Toon Tellegen, Joost Zwagerman, Joost Oomen, Thomas Möhlmann, Pauline Genee, Klaus Mann, Eugenio Montejo

De Nederlandse dichter Toon Tellegen werd geboren op 18 november 1941 te Brielle. Zie ook alle tags voor Toon Tellegen op dit blog.

 

Hoe meer zielen

Ik heb een ziel
die precies in mij past-

ik doe alles met mijn ziel
klop op mijn ziel en stof hem af
schaaf aan mijn ziel en blaas de krullen weg
boor gaten in mijn ziel en vul ze weer op
met nuchtere gedachten.

Ik wou dat ik meer zielen had
en van een andere soort
oneffen zielen kromme zielen
zielen als spartelende zilvervisjes
als meisjes in een winterjas
zwarte zielen.

Maar mijn ene ziel-
een tamelijk vierkante effen en solide ziel-
vult reeds alle beschikbare ruimte
en krimpt geen milimeter
zolang ik leef.

 

Aan het einde van de dag

Aan het einde van de dag,
als iemand aan komt hollen met de liefde,
als je moe bent en onhandig en toevallig net verward in een warnet
van angsten –
wat moet je doen,
wat moet je met de liefde doen, donzig, schrikachtig,
die iemand je nog brengt?

 

Twee koorddansers

Twee koorddansers.
Zonder publiek.
Onder een blauwe hemel, over een afgrond heen.
Zwaluwen, springerig gras, hier en daar
iets geels.
De een zegt, bijna jubelend, met vuurrode wangen:
‘Niemand zal kunnen zeggen dat wij…’
Een vleugje wind, een rafelig wolkje, een krekel. Niets
bijzonders.
De ander zegt:’…niet diep gevallen zijn.’

Veel later pas gevonden, spreeuwen, modder.

 

 
Toon Tellegen (Brielle, 18 november 1941)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Joost Zwagerman werd geboren in Alkmaar op 18 november 1963. Zie ook alle tags voor Joost Zwagerman op dit blog.

Uit: Gimmick!

“Toen ik Groen over die armetierige shows van twee jaar geleden had verteld, keek ’ie me verbaasd aan. ‘Shit, jij moet gewoon onmiddellijk naar 42nd Street, Walter Raam!’ zei ’ie. ‘Wat heb jij hier de vorige keer gedáán, man? Kom op!’ Dat plan bracht de stemming er weer een beetje in. Want de eerste dag van ons bezoek aan New York was nou niet echt een succes geweest. Groen had in Amsterdam een lijstje met trendy New Yorkse hotels gekregen van een of andere West-Duitser die er kort tevoren was geweest. Maar behalve dat die hotels stuk voor stuk meer dan honderdvijftig dollar per persoon per nacht bleken te kosten, waren ze ook niet echt centraal gelegen. En omdat we allebei weinig zin hadden om met onze bagage rond te banjeren, kwamen we terecht in een ymca vlak bij Columbus Circle en Times Square. Voor Groen was er voor veertig dollar per nacht in die ymca nog een kamer op de derde, en voor mij eentje voor anderhalf keer die prijs op de twaalfde verdieping.
Toen we hadden ingecheckt en eenmaal in de lift stonden, zei Groen: ‘Zo zie je maar weer hoe diep een mens kan zinken. Zitten we godverdomme in een ymca.’
We inspecteerden de kamers, die allebei zo’n beetje even weerzinwekkend waren. Twee bij drie, groezelige matrassen, macabere verlichting, bruin uitgeslagen wasbakken en tralies voor de piepkleine ramen.
‘Nou ja, only prisoners can swing, zal ik maar zeggen,’ mompelde Groen. En: ‘Die ymca’s zijn toch trouwens allemaal nichtenkitten? Als je hier op een liftknop drukt, heb je er volgens mij een ziekte bij.’
Ik had over die New Yorkse ymca’s ook weleens gehoord dat je er soms over neukende groepjes homo’s moest stappen als je over de gang liep. Maar dat bleken geruchten uit vervlogen jaren, de jaren van vóór de aids. Eigenlijk zagen we voornamelijk tandeloze ouwe mannetjes die vierentwintig uur per dag door de talloze gangen en gangetjes liepen te mummelen. En telkens als we de lift instapten, troffen we een onvervalste shopping-baglady die naar aangekoekte braadpannen en naar pis stonk en die keer op keer met grommende stem vroeg naar welke verdieping we moesten. De lift bleek haar onderkomen – ze had in ieder geval haar territoriumgeur doelmatig uitgezet.”

