Robert Musil, Michael Cunningham, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen, Bert Vanheste, Bodenski, James Jones, Galaktion Tabidze, Johannes Jørgensen, Jonas Lie

De Oostenrijkse schrijver Robert Musil werd geboren op 6 november 1880 in Klagenfurt. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2007 en ook mijn blog van 6 november 2008 en ook mijn blog van 6 november 2009.

Uit: Der Mann ohne Eigenschaften (Hoofdstuk 40)

„Ebensowenig konnte er Abenteurer werden, obgleich da das Leben etwas von einer immerwährenden Brautzeit haben mochte und seine Glieder wie sein Mut diese Lust spürten. Er hatte weder Dichter werden können noch einer von den Enttäuschten, die nur an Geld und Gewalt glaubten, obgleich er zu all dem eine Anlage hatte. Er vergass sein Alter, er stellte sich vor, er wäre zwanzig: trotzdem war es innerlich so entschieden, dass er davon nichts werden konnte; zu allem, was es gab, zog ihn etwas hin, und etwas Stärkeres liess ihn nicht dazu kommen. Warum lebte er also unklar und unentschieden? Ohne Zweifel, – sagte er sich – was ihn in eine abgeschiedene und unbenannte Daseinsform bannte, war nicht der Zwang zu jenem Lösen und Binden der Welt, das man mit einem Wort, dem man nicht gerne allein begegnet, Geist nennt.

Und Ulrich wusste selbst nicht warum, aber er wurde mit einemmal traurig und dachte: “Ich liebe mich einfach selbst nicht.” In dem erfrorenen, versteinerten Körper der Stadt fühlte er ganz zu innerst sein Herz schlagen. Da war etwas in ihm, das hatte niergends bleiben wollen, hatte sich die Wände der Welt entlang gefühlt und gedacht, es gibt ja noch Millionen anderer Wände; dieser langsam erkaltende, lächerliche Tropfen Ich, der sein Feuer, den winzigen Glutkern nicht abgeben wollte.

Der Geist hat erfahren, das Schönheit gut, schlecht, dumm oder bezaubernd macht. Er zerlegt ein Schaf und einen Büsser und findet in beiden Demut und Geduld. Er untersucht einen Stoff und erkennt, dass er in grossen Mengen ein Gift, in kleineren ein Genussmittel sei. Er weiss, dass die Schleimhaut der Lippen mit der Schleimhaut des Darms verwandt ist, weiss aber auch, dass die Demut der Lippen mit der Demut alles Heiligen verwandt ist. Er bringt durcheinander, löst auf und hängt neu zusammen. Gut und bös, oben und unten sind für ihn nicht skeptisch-relative Vorstellungen, wohl aber Glieder einer Funktion, Werte, die von dem Zusammenhang abhängen, in dem sie sich befinden. Er hat es den Jahrhunderten abgelernt, dass Laster zu Tugenden und Tugenden zu Lastern werden können, und hält es im Grunde bloss für eine Ungeschicklichkeit, wenn man es noch nicht fertig bringt, in der Zeit eines Lebens aus einem Verbrecher einen nützlichen Menschen zu machen. Er anerkennt nichts Unerlaubtes und nichts Erlaubtes, den alles kann eine Eigenschaft haben, durch die er eines Tages teil hat an einem grossen, neuen Zusammenhang. Er hasst heimlich wie den Tod alles, was so tut, als stünde es ein für allemal fest, die grossen Ideale und Gesetze und ihren kleinen versteinten Abdruck, den gefriedeten Charakter. Er hält kein Ding für fest, kein Ich, keine Ordnung weil unsre Kenntnisse sich mit jedem Tag ändern können, glaubt er an keine Bindung, und alles besitzt den Wert, den es hat, nur bis zum nächsten Akt der Schöpfung, wie ein Gesicht, zu dem man spricht, während es sich mit den Worten verändert.“

Musil mit Schnurrbart, um 1901

Robert Musil (6 november 1880 – 15 april 1942)

 

De Amerikaanse schrijver Michael Cunningham is geboren in Cincinnati, Ohio op 6 november 1952. Zie ook mijn blog van 6 november 2006  en ook mijn blog van 6 november 2007 en ook mijn blog van 6 november 2009.

Uit: Flesh And Blood

“1935 / Constantine, eight years old, was working in his father‘s garden and thinking about his own garden, a square of powdered granite he had staked out and combed into rows at the top of his family‘s land. First he weeded his father‘s bean rows and then he crawled among the gnarls and snags of his father‘s vineyard, tying errant tendrils back to the stakes with rough brown cord that was to his mind the exact color and texture of righteous, doomed effort. When his father talked about “working ourselves to death to keep ourselves alive,” Constantine imagined this cord, coarse and strong and drab, electric with stray hairs of its own, wrapping the world up into an awkward parcel that would not submit or stay tied, just as the grapevines kept working themselves loose and shooting out at ecstatic, skyward angles. It was one of his jobs to train the vines, and he had come to despise and respect them for their wild insistence. The vines had a secret, tangled life, a slumbering will, but it was he, Constantine, who would suffer if they weren‘t kept staked and orderly. His father had a merciless eye that could find one bad straw in ten bales of good intentions.

As he worked he thought of his garden, hidden away in the blare of the hilltop sun, three square feet so useless to his father‘s tightly bound future that they were given over as a toy to Constantine, the youngest. The earth in his garden was little more than a quarter inch of dust caught in a declivity of rock, but he would draw fruit from it by determination and work, the push of his own will. From his mother‘s kitchen he had spirited dozens of seeds, the odd ones that stuck to the knife or fell on the floor no matter how carefully she checked herself for the sin of waste. His garden lay high on a crown of scorched rock where no one bothered to go; if it produced he could tend the crop without telling anyone.”

cunningham

Michael Cunningham (Cincinnati, 6 november 1952)

 

De Nederlandse schrijfster Nelleke Noordervliet werd op 6 november 1945 in Rotterdam geboren. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2008.en ook mijn blog van 6 november 2009.

Uit: Zonder noorden komt niemand thuis

 „De taxichauffeur zette me af bij een handel in tweedehands auto’s, niet ver van Vancouver International Airport. De wagens stonden in het gelid als hoeren in een goedkoop bordeel, hun prijs op de voorruit. Mijn moeder noemde een auto altijd ‘wagen’ en markeerde daarmee haar nederige afkomst. ‘Hij heeft een mooie wagen onder zijn kont,’ was haar hoogste lof. Dan had een man wat bereikt. Mijn ‘wagen’ was voor haar nooit mooi genoeg.

De zon vonkte van de chromen bumpers. Ik stond met een koffer en een reistas op de immense parkeerplaats, moe van de lange vlucht, en knipperde met mijn ogen. Mijn lichaam was er, maar mijn geest haperde nog. Het felle, heldere licht verried de nabijheid van de zee. Het middaguur maakte korte schaduwen.

Onder de weidse koepel van de Canadese lucht was ik nietig. Ik kreeg ruimte. Nederland is overal benauwend, een land van centimeters, zelfs als de lucht strakblauw boven het Ijsselmeer spant, of als je vanaf de Moerdijkbrug het Hollands Diep breeduit over de aarde ziet liggen. Nederland zat me te krap.

De taxi was weggereden en ik stond daar en was vergeten wat ik kwam doen. Ik wist zelfs mijn naam niet meer. Wie was deze man? Ik was van gemiddelde lengte, gemiddeld gewicht, middelbare leeftijd, goed en sportief gekleed, ik was een man om mee voor de dag te komen, een man als een favoriete zoon, een man als een eeuwige verloofde, een man als een beste vriend, een man als een oplichter. Niemand. Iedereen. Alleman. Ik keek naar de zonwerende ramen van een kantoor. Er kwam iemand naar buiten. Hij liep op me toe. Hij droeg een poloshirt met het logo van de dealer. Toen de man vroeg hoe hij me kon helpen, wist ik het weer: mijn naam was Robert. Robert Andersen. Ik was rechtstreeks van het vliegveld gekomen om de auto te kopen die ik op het internet had gezien en die precies aan mijn eisen leek te voldoen.

‘Daar kun je nog jaren plezier van hebben,’ zei de verkoper na de proefrit. Hij sloeg de vijf jaar oude Dodge Dakota 4 x 4 automaat liefderijk op de zilvergrijze flank. ‘Ze is een werkpaard en de hele familie kan erin. Zelfs je schoonmoeder.’ Hij zei het niet voor het eerst. Zijn mobiele telefoon ging over met de rit van de Walkuren. De man verwijderde zich drie passen en keerde me de rug toe. Waarschijnlijk vond hij dat beleefd. Het poloshirt liet ook op de rug geen misverstand bestaan over de naam van het bedrijf.“
noordervliet
Nelleke Noordervliet (Rotterdam, 6 november 1945)

 

De Surinaamse schrijfster Bea Vianen werd geboren in Paramaribo op 6 november 1935. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2008 en ook mijn blog van 6 november 2009.

berm ’56

Rook van brandhout in mijn neus
Een koppige woudreus
Wij voor het eerst zo bij elkaar
Stond ik niet met wilde haar
dicht tegen je aan? Onze mond
zocht… en vond, ik stond niet nee
Geknield, koppig als de woudreus
Rook van verlangen in mijn neus
Willoos wild en wild haar
Liggend, hijgend, zo bij elkaar
En gras zoveel gras
Tot ik weer verten in de ogen las.

 

virgo ’57

Waar ging hij naar toe?
Nu ik het zwerven moe
tot jou ben teruggekeerd
bezeert mij zijn gezicht
die ik kuste in het licht
van lichte onbezonnenheid.
Wat, voor vergankelijkheid
van een kus, een streling
Yo te quiero aan de railing
Deinende tussen lucht en oceaan
Aan boord van dromen naar de maan.

vianen

Bea Vianen (Paramaribo, 6 november 1935)

 

De Vlaamse literatuurwetenschapper en auteur Gilbert (Bert) Vanheste werd geboren in Pervijze op 6 november 1937. Zie ook mijn blog van 6 november 2008 en ook mijn blog van 6 november 2009.

