade nodded again. His frown went away. In its place came a look of sharp attentiveness.
“He wouldn’t tell me where Corinne was,” she went on, hope-lessly. “He wouldn’t tell me anything, except that she was well and happy. But how can I believe that? That is what he would tell me anyhow, isn’t it?”
“Sure,” Spade agreed. “But it might be true.”
“I hope it is. I do hope it is,” she exclaimed. “But I can’t go back home like this, without having seen her, without even having talked to her on the phone. He wouldn’t take me to her. He said she didn’t want to see me. I can’t believe that. He promised to tell her he had seen me, and to bring her to see me–if she would come–this evening at the hotel. He said he knew she wouldn’t. He promised to come himself if she wouldn’t. He–“
She broke off with a startled hand to her mouth as the door opened.
The man who had opened the door came in a step, said, “Oh, excuse me!” hastily took his brown hat from his head, and backed out.
“It’s all right, Miles,” Spade told him. “Come in. Miss Wonderly, this is Mr. Archer, my partner.
Miles Archer came into the office again, shutting the door behind him, ducking his head and smiling at Miss Wonderly, making a vaguely polite gesture with the hat in his hand. He was of medium height, solidly built, wide in the shoulders, thick in the neck, with a jovial heavy-jawed red face and some grey in his close-trimmed hair. He was apparently as many years past forty as Spade was past thirty”.

 

 
Dashiell Hammett (27 mei 1894 – 10 januari 1961)
Cover

Max Brod, Kaur Kender, Adriaan Venema, Arnold Bennett, Richard Schaukal, Ferdynand Ossendowski, M. A. von Thümmel, Herman Wouk, Dashiell Hammett

De Tsjechisch-Israëlische dichter, schrijver, criticus en componist Max Brod werd geboren in Praag op 27 mei 1884. Zie ook alle tags voor Max Brod op dit blog.

Uit: Streitbares Leben

„Ich brachte Werfel sofort mit Weltsch und Kafka zusammen. Wir hatten damals einen Kult der schönen Wälder und Bäche rings um Prag, Werfel wurde gleich eingeführt, fröhlich schwammen wir eines Sommertages viele Stunden lang (in meiner Erinnerung hat er überhaupt kein Ende) in den reinen, silbernen Strömungen der Sazawa. – Am nächsten Tag stürmte Mama Werfel meine Wohnung. Was mir denn einfalle! Ich sei doch der Ältere und müsse Verstand haben! Ihr Junge sei puterrot vor Sonnenbrand heimgekehrt und liege jetzt an hohem Fieber darnieder. Er werde die Matura nicht machen können… So schlimm kam es nun nicht, immerhin machte ich mir Vorwürfe, daß ich an die besonders weiße zarte Haut des jungen blonden Alkaios nicht gedacht hatte. Wir andern waren abgehärtet.
Ich sandte die Gedichte an den Mann mit der buntgestickten Weste. Er lehnte sie entschieden ab. Ich besitze noch einen Stoß Briefe, in denen Axel Juncker auf meine Überredungskünste reagiert. Endlich siegte ich doch. Und in Berlin, bei meiner ersten Vorlesung („es ist erstaunlich, mit wie geringem Akzent dieser tschechische Dichter deutsch spricht“, schrieb ein Kritiker. Dabei habe ich es nie so weit gebracht, korrekt tschechisch zu sprechen), legte ich zuletzt meine Werke weg, um aus den Druckbogen des damals noch völlig unbekannten Werfeischen „Weltfreund“ eine ganze Reihe von Gedichten zu lesen. Es war Werfeis Premiere vor einem Weltforum – eine kleine Sensation.
Es dauerte nicht lange, und der Kriegsausbruch spülte alle anderen Probleme in den Orkus. Kam der junge Krieger zu kurzem Urlaub heim, so war er, der Weltfreund, von Sarkasmen und Menschenverachtung verzehrt. Einmal erzählte er mir, wie er sich im Feld immer vorgestellt hatte, selbst gleichgültige Personen (wie zum Beispiel die Besitzerin des Hauses, in dem seine Eltern wohnten) würden ihn mit froher Rührung begrüßen, den aus so schwerer Gefahr Heimgekehrten. Und was sagte die Hausbesitzerin in Wirklichkeit beim Wiedersehen? Werfel ahmte virtuos ihre gralzende Baßstimme nach: „Herr Werfel, wissen Sie schon das Neueste? Der Herr Reitler im dritten Stock hat gekündigt.“

 

 
Max Brod (27 mei 1884 – 20 december 1968)
Cover

Lees verder “Max Brod, Kaur Kender, Adriaan Venema, Arnold Bennett, Richard Schaukal, Ferdynand Ossendowski, M. A. von Thümmel, Herman Wouk, Dashiell Hammett”

Jan Blokker, Niels ’t Hooft, Louis-Ferdinand Céline, Georges Eekhoud, Said, John Cheever, John Barth, Max Brod

De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Jan Blokker werd geboren in Amsterdam op 27 mei 1927. Zie ook alle tags voor Jan Blokker op dit blog.

Uit: The boldest way

“Niemand bij mijn weten heeft ooit de oude Dryden tegengesproken die satire aanbeval als
 
The boldest way, if not the best,
to tell men freely of their foulest faults,
to laugh at their vain deeds and vainer thoughts.

Vraag het morgen aan de vrome samenstellers van het televisieprogramma Farce Majeur en ze zullen het, zingend in close harmony, beamen. Had het aan Aristophanes gevraagd, aan Petronius, aan Willem die Madocke maakte, aan Swift, aan Voltaire, aan Multatuli, aan Tucholsky, en de instemming was eenparig geweest. Vraag het alsnog aan Brandt Corstius, en hij zal het niet ontkennen.
Het zou haast wantrouwig moeten stemmen: dat we het vijfentwintighonderd jaar lang onder mekaar kennelijk nooit principieel oneens zijn geworden over de aanduiding van een literair genre.
Maar misschien moeten we satire ook niet omschrijven als een literaire soort op zichzelf. Ze is het in de strikte zin al niet, omdat er ook gehekeld blijkt te kunnen worden in de beeldende kunst of per film; er bestaat zelfs satirische muziek. Maar los daarvan maken ook de grote, beroemde beoefenaars de indruk het genre beoefend te hebben in de marge van andere, deels ‘serieuzer’ bezigheden. Petronius diende keizer Nero, Dryden zelf schreef doorgaans buitengewoon onopmerkelijke verzen en toneelstukken die niet aan Shakespeare konden tippen, Multatuli wilde bovenal de Javaan verheffen en de assistent-resident van Lebak gerehabiliteerd krijgen, en Stoker geeft overdag college aan twee universiteiten. Als het om de letterkunde gaat is satire waarschijnlijk helemaal geen genre, maar een nevenwerkzaamheid – zoals een ander na kantoortijd opgaat in het verenigingsleven of de actie Vrouwen voor Vrede. Satire is niet het weloverwogen resultaat van een kunstzinnige roeping, maar eenvoudig een uitkomst van sociaal ongenoegen.
Ten tijde van Dryden en in de eeuwen daarvoor stond dat laatste zeker voorop: de uitval tegen instituties. De mensen aan wie de satiricus de waarheid moet vertellen zullen we vermoedelijk ook moeten lezen als de mensheid, en dan meer in het bijzonder de verzameling hoogwaardigheidsbekleders aan wie de conservering van diverse instituties was toevertrouwd: de hovelingen, de priesters, de edelknapen, de ordebewakers, de Brinkmannen, of zeg maar de Tartuffes aller dagen. Omdat de grote instituties – hof, kerk, adel – algemene geldigheid hadden en hun conventies van macht en gedrag in Canterbury wel zo ongeveer dezelfde waren als op een Duits narrenschip, konden ze als het ware ook ‘internationaal’ uitgelachen worden: je hoefde geen Spanjaard te zijn om te begrijpen waar Cervantes, noch een Nederlander (of een latinist) om mee te voelen waar Erasmus zich tegen keerde.”

 

 
Jan Blokker (27 mei 1927 – 6 juli 2010)

Lees verder “Jan Blokker, Niels ’t Hooft, Louis-Ferdinand Céline, Georges Eekhoud, Said, John Cheever, John Barth, Max Brod”

Herman Wouk, John Cheever, Dashiell Hammett, Georges Eekhoud, Max Brod, Arnold Bennett, Richard Schaukal, Ferdynand Ossendowski, M. A. vonThümmel

De Amerikaanse schrijver Herman Wouk werd geboren op 27 mei 1915 in New York. Zie ook mijn blog van 27 mei 2009

 

Uit: The Caine Mutiny

 

“Mr. Keefer,” said the judge advocate, “at any time prior to 18 December were you informed that Maryk suspected Queeg of being mentally ill?”

“Yes.”

“Describe how you learned this fact.”

“At Ulithi, about two weeks before the typhoon, Maryk showed me a medical log he’d kept on Queeg’s behavior. He asked me to come with him to the New Jersey to report the situation to Admiral Halsey.”

“What was your reaction to the medical log?”

“I was dumfounded to learn that Maryk had kept it.”

“Did you consent to go with him?”

“Yes.”

“Why?”

“Well, I was stunned. And I–that is, he was my superior officer and also my close friend. I didn’t consider refusing.

“Did you believe that the log justified the relief of Queeg?”

“No. when we arrived aboard the New, Jersey, I told him as forcibly as I could that in my opinion the log would not justify the action, and that both of us would be liable to a charge of combining, to make a mutiny.”

“What was his response?”

“He followed my advice. We returned to the Caine and no further reference was made by either of us to the log or to Queeg’s mental condition.”

“Did you inform the captain of Maryk’s log?”

“I did not.”

“Why not?”