 

 
Joost Zwagerman (18 november 1963 – 8 september 2015)

 

De Nederlandse dichter Joost Oomen werd geboren in De Bilt op 18 november 1980. Zie ook alle tags voor Joost Oomen op dit blog.

 

Berenklauw

Mijn leven lang hebben ze me gewaarschuwd
voor de berenklauw
Het is de gevaarlijkste onder de planten
Sommige slachtoffers zijn bekend
die gingen dood

Maar nu trek ik mijn trui op naast de grootste struik
En gooi me in één klap tussen
zijn groene reikende vingers
De zon is op dit uur op zijn felst

Ik voel een felle pijn tussen
mijn beide oksels schieten
Mijn buik wordt bekrast en opgezwollen
vol met koperrode blazen
Ik heb zo’n pijn wanneer ik huil
en ik huil als ik mezelf
weer op het gras wil rollen

Hinkend en snotterend
hol ik langs de vijver naar mijn ouderlijk huis
Ik krijg van de dokter een pil voor de pijn
een zalf voor mijn huiden en een capsule om te slapen
Hij vraagt aan mijn ouders hoe dit heeft kunnen gebeuren
Zij weten het niet, denken na over spelen en vallen

Maar ik weet hoe het zit
Ik weet hoe het was
En ik weet het waarom

Mijn leven lang hebben ze me gewaarschuwd
voor de berenklauw
Het is de gevaarlijkste onder de planten

 


Joost Oomen (De Bilt, 18 november 1980)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Thomas Möhlmann werd geboren in Baarn op18 november 1975. Zie ook alle tags voor Thomas Möhlmann op dit blog.

 

Elke koplamp zijn konijn

Ergens in de verte gaan altijd wel
de lichtjes aan een vierpersoonskamer
met een man die over het asfalt nadert

gaan altijd wel de lichtjes aan
als je de deur dicht trekt de motor start
na het zoeken naar de juiste zender
weer rechtop achter het stuur
opnieuw bedenken moet waarheen

de lichtjes aan een vierpersoons
tafel met twee stoelen twee borden
in een kamer met een man die nu alleen
het zout voor de wijn zoekt de weg
voor de wielen moet elders een man
zijn die altijd wel ergens nadert.

 

Momo’s globe

Hij laat alles draaien, laat zijn benen
onder het tafeltje bungelen, om hun as
tollen de continenten en oceanen

de blauwe, bruine en groene vlakken
de miljoenen in het westen, de miljarden
in het oosten, alles draait en verwaait

onder zijn vlakke hand wentelt de wereld
zich geleidelijk stil, richten de bergketens
zich zwaar uit de heuvels op, duikt onder

het water het blauwere water, zingen onder
donker groen de ondoordringbare bossen
stippen de steden zich tegen de voorsteden

tegen de meren en rivieren aan, hij kijkt op
alsof hij je iets laat zien, alsof je iets moet
zien gebeuren, in het stilgevallen klaslokaal

fronst hij kort, controleert geconcentreerd
je ogen, richt zijn blik koppig weer op
de bol als je schudt, dat zijn de mensen niet

zwaait opnieuw de aarde aan, laat zijn vinger
ritmisch over het oppervlak gaan: hier.
En hier. En hier. En hier. En hier.

 

 
Thomas Möhlmann (Baarn, 18 november 1975)

 

De Nederlandse schrijfster Pauline Genee werd geboren op 18 november 1968 in Heemskerk. Zie ook alle tags voor Pauline Genee op dit blog.