Uit: ‘Want uw vijand wie is dat?’. Mijn kleine oorlog: Louis Paul Boon als ongelovige dromer

“In Verscheurd jeugdportret heeft Boon zelf een impressie gegeven van zijn kinder- en jeugdjaren. In de eerste alinea van deze herinneringen gaf hij aan dat ze slechts een verbrokkeld en fragmentarisch beeld kunnen oproepen: ‘Het is een vreemd spelletje, aan vroeger terug te denken. Niet zo-maar kriskras genoegen nemend met wat komt opdagen, maar het draadje van vroeger trachtend te volgen van dag tot dag. Het is bijna niet te geloven hoe weinig is overgebleven, hoeveel hiaten er zijn, en stukken van flarden waar men geen raad mee weet.’ Dat zijn geheugen niet betrouwbaar is, blijkt meteen daarna: ‘Het leek me een eindeloze root werkmanshuizen – ik was er nog onlangs en heb ze geteld, het waren er slechts negen.’ (Verscheurd jeugdportret, voortaan: vj, p.7). De niet uitgewiste opnamen heeft Boon gemonteerd tot een verhaal. Weliswaar geen roman, maar toch een samenhangend, chronologisch geordend geheel. Bovendien bestaat dit zelfportret voor een aanzienlijk gedeelte uit door de auteur zelf als autobiografisch opgevatte fragmenten uit zijn romans (onder meer uit Mijn kleine oorlog!). Wie kan dan nog de grens trekken tussen verbeelding en werkelijkheid? Uit onderzoek is gebleken dat Boon zelf in niet weinig gevallen door hemzelf ingekleurde of verzonnen gebeurtenissen voor echt gebeurd ging houden. Dat zal zijn toekomstige biograaf voor grote problemen plaatsen. De doelstelling van deze studie is evenwel bescheidener van aard: niet wát heeft de auteur tijdens bij voorbeeld de eerste wereldoorlog meegemaakt, maar hoe heeft de eerste wereldoorlog, zoals Boon die zelf ervaren heeft, een rol gespeeld bij de totstandkoming van Mijn kleine oorlog? Vanzelfsprekend zullen de ervaringen van de schrijver waar mogelijk gesitueerd worden in de historische feitelijkheid.”

vanheste.jpg

Bert Vanheste (6 november 1937 – 23 februari 2007)

 

De Duitse dichter, componist en musicus Bodenski (eig. Michael Boden) werd geboren op 6 november 1965 in Potsdam. Zie ook mijn blog van 6 november 2008.

Duell im Morgengrauen

Gewählte Waffe: Alphabet

Eine Salve heller Vokale
Jage ich dir in dein Bein
Du strauchelst
Antwortest pfeilschnell
Katapultierst Konsonanten
Es folgen Worte
Ganze Sätze
Reime Verse
Für Stanzen oder Nonarime wird
Die Zeit nicht reichen
Geschweige denn für Episches
Schon fühle ich mich ausgelaugt
Trocken schmerzt die Kehle
Wenn ich Genugtuung erhalten will
Muss ich dir standhaft zusetzen
So versuche ich
Ruhig Blut zu sein
Probiere es
Mit einer Drehung der Perspektive
Mit einer härteren Grammatik
Einem kälteren Ton
Schneller parierend
Mit jedem weiteren Wort

Als du eine meiner Phrasen
Mit einem Stoßseufzer durchbohrst
Begehst du eine klare Verletzung
Der Regeln
Ich bedauere die Disqualifikation

Wenigstens sind wir
Im Gegensatz zu Puschkin
Mit dem Leben davon gekommen

bodenski
Bodenski (Potsdam, 6 november 1965)

 

De Amerikaanse schrijver James Jones werd geboren op 6 november 1921 in Robinson, Illinois. Zie ook mijn blog van 6 november 2008 en ook mijn blog van 6 november 2009.

Uit: The Thin Red Line

“The two transports had sneaked up from the south in the first graying flush of dawn, their cumbersome mass cutting smoothly through the water whose still greater mass bore them silently, themselves as gray as the dawn which camouflaged them. Now, in the fresh early morning of a lovely tropic day they lay quietly at anchor in the channel, nearer to the one island than to the other which was only a cloud on the horizon. To their crews, this was a routine mission and one they knew well: that of delivering fresh reinforcement troops. But to the men who comprised the cargo of infantry this trip was neither routine nor known and was composed of a mixture of dense anxiety and tense excitement.
Before they had arrived, during the long sea voyage, the cargo of men had been cynical–honestly cynical, not a pose, because they were part of an old regular division and knew that they were cargo. All their lives they had been cargo; never supercargo. And they were not only inured to that; they anticipated it. But now that they were here, were actually confronted with the physical fact of this island that they had all read so much about in the papers, their aplomb deserted them momentarily. Because though they were from a pre-war regular division, this was nevertheless to be their baptism of fire.
As they prepared themselves to go ashore no one doubted in theory that at least a certain percentage of them would remain on this island dead, once they set foot on it. But no one expected to be one of these. Still it was an awesome thought and as the first contingents came struggling up on deck in full gear to form up, all eyes instinctively sought out immediately this island where they were to be put, and left, and which might possibly turn out to be a friend’s grave.
The view which presented itself to them from the deck was a beautiful one. In the bright, early morning tropic sunshine which sparkled off the quiet water of the channel, a fresh sea breeze stirred the fronds of minute coconut palms ashore behind the dun beach of the nearer island. It was too early yet to be oppressively hot. There was a feeling of long, open distances and limitless sea vistas. The same sea-flavored breeze sifted gently among the superstructures of the transports to touch the ears and faces of the men. After the olfactory numbness caused by the saturation of breath, feet, armpits and crotches below in the hold, the breeze seemed doubly fresh in their noses. Behind the tiny cocopalms on the island masses of green jungle rose to yellow foothills, which in turn gave place in the bright air to hulking, blue-hazed mountains.“

jones

James Jones (6 november 1921 – 9 mei 1977)

 

De Georgische diichter en schrijver Galaktion Tabidze werd geboren op 6 november 1891 in Chqvishi, in de buurt van Vani. Zie ook mijn blog van 6 november 2008 en ook mijn blog van 6 november 2009.

The Moon Over Mtatsmtnda

My eyes have never seen the moon so lovely as to-night;
In silence wrapt she is the breathless music of the night.
Moonbeams embroider shadows with fine thread of silver light.
O, eyes have never seen the sky so lovely as to-night!
The moon adorned in beams of pearls seems like a queen divine,
The stars like fire-flies tangled in a web about her shine.
The Mtkvari flows a silver stream of lambent beauty bright.
O, eyes have never seen the moon so lovely as to-night!
Here in immortal calm and peace the great and noble sleep
Beneath the soft and dewy turf in many a mouldering heap,
Here Baratashvili came with wild desires to madness wrought,
Oppressed by raging fires of passion and perplexing thought.
O could I like the swan pour forth my soul in melody
That melts the mortal heart and breathes of immortality!
Let my free song fly far beyond this world to regions high
Where on the wings of poesy ’twill glorify the sky.
If death approaching makes the fragrance of the roses sweeter.
Attunes the soul to melodies that make all sadness dearer.
And if the swan’s song thus becomes a denizen of heaven,
If in that, song she feels that death will be but ecstasy, then —
Let me like her sing one last song and in death find delight.
So breathless still and lovely I have never seen the night!
O mighty dead, let me die here beside you as I sing.
I am a poet, and to eternity my song I fling,
And let it be the fire that warms and lights the spirit’s flight.
O, eyes have never seen the moon so lovely as to-night!

 

Vertaald door Venera Urushadze

 tabidze

Galaktion Tabidze (6 november 1891 – 17 maart 1959)

 

De Noorse schrijver Jonas Laurits Idemil Lie werd geboren op 6 november 1833 in Eiker bij Drammen. Zie ook mijn blog van 6 november 2008.

Uit: The Pilot and his Wife (Vertaald door Ole Bull)

„On the stern, pine-clad southern coast of Norway, off the picturesquely-situated town of Arendal, stand planted far out into the sea the white walls of the Great and Little Torungen Lighthouses, each
on its bare rock-island of corresponding name, the lesser of which seems, as you sail past, to have only just room for the lighthouse and the attendant’s residence by the side. It is a wild and lonely situation,–the spray, in stormy weather, driving in sheets against the walls, and eagles and sea-birds not unfrequently dashing themselves to death against the thick glass panes at night; while in winter all
communication with the land is very often cut off, either by drift or patchy ice, which is impassable either on foot or by boat.
These, however, and others of the now numerous lights along that dangerous coast, are of comparatively recent erection. Many persons now living can remember the time when for long reaches the only lighting was the gleam of the white breakers themselves. And the captain who had
passed the Oxö light off Christiansand might think himself lucky if he sighted the distant Jomfruland up by Kragerö.
About a score of years before the lighthouse was placed on Little Torungen there was, however, already a house there, if it could be dignified by that name, with its back and one side almost up to the eave of the roof stuck into a heap of stones, so that it had the appearance of bending forward to let the storm sweep over it. The low entrance-door opened to the land, and two small windows looked out upon the sea, and upon the boat, which was usually drawn up in a cleft above the sea-weed outside.

When you entered, or, more properly speaking, descended into it, there was more room than might have been expected; and it contained sundry articles of furniture, such as a handsome press and sideboard, which no one would have dreamt of finding under such a roof. In one corner there stood an old spinning-wheel covered with dust, and with a smoke-blackened tuft of wool still hanging from its reel; from which, and from other small indications, it might be surmised that there had once been a woman in the house, and that tuft of wool had probably been her last spin.“

lie
Jonas Lie (6 november 1833 – 5 juli 1908)

 

De Deense schrijver Johannes Jörgensen werd geboren in Svendborg op 6 november 1866 geboren. Zie ook mijn blog van 6 november 2008.

Uit: St. Francis and His Brethren (Vertaald door T. O’Conor Sloane)

„The Franciscan Order (Friars Minor) was founded by the Poverello of Assisi (1182-l226) in the little church of Portiuncula in 1209. It was given oral approval by Pope Innocent III in 1210, and the Rule was formally approved by Pope Honorius III in 1221.

Francis found himself one day in Bishop Guido’s private room. As was customary with him, he had gone to the man he regarded as “the father of souls” to get advice-perhaps also to pray for alms. It was a period of hard times for the Brotherhood. After the return from the mission journeys, four new Brothers had joined the ranks-Philipp Lungo, John of San Costanzo, Barbarus, and Bernard of Vigilanzio. Francis himself had brought a fifth new Brother with him from Rieti-Angelo Tancredi, a young knight whom Francis had met in the streets of Rieti, and whom he had won by suddenly calling out to him: “Long enough hast thou borne the belt, the sword and the spurs! The time has now come for you to change the belt for a rope, the sword for the Cross of Jesus Christ, the spurs for the dust and dirt of the road! Follow me and I will make you a knight in the army of Christ!”

