De Oostenrijkse schrijver Robert Musil werd geboren op 6 november 1880 in Klagenfurt. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2007 en ook mijn blog van 6 november 2008 en ook mijn blog van 6 november 2009.
Uit: Der Mann ohne Eigenschaften (Hoofdstuk 40)
„Ebensowenig konnte er Abenteurer werden, obgleich da das Leben etwas von einer immerwährenden Brautzeit haben mochte und seine Glieder wie sein Mut diese Lust spürten. Er hatte weder Dichter werden können noch einer von den Enttäuschten, die nur an Geld und Gewalt glaubten, obgleich er zu all dem eine Anlage hatte. Er vergass sein Alter, er stellte sich vor, er wäre zwanzig: trotzdem war es innerlich so entschieden, dass er davon nichts werden konnte; zu allem, was es gab, zog ihn etwas hin, und etwas Stärkeres liess ihn nicht dazu kommen. Warum lebte er also unklar und unentschieden? Ohne Zweifel, – sagte er sich – was ihn in eine abgeschiedene und unbenannte Daseinsform bannte, war nicht der Zwang zu jenem Lösen und Binden der Welt, das man mit einem Wort, dem man nicht gerne allein begegnet, Geist nennt.
Und Ulrich wusste selbst nicht warum, aber er wurde mit einemmal traurig und dachte: “Ich liebe mich einfach selbst nicht.” In dem erfrorenen, versteinerten Körper der Stadt fühlte er ganz zu innerst sein Herz schlagen. Da war etwas in ihm, das hatte niergends bleiben wollen, hatte sich die Wände der Welt entlang gefühlt und gedacht, es gibt ja noch Millionen anderer Wände; dieser langsam erkaltende, lächerliche Tropfen Ich, der sein Feuer, den winzigen Glutkern nicht abgeben wollte.
Der Geist hat erfahren, das Schönheit gut, schlecht, dumm oder bezaubernd macht. Er zerlegt ein Schaf und einen Büsser und findet in beiden Demut und Geduld. Er untersucht einen Stoff und erkennt, dass er in grossen Mengen ein Gift, in kleineren ein Genussmittel sei. Er weiss, dass die Schleimhaut der Lippen mit der Schleimhaut des Darms verwandt ist, weiss aber auch, dass die Demut der Lippen mit der Demut alles Heiligen verwandt ist. Er bringt durcheinander, löst auf und hängt neu zusammen. Gut und bös, oben und unten sind für ihn nicht skeptisch-relative Vorstellungen, wohl aber Glieder einer Funktion, Werte, die von dem Zusammenhang abhängen, in dem sie sich befinden. Er hat es den Jahrhunderten abgelernt, dass Laster zu Tugenden und Tugenden zu Lastern werden können, und hält es im Grunde bloss für eine Ungeschicklichkeit, wenn man es noch nicht fertig bringt, in der Zeit eines Lebens aus einem Verbrecher einen nützlichen Menschen zu machen. Er anerkennt nichts Unerlaubtes und nichts Erlaubtes, den alles kann eine Eigenschaft haben, durch die er eines Tages teil hat an einem grossen, neuen Zusammenhang. Er hasst heimlich wie den Tod alles, was so tut, als stünde es ein für allemal fest, die grossen Ideale und Gesetze und ihren kleinen versteinten Abdruck, den gefriedeten Charakter. Er hält kein Ding für fest, kein Ich, keine Ordnung weil unsre Kenntnisse sich mit jedem Tag ändern können, glaubt er an keine Bindung, und alles besitzt den Wert, den es hat, nur bis zum nächsten Akt der Schöpfung, wie ein Gesicht, zu dem man spricht, während es sich mit den Worten verändert.“
Robert Musil (6 november 1880 – 15 april 1942)
De Amerikaanse schrijver Michael Cunningham is geboren in Cincinnati, Ohio op 6 november 1952. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2007 en ook mijn blog van 6 november 2009.