Uit: Russische stilte

“Op een heldere junidag waren we vanaf Sint-Petersburg noordwaarts gegaan, en een witte nacht varen later legde onze boot aan in Petrozavodsk. We zaten net op het muurtje in de haven te bedenken wat we met onze vrije tijd op de wal zouden doen, toen een man van een jaar of veertig, ongeschoren en een slecht gebit, hinkend op ons af kwam.
‘Willen de dames de absolute stilte horen?’
We waren al een tijdje in dit land en verbaasden ons niet meer zo snel. Je zit in een haven ergens in het Noorden van Russisch Karelie en een onbekende, sjofel uitziende man met een houten been stelt je voor om je de absolute stilte te laten horen – wat is daar zo raar aan dan?
‘We hebben al best veel stilte gehoord’, zei Mop blasé.
Ja, dat vond ik ook. Op de meren was het heel stil geweest. Doodstil. Maar toch, als je echt goed luisterde was er altijd wel iets: gezoem van de motor, voetstappen van de medepassagiers, gedempte gesprekken in de belendende hut, gepiep van de bungelende scheepslampen.
De man schudde zijn hoofd. ‘Jullie begrijpen het niet, dit is anders.’
Hij zou ons met een bootje meenemen naar de andere kant van de inham, daar was een eilandje met een kale berg. Die zouden we beklimmen, en daar, ergens op de top, op een plek tussen de bomen die alleen hij kon vinden, heerste die absolute stilte die hij ons wilde laten horen.
‘Ik zorg er voor dat jullie op tijd terug zijn bij dit schip.’
Het tochtje in de motorboot duurde een minuut of tien. Het was fris, we stonden rechtop in de boot, zittend hadden we nog nietiger afgestoken tegen de groene bergwand. Het meer lag bewegingsloos en als een gladde spiegel om ons heen. De kleine rimpeling die ons bootje in het oppervlak maakte was maar heel even te zien, alsof het door een onzichtbaar vlies meteen weer werd gladgetrokken.
We legden aan bij een kleine steiger. Langzaam stierf het geluid van de motor weg. Er daalde iets op ons neer: dit was stiller dan ik het ooit had gehoord. Maar de man zei: ‘njet zdjesj, davaj’- hier niet, kom. Hij legde een vinger over zijn lippen en wenkte ons achter hem aan te lopen.”

 

 
Pauline Genee (Heemskerk, 18 november 1968)
Heemskerk – Kasteel Assumburg

 

De Duitse schrijver Klaus Mann werd op 18 november 1906 geboren in München als oudste zoon van Thomas en Katia Mann. Zie ook alle tags voor Klaus Mann op dit blog.