“It would have been disloyal and contrary to the best interests of the ship to stir up my captain against my executive officer. Maryk had evidently abandoned his intention to pursue the matter. I considered the matter closed.”

 

hermanwouk

Herman Wouk (New York, 27 mei 1915)
Time Magazine Cover van 5 september 1955

 

 

 

De Amerikaanse schrijver John Cheever werd geboren op 27 mei 1912 in Quincy, Massachusetts. Zie ook mijn blog van 27 mei 2009

 

Uit: Bullet Park

 

„–”How is your horrid country?”

–”You can look all over the world but you won’t find neighbors as kind and thoughtful as the people in Bullet Park.”

–He possesses for a moment the curious power of being able to frighten himself.

–”Oh, I wish it would never get dark—never. I suppose you know all about that lady who was mistreated and strangled on Maple Street last month. She was my age and we had the same first name. We had the same horoscope and they never found the murderer…”

–I heard her swear and a moment later I heard the noise of falling glass, and why is this sound so portentous, so like a doomcrack bell?

–He turned on a light and saw how absorbed his son was in the lisping clown.

—society had become so automative and nomadic that nomadic signals or means of communication had been established by the means of headlights, parking lights, signal lights and windshield wipers. Hang the child murderer. (Headlights.) Reduce the state income tax. (Parking lights.) Abolish the secret police. (Emergency signal.) The bishop had suggested that churchgoers turn on their windshield wipers to communicate their faith in the resurrection of the dead and the life of the world to come.

–The place had long ago gone to seed and had then been abandoned. The water traps were dry, the windmill had lost its sails and the greens were bare concrete but most of the obstacles were intact and on summer nights men and boys still played the course although there were no trespassing signs all over the place.

–”I was feeling good too but we have a problem here and we can’t evade it just because the veal birds smell good.”

–The man explained that he was after draft evaders because he had spent a year and a half in a POW camp in Germany, eating rats and mice. He wanted the younger generation to learn what it was all about.“

 

john-cheever

John Cheever (27 mei 1912 – 18 juni 1982)

 

 

De Amerikaanse schrijver Dashiell Samuel Hammett werd geboren in Saint Mary’s County (Maryland), op 27 mei 1894. Zie ook mijn blog van 27 mei 2009

 

Uit: The Thin Man

 

„I was leaning against the bar in a speakeasy on Fifty-second Street, waiting for Nora to finish her Christmas shopping, when a girl got up from the table where she had been sitting with three other people and came over to me. She was small and blonde, and whether you looked at her face or at her body in powder-blue sports clothes, the result was satisfactory. “Aren’t you Nick Charles?” she asked.

I said: “Yes.”

She held out her hand. “I’m Dorothy Wynant. You don’t remember me, but you ought to remember my father, Clyde Wynant. You–”

“Sure,” I said, “and I remember you now, but you were only a kid of eleven or twelve then, weren’t you?”

“Yes, that was eight years ago. Listen: remember those stories you told me? Were they true?”

“Probably not. How is your father?”

She laughed. “I was going to ask you. Mamma divorced him, you know, and we never hear from him–except when he gets in the newspapers now and then with some of his carryings on. Don’t you ever see him?”

My glass was empty. I asked her what she would have to drink, she said Scotch and soda. I ordered two of them and said: “No, I’ve been living in San Francisco.”

She said slowly: “I’d like to see him. Mamma would raise hell if she found it out, but I’d like to see him.”

“Well?”

“He’s not where we used to live, on Riverside Drive, and he’s not in the phone book or city directory.”

 

Hammett

Dashiell Hammett (27 mei 1894 – 10 januari 1961)

 

 

De Belgische Franstalige schrijver Georges Eekhoud werd in Antwerpen geboren op 27 mei 1854. Zie ook mijn blog van 27 mei 2007 en ook mijn blog van 27 mei 2009

 

Uit: L’autre vue ou Voyous de velours

 

„Apres l’homme domestique ou l’ouvrier, il m’aurait plu de voir un nouveau Barye s’attaquer á l’homme fauve, préférer le truand au peinard, comme il célébra le tigre et le loup plutôt que le boeuf et le chien .

Et quel musicien transposerait en son art leurs insidieuses modulations, le timbre de leur voix gutturales, ces intonations imprévues, cette façon de redoubler, en s’appelant les uns les autres, la derniere voyelle de leur noms, par un coup de gosier semblable á un sanglot et qui me donne chaque

fois la chair de poule : Palu …hul, Bugu…hutte ! Zwolu hue !..

Mais le verbe lui-même parviendrait-il á s’assimiler le fluide de ces enfants de la libre aventure ; le fumet de cette venaison humaine ? Par exemple, á certaines heures oú ils me paraissaient tellement saturés de vie et de jeunesse, que je m’évoque jusqu’au graillon de leur baiser et la saumure de leur salive !

L’autre jour, je m’imaginais être cet artiste absolu : poete, sculpteur, peintre et musicien, le tout á la fois . Que dis-je ? Un instant je crus même avoir usurpé la suprême béatitude réservée aux seuls dieux .

La force physique, l’adresse, la résistance musculaire fournissent le theme principal des causeries de mes inséparables et le prétexte á leurs jeux . Ce jour donc, ils m’entraînerent dans leur gymnase, pompeusement intitulé Arenes athlétiques . Représentez-vous, au fond d’un étroit boyau du quartier des Marolles, ironiquement appelé rue de la Philanthropie, un asez vaste hangar, ancien atelier de charron, ou magasin de chiffonniers, dans lequel on pénetre par un bouge ne différant des autres taudis de la ruelle que par les photographies des célébrités foraines accrochées aux parois .

Sur la lice jonchée de tan et de sciure de bois, dont l’odeur résineuse se mêle á des émanations humaines, s’éparpillent des halteres et des poids . A travers la buée opaque et rousse, á peine combattue par une fumeuse lampe á pétrole, je démêle les habitués de l’endroit, des apprentis pour la

plupart, venus en grand nombre á cause du samedi soir.“

 

georges_eekhoud

Georges Eekhoud (27 mei 1854 – 29 mei 1927)

 

 

 

De Tsjechisch-Israëlische schrijver, criticus en componist Max Brod werd geboren in Praag op 27 mei 1884. Zie ook mijn blog van 27 mei 2007 en ook mijn blog van 27 mei 2009

 

Uit: Beinahe ein Vorzugsschüler oder Pièce Touchée

 

„Für die Palästinawanderung der vielen Tausenden, ja Zehntausenden von Prager Zionisten hatte die großmütige englische Regierung damals genau zehn Einwanderungserlaubnisse oder Zertifikate bereitgestellt, nicht mehr und nicht weniger. Sie hätte alle retten können; sie wußte, daß die Deutschen sich zum Einmarsch in Prag rüsteten, wußte, daß jeder Jude, der zurückblieb, verloren war – sie machte auch einige schwache Rettungsansätze und brachte noch manch einzelnen in letzter Minute in Sicherheit –, im ganzen aber zog sie es vor, den überwiegenden Rest der jahrhundertalten Gemeinde Prag an Hitlers Schlachtmesser zu liefern.“

 

max_brod

Max Brod (27 mei 1884 – 20 december 1968)

 

 

De Engelse schrijver Arnold Bennett werd geboren in Hanley, Staffordshire, op 27 mei 1867. Zie ook mijn blog van 27 mei 2009

 

Uit: The Price Of Love

 

“THE dramatic moment of the birthday feast came A nearly at the end of the meal when Mrs. Mal- don, having in mysterious silence disappeared for a space to the room behind, returned with due pomp bearing a parcel in her dignified hands. During her brief absence Louis, Rachel, and Julian—hero of the night—had sat mute and somewhat constrained round the debris of the birthday pudding. The constraint was no doubt due partly to Julian’s characteristic and notorious grim temper, and partly to mere anticipation of a solemn event. Julian Maldon in particular was self-conscious. He hated intensely to be self-conscious, and his feeling towards every witness of his self-consciousness partook always of the homicidal. Were it not that civilization has the means to protect itself, Julian might have murdered defenseless aged ladies and innocent young girls for the simple offense of having seen him blush. He was a perfect specimen of a throw-back to original ancestry. He had been born in London, of an American mother, and had spent the greater part of his life in London. Yet London and his motherseemed to count for absolutely nothing at all in his composition. At the age of seventeen his soul, quitting the exile of London, had come to the Five Towns with a sigh of relief as if at the assuagement of a long nostalgia, and had dropped into the district as into a socket. In three months he was more indigenous than a native. Any experienced observer who now chanced at a week-end to see him board the Manchester express at Euston would have been able to predict from his appearance that he would leave the train at Knype. He was an undersized man, with a combative and suspicious face. He regarded the world with crafty pugnacity from beneath frowning eyebrows.“

 

Arnold_Bennett

Arnold Bennett (27 mei 1867 – 27 maart 1931)

 

 

De Duitse dichter en schrijver Richard von Schaukal werd geboren op 27 mei 1874 in Brünn. Zie ook mijn blog van 27 mei 2009

 

Traurige Mär

 

Ich gab mein Herz einem blonden Kind,

sie nahm’s und lachte.

Ich wusste nicht wie die Kinder sind,

ich freute mich und dachte:

“Nun legt sie’s zärtlich in den Schrein

und wird es waren”.

Sie aberwärf’s in den Tag hinein,

der Stunden wagen fuhr polternd drein:

Da ward es überfaren.

 

Schaukal

Richard von Schaukal (27 mei 1874 – 10 oktober 1942)

De Poolse schrijver, journalist, ontdekkingsreiziger en globetrotter Ferdynand Ossendowski werd geboren op 27 mei 1876 in Dvina. Zie ook mijn blog van 27 mei 2009

 

Uit: Beasts, Men And Gods

 

„”Stop!” whispered my old Mongol guide, as we were one day crossing the plain near Tzagan Luk. “Stop!”