Uit: Flesh And Blood
“1935 / Constantine, eight years old, was working in his father‘s garden and thinking about his own garden, a square of powdered granite he had staked out and combed into rows at the top of his family‘s land. First he weeded his father‘s bean rows and then he crawled among the gnarls and snags of his father‘s vineyard, tying errant tendrils back to the stakes with rough brown cord that was to his mind the exact color and texture of righteous, doomed effort. When his father talked about “working ourselves to death to keep ourselves alive,” Constantine imagined this cord, coarse and strong and drab, electric with stray hairs of its own, wrapping the world up into an awkward parcel that would not submit or stay tied, just as the grapevines kept working themselves loose and shooting out at ecstatic, skyward angles. It was one of his jobs to train the vines, and he had come to despise and respect them for their wild insistence. The vines had a secret, tangled life, a slumbering will, but it was he, Constantine, who would suffer if they weren‘t kept staked and orderly. His father had a merciless eye that could find one bad straw in ten bales of good intentions.
As he worked he thought of his garden, hidden away in the blare of the hilltop sun, three square feet so useless to his father‘s tightly bound future that they were given over as a toy to Constantine, the youngest. The earth in his garden was little more than a quarter inch of dust caught in a declivity of rock, but he would draw fruit from it by determination and work, the push of his own will. From his mother‘s kitchen he had spirited dozens of seeds, the odd ones that stuck to the knife or fell on the floor no matter how carefully she checked herself for the sin of waste. His garden lay high on a crown of scorched rock where no one bothered to go; if it produced he could tend the crop without telling anyone.”
Michael Cunningham (Cincinnati, 6 november 1952)
De Nederlandse schrijfster Nelleke Noordervliet werd op 6 november 1945 in Rotterdam geboren. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2008.en ook mijn blog van 6 november 2009.
Uit: Zonder noorden komt niemand thuis
„De taxichauffeur zette me af bij een handel in tweedehands auto’s, niet ver van Vancouver International Airport. De wagens stonden in het gelid als hoeren in een goedkoop bordeel, hun prijs op de voorruit. Mijn moeder noemde een auto altijd ‘wagen’ en markeerde daarmee haar nederige afkomst. ‘Hij heeft een mooie wagen onder zijn kont,’ was haar hoogste lof. Dan had een man wat bereikt. Mijn ‘wagen’ was voor haar nooit mooi genoeg.
De zon vonkte van de chromen bumpers. Ik stond met een koffer en een reistas op de immense parkeerplaats, moe van de lange vlucht, en knipperde met mijn ogen. Mijn lichaam was er, maar mijn geest haperde nog. Het felle, heldere licht verried de nabijheid van de zee. Het middaguur maakte korte schaduwen.
Onder de weidse koepel van de Canadese lucht was ik nietig. Ik kreeg ruimte. Nederland is overal benauwend, een land van centimeters, zelfs als de lucht strakblauw boven het Ijsselmeer spant, of als je vanaf de Moerdijkbrug het Hollands Diep breeduit over de aarde ziet liggen. Nederland zat me te krap.
De taxi was weggereden en ik stond daar en was vergeten wat ik kwam doen. Ik wist zelfs mijn naam niet meer. Wie was deze man? Ik was van gemiddelde lengte, gemiddeld gewicht, middelbare leeftijd, goed en sportief gekleed, ik was een man om mee voor de dag te komen, een man als een favoriete zoon, een man als een eeuwige verloofde, een man als een beste vriend, een man als een oplichter. Niemand. Iedereen. Alleman. Ik keek naar de zonwerende ramen van een kantoor. Er kwam iemand naar buiten. Hij liep op me toe. Hij droeg een poloshirt met het logo van de dealer. Toen de man vroeg hoe hij me kon helpen, wist ik het weer: mijn naam was Robert. Robert Andersen. Ik was rechtstreeks van het vliegveld gekomen om de auto te kopen die ik op het internet had gezien en die precies aan mijn eisen leek te voldoen.
‘Daar kun je nog jaren plezier van hebben,’ zei de verkoper na de proefrit. Hij sloeg de vijf jaar oude Dodge Dakota 4 x 4 automaat liefderijk op de zilvergrijze flank. ‘Ze is een werkpaard en de hele familie kan erin. Zelfs je schoonmoeder.’ Hij zei het niet voor het eerst. Zijn mobiele telefoon ging over met de rit van de Walkuren. De man verwijderde zich drie passen en keerde me de rug toe. Waarschijnlijk vond hij dat beleefd. Het poloshirt liet ook op de rug geen misverstand bestaan over de naam van het bedrijf.“
Nelleke Noordervliet (Rotterdam, 6 november 1945)
De Surinaamse schrijfster Bea Vianen werd geboren in Paramaribo op 6 november 1935. Zie ook mijn blog van 6 november 2006 en ook mijn blog van 6 november 2008 en ook mijn blog van 6 november 2009.