Thus it was that there were no longer so few men to have food daily. In the beginning the people of Assisi had been seized with a kind of wonder, and the Brothers had got considerable alms as they went from door to door. Now people began to grow weary of them; now the relatives of the Brothers were ready to persecute them. “You have given away what you had, and now you come and want to eat up other people’s things!”

Jørgensen

Johannes Jørgensen (6 november 1866 –  29 mei 1956)

Robert Musil, Michael Cunningham, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen, Bert Vanheste, James Jones, Galaktion Tabidze, Bodenski, Johannes Jørgensen, Jonas Lie

De Oostenrijkse schrijver Robert Musil werd geboren op 6 november 1880 in Klagenfurt. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2007 en ook mijn blog van 6 november 2008.

 

Uit: Die Verwirrungen des Zöglings Törleß

 

In seinen Kameraden war es die Freude am Sport, das Animalische, welches sie eines solchen gar nicht bedürfen lieg, so wie am Gymnasium das Spiel mit der Literatur dafür sorgt.
Törleß war aber für das eine zu geistig angelegt und dem anderen brachte er jene scharfe Feinfühligkeit für das Lächerliche solcher erborgter Sentiments entgegen, die das Leben im Institute durch seine Nötigung steter Bereitschaf t zu Streitigkeiten und Faustkämpfen erzeugt. So erhielt sein Wesen etwas Unbestimmtes, eine innere Hilflosigkeit, die ihn nicht zu sich selbst finden lieg.
Er schloß sich seinen neuen Freunden an, weil ihm ihre Wildheit imponierte. Da er ehrgeizig war, versuchte er hie und da, es ihnen darin sogar zuvorzutun. Aber jedesmal blieb er wieder auf halbem Wege stehen und harte nicht wenig Spott deswegen zu erleiden. Dies verschüchterte ihn dann wieder. Sein ganzes Leben bestand in dieser kritischen Periode eigentlich nur in diesem immer erneuten Bemühen, seinen rauhen, männlicheren Freunden nachzueifern, und in einer tief innerlichen Gleichgültigkeit gegen dieses Bestreben.
Besuchten ihn jetzt seine Eltern, so war er, solange sie allein waren, still und scheu. Den zärtlichen Berührungen seiner Mutter entzog er sich jedesmal unter einem anderen Vorwande. In Wahrheit hätte er ihnen gern nachgegeben, aber er schämte sich, als seien die Augen seiner Kameraden auf ihn gerichter.
Seine Eltern nahmen es als die Ungelenkigkeit der Entwicklungsjahre hin.
Nachmittags kam dann die ganze laute Schar. Man spielte Karten, aß, trank, erzählte Anekdoten über die Lehrer und rauchte die Zigaretten, die der Hofrat aus der Residenz mitgebracht harte.
Diese Heiterkeit erfreute und beruhigte das Ehepaar.
Daß für Törleß mitunter auch andere Stunden kamen, wußten sie nicht. Und in der letzten Zeit immer zahlreichere. Er hatte Augenblicke, wo ihrn das Leben im Institute völlig gleichgültig wurde. Der Kitt seiner täglichen Sorgen löste sich da, und die Stunden seines Lebens fielen ohne innerlichen Zusammenhang auseinander.
Er sag oft lange – in finsterem Nachdenken – gleichsam über sich selbst gebeugt.
Zwei Besuchstage waren es auch diesmal gewesen. Man hatte gespeist, geraucht, eine Spazierfahrt unternommen, und nun sollte der Eilzug das Ehepaar wieder in die Residenz zurückführen.
Ein leises Rollen in den Schienen kündigte sein Nahen an, und die Signale der Glocke am Dache des Stationsgebäudes klangen der Hofrätin unerbittlich ins Ohr.

 

torless2_001

Scene uit de film van Volker Schlöndorff (met o.a. Matthieu Carrière, Bernd Tischer en Marian Seidowsky)

 

Also nicht wahr, lieber Beineberg, Sie geben mir auf meinen Buben acht? wandte sich Hofrat Törleß an den jungen Baron Beineberg, einen langen, knochigen Burschen mit rnächtig abstehenden Ohren, aber ausdrucksvollen, gescheiten Augen.
Der kleine Törleß schnitt ob dieser Bevormundung ein mißmutiges Gesicht, und Beineberg grinste geschmeichelt und ein wenig schadenfroh.
Überhaupt – wandte sich der Hofrat an die übrigen – möchte ich Sie alle gebeten haben, falls meinem Sohne irgend etwas sein solite, mich gleich davon zu verständigen.
Dies entlockte nun doch dem jungen Törleß ein unendlich gelangweiltes: Aber Papa, was soli mir denn passieren?!obwohl er schon daran gewöhnt war, bei jedem Abschiede diese ailzu große Sorgsamkeit über sich ergehen lassen zu müssen.
Die anderen schlugen indessen die Hacken zusammen, wobei sie die zierlichen Degen straff an die Selte zogen, und der Hofrat fügte noch hinzu: Man kann nie wissen, was vorkommt, und der Gedanke, sofort von allem verständigt zu werden, bereitet mir eine große Beruhigung; schließlich könntest du doch auch am Schreiben behindert sein.
Dann fuhr der Zug eim. Hofrat Törleß umarrnte seinen Sohn, Frau von Törleß drückte den Schleier fester ans Gesicht, um ihre Tränen zu verbergen, die Freunde bedankten sich der Reihe nach, dann schlog der Schaffner die Wagentür. Noch einmal sah das Ehepaar die hohe, kahle Rückfront des Institutsgebaudes, – die mächtige, langgestreckte Mauer, welche Park umschloß, dann kamen rechts und links nur mehr graubraune Felder und vereinzelte Obstbäume.“

 

Musil

Robert Musil (6 november 1880 – 15 april 1942)

 

 De Amerikaanse schrijver Michael Cunningham is geboren in Cincinnati, Ohio op 6 november 1952. Zie ook mijn blog van 6 november 2006  en ook mijn blog van 6 november 2007 en ook mijn blog van 6 november 2008.

 

Uit: A Home at the End of the World

 

Once our father bought a convertible. Don’t ask me. I was five, He bought it and drove it home as casually as he’d bring a gallon of rocky road. Picture our mother’s surprise. She kept rubber bands on the doorknobs. She washed old plastic bags and hung them on the line to dry, a string of thrifty tame jellyfish floating in the sun. Imagine her scrubbing the cheese smell out of a plastic bag on its third or fourth go round when our father pulls up in a Chevy convertible, used but nevertheless—a moving metal landscape, chrome bumpers and what looks like acres of molded silver car-flesh. He saw it parked downtown with a For Sale sign and decided to be the kind of man who buys a car on a whim. We can see as he pulls up that the manic joy has started to fade for him. The car is already an embarrassment. He cruises into the driveway with a frozen smile that matches the Chevy’s grille.
Of course the car has to go. Our mother never sets foot. My older brother Carlton and I get taken for one drive. Carlton is ecstatic. I am skeptical. If our father would buy a car on a street corner, what else might he do? Who does this make him?
He takes us to the country. Roadside stands overflow with apples. Pumpkins shed their light on farmhouse lawns. Carlton, wild with excitement, stands up on the front seat and has to be pulled back down. I help. Our father grabs Carlton’s beaded cowboy belt on one side and I on the other. I enjoy this. I feel useful, helping to pull Carlton down.
We pass a big farm. Its outbuildings are anchored on a sea of swaying wheat, its white clapboard is molten in the late, hazy light. All three of us, even Carlton, keep quiet as we pass. There is something familiar about this place. Cows graze, autumn trees cast their long shade. I tell myself we are farmers, and also somehow rich enough to drive a convertible. The world is gaudy with possibilities. When I ride in a car at night, I believe the moon is following me.
“We’re home,” I shout as we pass the farm. I don’t know what I am saying. It’s the combined effects of wind and speed on my brain. But neither Carlton nor our father questions me. We pass through a living silence. I am certain at that moment that we share the same dream. I took up to see that the moon, white and socketed in a gas-blue sky, is in fact following us. It isn’t long before Carlton is standing up again, screaming into the rush of air, and our father and I are pulling him down, back into the sanctuary of that big car.”

 

-MichaelCunningham

Michael Cunningham (Cincinnati, 6 november 1952)

 

De Nederlandse schrijfster Nelleke Noordervliet werd op 6 november 1945 in Rotterdam geboren. Zie ook mijn blog van 6 november 2006  en ook mijn blog van 6 november 2008.

 

Uit: Uit het paradijs

 

Ik heb mijn moeder gezien. Ze is al meer dan dertig jaar dood. Toch was ze het. Vannacht gaf ze mijn halfbroer en mij een lift in een Dyna Panhard 1952, omdat mijn auto panne had. Het is nu kwart over acht’s morgens. Ik bel de garage.
‘Met David Berk. Mijn auto staat op een pad bij Overveen.’ ‘Wat is er gebeurd?’
‘Hij deed het niet.’
‘Startproblemen?’
‘Nee. Dat ging prima. Bij het optrekken viel hij uit. Opeens stilte.’
Een onzichtbare hand draaide het contactsleuteltje om. Iemand gooide een deken over de brandende motor. Weet ik veel hoe of waarom zoiets gebeurt.
‘Benzine op?’
‘Pas getankt.’
‘Vreemd ‘
‘Ik kreeg hem niet meer aan de praat’
‘Waar staat hij precies? In Overveen zei u? Weet u dat zeker?’ ‘Ik rijd er blindelings naartoe. Ik heb er mijn jeugd doorgebracht ‘
‘Blijft u even aan de lijn.’
Bij de kastanje leveren een kauw en een jonge merel met veel gekrijs en gefladder een gevecht op leven en dood.”

 

noordervliet

Nelleke Noordervliet (Rotterdam, 6 november 1945)

 

 

De Surinaamse schrijfster Bea Vianen werd geboren in Paramaribo op 6 november 1935. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2008.

 

Uit: Nederzetting Peperpot

 

„Het was, hoewel twee uur in de middag, vrij koel. Mijn ogen deden zeer en ik moest wennen aan het licht dat mij even raadselachtig voorkwam als dat aan de Maagdenstraat, wanneer er geen bussen staan. Wat hier te Peperpot, een javaanse nederzetting, speelde, was, dacht ik, meer de entourage van kidnap.