Uit: Mephisto

„Kolossal“, sagte schließlich einer von den beiden jungen Leuten leise – diesmal ohne jeden Sarkasmus, sondern wirklich beeindruckt, beinah verängstigt von dem riesenhaften Aufwand, der ihn umgab. Das Flimmern der von Lichtern und Wohlgerüchen gesättigten Luft war so stark, dass es ihm die Augen blendete. Ehrfurchtsvoll, aber misstrauisch blinzelte er in den bewegten Glanz. ,Wo bin ich nur?’ dachte der junge Herr – er kam aus einem der skandinavischen Länder —. ,Der Ort, an dem ich mich befinde, ist ohne Frage sehr lieblich und verschwenderisch ausgestattet; dabei aber auch etwas grauenhaft. Diese schön geputzten Menschen sind von einer Munterkeit, die nicht gerade vertrauenerweckend wirkt. Sie bewegen sich wie die Marionetten – sonderbar zuckend und eckig. In ihren Augen lauert etwas, ihre Augen haben keinen guten Blick, es gibt in ihnen soviel Angst und soviel Grausamkeit. Bei mir zu Hause schauen die Leute auf eine andere Art – sie schauen freundlicher und freier bei mir zu Hause. Man lacht auch anders bei uns droben im Norden. Hier haben die Gelächter etwas Höhnisches und etwas Verzweifeltes; etwas Freches, Provokantes, und dabei etwas Hoffnungsloses, schauerlich Trauriges. So lacht doch niemand, der sich wohl fühlt in seiner Haut. So lachen doch Männer und Frauen nicht, die ein anständiges, vernünftiges Leben führen…’
Der große Ball zum dreiundvierzigsten Geburtstag des Ministerpräsidenten fand in allen Räumen des Opernhauses statt. In den ausgedehnten Foyers, in den Couloirs und Vestibülen bewegte sich die geputzte Menge. Sie ließ Sektpfropfen knallen in den Logen, deren Brüstungen mit kostbaren Draperien behängt waren; sie tanzte im Parkett, aus dem man die Stuhlreihen entfernt hatte. Das Orchester, das auf der leergeräumten Bühne seinen Platz hatte, war umfangreich, als sollte es eine Symphonie aufführen, mindestens von Richard Strauss. Es spielte aber nur, in keckem Durcheinander, Militärmärsche und jene Jazzmusik, die zwar wegen niggerhafter Unsittlichkeit verpönt war im Reiche, die aber der hohe Würdenträger auf seinem Jubelfeste nicht entbehren wollte.
Hier hatte alles sich eingefunden, was in diesem Lande etwas gelten wollte, niemand fehlte – außer dem Diktator selbst, der sich wegen Halsschmerzen und angegriffener Nerven hatte entschuldigen lassen, und außer einigen etwas plebejischen Parteiprominenten, die nicht eingeladen worden waren. Hingegen bemerkte man mehrere kaiserliche und königliche Prinzen, viele Fürstlichkeiten und fast den ganzen Hochadel; die gesamte Generalität der Wehrmacht, sehr viel einflussreiche Finanziers und Schwerindustrielle; verschiedene Mitglieder des diplomatischen Korps – meistens von den Vertretungen kleinerer oder weit entfernter Länder —; einige Minister, einige berühmte Schauspieler – die huldvolle Schwäche des Jubilars für das Theater war bekannt – und sogar einen Dichter, der sehr dekorativ aussah und übrigens die persönliche Freundschaft des Diktators genoss.“

 

 
Klaus Mann (18 november 1906 – 21 mei 1949)
Portret, geschilderd door Manns tante, Olga Pringsheim, 1926

 

De Venezolaanse dichter en schrijver Eugenio Montejo werd geboren in Caracas op 18 november 1938. Zie ook alle tags voor Eugenio Montejo op dit blog.

 

Meine Liebe

In einem anderen Körper geht meine Liebe durch diese Straße,
ich spüre ihre Schritte im Regen,
sie geht und träumt schon seit einiger Zeit in mir…
In ihrem Flüstern erklingen Echos meiner Stimme,
ich erkenne sie wieder.
Sie ist jetzt so alt, wie ich damals war,
eine Lampe, die aufleuchtet, wenn wir uns begegnen.
Meine Liebe, die schöner wird durch das Übel der Zeit,
meine Liebe auf der Terrasse eines Cafés,
weiße Hibiskusblüten in den Händen,
gekleidet, wie es im neuen Jahrtausend üblich ist.
Meine Liebe, die bleiben wird, wenn ich aufbreche,
mit einem anderen Lächeln und anderen Augen,
wie eine Flamme, die von einer Kerze auf eine andere überspringt,
um weiter die blaue Erde zu erhellen.

 

Vertaald door Timo Berger

 

Die Bäume

Die Bäume sprechen wenig, wie man weiß.
Ihr ganzes Leben verbringen sie meditierend
und bewegen ihre Äste.
Es genügt, sie im Herbst zu betrachten,
wenn sie sich in den Parks versammeln:
es unterhalten sich nur die Ältesten,
die, die Wolken und Vögel verteilen,
aber ihre Stimme verliert sich im Laub
und sehr wenig erreicht uns, fast nichts.

Es ist schwierig, ein schmales Buch zu füllen
mit den Gedanken der Bäume.
In ihnen ist alles vage, bruchstückhaft.
Heute zum Beispiel, beim Hören des Schreis
einer schwarzen Drossel, bereits auf dem Weg nach Hause
(des letzten Schreis von ihr, die keinen Sommer mehr erwartet),
verstand ich, dass aus ihrer Stimme ein Baum sprach,
einer von so vielen,
aber ich weiß nicht, was ich mit jenem Schrei anfangen soll,
weiß nicht wie ihn aufschreiben.