He slipped from his camel which lay down without his bidding. The Mongol raised his hands in prayer before his face and began to repeat the sacred phrase: “Om! Mani padme Hung!” The other Mongols immediately stopped their camels and began to pray.

“What has happened?” I thought, as I gazed round over the tender green grass, up to the cloudless sky and out toward the dreamy soft rays of the evening sun.

The Mongols prayed for some time, whispered among themselves and, after tightening up the packs on the camels, moved on.

“Did you see,” asked the Mongol, “how our camels moved their ears in fear? How the herd of horses on the plain stood fixed in attention and how the herds of sheep and cattle lay crouched close to the ground? Did you notice that the birds did not fly, the marmots did not run and the dogs did not bark? The air trembled softly and bore from afar the music of a song which penetrated to the hearts of men, animals and birds alike. Earth and sky ceased breathing. The wind did not blow and the sun did not move. At such a moment the wolf that is stealing up on the sheep arrests his stealthy crawl; the frightened herd of antelopes suddenly checks its wild course; the knife of the shepherd cutting the sheep’s throat falls from his hand; the rapacious ermine ceases to stalk the unsuspecting salga. All living beings in fear are involuntarily thrown into prayer and waiting for their fate. So it was just now. Thus it has always been whenever the King of the World in his subterranean palace prays and searches out the destiny of all peoples on the earth.”

 

ferdynand_ossendowski

Ferdynand Ossendowski (27 mei 1876 – 3 januari 1945)

 

 

De Duitse dichter en schrijver Moritz August von Thümmel werd geboren op 27 mei 1738 in Schönefeld. Zie ook mijn blog van 27 mei 2009

 

Uit: Reise in die mittäglichen Provinzen von Frankreich im Jahre 1785-1786

 

„Freund! Ich bin nun gerettet – wie ein Fisch, der den Köder vom Faden gebissen hat, und mit dem Angelhaken in der Gurgel davon schwimmt. Hätte ich, zu einem Bettler herab gesunken, mein Land verlassen müssen, wo ich als König regierte, bänger hätte mir [313] kaum um das Herz seyn können, als da mir nun die Wohnung der Unschuld und Freude im Rücken – und, abgeschnitten von allem, was mir lieb war, die ganze weite freudenlose Welt vor mir lag. Ach! nichts begleitete mich, als mein trauriger Schatten. – Mir fehlte Margots sonorische Stimme – ich vermißte den Nachtrab meines treuen schwatzhaften Johann, und mein zerstreuter Blick, der selbst manchmal sich nach meinem guten asthmatischen Mops umsah, kehrte betroffen über seinen Verlust zurück. Und o wie viele andere stachlichte Empfindungen – die ich aus Zärtlichkeit gegen mich nicht berühren mag – kletteten sich nicht an dieses belastende Gefühl von Trennung und Einsamkeit! Es war mir, als ob an jedem Pflasterstein, über den ich auf meinem Wege fortschritt, ein Theil meines Eigenthums hängen blieb, so daß ich es mit jeder Minute kleiner, unbedeutender werden, und zuletzt in ein Nichts verschwunden sah.

Ich konnte es nicht über mich gewinnen, auf der Chaussee fort – bei der steinernen Bank vorbei zu gehen, auf der sich meine Eigenliebe, und, wie Du weißt, ganz ohne Noth, brüstete, und aus einem Mißverständnisse, das ich mir noch nicht vergeben kann, in so lebhafte Bewegung gerieth. In solchen Umständen, lieber Eduard, ist es sehr bequem, wenn man neben der Landstraße noch einen Rasenweg findet.“

 

Moritz_august_von_thuemmel

Moritz August von Thümmel (27 mei 1738 – 26 oktober 1817)

Louis-Ferdinand Céline, Jan Blokker, Kaur Kender, Niels ’t Hooft, Adriaan Venema, John Barth, Dashiell Hammett, Max Brod, Georges Eekhoud, Arnold Bennett, Said, Herman Wouk, John Cheever, Richard Schaukal, M. A. von Thümmel, Ferdynand Ossendowski

De Franse schrijver Louis-Ferdinand Céline (pseudoniem van Louis Ferdinand Destouches) werd geboren in Courbevoie op 27 mei 1894. Zie ook mijn blog van 27 mei 2008 en ook mijn blog van 27 mei 2007 en mijn blog van 27 mei 2006.

 

Uit: Voyage au bout de la nuit

 

“Je vais me tuer!” qu’il me prévenait quand sa peine lui semblait trop grande. Et puis il parvenait tout de même à la porter sa peine un peu plus loin comme un poids bien trop lourd pour lui, infiniment inutile, peine sur une route où il ne trouvait personne à qui en parler, tellement qu’elle était énorme et multiple. Il n’aurait pas su l’expliquer, c’était une peine qui dépassait son instruction. Lâche qu’il était, je le savais, et lui aussi, de nature espérant toujours qu’on allait le sauver de la vérité, mais je commençais cependant, d’autre part, à me demander s’il existait quelque part, des gens vraiment lâches… On dirait qu’on peut toujours trouver pour n’importe quel homme une sorte de chose pour laquelle il est prêt à mourir tout de suite et bien content encore. Seulement son occasion ne se présente pas toujours de mourir joliment, l’occasion qui lui plairait. Alors il s’en va mourir comme il peut, quelque part… Il reste là l’homme sur la terre avec l’air d’un couillon en plus et d’un lâche pour tout le monde, pas convaincu seulement, voilà tout. C’est seulement en apparence la lâcheté. Robinson n’était pas prêt à mourir dans l’occasion qu’on lui présentait. Peut-être que présenté autrement, ça lui aurait beaucoup plu. En somme, la mort c’est un peu comme un mariage. Cette mort-là elle ne lui plaisait pas du tout et puis voilà. Rien a dire. Il faudrait qu’il se résigne à accepter son croupissement et sa détresse. Mais pour le moment il était encore tout occupé, tout passionné à s’en barbouiller l’âme d’une façon dégoûtante de son malheur et de sa détresse. Plus tard, il mettrait de l’ordre dans son malheur et alors une vraie vie nouvelle recommencerait. Faudrait bien. Il n’y a de terrible en nous et sur la terre et dans le ciel peut-être que ce qui n’a pas encore été dit. On ne sera tranquille que lorsque tout aura été dit, une bonne fois pour toutes, alors enfin on fera silence et on aura plus peur de se taire. Ça y sera.”

 

 

 

celine

Louis-Ferdinand Céline (27 mei 1894 – 1 juli 1961)

 

 

 

 

 

De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Jan Andries Blokker werd geboren in Amsterdam op 27 mei 1927. Zie ook mijn blog van 27 mei 2007 en ook mijn blog van 27 mei 2008

 

Uit: Enkele aspecten van de Nederlandse samenleving

 

„Ik had eerlijk gezegd niet meteen verwacht dat ik iets soortgelijks zou beleven op onze familiepelgrimage langs de heiligdommen van de Tachtigjarige Oorlog, want natuurlijk kende ik zo’n beetje onze tradities. Shakespeare heeft van ongeveer alle Engelse vorsten die hij kende een koningsdrama gemaakt – Vondel is nooit verder gekomen dan Gysbreght van Aemstel. Velazquez schilderde Spinola’s beleg van Breda – Rembrandt heeft er zelfs nooit over gedácht de Slag bij Heiligerlee te vereeuwigen. Allerlei Franse, Italiaanse en Duitse componisten hebben voor hun muziektheater inspiratie gezocht bij de eigen geschiedenis – maar ik zie Peter Schat nog geen opera maken over het Ontzet van Leiden.

Maar ik had óók niet verwacht dat ik mijn naar aanschouwelijk onderwijs dorstende kinderen bijna helemaal niets kon laten zien van al die dingen waarvan ze de moeilijke namen en de lastige jaartallen zo geduldig uit hun hoofd hadden geleerd. Geen pijltje langs het Winschoterdiep om de reiziger attent te maken op dat éne (overigens buitensporig lelijke) monument ter nagedachtenis van graaf Adolf die in Friesland in de slag bleef. Geen merkteken op de plek waar Zeeuwse roeiers de meest merkwaardige gevechten zijn aangegaan met reusachtige Spaanse oorlogsbodems. Geen ANWB-route door het slotenlandschap waarin de huurlegertjes van Willem de Zwijger door de modder kropen om Alva ergens in de rug aan te vallen. Bijna niks. Een pas in 1960 gemaakt beeld getiteld Kenau en de Vrouwen, staat in Haarlem niet op de Grote Markt naast Laurens Janszoon
Coster, maar weggestopt op een treurig pleintje achter de Amsterdamse Poort, tegenover een eethuis dat vijf jaar geleden nog Zorba de Griek heette.

Het heeft iets vreemds.“

 

 

 

 

Blokker2

Jan Blokker (Amsterdam, 27 mei 1927)

 

 

 

 

 

De Estse schrijver Kaur Kender werd geboren op 27 mei 1971 in Estland. Na als reclamemaker gewerkt te hebben debuteerde hij in 1998 met zijn roman “Independence Day” (“Iseseisvuspäev”). Sindsdien geniet hij in zijn vaderland een grote populariteit.

 

Uit: Through Peaceful Eyes (Vertaald door Jurgen Kaljuvee)

 

Today I will call that little repulsive office where my sister works her last days. The office is located in the middle of a ghastly desert, and it can be accessed only through an iron gate or under the controlling eyes of a security guard. What is more, I have noticed that the greater the debasement, the more vigilantly it is being guarded, the stronger is the security.