Het was een oude angst die plotseling naar boven gekomen was en welke ik niet kon los denken van de voorstelling die ik had van mijn grootmoeder en ook mijn moeder op de ochtend dat mijn grootvader op de ‘Sutly’ stapte om van hieruit naar India terug te keren. Mijn moeder, die een jaar of vijf was, zou dus hier aan de weg hebben gestaan met een zwart koord om haar taille, terwijl zij haar gezicht bedekt hield achter een witte doek die besmeurd was met haldi [gele kleurstof].

Naast deze angst om onder andere meegenomen te worden door de Politie, en die sinds de onafhankelijkheid een sterkere rol speelde, was er ook die voor javaanse desperado’s. Zij waren voor mij de garantie voor veiligheid maar het jammerlijke was dat ik mij nu ook zorgen maakte over javaanse babies die net zo klein en weerloos waren als de indiaanse poppen tussen het groen.

Goed, er was in het centrum van Paramaribo terwijl ik bezig was met mijn kernproeven aan het Pad van Wanica, een militaire coup gepleegd. Ik zou helaas niet weten hoe en ook niet door wie de manufacturenwinkels aan de Maagden- en de Jodenbreestraat, waren leeggedragen. Of door wie de ruiten waren ingegooid. Maar intussen was ook het Politiebureau aan de Waterkant in brand gestoken en was mijn reactievermogen op valse beschuldigingen, een stuk afgenomen. Maar dat was meer een zeer persoonlijke gedachte. Of javanen er anders over denken weet ik niet. In ieder geval zitten die nooit zomaar te kijken naar een film met roof en zijn – wat daar nauw mee samenhangt – experts in het vaststellen van het uur, en dat op de seconde af. Of men hier, in Peperpot dus, ook wist om hoe laat bovengenoemde coup gepleegd was, is natuurlijk een andere zaak.

Als ik mij nu hield aan kidnap en mijn fantasie daarbij de vrije loop gaf, dan was er op deze nederzetting niet zoveel bijzonders aan de hand behalve dat ik boordevol herinneringen zat uit de filmwereld in het centrum van de stad. Met de schoten die gevallen waren gingen ook de handen van de Amerikaanse cowboys in Beverly Hills. En was het verder logisch dat het licht een raadselachtige uitwerking op mij had. Daar zaten de javanen die graag in de bioscoop zitten ook mooi mee. En was het nog de vraag of zij de oude coden van gastvrijheid nog meester waren. Ik was op weg naar Marie Karsowidjojo. Iets anders. Ik kon er met welk argument ook, niet onderuit dat mensen in nood graag grijpen naar parfums, zeeppoeder en tandpasta. Marie zou… Mijn god, nee. Niet dat ik dat wist. ‘

 

Vianen

Bea Vianen (Paramaribo, 6 november 1935)

 

De Vlaamse literatuurwetenschapper en auteur Gilbert (Bert) Vanheste werd geboren in Pervijze op 6 november 1937. Zie ook mijn blog van 6 november 2008.

 

Uit: Mijn kleine oorlog: Louis Paul Boon als ongelovige dromer

 

Een oorlog is geen surprise van een vergramde god; een boek wordt niet ingefluisterd door een loslippige muze.

De tweede wereldoorlog kwam niet als een verrassing. Nog voor hij uitbrak, werd hij beschreven als de onontkoombare voltrekking van de vorige, als de uitweg uit de economische crisis van de jaren dertig, als de uiterste consequentie van de machtspolitiek van de grote en meer nog van de grootheidswaan van middelgrote mogendheden. Mijn kleine oorlog kwam evenmin uit de lucht gevallen. Die vrijdagochtend waarop de hel losbrak lag Louis Paul Boon in de buurt van Veldwezelt ‘met een geweertje en vijf kogels’. Hij zag dat de oude vijand (‘Want uw vijand wie is dat? Iemand die uw taal niet behoorlijk spreken kan en u van stoemerik verwijt…’) in geen velden of wegen meer te bekennen viel toen de ‘nog grootere vijand’ de overkant van het Albertkanaal bereikte. Hij zag de doden (onder wie wellicht: Arijs Theo, geboren te Aalst op 8 februari 1913, woonachtig Wellekensstraat 38, beroep autobegeleider, soldaat 18e Linieregiment, overleden te Veldwezelt op 10 mei 1940). Hij dacht aan Jeanneke die nu misschien ook al dood was en aan Jo die op het punt stond te leren lopen en hij probeerde zijn ‘gedachten tegen te houden op hun weg naar het zothuis’. Hij werd gevangen genomen, mocht een voetreis maken naar Aken en werd in een beestenwagen naar Fallingbostel vervoerd. In Stalag xi b was hij gevangene nummer 27518, leed er honger. In augustus 1940 was hij, dank zij het beetje Flamenpolitik van Hitler, terug in het nu bezette Aalst. Hij poogde een depressie te boven te komen door zijn nachtmerries op teken- en schrijfpapier te zetten. Later schreef hij op wat hij dag na dag hoorde en zag in zijn volkse buurt. Die notities verwerkte hij in rauwe boeken over uit hun dromen gestoten verschoppelingen. De voorstad groeit verwierf een debuutprijs en Abel Gholaerts riep felle tegenstand op. Geen wonder dat een weekbladredacteur Boon kort na de bevrijding van september 1944 vroeg in een wekelijkse kroniek de oorlog te beschrijven zoals de kleine man uit zijn voorstad die ervaren had.

Wie inzicht wil verwerven in de oorlog ontkomt er niet aan op zoek te gaan naar de oorzaken, naar de mensen en de omstandigheden die deze collectieve waanzin opgeroepen hebben. Wie Mijn kleine oorlog wil begrijpen, doet er goed aan deze kroniek op te vatten als een voortbrengsel van het lichaam en de geest van Louis Paul Boon, zoals die van 1912 tot 1944-’45 in Aalst gekneed werden door zijn ouders en zijn vrouw, door vrienden, schrijvers en schilders, door fabrieks- en militaire bazen en door een kluwen van persoonlijke en maatschappelijke omstandigheden. Al lossen deze factoren het raadsel van de onherleidbare persoonlijkheid van de auteur niet op, ze kunnen helpen het raadsel te omschrijven. Nog minder kan de biografie van de schrijver het mysterie van zijn geschriften opheffen; wel laat zij ons toe achter de coulissen te kijken.”

 

Vanheste

Bert Vanheste (6 november 1937 – 23 februari 2007)

 

De Amerikaanse schrijver James Jones werd geboren op 6 november 1921 in Robinson, Illinois. Zie ook mijn blog van 6 november 2008.

 

Uit: The Thin Red Line

 

The two transports had sneaked up from the south in the first graying flush of dawn, their cumbersome mass cutting smoothly through the water whose still greater mass bore them silently, themselves as gray as the dawn which camouflaged them. Now, in the fresh early morning of a lovely tropic day they lay quietly at anchor in the channel, nearer to the one island than to the other which was only a cloud on the horizon. To their crews, this was a routine mission and one they knew well: that of delivering fresh reinforcement troops. But to the men who comprised the cargo of infantry this trip was neither routine nor known and was composed of a mixture of dense anxiety and tense excitement.
Before they had arrived, during the long sea voyage, the cargo of men had been cynical–honestly cynical, not a pose, because they were part of an old regular division and knew that they were cargo. All their lives they had been cargo; never supercargo. And they were not only inured to that; they anticipated it. But now that they were here, were actually confronted with the physical fact of this island that they had all read so much about in the papers, their aplomb deserted them momentarily. Because though they were from a pre-war regular division, this was nevertheless to be their baptism of fire.
As they prepared themselves to go ashore no one doubted in theory that at least a certain percentage of them would remain on this island dead, once they set foot on it. But no one expected to be one of these. Still it was an awesome thought and as the first contingents came struggling up on deck in full gear to form up, all eyes instinctively sought out immediately this island where they were to be put, and left, and which might possibly turn out to be a friend’s grave.
The view which presented itself to them from the deck was a beautiful one. In the bright, early morning tropic sunshine which sparkled off the quiet water of the channel, a fresh sea breeze stirred the fronds of minute coconut palms ashore behind the dun beach of the nearer island. It was too early yet to be oppressively hot. There was a feeling of long, open distances and limitless sea vistas.“

 

Jones

James Jones (6 november 1921 – 9 mei 1977)

 

De Georgische diichter en schrijver Galaktion Tabidze werd geboren op 6 november 1891 in Chqvishi, in de buurt van Vani. Zie ook mijn blog van 6 november 2
008.

 

The Moon over Mtatsminda

 

My eyes have never seen the moon so lovely as tonight;
In silence wrapt it is the breathless music of the night.
Moonbeams embroider shadows with fine thread of silver light;
O, eyes have never seen the sky so lovely as tonight!

 

The moon adorned in beams of pearls seems like a queen divine;
The stars like fire-flies tangled in a web about her shine.
The Mtkvari flows a silver stream of lambent beauty bright;
O, eyes have never seen the sky so lovely as tonight!

 

Here in immortal calm and peace the great and noble sleep
Beneath the soft and dewy turf in many a mouldering heap.
Here Baratashvili came with wild desires to madness wrought,
Oppressed by raging fires of passion, and perplexing thought.

 

O, could I like the swan pour forth my sould in melody
That melts the mortal heart and breathes of immortality !
Let my free song fly far beyond this world to regions high
Where on the wings of poesy it will glorify the sky.

 

If death approaching makes the fragrance of the roses sweeter,
Attunes the soul to melodies that make all sadness dearer,
And if that swan’s song thus becomes a denizen of heaven,
If in that song she feels that death will be but ecstasy, then, –
Let me like her sing one last song, and in death find delight.
So breathless still and lovely I have never seen the night! 

 

O, mighty dead, let me die here beside you as I sing.
I am a poet, and to eternity my song I fling,
And let it be the fire that warms and lights the spirit’s flight.
O, eyes have never seen the sky so lovely as tonight!

 

galaktaion

Galaktion Tabidze (6 november 1891 – 17 maart 1959)

 

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 6 november 2008.

 

De Duitse dichter, componist en musicus Bodenski (eig. Michael Boden) werd geboren op 6 november 1965 in Potsdam.