berm ’56
Rook van brandhout in mijn neus
Een koppige woudreus
Wij voor het eerst zo bij elkaar
Stond ik niet met wilde haar
dicht tegen je aan? Onze mond
zocht… en vond, ik stond niet nee
Geknield, koppig als de woudreus
Rook van verlangen in mijn neus
Willoos wild en wild haar
Liggend, hijgend, zo bij elkaar
En gras zoveel gras
Tot ik weer verten in de ogen las.
virgo ’57
Waar ging hij naar toe?
Nu ik het zwerven moe
tot jou ben teruggekeerd
bezeert mij zijn gezicht
die ik kuste in het licht
van lichte onbezonnenheid.
Wat, voor vergankelijkheid
van een kus, een streling
Yo te quiero aan de railing
Deinende tussen lucht en oceaan
Aan boord van dromen naar de maan.
Bea Vianen (Paramaribo, 6 november 1935)
De Vlaamse literatuurwetenschapper en auteur Gilbert (Bert) Vanheste werd geboren in Pervijze op 6 november 1937. Zie ook mijn blog van 6 november 2008 en ook mijn blog van 6 november 2009.
Uit: ‘Want uw vijand wie is dat?’. Mijn kleine oorlog: Louis Paul Boon als ongelovige dromer
“In Verscheurd jeugdportret heeft Boon zelf een impressie gegeven van zijn kinder- en jeugdjaren. In de eerste alinea van deze herinneringen gaf hij aan dat ze slechts een verbrokkeld en fragmentarisch beeld kunnen oproepen: ‘Het is een vreemd spelletje, aan vroeger terug te denken. Niet zo-maar kriskras genoegen nemend met wat komt opdagen, maar het draadje van vroeger trachtend te volgen van dag tot dag. Het is bijna niet te geloven hoe weinig is overgebleven, hoeveel hiaten er zijn, en stukken van flarden waar men geen raad mee weet.’ Dat zijn geheugen niet betrouwbaar is, blijkt meteen daarna: ‘Het leek me een eindeloze root werkmanshuizen – ik was er nog onlangs en heb ze geteld, het waren er slechts negen.’ (Verscheurd jeugdportret, voortaan: vj, p.7). De niet uitgewiste opnamen heeft Boon gemonteerd tot een verhaal. Weliswaar geen roman, maar toch een samenhangend, chronologisch geordend geheel. Bovendien bestaat dit zelfportret voor een aanzienlijk gedeelte uit door de auteur zelf als autobiografisch opgevatte fragmenten uit zijn romans (onder meer uit Mijn kleine oorlog!). Wie kan dan nog de grens trekken tussen verbeelding en werkelijkheid? Uit onderzoek is gebleken dat Boon zelf in niet weinig gevallen door hemzelf ingekleurde of verzonnen gebeurtenissen voor echt gebeurd ging houden. Dat zal zijn toekomstige biograaf voor grote problemen plaatsen. De doelstelling van deze studie is evenwel bescheidener van aard: niet wát heeft de auteur tijdens bij voorbeeld de eerste wereldoorlog meegemaakt, maar hoe heeft de eerste wereldoorlog, zoals Boon die zelf ervaren heeft, een rol gespeeld bij de totstandkoming van Mijn kleine oorlog? Vanzelfsprekend zullen de ervaringen van de schrijver waar mogelijk gesitueerd worden in de historische feitelijkheid.”
Bert Vanheste (6 november 1937 – 23 februari 2007)
De Duitse dichter, componist en musicus Bodenski (eig. Michael Boden) werd geboren op 6 november 1965 in Potsdam. Zie ook mijn blog van 6 november 2008.