The buildings within the iron gate are revolting with no shape that would please the eye, there are some cars, and corpses of cars earned with sweat and blood standing in the courtyard. In the apartment next to the office live some architects who, unable to tolerate this depressing atmosphere, spend their energy trying to fight their neigbors smoking. In the next apartment lives an artist who organizes little parties with a little money collection box. Each guest must give a little money to the DJ who plays bad music. And right next to the office is a small room belonging to an unrecognized inventor where he, like a lost 19th-century person, creates the next revolutionary vacuum pump. It is the kind of office where only godforsaken women sadly enjoying their little gruesome joys work now. I also worked there for almost a year, imagine!

 

 

 

kender

Kaur Kender (Estland, 27 mei 1971)

 

 

 

 

 

De Nederlandse schrijver, journalist, blogger en gamedeskundige Niels ’t Hooft werd geboren in Leiderdorp op 27 mei 1980. Hij is voornamelijk bekend geworden door zijn inmiddels weer ter ziele gegane Nintendo-magazine n3 en gamewebsite GameSen.nl, maar had ook enig succes met zijn boeken sinds zijn debuut in 2003. In februari 2003 startte hij een weblog, Controllerboy.com geheten, om zijn debuut, de novelle Toiletten, onder de aandacht te brengen. De site begon met enkele literaire stukken, maar kreeg later de vorm van een echt weblog, waarin de auteur de lezer op de hoogte houdt van zijn dagelijkse belevenissen. Toiletten werd gemengd ontvangen. Het boek verscheen ook in Duitsland. In 2005 werd ’t Hoofts tweede boek, Sneeuwdorp, uitgebracht.

 

Uit: Sneeuwdorp

 

“Mensen vragen mij wel eens: ‘Kever, waar was je toen Pim Fortuyn werd doodgeschoten?’

Ik zeg dan: ik lag te vrijen met Mia. Schokkend. Je zou me zomaar kunnen verwarren met een sociaal iemand, die niet alleen spelletjes speelt op de momenten die het heersende wereldbeeld bepalen.

Nou ja, vrijen. We lagen op bed in haar slaapkamer en haar vader was niet thuis. Zij wilde thee zetten, maar ik wilde kusjes geven. Ik kroop tegen haar aan en gleed met mijn vingers door de donkere lokken van d’r haar, maar ze zei het nog een keer: ‘Ik denk dat ik thee ga zetten.’

Mia’s kamer was best groot, maar donker. Ze had dikke blauwe gordijnen die altijd dicht waren, meerdere kleden op de grond die iedere keer anders lagen en een oversized bed met allerlei kussens. Ook de muren waren blauw, er hingen filmposters. Voor de klerenkast zat een halfopen gordijn. Er hingen jurkjes en rokjes. Weinig broeken.

Ik heb nooit met Mia geneukt, maar ik was er wel een keer bijna, met mijn hand. Ze had een maillot aan en zei: ‘Gelukkig ben ik beschermd.’ Er komen wel eens van die onderzoeken voorbij waaruit blijkt dat de helft van de kinderen het op zijn veertiende voor het eerst heeft gedaan. Toen ik veertien was speelde ik, geen idee, Mario Tennis, Pokémon, Zelda? Ik was met heel andere dingen bezig.”

 

 

 

 

Niels

Niels ’t Hooft (Leiderdorp, 27 mei 1980)

 

 

 

 

 

De Nederlandse journalist, schrijver en kunsthandelaar Adriaan Harrie Venema werd geboren in Heiloo op 27 mei 1941.  Zie ook mijn blog van 27 mei 2007.

 

Uit: De kleine collaboratie

 

„Naast de streekliteratuur uit eigen land en de Friese literatuur, was er ook een wassende stroom van literatuur uit Duitsland. De komst van de Duitsers zorgde er al snel voor dat het voor de uitgeverijen onmogelijk werd Engelse en, nadat Amerika en Duitsland eind 1941 met elkaar in oorlog waren geraakt, ook Amerikaanse literatuur uit te geven.

De Waag stelde zich al vroeg op het standpunt dat in ieder geval de grote stroom Amerikaanse boeken van de markt diende te verdwijnen. Dat gebeurde ruim voordat Amerika door Pearl Harbor bij de oorlog betrokken zou worden. Na de Duitse inval in Nederland publiceerde De Waag in juni 1940 een artikel, waarin in feite aan de nieuwe overheid werd gevraagd om Amerikaanse literatuur in de toekomst te verbieden. Op het moment dat De Waag hiermee op de proppen kwam was er van de instelling van het dvk nog geen sprake en hadden de nieuwe machthebbers nog geen uitgewerkte plannen voor een nieuw cultuurbeleid in het bezette Nederland. De Waag ging vermoedelijk van het principe uit dat wie het eerst iets te melden heeft, ook het eerst iets wordt gevraagd.

“Het was sinds lang een alleszins gerechtvaardigde klacht, dat ons land overstroomd werd met de vertaalde producten van buitenlandsche veelschrijvers,’ begon De Waag. ‘Amerikaansch leesvoeder, aan den loopenden band geproduceerd en zonder eenigen geest, maar vol minderwaardige trucjes en speculaties op de lagere instincten van de massa, vulde-en vult nog-het overgroote deel van alles, wat aan ontspanning gewijd is. Dat deze ontspanning een opvoedend karakter zou kunnen en moeten bezitten, daarom bekommerde men zich niet, zelfs niet in de redacties van bladen, die elders in hun kolommen hoog opgaven van de opvoedende taak van de pers.”

 

 

 

 

Venema

Adriaan Venema (27 mei 1941 – 31 oktobe
r 1993)

 

 

 

 

 

De Amerikaanse schrijver John Barth werd geboren op 27 mei 1930 in Cambridge, Maryland. Tussen 1953 en 1965 was hij hooglerraar aan de Penn State University, daarna tot 1995 aan de John Hopkins University. Zijn schrijversloopbaan begon hij met de publicatie van The Floating Opera en The End of the Road. Zijn boek The Sot-Weed Factor geldt als een baanbrekend werk in de literatuurgeschiedenis. Het betreft een 800 pagina’s tellend pseudo-epos over de koloniale tijd van Maryland.

 

Uit: The End of the Road

 

„One of the things I did not see fit to tell Joe Morgan (for to do so would have been to testify further against myself) is that it was never very much of a chore for me, at various times, to maintain with perfectly equal unenthusiasm contradictory, or at least polarized, opinions at once on a given subject. I did so too easily, perhaps, for my own ultimate mobility. Thus it seemed to me that the Doctor was insane, and that he was profound; that Joe was brilliant and also absurd; that Rennie was strong and weak; and that Jacob Horner–owl, peacock, chameleon, donkey, and popinjay, fugitive from a medieval bestiary–was at the same time giant and dwarf, plenum and vacuum, and admirable and contemptible. Had I explained this to Joe he’d have added it to his store of evidence that I did not exist: my own feeling was that it was and was not such evidence. I explain it now in order to make as clear as I can what I mean when I say that I was shocked and not surprised, disgusted and amused, excited and bored, when, the evening after the conversation just recorded, Rennie came up to my room. I’d had a brilliant day with my students, explaining gerunds, participles, and infinitives, and my eloquence had brought me around to feeling both guilty and nonchalant about the Morgan affair.

“Well, I’ll be damned!” I said when I saw her. “Come on in! Have you been excommunicated, or what?”

“I didn’t want to come up here,” Rennie said tersely. “I didn’t want to see you again at all, Jake.”

“Oh. But people want to do the things they do.”

“Joe drove me in, Jake. He told me to come up here.”

This was intended as a bombshell, I believe, but I was not in an explodable mood.“

 

 

 

 

Barth

John Barth (Cambridge, 27 mei 1930)

 

 

 

 

 

De Amerikaanse schrijver Dashiell Samuel Hammett werd geboren in Saint Mary’s County (Maryland), op 27 mei 1894. Zijn detectiveverhaal The Maltese Falcon werd een van de eerste echte klassiekers in het Film Noir genre. Hammett tilde eind jaren twintig het misdaadverhaal naar een literair niveau. Zijn humoristische en strak geschreven hardboiled novels over stoere privédetectives in Californië waren van grote invloed op Raymond Chandler; zijn antihelden Sam Spade (The Maltese Falcon, 1930), Nick Charles (The Thin Man, 1934) en ’the Continental Op’ (Red Harvest, 1929) vonden talrijke navolgers in de moderne literatuur.

Wraak, bedrog, ontrouw, hebzucht en vriendschap waren de belangrijkste motieven in het werk van Hammett, die in 1923 debuteerde met verhalen. Zijn laatste roman schreef hij al in 1935.

 

 

Uit: The Maltese Falcon

 

“Samuel Spade’s jaw was long and bony, his chin a jutting v under the more flexible v of his mouth. His nostrils curved back to make another, smaller, v. His yellow-grey eyes were horizontal. The v motif was picked up again by thickish brows rising outward from twin creases above a hooked nose, and his pale brown hair grew down– from high flat temples–in a point on his forehead. He looked rather pleasantly like a blond satan.

He said to Effie Perine: ‘Yes, sweetheart?”

She was a lanky sunburned girl whose tan dress of thin woolen stuff clung to her with an effect of dampness. Her eyes were brown and playful in a shiny boyish face. She finished shutting the door behind her, leaned against it, and said: “There’s a girl wants to see you. Her name’s Wonderly.”

“A customer?”

“I guess so. You’ll want to see her anyway: she’s a knockout.”

“Shoo her in, darling,” said Spade. “Shoo her in.”

Effie Perine opened the door again, following it back into the outer office, standing with a hand on the knob while saying: “Will you come in, Miss Wonderly?”

A voice said, “Thank you,” so softly that only the purest articulation made the words intelligible, and a young woman came through the doorway. She advanced slowly, with tentative steps, looking at Spade with cobalt-blue eyes that were both shy and probing.”