 

De Deense schrijver Johannes Jörgensen werd geboren in Svendborg op 6 november 1866 geboren.


De Noorse schrijver
Jonas Laurits Idemil Lie werd geboren op 6 november 1833 in Eiker bij Drammen.

Robert Musil, Michael Cunningham, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen, Bert Vanheste, Bodenski, James Jones, Galaktion Tabidze, Johannes Jørgensen, Jonas Lie

 De Oostenrijkse schrijver Robert Musil werd geboren op 6 november 1880 in Klagenfurt. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2007.

 

Uit: Der Mann ohne Eigenschaften

 

„Der Vergleich der Welt mit einem Laboratorium hatte in ihm nun eine alte Vorstellung wiedererweckt. So wie eine grosse Versuchsstätte, wo die besten Arten, Mensch zu sein, druchgeprobt und neue entdeckt werden müssten, hatte er sich früher oft das Leben gedacht, wenn es ihm gefallen sollte. Dass das Gesamtlaboratorium etwas planlos arbeitete und dass die Leiter und die Theoretiker des Ganzen fehlten, gehörte auf ein anderes Blatt. Man konnte ja wohl sagen, dass er selbst so etwas wie ein Fürst und Herr des Geistes hätte werden wollen: Wer allerdings nicht? Es ist so natürlich, dass der Geist als das Höchste und über allem Herrschende gilt. Es wird gelehrt. Was kann, schmückt sich mit Geist, verbrämt sich. Geist ist, in Verbindung mit irgendetwas, das Verbreitetste,

was es gibt. Der Geist der Treue, der Geist der Liebe, ein männlicher Geist, ein gebildeter Geist, der grösste Geist der Gegenwart, wir wollen den Geist dieser und jener Sachen hochhalten, und wir wollen im Geiste unserer Bewegung handeln; wie fest und unanstössig klingt das bis in die untersten Stufen. Alles übrige, das alltägliche Verbrechen oder die emsige Erwerbsgier, erscheint daneben als das Uneingestandene, der Schmutz, den Gott aus seinen Zehennägeln entfernt.

Aber wenn Geist allein dasteht, als nacktes Hauptwort, kahl wie ein Gespenst, dem man ein Leintuch borgen möchte, – wie ist es dann? Man kann die Dichter lesen, die Philosophen studieren, Bilder kaufen und nächteweise Gespräche führen: aber ist es Geist, was man dabei gewinnt? Angenommen, man gewönne ihn: aber besitzt man ihn dann? Dieser Geist ist so fest verbunden mit der zufälligen Gestalt seines Auftretens! Er geht durch den Menschen, der ihn aufnehmen möchte, hindurch und lässt nur ein wenig Erschütterung zurück. Was fangen wir mit alle dem Geist an? Er wird auf Massen von Papier, Stein, Leinwand in geradezu astronomischen Ausmassen immer von neuem erzeugt, wird ebenso unablässig unter riesenhaftem Verbrauch von nervöser Energie aufgenommen und genossen: Aber was geschieht mit ihm? Verschwindet er wie ein Trugbild? Löst er sich in Partikel auf? Entzieht er sich dem irdischen Gesetz der Erhaltung? Die Staubteilchen, die in uns hinabsinken und langsam zur Ruhe kommen, stehen in keinem Verhältnis zu dem Aufwand. Wohin, wo, was ist er? Vielleicht würde es,

wenn man mehr davon wüsste, beklommen still werden um dieses Hauptwort Geist?!

Es war Abend geworden; Häuser wie aus dem Raum gebrochen, Asphalt, Stahlschienen bildeten die erkaltende Muschel Stadt. Die Muttermuschel, voll kindlicher, freudiger, zorniger Menschenbewegung. Wo jeder Tropf als Tröpfchen anfängt, das sprüht und spritzt; mit einem Explosiönchen beginnt, von den Wänden aufgefangen und abgekühlt wird, milder, unbeweglicher wird, zärtlich an der Schale der Muttermuschel hängen bleibt und schliesslich zu einem Körnchen an ihrer Wand erstarrt. “Warum” dachte Ulrich plötzlich “bin ich nicht Pilger geworden?” Reine, unbedingte Lebensweise, zehrend frisch wie ganz klare Luft, lag vor seinen Sinnen; wer das Leben nicht bejahen will, sollte wenigstens das Nein des Heiligen sagen: und doch war es einfach unmöglich, ernsthaft daran zu denken.“

 

musil

Robert Musil (6 november 1880 – 15 april 1942)

 

De Amerikaanse schrijver Michael Cunningham is geboren in Cincinnati, Ohio op 6 november 1952. Zie ook mijn blog van 6 november 2006  en ook mijn blog van 6 november 2007.

 

Uit: The Hours

“She hurries from the house, wearing a coat too heavy for the weather. It is 1941. Another war has begun. She has left a note for Leonard, and another for Vanessa. She walks purposefully toward the river, certain of what she’ll do, but even now she is almost distracted by the sight of the downs, the church, and a scattering of sheep, incandescent, tinged with a faint hint of sulfur, grazing under a darkening sky. She pauses, watching the sheep and the sky, then walks on. The voices murmur behind her; bombers drone in the sky, though she looks for the planes and can’t see them. She walks past one of the farm workers (is his name John?), a robust, small-headed man wearing a potato-colored vest, cleaning the ditch that runs through the osier bed. He looks up at her, nods, looks down again into the brown water. As she passes him on her way to the river she thinks of how successful he is, how fortunate, to be cleaning a ditch in an osier bed. She herself has failed. She is not a writer at all, really; she is merely a gifted eccentric.

Patches of sky shine in puddles left over from last night’s rain. Her shoes sink slightly into the soft earth. She has failed, and now the voices are back, muttering indistinctly just beyond the range of her vision, behind her, here, no, turn and they’ve gone somewhere else. The voices are back and the headache is approaching as surely as rain, the headache that will crush whatever is she and replace her with itself. The headache is approaching and it seems (is she or is she not conjuring them herself?) that the bombers have appeared again in the sky. She reaches the embankment, climbs over and down again to the river. There’s a fisherman upriver, far away, he won’t notice her, will he? She begins searching for a stone. She works quickly but methodically, as if she were following a recipe that must be obeyed scrupulously if it’s to succeed at all. She selects one roughly the size and shape of a pig’s skull. Even as she lifts it and forces it into one of the pockets of her coat (the fur collar tickles her neck), she can’t help noticing the stone’s cold chalkiness and its color, a milky brown with spots of green.”

 

MichaelCunningham

Michael Cunningham (Cincinnati, 6 november 1952)

 

De Nederlandse schrijfster Nelleke Noordervliet werd op 6 november 1945 in Rotterdam geboren. Zie ook mijn blog van 6 november 2006. 

Uit: Snijpunt

“Zonlicht flitste in het vlindermes. De jongen deed een stap vooruit, Nora – net te laat – een stap achteruit. Met haar arm weerde ze de aanval af. Verrast zag ze bloed op haar mouw verschijnen. Koud zweet stond onmiddellijk op haar bovenlip, droop langs haar rug, ze vloekte. De schrik ijlde na, zette haar lichaam onder stroom. Heel even stonden ze roerloos tegenover elkaar, de leerling en zij, niet wetend hoe dit verder moest.

 

Weg, dacht Nora, weg. En terwijl hij nog het mes geheven hield, verbaasd bijna om het gevolg van zijn daad, zocht zij blindelings de deur en liep trillend de gang op, een spoor bloeddruppels achterlatend.

 

Haar aankomst in de lerarenkamer zette het ‘incidentenscenario’ in werking: opvang slachtoffer, opsporing dader, aangifte bij politie, gecontroleerde doorvoer van informatie aan leerlingen. Nora liet zich beduusd naar het ziekenhuis brengen door een nerveuze collega, maar wist op de vraag hoe het was gekomen alleen te zeggen: ‘Ik weet het niet, ik weet het niet.’ Ze zag almaar het mes. Was ze blijven staan, dan had het mes de plek onder haar linkerborst gevonden, waar haar leven klopte.

 

Ze voelde hoe de huid daar weerstand bood en dan om het mes heen sprong alsof het staal werd binnengezogen. Ze kromp ineen van angst voor wat niet was gebeurd, kokhalsde, slikte toen de paniek weg. Het is niet het mes, zei ze tegen zichzelf, het is niet het mes, het is de haat. Ja, ook het mes natuurlijk, maar minder het mes dan de haat. Ik ben onthutst door de haat.“

 

NellekeNoordervliet

Nelleke Noordervliet (Rotterdam, 6 november 1945)

 

De Surinaamse schrijfster Bea Vianen werd geboren in Paramaribo op 6 november 1935. Zie ook mijn blog van 6 november 2006. 

 

Uit: Terug naar Bethel

 

„De volgende morgen schrok Christina wakker door de aflopende wekker wat niet nodig was geweest, omdat het nog vroeg was en bovendien zondag. Zonder te kijken tastte ze onder het bed en drukte het pinnetje in. Maar het licht dat door het open raam naar binnen viel, kon ze niet tegenhouden.

 

De vroege zonnestralen vielen door het open raam op haar gezicht en gestoord in haar dankbare slaap deed ze met tegenzin haar ogen open. Ze keek de kamer onderzoekend rond alsof ze iets nieuws wilde ontdekken, maar niets was veranderd na gisterenavond; alles stond nog op zijn plaats, haar toiletartikelen, de schoenen en naast haar bed op de vloer de asbak vol sigarettenpeukjes. Sommige waren tot aan de filter gerookt, andere voor de helft; restanten van de offers aan de verwachting dat Livio zou komen.

 

Langzaam kwam ze overeind en ging op de rand van het bed zitten met haar hoofd gesteund op haar linkerarm, terwijl ze haar ogen uitwreef. Livio was nog steeds niet teruggekomen! Wat! Haastig haalde ze het beduimelde pakje sigaretten onder de kussens weg en merkte dat haar vingers beefden. Ze had niet lang geslapen, want toen ze na uren denken het wachten op Livio had opgegeven, merkte ze dat het één uur was geworden. Die vervelende wekker. Ze werd misselijk van de rook en smeet de sigaret uit het raam. Tja, het was ijdele hoop geweest dat Livio toch nog zou komen. Maar waarom was hij weggebleven zonder haar te waarschuwen of zelfs voor te bereiden? Of moest ze zijn wegblijven opvatten als het natuurlijk gevolg van een vergissing van zijn kant? Een vergissing! Of volgde zo’n vergissing gewoonlijk als straf op een verliefdheid op het eerste gezicht? Of?