 

Vertaald door Helwig Brunner en Susana Romano-Sued

 


Eugenio Montejo (18 november 1938 – 5 juni 2008)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e november ook mijn vorige blog van vandaag.

Joost Zwagerman, Toon Tellegen, Joost Oomen, Thomas Möhlmann, Pauline Genee, Klaus Mann, Eugenio Montejo

De Nederlandse dichter en schrijver Joost Zwagerman werd geboren in Alkmaar op 18 november 1963. Zie ook alle tags voor Joost Zwagerman op dit blog.

Uit:Don Bovary

Op de vraag wat een grootse roman zo groots maakt zijn veel kleine antwoorden gegeven. Een grootse roman wil je telkens weer herlezen. Een grootse roman geeft zichzelf nooit helemaal prijs. Over een grootse roman raak je nooit uitgepraat. En, uit de dossiermappen van de leesbevordering: een grootse roman verrijkt je leven.
Het is allemaal even waar als weinigzeggend en afgesleten. En dan nog: ik ken mensen – schrijvers vooral, en ook een bepaald soort criticus – die juist over apert slechte romans nooit uitgepraat raken; de grootse laten ze bij voorkeur onbesproken omdat dan onvermijdelijk hun eigen kleinheid aan het licht komt. En verleidt een grootse roman inderdaad altijd tot herlezen? Achttien jaar geleden las ik Moby Dick. Ja ja, onovertroffen, natuurlijk, natuurlijk – maar nóg een keer lezen, integraal? In vergelijking met Oorlog en vrede wordt Tolstojs novelle De dood van Ivan Iljitsj beschouwd als een wat kleinere prestatie, en niet alleen voor wat betreft omvang. Kan zijn. Ivan Iljitsj heb ik vier of vijf keer gelezen, en ik zal het blijven herlezen.
Een secundair kenmerk van de ‘grootse roman, is dat er in de loop van de tijd een onuitputtelijk aantal interpretaties op is losgelaten. Van een afstand lijken grootse romans in dat opzicht soms op hologrammen, op te vullen met de meest spectaculaire en elkaar tegensprekende duidingen. In het voorjaar van 2002 gaven honderd schrijvers, onder wie Milan Kundera, Salman Rushdie, V.S. Naipaul en Nadine Gordimer, antwoord op de vraag wat de beste en grootste roman aller tijden is. Don Quichot van Cervantes kwam met grote meerderheid van stemmen als eerste uit de bus. In Vrij Nederland stond eens een opmerkelijk stuk over de manieren waarop ieder tijdvak zich zijn eigen Don Quichot had toegeëigend. Wij dachten altijd dat Don Quichot een echte picareske is, een schelmenroman die is opgebouwd uit een carrousel van vertellingen en avonturen van twee hartveroverende antihelden, de onfortuinlijke ridder Quichote en zijn trouwe metgezel Sancho Panza. Maar zo eenvoudig is het kennelijk niet. Aan het einde van de zeventiende eeuw gold de waardering voor Don Quichot inderdaad de hilarische enormiteiten, de dwaasheid en de spot. In Engeland mocht het boek gedurende een groot deel van de zeventiende eeuw niet worden verspreid, omdat van alle grappen en grollen in Don Quichot geen moreel zuivere boodschap uitging. Na opheffing van het verbod kregen Britse lezers echter vooral oog voor de ernst achter de satire, de tragedie achter de picareske. Weer later groeide Don Quichot uit tot het beslissende boek voor satirici als Alexander Pope, Henry Fielding en Laurence Sterne.”

 

 
Joost Zwagerman (18 november 1963 – 8 september 2015)

Lees verder “Joost Zwagerman, Toon Tellegen, Joost Oomen, Thomas Möhlmann, Pauline Genee, Klaus Mann, Eugenio Montejo”

Joost Zwagerman, Toon Tellegen, Joost Oomen, Thomas Möhlmann, Pauline Genee, Klaus Mann, Richard Dehmel, Jaap Meijer, Eugenio Montejo

De Nederlandse dichter en schrijver Joost Zwagerman werd geboren in Alkmaar op 18 november 1963. Zie ook alle tags voor Joost Zwagerman op dit blog.