 

 

 

 

hammett

Dashiell Hammett (27 mei 1894 – 10 januari 1961)

 

 

 

 

 

De Tsjechisch-Israëlische schrijver, criticus en componist Max Brod werd geboren in Praag op 27 mei 1884. Zie ook mijn blog van 27 mei 2007.

 

Uit: Über Franz Kafka

 

Nach diesem Vortrag begleitete mich Kafka, der um ein Jahr Ältere, nach Hause. – Er pflegte an allen Sitzungen teilzunehmen, doch hatten wir einander bis dahin kaum beachtet. Es wäre auch schwer gewesen, ihn zu bemerken, der so selten das Wort ergriff und dessen äußeres Wesen überhaupt eine tiefe Unauffälligkeit war, – sogar seine eleganten, meist dunkelblauen Anzüge waren unauffällig und zurückhaltend wie er. Damals aber scheint ihn etwas an mir angezogen zu haben, er war aufgeschlossener als sonst, allerdings fing das endlose Heim-Begleitgespräch mit starkem Widerspruch gegen meine allzu groben  Formulierungen an.”

 

 

 

 

maxbrod

Max Brod (27 mei 1884 – 20 december 1968)

 

 

 

 

 

De Belgische Franst
alige schrijver Georges Eekhoud werd in Antwerpen geboren op 27 mei 1854.
Zie ook mijn blog van 27 mei 2007 en ook mijn blog van 27 mei 2008

 

Uit: Escal-Vigor

 

Cependant, à travers la campagne, les charrettes bâchées de toile blanche, aux cerceaux de fleurs, roulent plus lentement. Valets et servantes entendent bruire et sentent courir sur leur nuque comme une énervante brise d’équinoxe. C’est la respiration chaude des couples affalés sur les banquettes derrière eux. Elles soupirent; ils halètent… La petiote finissait par s’endormir, assoupie par cette atmosphère plus capiteuse que les bouffées de la fenaison. Comme personne ne s’offre à la reconduire, il serait temps pour elle de mettre pied à terre et de rebrousser chemin, car les autres ne songent pas encore au retour, et le «pays de roses» est loin de la dernière station de son pèlerinage aux chapelles du boire. Pour la bande luronne le vrai plaisir ne fait même que commencer. Enfin on se décide à réveiller la benjamine. L’un d’eux la mettra sur son chemin et rattrapera le «pays des roses» à l’étape suivante. Mais la petite remercie ce garçon. Inutile qu’il se dérange“.

 

 

 

 

eekhoud

Georges Eekhoud (27 mei 1854 – 29 mei 1927)

 

 

 

 

 

De Engelse schrijver Arnold Bennett werd geboren in Hanley, Staffordshire, op 27 mei 1867. Bennetts geboorteplaats Hanley maakte deel uit van de zogeheten ‘six towns’. Dit gebied stond bekend als the Potteries, naar de voornaamste industrie van de streek, het pottenbakken.Bennett begon zijn carrière als schrijver met wat klein journalistiek werk en stuurde stukken in naar tijdschriften. In 1889 won hij een schrijfwedstrijd voor het blad Tit-Bits en in 1894 werd hij assistent-redacteur van het tijdschrift Woman.In 1902, het jaar waarin Bennett naar Parijs verhuisde, verscheen de roman Anna of the Five Towns, de eerste van een reeks verhalen over de Potteries. Hij zou 10 jaar in Frankrijk blijven en schreef daar in die periode een groot aantal boeken. The Gates of Wrath, ook oorspronkelijk als feuilleton gepubliceerd, verscheen in 1903. Andere boeken over de Potteries waren Tales of the Five Towns (1905) en The Grim Smile of the Five Towns (1907). In 1908 kwam The Old Wives’ Tale uit, waarvan het verhaal zich tegen dezelfde achtergrond afspeelt. Dit werk bezorgde hem internationale faam. Hij reisde naar de Verenigde Staten, waar hij succesvolle lezingen gaf, en keerde in 1912 terug naar Engeland. Hij schreef nog 15 romans, waaronder de trilogie Clayhanger en een aantal bundels met korte verhalen. Verder produceerde hij 14 toneelstukken, waarvan de meeste ook werden uitgevoerd, twee boeken met eenakters en vele essays.

 

Uit: The Old Wives’ Tale

 

“Those two girls, Constance and Sophia Baines, paid no heed to the manifold interest of their situation, of which, indeed, they had never been conscious. They were, for example, established almost precisely on the fifty-third parallel of latitude. A little way to the north of them, in the creases of a hill famous for its religious orgies, rose the river Trent, the calm and characteristic stream of middle England. Somewhat further northwards, in the near neighbourhood of the highest public-house in the realm, rose two lesser rivers, the Dane and the Dove, which, quarrelling in early infancy, turned their backs on each other, and, the one by favour of the Weaver and the other by favour of the Trent, watered between them the whole width of England, and poured themselves respectively into the Irish Sea and the German Ocean. What a county of modest, unnoticed rivers! What a natural, simple county, content to fix its boundaries by these tortuous island brooks, with their comfortable names–Trent, Mease, Dove, Tern, Dane, Mees, Stour, Tame, and even hasty Severn!

Not that the Severn is suitable to the county! In the county excess is deprecated. The county is happy in not exciting remark.

It is content that Shropshire should possess that sw
ollen bump, the Wrekin, and that the exaggerated wildness of the Peak should lie over its border. It does not desire to be a pancake like Cheshire. It has everything that England has, including thirty miles of Watling Street; and England can show nothing more beautiful and nothing uglier than the works of nature and the works of man to be seen within the limits of the county.”

 

 

 

 

bennett

Arnold Bennett (27 mei 1867 – 27 maart 1931)

 

 

 

 

 

De Duits-Iraanse dichter en schrijver Said werd geboren op 27 mei 1947 in Teheran. Als 17-jarige kwam hij naar München, waar hij politicologie studeerde. Na de val van de sjah ging hij voor korte tijd terug naar Iran. De theocratie daar deed hem besluiten weer naar Duitsland terug te keren. Inmiddels bezit hij de Duitse nationaliteit. Liefde en ballingschap zijn hoofdthema’s in zijn werk.

 

 

mein wort sucht still

mein wort sucht still
derweil das licht
dieses hungrige tier
schweigt und betrachtet
bis die innenwelt sich entblößt
wahrheiten liegen
gefügig auf der erde
rar geworden sind die orte
an denen sich das wort mühelos
an seine herkunft erinnert

 

 

 

 

 

der krieg wird assimiliert

 

der krieg wird assimiliert

leise ohne stigma

immer mehr metallstücke

extrem laut und nah

berichten von seinem wohlbefinden

bis die synthetische herstellung der schönheit gewährleistet ist

zeitweilige und mutanten  

    ausgeglichen vernünftig phlegmatisch 

beherrschen fortan die menagerie

bar jeglicher täuschung

geborgen im halbdunkel des gehorsams

ihre zeichen sind gering

ihre türen offen

 

 

 

 

 

said_

Said (Teheran, 27 mei 1947)

 

 

 

 

 

De Amerikaanse schrijver Herman Wouk werd geboren op 27 mei 1915 in New York. Hij stamt uit een Russisch-joodse immigrantenfamilie en groeide op in The Bronx. Hij studeerde aan Columbia University en werkte daarna voor de radio. Hij debuteerde in 1941 met de roman The Man in the Trenchcoat. Tijdens WO II diende hij op een mijnenveger en schreef hij daarnaast aan zijn tweede roman Aurora Dawn. Voor zijn roman The Caine Mutiny (1951) kreeg hij de Pulitzer Prize. Het boek werd later verfilmd met Humphrey Bogart in de hoofdrol.

 

Uit: A Hole In Texas

 

“We all have bad days, and Dr. Guy Carpenter awoke to rain drumming on gray windows, with a qualm in his gut about what this drab day might bring. Late at night an e-mail had come in, summoning him to an urgent morning meeting at the Jet Propulsion Lab with no reason given, an ill omen indeed to a survivor of the abort on the Texas plain. He was in pajamas at the desk in his den, gnawing at a slice of Swiss cheese on sourdough bread as he marked up a gloomy cost estimate of new space telescopes, when his wife burst in, her long black hair hanging in wet tangled ringlets, her soaked nightgown clinging transparently to her slim body. “Sweeney got out,” she barked.

“No! How, this time?”

“I took out the trash, that’s how. They collect it Wednesday at seven, or have you forgotten? It’s raining buckets, I hurried, I left the screen door unlatched, and the bastard slipped out. I tried to catch him and got drenched.”

“I’ll find him.”

“Don’t you have that meeting at seven-thirty? I’m wet through and stark naked, as you see, or I’d look for him.”

“No problem. Sorry about the trash.”

Dr. Carpenter threw on a raincoat and plodded out barefoot on slippery grass. The downpour was helpful. Sweeney hated the wet, so he would be holed up in some dry spot of the backyard instead of hightailing it over the fence for a major chase, and if that failed, a general neighborhood alarm. Penny’s obsession for keeping her cat indoors was a given of their marriage. Wonderful wife, Penny, with a human weakness or two such as a slight streak of jealousy and an unarguable dogma that outside cats were short-lived. Sweeney, a resourceful Siamese, ignored her for a doting fool, he knew he would never die, and he lay in wait for any chance to get out.”