 

Livio had het eerste alleenzijn met haar geen bijzondere gelegenheid gevonden, want hij had geen bijzondere dingen gezegd, ofschoon dit samenzijn met haar hem zeer zeker geen last bezorgde, anders had hij haar kunnen vermijden voor het tot een afspraak kwam. En de veronderstelling dat hij niet verliefd op haar zou zijn omdat hij geen bijzondere dingen tegen haar had gezegd, was belachelijk. Je hoeft tenslotte niets te zeggen…. Had hij haar niet met
een tederheid omhelsd, die niet alleen op hartstocht berustte en hadden zijn ogen achter lange, steile wimpers niet warm naar haar gekeken. Zo warm dat ze een ogenblik gedacht had dat hij nog een jongen was?“

 

BeaVianen

Bea Vianen (Paramaribo, 6 november 1935)

 

De Vlaamse literatuurwetenschapper en auteur Gilbert (Bert) Vanheste werd geboren in Pervijze op 6 november 1937. Hij schreef fictie onder het pseudoniem Bert Brouwers. Vanheste groeide op in Pervijze. Hij promoveerde in 1971 aan de Katholieke Universiteit Leuven op een proefschrift over de betekenis van de revolutie van 1848 voor de Vlaamse letterkunde. Van 1972 tot 2002 was hij hoofddocent Vlaamse letterkunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij stond bekend als kenner van het werk van Louis Paul Boon. Bert Vanheste was de initiatiefnemer van het Vlaams Cultureel Kwartier, een Vlaams cultureel centrum in Nijmegen.

Uit: Nescio in Nijmegen. Een (on)hollandse leeswandeling

„En ineens stond ze op, nam haar hoed uit ’t rek, stak er vlug de pennen door en met haar beide handen aan haar hoed, de voeten wat van elkaar om stevig te staan, lachte ze ineens overmoedig met al haar tanden, als een kwaaie meid, haar oogen in de zijne: ‘Aan mijn lijf geen Bovenkerk.’ Toen leunde ze haar bovenlijf uit ’t raampje en keek naar Nijmegen, dat daar lag op de heuvels aan de rivier, zoo on-Hollandsch, zwak romantisch, huizen boven huizen en boomen boven boomen, en zong tegen den wind en ’t gerammel van den trein over de brug.

 

Voor wie een eeuw later in Nescio’s spoor Nijmegen (her)ontdekt, is er veel veranderd maar ook veel gebleven. Zo verwelkomt Nijmegen de bezoeker nog steeds op haar mooist als hij haar over de spoorbrug, zeg maar de Nesciobrug, benadert. In Nescio’s jonge jaren was ook het vervolgwelkom, een paar minuten later op het station, prachtig. Al maakt de schrijver daar geen melding van. In Dichtertje laat hij zijn personages zonder overgang koffie drinken in Lent, ‘over ’t water, in ’t gezicht van de stad en de heuvels’. Zijn lezers, die niet alleen Nijmegen willen zien met zijn ogen maar die ook door te wandelen in zijn Nijmegen dichter willen komen bij het ritme en de betekenis van zijn teksten, moeten ook de stappen zetten die Nescio heeft verzwegen. Zij komen aan op of lopen even binnen in het station en betreuren dat dit, ook na de zoveelste renovatie, het niet haalt bij het vroegere station zoals ze dat kennen van oude foto’s en waarvan ze weten dat het tijdens het bombardement van 1944 verwoest werd. Natuurlijk weten zij dat Nescio zijn hele, zowel reële als literaire, leven talloze Hollandse en onhollandse landschappen bewonderde, maar slechts zelden oog had voor gebouwen, eigenlijk alleen als onderdeel van een stadslandschap. Toch blijft de vraag hangen waarom hij in 1951 geen gebenedijd woord schreef over de verwoesting van het station. Het antwoord lijkt simpel: Nescio maakte maar heel weinig woorden vuil aan de oorlog. Schijn bedriegt echter: wie Nescio indringend leest, komt tot het inzicht dat de oorlog, zoals tal van andere facetten van de sociale werkelijkheid, in zijn verhalen ondergedoken is. Een enkel woord, een terzijde, een motto verraadt de verborgen aanwezigheid ervan.“

 

Vanheste

Bert Vanheste (6 november 1937 – 23 februari 2007)

 

De Duitse dichter, componist en musicus Bodenski (eig. Michael Boden) werd geboren op 6 november 1965 in Potsdam. Van 1991 tot 1996 studeerde hij aan de Universiteit van Potsdam germanistiek en sociologie. In 2005 begon hij met de uitgeverij Michael Boden en publiceerde hierin zijn eerste dichtbundel Inniglich. Sinds 1995 schrijft hij Duitse teksten voor zijn band Subway to Sally, nadat hij zich eerst op het Engels had geconcentreerd.

Ich singe dir ein Lied von mir

Ich singe dir ein Lied von mir

Wirst du mich hören
Leg dein Ohr dicht an meinen Mund
Es wird genügend Verschwiegenes bleiben
Was du aus dir ergänzen musst
Ich weiss, dass ich viel verlange
Aber du wirst den Atem anhalten müssen

Auf dem schmalen Grad
Zwischen Schlafen und Wachen
Musst du das Gleichgewicht suchen

Wer auuser mir ruft mich bei meinem Namen

 

Sag dem Teufel guten Tag

 

Du bist immer gut zu Tieren

deine Kleidung ist adrett

du bist artig, still und leise

und zu alten Damen nett

 

du bist einfühlsam und freundlich

hast nie einen Tag verschenkt

du läufst immer vor dem Karren

den ein andrer für dich lenkt

 

zeig mir deine dunkle Seite

die ist, was ich an dir mag

 

sag dem Teufel in dir guten Tag

 

hinterm Haus im wilden Garten

unterm alten Eichenbaum

wo die Disteln auf dich warten

hast du manchmal einen Traum:

 

dann bist du nicht gut zu Tieren

bist nicht sauber und adrett

bist nicht artig, still und leise

und zu keinem Menschen nett

 

zeig mir deine schwarze Seele

die ist, was ich an dir mag

 

sag dem Teufel in dir guten Tag

 

Bodenski2

Bodenski (Potsdam, 6 november 1965)

 

De Amerikaanse schrijver James Jones werd geboren op 6 november 1921 in Robinson, Illinois. Hij maakte als soldaat de aanval op Pearl Harbor en de slag om Guadalcanal mee. De aanval op Pearl Harbor vormde de raamvertelling in de uit 1951 stammende roman From Here to Eternity. Hij won er de National Book Award mee in 1952. In The Thin Red Line worden zijn ervaringen uit de slag om Guadalcanal beschreven.

 

Uit: From Here to Eternity

 

„This is the song of the men who have no place, played by a man who has never had a place, and can therefore play it. Listen to it. You know this song, remember? This is the song you close your ears to every night, so you can sleep. This is the song you drink five martinis every evening not to hear. This is the song of the Great Loneliness, that creeps in like the desert wind and dehydrates the soul. This is the song you’ll listen to on the day you die. When you lay there in the bed and sweat it out, and know that all the doctors and nurses and weeping friends dont mean a thing and cant help you any, cant save you one small bitter taste of it, because you are the one thats dying and not them; when you wait for it to come and know that sleep will not evade it and martinis will not put it off and conversation will not circumvent it and hobbies will not help you to escape it; then you will hear this song and, remembering, recognize it. This song is Reality. Remember? Surely you remember?

“Day…….. is done . . .

Gone……. the sun . . .

From-the-lake

From-the-hill

From-the-sky

Rest in peace

Sol jer brave

God……… is………. nigh . . .”

And as the last note quivered to prideful silence, and the bugler swung the megaphone for the traditional repeat, figures appeared in the lighted sallyport from inside of Choy’s. “I told you it was Prewitt,” a voice carried faintly across the quadrangle in the tone of a man who has won a bet. And then the repeat rose to join her quivering tearful sister. The clear proud notes reverberating back and forth across the silent quad. Men had come from the Dayrooms to the porches to listen in the darkness, feeling the sudden choking kinship bred of fear that supersedes all personal tastes. They stood in the darkness of the porches, listening, feeling suddenly very near the man beside them, who also was a soldier, who also must die. Then as silent as they had come, they filed back inside with lowered eyes, suddenly ashamed of their own emotion, and of seeing a man’s naked soul.“

 

Jones

James Jones (6 november 1921 – 9 mei 1977)

 

De Georgische diichter en schrijver Galaktion Tabidze werd geboren op 6 november 1891 in Chqvishi, in de buurt van Vani. Zijn vader stierf twee maanden voor zijn geboorte. Van 1900 toto 1910 kreeg Tabidze een opleiding aan de seminaries van Kutaisi en Tbilisi en later werkte hij als leraar. Hoewel zijn eerste boek, onder invloed van het symbolisme geschreven, goed werd ontvangen duurde het toch wat langer voordat hij algemene erkenning kreeg. Gedurende de repressie onder Stalin werd hij samen met zijn vrouw naar Siberië verbannen, waar zij in 1944 stierf. Titsian Tabidze, een neef en ook dichter werd ook gearresteerd en ter dood gebracht. Galaktion Tabidze kreeg te lijden van depressies en alcoholisme, maar door zijn lange zwijgen ontsnapte hij aan de zuiveringen, Hij publiceerde nieuwe gedichten, maar zijn leven lag in puin. Nadat hij was opgenomen in een psychiatrische kliniek pleegde hij zelfmoord door uit een raam te springen.

 

 

Sweeping Wind

 

Sweeping wind, sweeping wind, sweeping wind,

Brushing leaves, rushing up, gusting through…

Rows of trees, whole armies, bow and bend

Where are you, where are you, where are you?

First it rains, then it snows, then it snows.

Where you are, I’ll never know, never know!

Everywhere, haunting me, is your face.

Every day, all the time, every place…

An endless sky sifts its misty musings in

Sweeping wind, sweeping wind, sweeping wind…

 

 

 

The Fields

 

Swaying, a slender figure appears

walking alone, sickle in hand,

singing a song, her voice is the pasture

at village’s edge, where an old outpost stands.

The song is a soulful hymn of farewell

sung to a row of cranes facing the sea,

while the sun, like a spider is closing itself

in the delicate criss-crossing thicket of trees.