Duell im Morgengrauen
Gewählte Waffe: Alphabet
Eine Salve heller Vokale
Jage ich dir in dein Bein
Du strauchelst
Antwortest pfeilschnell
Katapultierst Konsonanten
Es folgen Worte
Ganze Sätze
Reime Verse
Für Stanzen oder Nonarime wird
Die Zeit nicht reichen
Geschweige denn für Episches
Schon fühle ich mich ausgelaugt
Trocken schmerzt die Kehle
Wenn ich Genugtuung erhalten will
Muss ich dir standhaft zusetzen
So versuche ich
Ruhig Blut zu sein
Probiere es
Mit einer Drehung der Perspektive
Mit einer härteren Grammatik
Einem kälteren Ton
Schneller parierend
Mit jedem weiteren Wort
Als du eine meiner Phrasen
Mit einem Stoßseufzer durchbohrst
Begehst du eine klare Verletzung
Der Regeln
Ich bedauere die Disqualifikation
Wenigstens sind wir
Im Gegensatz zu Puschkin
Mit dem Leben davon gekommen
Bodenski (Potsdam, 6 november 1965)
De Amerikaanse schrijver James Jones werd geboren op 6 november 1921 in Robinson, Illinois. Zie ook mijn blog van 6 november 2008 en ook mijn blog van 6 november 2009.
Uit: The Thin Red Line
“The two transports had sneaked up from the south in the first graying flush of dawn, their cumbersome mass cutting smoothly through the water whose still greater mass bore them silently, themselves as gray as the dawn which camouflaged them. Now, in the fresh early morning of a lovely tropic day they lay quietly at anchor in the channel, nearer to the one island than to the other which was only a cloud on the horizon. To their crews, this was a routine mission and one they knew well: that of delivering fresh reinforcement troops. But to the men who comprised the cargo of infantry this trip was neither routine nor known and was composed of a mixture of dense anxiety and tense excitement.
Before they had arrived, during the long sea voyage, the cargo of men had been cynical–honestly cynical, not a pose, because they were part of an old regular division and knew that they were cargo. All their lives they had been cargo; never supercargo. And they were not only inured to that; they anticipated it. But now that they were here, were actually confronted with the physical fact of this island that they had all read so much about in the papers, their aplomb deserted them momentarily. Because though they were from a pre-war regular division, this was nevertheless to be their baptism of fire.
As they prepared themselves to go ashore no one doubted in theory that at least a certain percentage of them would remain on this island dead, once they set foot on it. But no one expected to be one of these. Still it was an awesome thought and as the first contingents came struggling up on deck in full gear to form up, all eyes instinctively sought out immediately this island where they were to be put, and left, and which might possibly turn out to be a friend’s grave.
The view which presented itself to them from the deck was a beautiful one. In the bright, early morning tropic sunshine which sparkled off the quiet water of the channel, a fresh sea breeze stirred the fronds of minute coconut palms ashore behind the dun beach of the nearer island. It was too early yet to be oppressively hot. There was a feeling of long, open distances and limitless sea vistas. The same sea-flavored breeze sifted gently among the superstructures of the transports to touch the ears and faces of the men. After the olfactory numbness caused by the saturation of breath, feet, armpits and crotches below in the hold, the breeze seemed doubly fresh in their noses. Behind the tiny cocopalms on the island masses of green jungle rose to yellow foothills, which in turn gave place in the bright air to hulking, blue-hazed mountains.“
James Jones (6 november 1921 – 9 mei 1977)
De Georgische diichter en schrijver Galaktion Tabidze werd geboren op 6 november 1891 in Chqvishi, in de buurt van Vani. Zie ook mijn blog van 6 november 2008 en ook mijn blog van 6 november 2009.
The Moon Over Mtatsmtnda
My eyes have never seen the moon so lovely as to-night;
In silence wrapt she is the breathless music of the night.
Moonbeams embroider shadows with fine thread of silver light.
O, eyes have never seen the sky so lovely as to-night!
The moon adorned in beams of pearls seems like a queen divine,
The stars like fire-flies tangled in a web about her shine.
The Mtkvari flows a silver stream of lambent beauty bright.
O, eyes have never seen the moon so lovely as to-night!
Here in immortal calm and peace the great and noble sleep
Beneath the soft and dewy turf in many a mouldering heap,
Here Baratashvili came with wild desires to madness wrought,
Oppressed by raging fires of passion and perplexing thought.
O could I like the swan pour forth my soul in melody
That melts the mortal heart and breathes of immortality!
Let my free song fly far beyond this world to regions high
Where on the wings of poesy ’twill glorify the sky.
If death approaching makes the fragrance of the roses sweeter.