 

 

 

 

Wouk

Herman Wouk (New York, 27 mei 1915)

 

 

 

 

 

De Amerikaanse schrijver John Cheever werd geboren op 27 mei 1912 in Quincy, Massachusetts. Hij was de zoon van een directeur van een schoenenfabriek, waardoor hij een welvarende jeugd doorbracht in Massachussetts. Door de beurskrach van 1929 veranderde dat . Zijn vader verliet het gezin. Cheever bezocht de Thayer Academy, maar werd daar vanaf getrapt omdat hij op roken betrapt werd. Over deze gebeurtenis schreef hij een verhaal dat gepubliceerd werd in New Republic. Cheever schreef verhalen die door verschillende tijdschriften werden aangekocht. In 1935 begon een levenslange verbintenis met The New Yorker. Na een reis door Europa ging hij in New York wonen waar hij kennismaakte met schrijvers als John Dos Passos, E.E. Cummings en James Agee.  Tijdens de oorlog was hij vier jaar infanterist. Na de oorlog schreef hij over zijn ervaringen tijdens de oorlog en over de levens van New Yorkers in de buitenwijken in The way some people live. Net als John Updike en Richard Yates wist Cheever de achterkant van de Amerikaanse droom te tonen in korte verhalen, die vanaf de jaren ’50 in tijdschriften als The New Yorker verschenen. Het grootste deel van zijn verzamelde verhalen zijn gebundeld in The stories of John Cheever, waarvan een selectie in het Nederlands is verschenen als De Verhalen (2008). Een vertaling van zijn dagboeken, The Journals of John Cheever is in Nederland uitgekomen onder de titel Verscheurde Stilte (1993) In 1979 ontving Cheever de Pulitzer Prize.

 

Uit: The Enormous Radio

 

“Jim and Irene Westcott were the kind of people who seem to strike that satisfactory average of income, endeavor, and respectability that is reached by the statistical reports in college alumni bulletins. They were the parents of two young children, they had been married nine years, they lived on the twelfth floor of an apartment house near Sutton Place, they went to the theatre on an average of 10.3 times a year, and they hoped someday to live in Westchester. Irene Westcott was a pleasant, rather plain girl with soft brown hair and a wide, fine forehead upon which nothing at all had been written, and in the cold weather she wore a coat of fitch skins dyed to resemble mink. You could not say that Jim Westcott looked younger than he was, but you could at least say of him that he seemed to feel younger. He wore his graying hair cut very short, he dressed in the kind of clothes his class had worn at Andover, and his manner was earnest, vehement, and intentionally naïve. The Westcotts differed from their friends, their classmates, and their neighbors only in an interest they shared in serious music. They went to a great many concerts–although they seldom mentioned this to anyone–and they spent a good deal of time listening to music on the radio.

Their radio was an old instrument, sensitive, unpredictable, and beyond repair. Neither of them understood the mechanics of radio–or of any of the other appliances that surrounded them–and when the instrument faltered, Jim would strike the side of the cabinet with his hand. This sometimes helped. One Sunday afternoon, in the middle of a Schubert quartet, the musicfaded away altogether. Jim struck the cabinet repeatedly, but there was no response; the Schubert was lost to them forever. He promised to buy Irene a new radio, and on Monday when he came home from work he told her that he had got one. He refused to describe it, and said it would be a surprise for her when it came.”

 

 

 

 

john_cheever

John Cheever (27 mei 1912 – 18 juni 1982)

 

 

 

 

 

De Duitse dichter en schrijver Richard von Schaukal werd geboren op 27 mei 1874 in Brünn. Zoals veel intellectuelen van zijn generatie was hij een enthousiaste voorstander van WO I, iets wat zijn neerslag vond in de Ehernen Sonetten (1915). Ook kon hij zich, gelijk Hugo von Hofmannsthal of Anton Wildgans niet neerleggen bij de ondergang van de Donaumonarchie. Zijn bekendste prozawerk is Leben und Meinungen des Herrn Andreas von Balthesser (1907)

 

 

Abend

 

Weiße Schwäne senken ihre schmalen,

Schlanken Hälse in den schilfdurchragten,

Stillen, grünen Weiher, plätschern leise,

Ziehen weiter ihre stillen Kreise…

An dem Arm des müden, hochbetagten

Schloßherrn, der den schlafgemiednen Qualen

Seiner kalten Nacht entgegenbangt,

Steht in leichten, weißen Spitzen

Die Gemahlin. Spielend langt

Sie nach den gewundnen Rebenranken…

Ihre flügelstarken Flucht-Gedanken

Zittern vor den roten Lebensblitzen.

 

 

 

 

 

Schaukal

Richard von Schaukal (27 mei 1874 – 10 oktober 1942)

 

 

 

 

 

De Duitse dichter en schrijver Moritz August von Thümmel werd geboren op 27 mei 1738 in Schönefeld. Hij studeerde in Leipzig en werd later minister in dienst van de erfprins van Coburg. Literaire erkenning kreeg hij voor zijn epos in zes zangen Wilhelmine, zowel door groothden als Goethe als bij het grote publiek. Ook zijn hoofdwerk Die Reise in die mittäglichen Provinzen Frankreichs was een succes. Aan het begin van de 20e eeuw werd zijn werk herontdekt en opnieuw uitgegeven.

 

Uit: Wilhelmine

 

„Einen seltenen Sieg der Liebe sing ich, den ein armer Dorfprediger über einen vornehmen Hofmarschall erhielt, der ihm seine Geliebte vier lange Jahre entfernte, doch endlich durch das Schicksal gezwungen ward, sie ihm geputzt und artig wieder zurück zu bringen.

Der große Gedanke, der sonst die die deutschen Dichter erhitzt, daß sie die Freuden des Tages- und die Erquickung der Nacht — daß sie die Peiniger der menschlichen Natur, Hunger und Durst, und die größern Quaalen der Dichter, den Spott der Satyre und die Faust des Kunstrichters verachten — Dieser große Gedanke: Einst wird die Nachwelt mich lesen —  hat keinen Antheil an meinen Gesängen. Dein belohnendes Lächeln allein, komische Muse! reizt mich an, diesen neuen Sieg der Liebe zu singen; und will ja die Göttin des Ruhms der süßen Bemühung des Dichters noch eine Belohnung hinzuthun, so sey es der theure Beyfall meiner Caroline! Sie lese dieß Lied, das ich, entfernt von Ihr, aus Einsamkeit sang, meinen Geist zu ermuntern! Ihr harmonisches Herz schwell auf; unwillig über den Einfluß des glücklichen Dichters, in Ihr jugendlich wallendes Blut, verschlucke Sie dann eine doppelte Dosin Bezoarpulver, und seufze nach meiner Zurückkunft!“

 

 

 

Thuemmel

Moritz August von Thümmel (27 mei 1738 – 26 oktober 1817)

 

 

 

 

 

De Poolse schrijver, journalist, ontdekkingsreiziger en globetrotter Ferdynand Ossendowski werd geboren op 27 mei 1876 in Dvina. Hij is het bekendst geworden door zijn romans over Lenin en de Russische burgeroorlog, waar hij zelf aan deelnam. Hij studeerde o.a. in Sint Petersburg en in Parijs (bij Marie Curie). In 1921 verscheen zijn eerste boek in het Engels Beasts, Men and Gods. Het werd een groot succes en maakte hem beroemd.

 

Uit: Beasts, Men And God

 

„One morning, when I had gone out to see a friend, I suddenly received the news that twenty Red soldiers had surrounded my house to arrest me and that I must escape. I quickly put on one of my friend’s old hunting suits, took some money and hurried away on foot along the back ways of the town till I struck the open road, where I engaged a peasant, who in four hours had driven me twenty miles from the town and set me down in the midst of a deeply forested region. On the way I bought a rifle, three hundred cartridges, an ax, a knife, a sheepskin overcoat, tea, salt, dry bread and a kettle. I penetrated into the heart of the wood to an abandoned half-burned hut. From this day I became a genuine trapper but I never dreamed that I should follow this role as long as I did. The next morning I went hunting and had the good fortune to kill two heathcock. I found deer tracks in plenty and felt sure that I should not want for food. However, my sojourn in this place was not for long. Five days later when I returned from hunting I noticed smoke curling up out of the chimney of my hut. I stealthily crept along closer to the cabin and discovered two saddled horses with soldiers’ rifles slung to the saddles. Two disarmed men were not dangerous for me with a weapon, so I quickly rushed across the open and entered the hut. From the bench two soldiers started up in fright. They were Bolsheviki. On their big Astrakhan caps I made out the red stars of Bolshevism and on their blouses the dirty red bands. We greeted each other and sat down. The soldiers had already prepared tea and so we drank this ever welcome hot beverage and chatted, suspiciously eyeing one another the while. To disarm this suspicion on their part, I told them that I was a hunter from a distant place and was living there because I found it good country for sables. They announced to me that they were soldiers of a detachment sent from a town into the woods to pursue all suspicious people.“

 

 

 

ossendowski

Ferdynand Ossendowski (27 mei 1876 – 3 januari 1945) 

 

Louis-Ferdinand Céline, Jan Blokker, Georges Eekhoud, Max Brod, Adriaan Venema

De Franse schrijver Louis-Ferdinand Céline (pseudoniem van Louis Ferdinand Destouches) werd geboren in Courbevoie op 27 mei 1894. Zie ook mijn blog van 27 mei 2007 en mijn blog van 27 mei 2006.

 

Uit : Guignol’s band

 

«Et puisqu’on est dans les secrets je vais encore vous en dire un autre… abominable alors horrible !… vraiment absolument funeste… que j’aime mieux le partager tout de suite !… et qui m’a tout faussé la vie…

Faut que je vous avoue mon grand-père, Auguste Destouches par son nom, qu’en faisait lui de la rhétorique, qu’était même professeur pour ça au lycée du Havre et brillant vers 1855.

C’est dire que je me méfie atroce ! Si j’ai l’inclination innée !

Je possède tous ses écrits de grand-père, ses liasses, ses brouillons, des pleins tiroirs ! Ah ! redoutables ! Il faisait les discours du Préfet, je vous assure dans un sacré style ! Si il l’avait l’adjectif sûr ! s’il la piquait bien la fleurette ! Jamais un faux pas ! Mousse et pampre ! Fils des Gracques ! la Sentence et tout ! En vers comme en prose ! Il remportait toutes les médailles de l’Académie Française.