But what does the soul know of slavery? Nothing!

The rustle and braying of sheep fill the streets:

a young village virgin and flock are returning.

And the Virgin will soon return to the huts.

 

 

 

Vertaald door Christopher Michel

 

Galaktion

Galaktion Tabidze (6 november 1891 – 17 maart 1959)

 

 

De Deense schrijver Johannes Jörgensen werd geboren in Svendborg op 6 november 1866 geboren. Hij was een leerling van Joris Brandes, die in Denemarken de gedichten van Byron, Heine, Ibsen invoerde. In zijne eerste werken gaf hij blijk van een afkeer van alle godsdienst, zedenleer en staatsinstellingen, Maar in 1892, met Stemninger (gedichten in proza en vers) en Livetstrae (een roman) bekeerde hij zich. In 1894 gaf hij Hjemve uit en korts daarna Bekendelse, en deze bekentenissen van zijn terugkeer naar godsdienstige gevoelens deden een storm van protest tegen hem oprijzen. Die storm vermeerderde met de verschijning, in 1895, van Reisebogen, en lin 1896 met Livslögn og Livssandhed. Tegenwoordig is hij nog hoofdzakelijk bekend wegens zijn levensbeschrijvingen van heiligen.

 

Uit: Levensleugen en levenswaarheid (Vertaald door M.E. Belpaire)

“Dat gij, de diep overtuigde Darwinist – gij, die meer dan wij allen, wortel geschoten hadt in den warmen grond der Natuur – dat gij christen zijt geworden, dit is mij onzeggelijk leed. Het steekt mij zóó tegen, dat ik het schier niet over mijn hart kan krijgen om u het domme, walglijke woord “Christen” neer te schrijven.

Lieve, lieve vriend, waarom kondet gij u zelf  niet blijven? – Waarom was u dit heilig aardsche leven niet genoeg? – Waarom wildet gij andere goden hebben dan den éénen waren: uwen Ik, uwe ziel?’

Zoo staat er in den brief, dien ik dezen morgen ontvang, en die brief is onderteekend met een van de beste namen – den geliefden naam eens vriends… En ik sta daar, met dezen brief in mijne hand en tuur in den nevelachtigen najaarsmorgen. Tusschen het geel gebladerte van den hof, schitteren de roode trossen van den lijsterbessenboom. De musschen vliegen met flauw getjilp van den eenen vochtigen struik op den anderen. Het heeft den ganschen nacht geregend. De wegen zijn zwart
en doorweekt. Het gras van de weide ligt er verward over. De lucht is koud en vochtig, en bezwangerd met een flauwen geur van verrotte bladeren.

Vele andere brieven kwamen mij toe in den laatsten tijd – brieven en dagbladen. Nu eens verklaart een jonge, maar rijpe esthetiker, van uit de hoogte eener twee oordjes gazet, dat ik ‘meer en meer onzinnig’ word, naarmate ik mij verwijder van zijne gedachten.”

 

Jorgensen

Johannes Jørgensen (6 november 1866 –  29 mei 1956)

 

De Noorse schrijver Jonas Laurits Idemil Lie werd geboren op 6 november 1833 in Eiker bij Drammen. Hij groeide op als zoon van een ambtenaar in Tromsø en studeerde van 1851 tot 1858 rechten in Kristiania. Daar leerde hij Henrik Ibsen en Bjørnstjerne Bjørnson kennen. Na zijn studie werkte Lie van 1858 tot 1869 als advocaat in Kongsvinger. In 1866 verscheen zijn bundel “Digte“, die hem de eerste populariteit verschafte. Daarna gaf hij zijn beroep op en werkte als journalist. In 1870 verscheen de novelle “Den Fremsynte” die hem financieel onafhankelijk maakte.  Met de roman “Tremasteren Fremtiden” brak hij in 1872 ook internationaal door.

 

Uit: One of Life’s Slaves

 

“Like a prince in his cradle,” you say, “with invisible fairies and the innocent peace of childhood over him!”

What fairy stood by the cradle of Barbara’s Nikolai it would be difficult to say. Out at the tinsmith’s, in the little house with the cracked and broken window-panes in the outskirts of the town, there was often a run of visitors, generally late at night, when wanderers on the high road were at a loss for a night’s lodging. Many a revel had been held there, and it was not once only that the cradle had been overturned in a fight, or that a drunken man had fallen full length across it.

Nikolai’s mother was called Barbara, and came from Heimdalhögden, somewhere far up in the country–a genuine mountain lass, shining with health, red and white, strong and broad-shouldered, and with teeth like the foam in the milk pail. She had heard so much about the town from cattle-dealers that came over the mountain, that a longing and restlessness had taken possession of her.

And then she had gone out to service in the town.

She was about as suitable there as a tumble-down haystack in a handsome town street, or as a cow on a flight of stairs–that is to say, not at all.

She used to waste her time on the market-place by all the hay loads. She must see and feel the hay–_that_ was not at all like mountain grass.

“No indeed! Mountain grass was so soft, and then, how it smelt! Oh dear no!”

But her mistress had other uses for her servant than letting her spend the morning talking to hay-cart drivers. So she went from place to place, each time descending both as regarded wages and mistress. Barbara was good-natured and honest; but she had one fault–the great one of being totally unfit for all possible town situations.“

 

Jonas_Lie_(engraving_by_H_P_Hansen)

Jonas Lie (6 november 1833 – 5 juli 1908)
Gravure door H. P. Hansen

Robert Musil, Michael Cunningham, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen

De Oostenrijkse schrijver Robert Musil werd geboren op 6 november 1880 in Klagenfurt. Zie ook mijn blog van 6 november 2006.

Uit: Die Verwirrungen des Zöglings Törleß

“Es hat keinen Zweck. Du hast recht. Aber man darf sich das gar nicht sagen. Von alldem, was wir den ganzen Tag lang in der Schule tun, – was davon hat eigentlich einen Zweck? Wovon hat man etwas? Ich meine etwas für sich haben, – du verstehst? Man weiß am Abend, daß man wieder einen Tag gelebt hat, daß man so und so viel gelernt hat, man hat dem Stundenplan genügt, aber man ist dabei leer geblieben, – innerlich, meine ich, man hat sozusagen einen ganz innerlichen Hunger” entdeckt sich Törleß seinem Kameraden Beineberg, der ihm nicht ganz folgen kann – und weiter: “Es ist so: Ein ewiges Warten auf etwas, von dem man nichts anderes weiß, als daß man darauf wartet …. Das ist so langweilig ….”.

….“Ein Gedanke preßte Törleß am ganzen Körper zusammen. Sind auch die Erwachsenen so? Ist die Welt so? Ist es ein allgemeines Gesetz, daß etwas in uns ist, das stärker, größer, schöner, leidenschaftlicher, dunkler ist als wir? Worüber wir so wenig Macht haben, daß wir nur ziellos tausend Samenkörner streuen können, bis aus einem plötzlich eine Saat wie eine dunkle Flamme schießt, die weit über uns hinauswächst? … Und in jedem Nerv seines Körpers bebte ein ungeduldiges Ja als Antwort.”

musil
Robert Musil (6 november 1880 – 15 april 1942)

 

De Amerikaanse schrijver Michael Cunningham is geboren in Cincinnati, Ohio op 6 november 1952. Zie ook mijn blog van 6 november 2006.

Uit: Specimen Days

Walt said that the dead turned into grass, but there was no grass where they’d buried Simon. He was with the other Irish on the far side of the river, where it was only dirt and gravel and names on stones.

Catherine believed Simon had gone to heaven. She had a locket with his picture and a bit of his hair inside.

“Heaven’s the place for him,” she said. “He was too good for this world.” She looked uncertainly out the parlor window and into the street, as if she expected a glittering carriage to wheel along with Simon on board, serene in his heedless milk-white beauty, waving and grinning, going gladly to the place where he had always belonged.

“If you think so,” Lucas answered. Catherine fingered the locket. Her hands were tapered and precise. She could sew stitches too fine to see.

“And yet he’s with us still,” she said. “Don’t you feel it?” She worried the locket chain as if it were a rosary.

“I suppose so,” Lucas said. Catherine thought Simon was in the locket, and in heaven, and with them still. Lucas hoped she didn’t expect him to be happy about having so many Simons to contend with.

The guests had departed, and Lucas’s father and mother had gone to bed. It was only Lucas and Catherine in the parlor, with what had been left behind. Empty plates, the rind of a ham. The ham had been meant for Catherine’s and Simon’s wedding. It was lucky, then, to have it for the wake instead.

Lucas said, “I have heard what the talkers were talking, the talk of the beginning and the end. But I do not talk of the beginning or the end.”

He hadn’t meant to speak as the book. He never did, but when he was excited he couldn’t help himself.

She said, “Oh, Lucas.”

cunningham_large
Michael Cunningham (Cincinnati, 6 november 1952)

 

Voor onderstaande schrijvers zie ook mijn blog van 6 november 2006.

De Nederlandse schrijfster Nelleke Noordervliet werd op 6 november 1945 in Rotterdam geboren.

De Nederlandse schrijfster Bea Vianen werd geboren in Paramaribo op 6 november 1935

Robert Musil, Michael Cunningham, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen

Robert Musil werd geboren op 6 november 1880 in Klagenfurt. Zijn vader was een ingenieur, die, toen zijn zoon tien jaar was, professor in de machinebouw aan de Technische Hogeschool van Brünn werd. Daar ging de jonge Musil naar de Realschule, maar in 1892 bezocht hij te Eisenstadt de militaire school, en twee jaar later te Mährisch-Weißkirchen. Gedurende één jaar vatte hij een militaire opleiding in Wenen aan, maar hij besloot in 1898 voor ingenieur te studeren. Na voltooiing van zijn studies was hij vrijwillige infanterist voor de Donaumonarchie, waarna hij in 1902 korte tijd assisteerde aan de Technische Hogeschool van Stuttgart. Hij had een vijf jaar durende relatie met Herma Dietz, tot 1907. In Berlijn studeerde hij vervolgens psychologie, filosofie en wiskunde, en promoveerde met een studie omtrent Ernst Mach in 1908. Hij huwde in 1911 met de schilderes Martha Marcovaldi, die joods was (Musil had zich echter tot het protestantisme bekeerd). Hij bleef tot de WO I in Berlijn wonen, waar hij als bibliothecaris werkte, en belandde in de vroege jaren 1920 op het Ministerie van Defensie. Tijdens de oorlog werd hij in Zuid-Tirol tot kapitein bevorderd. Na 1923 leefde hij uitsluitend van de pen, wat hem dikwijls zwaar viel. Musil leefde grotendeels van giften, onder andere van de uitgeverij Rowohlt. Na de Anschluss in 1938 werden Musils boeken in het Duitse Rijk verboden, en hij emigreerde. Hij stierf tijdens de Tweede Wereldoorlog in ballingschap in Zwitserland, verpauperd en onbekend. De hernieuwde publicatie in 1952 van zijn monumentale, nooit voltooide roman Der Mann ohne Eigenschaften (in het Nederlands vertaald als De man zonder eigenschappen) maakte hem postuum wereldberoemd.