Attunes the soul to melodies that make all sadness dearer.
And if the swan’s song thus becomes a denizen of heaven,
If in that, song she feels that death will be but ecstasy, then —
Let me like her sing one last song and in death find delight.
So breathless still and lovely I have never seen the night!
O mighty dead, let me die here beside you as I sing.
I am a poet, and to eternity my song I fling,
And let it be the fire that warms and lights the spirit’s flight.
O, eyes have never seen the moon so lovely as to-night!
Vertaald door Venera Urushadze
Galaktion Tabidze (6 november 1891 – 17 maart 1959)
De Noorse schrijver Jonas Laurits Idemil Lie werd geboren op 6 november 1833 in Eiker bij Drammen. Zie ook mijn blog van 6 november 2008.
Uit: The Pilot and his Wife (Vertaald door Ole Bull)
„On the stern, pine-clad southern coast of Norway, off the picturesquely-situated town of Arendal, stand planted far out into the sea the white walls of the Great and Little Torungen Lighthouses, each
on its bare rock-island of corresponding name, the lesser of which seems, as you sail past, to have only just room for the lighthouse and the attendant’s residence by the side. It is a wild and lonely situation,–the spray, in stormy weather, driving in sheets against the walls, and eagles and sea-birds not unfrequently dashing themselves to death against the thick glass panes at night; while in winter all
communication with the land is very often cut off, either by drift or patchy ice, which is impassable either on foot or by boat.
These, however, and others of the now numerous lights along that dangerous coast, are of comparatively recent erection. Many persons now living can remember the time when for long reaches the only lighting was the gleam of the white breakers themselves. And the captain who had
passed the Oxö light off Christiansand might think himself lucky if he sighted the distant Jomfruland up by Kragerö.
About a score of years before the lighthouse was placed on Little Torungen there was, however, already a house there, if it could be dignified by that name, with its back and one side almost up to the eave of the roof stuck into a heap of stones, so that it had the appearance of bending forward to let the storm sweep over it. The low entrance-door opened to the land, and two small windows looked out upon the sea, and upon the boat, which was usually drawn up in a cleft above the sea-weed outside.
When you entered, or, more properly speaking, descended into it, there was more room than might have been expected; and it contained sundry articles of furniture, such as a handsome press and sideboard, which no one would have dreamt of finding under such a roof. In one corner there stood an old spinning-wheel covered with dust, and with a smoke-blackened tuft of wool still hanging from its reel; from which, and from other small indications, it might be surmised that there had once been a woman in the house, and that tuft of wool had probably been her last spin.“
Jonas Lie (6 november 1833 – 5 juli 1908)
De Deense schrijver Johannes Jörgensen werd geboren in Svendborg op 6 november 1866 geboren. Zie ook mijn blog van 6 november 2008.
Uit: St. Francis and His Brethren (Vertaald door T. O’Conor Sloane)
„The Franciscan Order (Friars Minor) was founded by the Poverello of Assisi (1182-l226) in the little church of Portiuncula in 1209. It was given oral approval by Pope Innocent III in 1210, and the Rule was formally approved by Pope Honorius III in 1221.
Francis found himself one day in Bishop Guido’s private room. As was customary with him, he had gone to the man he regarded as “the father of souls” to get advice-perhaps also to pray for alms. It was a period of hard times for the Brotherhood. After the return from the mission journeys, four new Brothers had joined the ranks-Philipp Lungo, John of San Costanzo, Barbarus, and Bernard of Vigilanzio. Francis himself had brought a fifth new Brother with him from Rieti-Angelo Tancredi, a young knight whom Francis had met in the streets of Rieti, and whom he had won by suddenly calling out to him: “Long enough hast thou borne the belt, the sword and the spurs! The time has now come for you to change the belt for a rope, the sword for the Cross of Jesus Christ, the spurs for the dust and dirt of the road! Follow me and I will make you a knight in the army of Christ!”
Thus it was that there were no longer so few men to have food daily. In the beginning the people of Assisi had been seized with a kind of wonder, and the Brothers had got considerable alms as they went from door to door. Now people began to grow weary of them; now the relatives of the Brothers were ready to persecute them. “You have given away what you had, and now you come and want to eat up other people’s things!”
Johannes Jørgensen (6 november 1866 – 29 mei 1956)