Je les conserve avec émotion.

C’est mon ancêtre ! Si je la connais un peu la langue et pas d’hier comme tant et tant ! Je le dis tout de suite ! dans les finesses !

J’ai débourré tous mes « effets », mes « litotes » et mes « pertinences » dedans mes couches…

Ah ! j’en veux plus ! je m’en ferais crever ! Mon grand-père Auguste est d’avis. Il me le dit de là-haut, il me l’insuffle, du ciel au fond…

— Enfant, pas de phrases !…

Il sait ce qu’il faut pour que ça tourne. Je fais tourner !

Ah ! je suis intransigeant farouche ! Si je retombais dans les « périodes » !… Trois points !… dix ! douze points ! au secours ! Plus rien du tout s’il le fallait ! Voilà comme je suis !

Le Jazz a renversé la valse, l’Impressionisme a tué le « faux-jour », vous écrirez télégraphique ou vous écrirez plus du tout !

L’Émoi c’est tout dans la Vie !
Faut savoir en profiter !
L’Émoi c’est tout dans la Vie !
Quand on est mort c’est fini !

À vous de comprendre ! Émouvez-vous ! « C’est que des bagarres tous vos chapitres » ! Quelle objection ! Quelle tourterie ! Ah ! attention ! La niaise ! En botte ! Volent babillons ! Émouvez-vous bon Dieu ! Ratata ! Sautez ! Vibrochez ! Eclatez dans vos carapaces ! fouillez-vous crabes ! Éventrez ! Trouvez la palpite nom de foutre ! La fête est là ! Enfin ! Quelque chose ! Réveil ! Allez salut ! Robots la crotte ! Merde ! Transposez ou c’est la mort !

 

celine

Louis-Ferdinand Céline (27 mei 1894 – 1 juli 1961)

 

 

 

De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Jan Andries Blokker werd geboren in Amsterdam op 27 mei 1927. Zie ook mijn blog van 27 mei 2007.

 

Uit: Met het nihil obstat van Benedictus zelf

“Zou onzelieveheer werkelijk de hand hebben gehad in de schepping van al die hybride wezens die met hoofden als bloemkoolstronken en ogen als schoteltjes net zo populair schijnen te zijn als Popeye in mijn tijd? Maar Popeye leek nog ergens op – vader, vrouw, kind, Brutus, pijp, spinazie: dat waren referenties waar je wat aan had. De aliens lijken nergens naar.

En alsof de duivel er mee speelt schrijft een jezuïet, genaamd José Gabriel Funes (in z’n vrije tijd trouwens directeur van de Vaticaanse sterrenwacht), in L’Osservatore Romano een artikel waarvan de essentie gisteren in NRC Handelsblad geciteerd werd:

‘Zoals er een veelheid van levende schepselen op aarde is, zo kunnen er ook andere intelligente wezens door God zijn gecreëerd’.

Door God? Volgens mij waren het productiejongens uit Hollywood, José Gabriel. Die zaten twintig jaar geleden met het probleem dat de Koude Oorlog voorbij was, dat ze dus geen Russen of Chinezen meer konden gebruiken als bad guys, terwijl moslims nog geen erkende rotzakken waren – dus van wie moest de wereld in godsnaam nu nog op het nippertje gered worden als alle haaien en dino’s intussen ook al waren geweest?

En volgens pater Funes zou God, nooit te beroerd in die dingen, ze toen hebben ingefluisterd: ‘Neem aliens. Maar geeft mij de credits’.

Altijd gappen, die papen. Bijna alles wat ze later kerstenen noemden, hebben ze eerst gegapt: het paasfeest van de joden, de kersttak van de druïden en het midwinterblazen van de Saksen. Toen het de bezoekcijfers ten goede leek te komen hebben ze nog overwogen het Gregoriaans helemaal in te ruilen voor de beatmis, en nu dus aliens voor parochianen. Dat heeft de pater misschien als in een visioen gezien toen hij bovenop de Sint Pieter de hemel afkeek: hoe alle lege kerken op aarde volliepen met Invasion of the Saucer Men.”

 

 

janblokker

Jan Blokker (Amsterdam, 27 mei 1927)

 

 

 

De Belgische Franstalige schrijver Georges Eekhoud werd in Antwerpen geboren op 27 mei 1854. Zie ook mijn blog van 27 mei 2007.

 

Uit: L’autre vue ou Voyous de velours

 

” Il pouvait avoir de quinze á seize ans, l’âge des autres polissons ; mais de taille chétive, la misere contrariait sa croissance, et leur teint hâlé et blafard paraîssait rosé á côté de la pâleur livide du sien . Dés que je l’eux aperçu, les autres cesserent de m’intéresser . Les abandonnant á leur extase, je m’engageai á la suite du gamin solitaire dans les salles qu’il lui restait á visiter . Malgré la faim qui lui tiraillait le ventre, le pauvret s’arrêtait devant maint joli tableau et le considérait avec une curiosité naive que je n’avais pas vue aux apprentis tapageurs . Je m’étais approché de lui au point de le frôler et je réglai mes mouvements sur les
siens, ne bougeant que lorsque lui-même avançait d’un pas . Surprit-il mon manege et chercha-t-il á m’eviter, gêné par un voisinage trop humiliant pour ses haillons ? A un moment, il traversa la salle et se mit á parcourir les tableaux de la rampe opposée á celle que nous
avions longée jusque-lá .
Je le rejoignis de façon si ostensible, qu’il tourna son blême visage de mon côté et me regarda d’un air ombrageux, appréhendant peut-être en moi un traqueur de vagabonds, un de ces tristes veneurs qui galopent les batteurs de pavés pour les entasser dans les pourrissoirs des dépôts . Mais mon regard, lubrifié par la sympathie, un sourire oú je mis le plus de persuasion et de caresse possible le rassurerent en partie sans encore l’édifier toutefois sur la nature de l’intérêt que je lui portais, et peut-être ne fut-il pas loin, le pauvre enfant exsangue et décharné, de méconnaître ma sollicitude, car une rougeur teignit furtivement ses pommettes . Comme je redoublai de muette, mais en quelque sorte magnétique conjuration, á la longue il se décida á son tour á m’interroger du regard .”

 

eekhou01

Georges Eekhoud (27 mei 1854 – 29 mei 1927)

 

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 27 mei 2007.

De Tsjechisch-Israëlische schrijver, criticus en componist Max Brod werd geboren in Praag op 27 mei 1884.

De Nederlandse journalist, schrijver en kunsthandelaar Adriaan Harrie Venema werd geboren in Heiloo op 27 mei 1941.

Louis-Ferdinand Céline, Jan Blokker, Max Brod, Georges Eekhoud, Adriaan Venema

De Franse schrijver Louis-Ferdinand Céline (pseudoniem van Louis Ferdinand Destouches) werd geboren in Courbevoie op 27 mei 1894. Nadat hij zich als huisarts in Parijs had gevestigd, publiceerde hij in 1932 zijn eerste roman: Voyage au bout de la nuit (Reis naar het einde van de nacht). De roman was meteen een groot succes en Céline ontving de Prix Renaudot. De roman verhaalt in geromantiseerde vorm Célines wederwaardigheden vanaf het begin van de Eerste Wereldoorlog tot aan het moment van publicatie van de roman.

Vier jaar later verscheen Mort à crédit (Dood op krediet) en na deze twee romans was Célines naam als auteur gevestigd. Deze werken hebben, zowel vanwege de schrijfstijl en hun nihilistische inslag, een grote invloed gehad op talrijke naoorlogse schrijvers. Céline is controversieel omdat hij tussen 1937 en 1941 enkele uiterst antisemitische werken heeft gepubliceerd, die tijdens WO II werden herdrukt. Zie ook mijn blog van 27 mei 2006.

 

Uit: L’ÉCOLE DES CADAVRES

 

Ce sont les esprits pervers qui rendent la vie insupportable. Ils trouvent des intentions partout. Moi je me sens devenir si pervers que ça me tourne en folie raciste. Et pas qu’un petit peu ! Raciste 100 pour 100 ! autant que communiste, sans les Juifs ! À l’heure où nous sommes, dans les circonstances si tragiques, l’indifférence n’est plus de mise. Il faut choisir, il faut opter pour un genre de perversion, ça suffit plus de se dire méchant, il faut avoir une foi terrible, une intolérance atroce, y a pas beaucoup de choix, c’est l’aryenne ou la maçonnique, juive ou anti-juive. Ça va nous donner vingt ans de rigolade. Je ressens, tellement je suis drôle, des choses encore bien plus perverses. Des véritablessadismes. Je me sens très ami d’Hitler, très ami de tous les Allemands, je trouve que ce sont des frères, qu’ils ont bien raison d’être si racistes. Ça me ferait énormément de peine si jamais ils étaient battus. Je trouve que nos vrais ennemis c’est les Juifs et les francs-maçons. Que la guerre qui vient c’est la guerre des Juifs et des francs-maçons, que c’est pas du tout la nôtre. Que c’est un crime qu’on nous oblige à porter les armes contre des personnes de notre race, qui nous demandent rien, que c’est juste pour faire plaisir aux détrousseurs du ghetto. Que c’est bien la dégringolade au dernier cran de dégueulasserie.”