Uit: Der Mann ohne Eigenschaften (Hamburg 1952, S. 649-650)

 

[…] als einer jener scheinbar abseitigen und abstrakten Gedanken, die in seinem Leben oft so unmittelbare Bedeutung gewannen, fiel ihm ein, daß das Gesetz dieses Lebens, nach dem man sich, überlastet und von Einfalt träumend sehnt, kein anderes sei als das der erzählerischen Ordnung! Jener einfachen Ordnung, die darin besteht, daß man sagen kann: “Als das geschehen war, hat sich jenes ereignet!” Es ist die einfache Reihenfolge, die Abbildung der überwältigenden Mannigfaltigkeit des Lebens in einer eindimensionalen, wie ein Mathematiker sagen würde, was uns beruhigt; die Aufreihung alles dessen, was in Raum und Zeit geschehen ist, auf einen Faden, eben jenen berühmten “Faden der Erzählung”, aus dem nun also auch der Lebensfaden besteht. Wohl dem, der sagen kann “als”, “ehe” und “nachdem”! Es mag ihm Schlechtes widerfahren sein, oder er mag sich in Schmerzen gewunden haben: sobald er imstande ist, die Ereignisse in der Reihenfolge ihres zeitlichen Ablaufes wiederzugeben, wird ihm so wohl, als schiene ihm die Sonne auf den Magen. Das ist es, was sich der Roman künstlich zunutze gemacht hat: der Wanderer mag bei strömenden Regen die Landstraße reiten oder bei zwanzig Grad Kälte mit den Füßen im Schnee knirschen, dem Leser wird behaglich zumute, und das wäre schwer zu begreifen, wenn dieser ewige Kunstgriff der Epik, mit dem schon die Kinderfrauen ihre Kleinen beruhigen, diese bewährteste “perspektivische Verkürzung des Verstandes” nicht schon zum Leben selbst gehörte. Die meisten Menschen sind im Grundverhältnis zu sich selbst Erzähler. Sie lieben nicht die Lyrik, oder nur für Augenblicke, und wenn in den Faden des Lebens auch ein wenig “weil” und “damit” hineingeknüpft wird, so verabscheuen sie doch alle Besinnung, die darüber hinausgreift: sie lieben das ordentliche Nacheinander von Tatsachen, weil es einer Notwendigkeit gleichsieht, und fühlen sich durch den Eindruck, daß ihr Leben einen “Lauf” habe, irgendwie im Chaos geborgen. Und Ulrich bemerkte nun, daß ihm dieses primitiv Epische abhanden gekommen sei, woran das private Leben noch festhält, obgleich öffentlich alles schon unerzählerisch geworden ist und nicht einem “Faden” mehr folgt, sondern sich in einer unendlich verwobenen Fläche ausbreitet.

 

Als er sich mit dieser Erkenntnis wieder in Bewegung setzte, erinnerte er sich allerdings, daß Goethe in einer Kunstbetrachtung geschrieben hat: “Der Mensch ist kein lehrendes, er ist ein lebendes, handelndes und wirkendes Wesen!”

 

 

musil2

Robert Musil (6 november 1880 – 15 april 1942)

 

De Amerikaanse schrijver Michael Cunningham is geboren in Cincinnati, Ohio op 6 november 1952 en groeide op in Pasadena, Californië. Hij studeerde Engels aan de Stanford-universiteit en behaalde zijn Mastertitel aan de Universiteit van Iowa. Tijdens zijn studie publiceerde hij al een aantal korte verhalen in de tijdschriften Atlantic Monthly en Paris Review. Cunningham doceert bij het Fine Arts Work Center in Provincetown, Massachusetts en aan het Brooklyn College in New York. Zijn debuutroman A Home at the End of the World werd in 1990 gepubliceerd en ontving lovende recensies. Voor zijn derde roman The Hours uit 1998 kreeg hij verschillende belangrijke prijzen, waaronder de prestigieuze Pulitzer Prize.

Werk o.a.: 1
990 Huis aan het einde van de wereld (A Home at the End of the World),1995 Bloedverwanten (Flesh and Blood), 1998 De uren (The Hours), 2005 Stralende dagen (Specimen Days)

Uit: A home at the end of the world

“That Fourth of July the city of Cleveland had hired two famous Mexican brothers to set off fireworks over the municipal golf course. These brothers put on shows all over the world, at state and religious affairs. They came from deep in Mexico, where bread was baked in the shape of skulls and virgins, and fireworks were considered to be man’s highest form of artistic expression.

The show started before the first star announced itself. It began unspectacularly. The brothers were playing their audience, throwing out some easy ones: standard double and triple blossomings, spiral rockets, colored sprays that left drab orchids of colored smoke. Ordinary stuff. Then, following a pause, they began in earnest. A rocket shot straight up, pulling a thread of silver light in its wake, and at the top of its arc it bloomed purple, a blazing five pronged lily, each petal of which burst out with a blossom of its own. The crowd cooed its appreciation. My father cupped my belly with one enormous brown hand, and asked if I was enjoying the show. I nodded. Below his throat, an outcropping of dark blond hairs struggled to escape through the collar of his madras shirt”

MICHAEL_Cunningham

Michael Cunningham (Cincinnati, 6 november 1952)

 

Nelleke Noordervliet werd vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog op 6 november 1945 in Rotterdam geboren. Na het gymnasium studeerde ze Nederlands in Leiden en Utrecht. Ze was een tijdlang actief in de gemeentepolitiek (PvdA) in haar toenmalige woongemeente Monster. Rond 1980 begon ze aan een fictief dagboek van Multatuli’s eerste vrouw, barones Everdina Huberta van Wijnbergen. Het boek verscheen uiteindelijk in 1987 als Tine of De dalen waar het leven woont. Met haar volgende romans viel ze regelmatig in prijzen en nominaties. Ze was gastschrijver aan de universiteiten van Groningen, Leiden, Delft en Berlijn en aan de Sorbonne te Parijs. Ze publiceert essays en lezingen in weekbladen en tijdschriften. Op 16 augustus 2002 verscheen bij uitgeverij Augustus de roman Pelican Bay, in 2004 gevolgd door de verhalenbundel Mevrouw Gigengack en de essaybundel Een plaats voor de geestdrift. In februari 2005 verscheen het succesvolle Altijd roomboter, waarin Nelleke Noordervliet in een mengeling van memoires, geschiedschrijving, fictie en essay het portret van haar overgrootmoeder schetst.

 

Uit:Vriendinnen en godinnen’

“Het was niet tegen te houden. De hele zaterdag luisterde hij als een hond naar het belletje, kwijlde, liep van voor naar achter om te kijken en te luisteren, maar hij zag niets en wat hij hoorde verstond hij niet. Was het nu maar een zoemend of monotoon geluid geweest, desnoods het opgewonden getetter van een radiostation, maar dit samenraapsel van gelispel, gegiechel, gefluister, gespannen zwijgen, diepe stilte, gekakel opeens, gieren, sissen, waarvan hij niet wist wat bij de vrouwen hoorde en wat aan geheimzinnige instrumenten moest worden toegeschreven, maakte hem gek. Het gif liep zijn oren in, verspreidde zich in hem. Kleine geluidsdiertjes drongen via slinkse gangen en holen door het hele huis, omknelden het met duizend tentakeltjes. Ze zouden hem eruit persen of verstikken. Als hij maar kon horen wat ze zeiden, hij zou er vrede mee hebben en niet meer met zijn oor aan een omgekeerd glas op de vloer liggen.

 Vrouwen. Ze waren altijd vriendinnen geweest, buren, zussen, moeders, minnaressen, maar nu waren ze maenaden, bacchanten, godinnen; ze behoorden tot een andere wereld, de wereld van mysteriën, de wereld van schoonheid, wedergeboorte uit de modder, het slik, het slib, het vuile schuim, de wereld van trance, extase en dood. Ze beloofden vervulling, die ze nimmer gaven. Hij kende hen niet meer. Op slag was hij alleen in het universum.”

 

NellekeNoordervliet

Nelleke Noordervliet (Rotterdam, 6 november 1945)

 

Bea Vianen werd geboren in Paramaribo op 6 november 1935 en is van gemengd-etnische afkomst. Zij werd katholiek opgevoed (vergelijk het verhaal ‘Nonnen en straffen’, opgenomen in de bloemlezing Verhalen van Surinaamse schrijvers, 1989). Vianen ging in 1957 naar Nederland en leefde sedertdien voortdurend periodes aan beide zijden van de oceaan. Zij debuteerde met poëzie en proza in het tijdschrift Soela (1962-1964). In Sarnami,
hai
(Suriname, ik ben, 1969) revolteert het meisje Sita tegen de hindostaanse tradities. In Strafhok (1971) en Geen onderdelen (1979) doen verschillende personen verwoed pogingen om uit de knellende banden van kolonialisme, etnische verdeeldheid, geloofstegenstellingen en vooroordelen te breken.

 Uit: Nonnen en straffen

Mijn naam werd afgeroepen. Het was al meer dan eens voorgekomen, dat mijn naam werd afgeroepen tijdens de godsdienstles en dat ik zonder verklaring in het donker van de bleek moest gaan staan. Wat zou er nu weer aan de hand zijn? Mijn hart klopte in mijn keel. Ik liep naar voren. Misschien ging het om een beurt?
Vies kind, zei de soeur. Zij trok mijn rok rok strak over mijn broek. Ik voelde de hitte van de lat, beet op mijn lippen en liep daarna met mijn hoofd gebogen de katechismuszaal uit.

BEAVIANEN

Bea Vianen (Paramaribo, 6 november 1935)