 

celine

Louis-Ferdinand Céline (27 mei 1894 – 1 juli 1961)

 

De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Jan Andries Blokker werd geboren in Amsterdam op 27 mei 1927. Hij wordt vandaag dus 80 jaar. In 1951 debuteerde Blokker met de novelle Séjour waarvoor hij de Reina Prinsen Geerligsprijs ontving. Er volgden twee romans: Bij dag en ontij (1952), en Parijs, dode stad (1954). In 1952 werd Blokker leerling-verslaggever bij Het Parool, waar Simon Carmiggelt hem vroeg filmrecensies te schrijven. In 1954 werd hij filmredacteur bij het Algemeen Handelsblad. Op de kunstredactie van die krant maakte hij kennis met Henk Hofland en Harry Mulisch. Hij werkte mee aan het satirische VARA televisieprogramma Zo is het toevallig ook nog eens een keer (1963 – 1964). Hij werkte daarna bij de VPRO, waar hij eindredacteur was bij de televisie, een onovertroffen spreker van eigen commentaarteksten, en o.m. initiator van het geopolitieke programma Diogenes. Gedurende zijn televisieperiode bij de VPRO werd Blokker columnist bij de Volkskrant. Hij was in de jaren zestig en zeventig gezichtsbepalend voor het linkse intellectuele volksdeel, en blonk uit in satirische stukjes over de linkse mode; gebundeld in onder andere Ben ik eigenlijk wel links genoeg? (1974). Tenslotte werd hij adjunct-hoofdredacteur bij de Volkskrant. In 2006 kwam het tot een breuk en ging hij publiceren in NRC Handelsblad. Ondanks zijn gevorderde leeftijd is Blokker nog steeds actief als journalist.

 

Uit: Balkenende, Bokito en de vrouw van Potifar

 

“Had Esther Ouwehand van de Partij voor de Dieren niet een punt toen ze verklaarde dat de uitbraak van Bokito het zoveelste bewijs was dat je wilde dieren „niet op deze manier” in het openbaar tentoon mocht stellen? Nogmaals: ik vergelijk niks met niks. Ik stel alleen vast dat eerst in zo’n zaal met 250 bezoekers aan 21 tafels met telkens één bewindspersoon, en vervolgens nog eens in een EO-uitzending met 629.000 televisiekijkers, onherroepelijk vormen van bronstgedrag aan de dag treden. Ik heb het niet allemaal bijgehouden, maar je zag de een zichzelf op de borst kloppen omdat ze de gloeilamp zou verbieden, een ander zou het aantal buurtregisseurs drastisch beperken, voor de derde was er in achterstandswijken een schreeuwend en structureel tekort aan buurtregisseurs, en een vierde beloofde dat de gemiddelde vaargeul in het binnenwater een meter dieper wordt. En wat gebeurt er binnen het electoraat als de vaargeul over een jaar nog even ondiep is, en de gloeilamp nog overal te koop – terwijl je alle dierentuinen van Nederland af kunt zoeken zonder ergens nog een minister tegen te komen? Met Jozef is het toentertijd nog bijna slecht afgelopen, omdat de vrouw van Potifar hem valselijk beschuldigde, en hij lange tijd in de gevangenis moest zuchten. Maar de Heere bleef met hem, en hij eindigde als de machtigste man van Egypte. Dat is waarschijnlijk waar Balkenende ook op gokt.”

 

Blokker

Jan Blokker (Amsterdam, 27 mei 1927)

 

De Tsjechisch-Israëlische schrijver, criticus en componist. Max Brod werd geboren in Praag op 27 mei 1884. Hij is vooral bekend geworden als de biograaf en vriend van Franz Kafka, maar was daarbuiten ook Duitstalig schrijver, vertaler, muziek- en theatercriticus. Zijn romans hebben vaak een autobiografische en Joodse achtergrond. In 1939 emigreerde hij vanuit Tsjechië naar het toenmalige Britse mandaatgebied Palestina.

 

Uit: Reisetagebücher

 

“Das Schloß in Friedland. Die vielen Möglichkeiten, es zu sehen: aus der Ebene, von einer Brücke, aus dem Park, zwischen entlaubten Bäumen, aus dem Wald zwischen großen Tannen durch … Nie im Leben bin ich je wieder so ausgeglichen heiter gewesen wie in den mit Kafka verbrachten Reisewochen… – es war ein großes Glück, in Kafkas Nähe zu leben …”

 

 

Brod

Max Brod (27 mei 1884 – 20 december 1968)

 

De Belgische Franstalige schrijver Georges Eekhoud werd in Antwerpen geboren op 27 mei 1854. Eekhoud werd opgevoed in een burgerlijk gezin. Zijn moeder overleed in 1860, zijn vader in 1865. Zijn voogd werd daarna zijn oom Henri Oedenkoven, industrieel en oud-burgemeester van Borgerhout. Eekhoud ging naar school in Mechelen, en vanaf 1866 naar het pensionaat Breidenstein in Grenchen, Zwitserland. Behalve mathematica en wetenschappen leerde hij ook Duits, Engels en Italiaans. In 1872 ging de jonge Eekhoud naar de Militaire School in Brussel, maar na drie maanden werd Eekhoud, naar het schijnt na een duel met een kameraad weggestuurd van de Militaire School. Daarna is hij bij zijn enige resterende directe familielid gaan wonen, zijn grootmoeder, en vond hij een baan bij een krant. Behalve correctiewerk begon hij als negentienjarige met publiceren, een feuilleton. In de jaren zeventig ging zijn belangstelling uit naar het Parijse literaire klimaat. Hij zocht Emile Zola op in Médan. Hij raakte bevriend met Paul Verlaine. Hij ontmoette de schilders Jean-François Millet en Théodore Rousseau en hij schreef gedichten. Drieëntwintig jaar oud publiceerde hij zijn eerste boek, de dichtbundel “Myrtes et Cyprès”. Georges Rodenbach, Camille Lemonnier en Théo Hannon maakten in deze periode deel uit van zijn vriendenkring. Toen hij erfde van zijn overleden grootmoeder ging hij in Kapellen wonen. Vanaf 1880 woonde hij in Brussel. Daar was hij redacteur van het tijdschrift “L’Étoile belge”. Hij ging ook deel uitmaken van de ploeg van “La Jeune Belgique” en leverde talrijke bijdragen tot het tijdschrift. In 1883 verscheen zijn eerst roman “Kees Doorik”.

 

Uit: La nouvelle Carthage

 

« La harpie n’eut garde de négliger cette aubaine. Elle donna libre carrière à ses aimables sentiments.

Gina, continuant de pouffer, abandonna son compagnon aux bourrades et aux criailleries de la servante, et rentra en courant dans le salon, pressée de raconter la farce à ses parents et à la société.

Laurent avait fait un mouvement pour rejoindre l’espiègle, mais Félicité ne le lâchait pas. Elle le poussa vers l’escalier et lui fit d’ailleurs une telle peinture des dispositions de M. et Mme Dobouziez pour les petits gorets de son espèce, qu’il se hâta, terrifié, de gagner la mansarde où on le logeait et de se blottir dans ses draps.

Félicité l’avait pincé et taloché. Il fut stoïque, ne cria point, s’en tint à quatre devant la mégère.

Le dénouement orageux de la journée fit diversion au deuil de l’orphelin. Les émotions, la fatigue, le plein air lui procurèrent un lourd sommeil visité de rêves où des images contradictoires se matèrent dans une sarabande fantastique. »

 

Eekhoud

Georges Eekhoud (27 mei 1854 – 29 mei 1927)

 

De Nederlandse journalist, schrijver en kunsthandelaar Adriaan Harrie Venema werd geboren in Heiloo op 27 mei 1941. Als journalist mengde hij zich stevig in het debat over goed en fout in de Tweede Wereldoorlog. Venema’s bekendste werk is het vierdelige Schrijvers, uitgevers & hun collaboratie, tussen 1988 en 1992 uitgegeven in vijf banden, waarin hij onder anderen Jan Campert, Henri Knap, Simon Vestdijk, Bert Voeten en J.W.F. Werumeus Buning van collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog beschuldigde. Op zijn beschuldigingen bleek wel iets af te dingen, maar de reputatie van Knap werd blijvend geknakt. Ook de reputatie van historicus Hans Blom werd door Venema aangetast (Blommeldingen, 1990). Daarnaast schreef hij romans (o.a. over koning Lodewijk II van Beieren), kinderboeken, het toneelstuk Mussert (over Anton Mussert en diverse studies over schilders. Venema’s zucht tot ontmaskering van ‘foute’ mensen leverde hem veel vijanden op en Henk Hofland waarschuwde hem dat hij door zijn boeken zou worden vernietigd. Venema pleegde tenslotte op 52-jarige leeftijd zelfmoord, na zulks geruime tijd van te voren te hebben aangekondigd.Zijn herinneringen verschenen postuum onder de titel Verleden tijd in 1994.

 

Uit: Henri Bruning

 

“Blijft tenslotte de suggestie van Raymond Bruning dat ik “eenvoudig verder geen antisemitische uitlatingen bij Bruning (heb) kunnen ontdekken”. De suggestie stelt hij in de vorm van een vraag, vandaar het simpele antwoord: welzeker.

Op 30 januari 1941 publiceert Bruning in De Waag een dialoog tussen een aanhanger van de Nederlandsche Unie en een nationaal-socialist. “Jullie krijgen natuurlijk niet de macht”, zegt de nationaal-socialist tegen de Unie-man, “als jullie van plan zijn de Joden hier vrij spel te laten, en als volksgenooten te behandelen”. En later uit hij het verwijt: “Jullie, en jullie alleen zijn het, die een normale oplossing van het Jodenprobleem hier te lande onmogelijk dreigen te maken”. Het advies van de nationaal-socialist is daarom: “Dus jullie moeten je uitspreken, en die uitspraak kan niet anders luiden dan: de Joden zijn geen Nederlanders. En daar moeten dan ook de noodige consequenties aan verbonden worden”.

 

Het is duidelijk: wie om citaten vraagt die Brunings antisemitisme moeten aantonen, kan ze krijgen. Dat is, om met Raymond Brunings titel van zijn artikel te spreken, ‘het gemak van citeren’.

 

 

venema

Adriaan Venema (27 mei 1941 – 31 oktober 1993)