 

Voor en na het meesterwerk 2

In de trein en oortjes van de iPod in
gaf je, lijfblad in je weergaloze hand,
een ingekeerde remix weg van
Gerhard Richter en good old Vermeer,
Lezende, zoals de trein jou
zonder moeite lezen kon,
bij het gesloten raam, tweede klasse,
intercity, neigend naar het eertijds
lezend meisje bij het open raam,
haar pofmouw twinkelend van
schier denkbeeldig groengoud geel.
Hier intussen groet het landschap ons
alsof wij beiden lezend simultaan
de wereld wuiven – en ook buitensluiten.
Dit gebeurt nu, weet ik, en kan niet
nog een keer. Gerhard Richter heeft
jouw inlogcode maar jij stuurt een sms’je
waarin je zegt ik zie je nu, ik zie je
als mijzelf, midden in het eeuwig licht
naar digitale iTuneswetten binnenzeilend
door het gulle venster van Vermeer.

 

De dichter heeft te regelen

Ik heb te regelen een kindjelief,
een woning en natuurlijk spullen ook.
Het moet aanwendbaar zijn mijn bezit,
ik moet het nu en dan alleen kunnen laten
zonder even later roerloosheid aan te treffen.

Stel ik kom thuis
het kind is versteend, het huis
verlamd en de spullen nog veel erger.
Geen andere beweging dan deze thuiskomst.
Dan zou ik denk ik moeten maken
een wet zó waterdicht dat stilstand
achteruitgang is en ook naar voren nog een beetje.
Mijn hanteerbare, goedgeefse bezittingen
hoeven niet meer in de houding
want er is dan een geschreven wet.

 

Kijk

Kijk.

Kijk dan. Roerloos ben ik nu,
als in een goed gedicht van iemand anders.
Te grabbel gooit zich niet de looppas, nee,
een daad is niet langer volzang vijftig de bevestiging.

Als ding houd ik mijn mond
en nagel alle grond gelijk.
Ik ben er niet en kijk.

 


Joost Zwagerman (18 november 1963 – 8 september 2015)

Lees verder “Joost Zwagerman, Toon Tellegen, Joost Oomen, Thomas Möhlmann, Pauline Genee, Klaus Mann, Richard Dehmel, Jaap Meijer, Eugenio Montejo”

Joost Zwagerman, Toon Tellegen, Joost Oomen, Thomas Möhlmann, Pauline Genee, Klaus Mann, Richard Dehmel

De Nederlandse dichter en schrijver Joost Zwagerman werd geboren in Alkmaar op 18 november 1963. Zie ook alle tags voor Joost Zwagerman op dit blog.

Uit: Tegen de literaire quarantaine

“Wat Zeeman verzuimt te vermelden is dat de eigenaar van het statige pand de glamour-crimineel Philip van Heemskerk is, de man die als een pasja zijn nieuwe rijkdom toont in Zuid-Frankrijk. Van Heemskerk kan met zijn charme, zijn geld en zijn geraffineerde intimidatiemethoden de halve wereld aan – behalve die kleine zielen op verdieping drie van zijn prachtige huis in Amsterdam, die lastige huurders die er behagen in scheppen hun eigenaar te treiteren.
Aldus loodst Marja Brouwers de lezers een gelaagde wereld in. De meester-handelaar, playboy en crimineel Heemskerk ligt als een muizige huisjesmelker een leiding in een keukentje te repareren dat door de huurders nota bene expres kapotgemaakt is. Door die omkering beeldt de roman het eeuwige menselijke gewemel uit. En achter die omkering schemert in Casino het staketsel van het leven zelf, gestut door de tijdloze vragen: hoe zinvol zijn onze strevingen, waar vinden wij waarheid, en waarom toch rest ons op de beslissende ogenblikken niets dan lucht, desillusie en onmacht?
Wat zegt het over onze literatuur als drie doorgaans bepaald niet oliedomme beroepslezers sommige romans beoordelen op volstrekt verkeerde gronden? Het antwoord moet zijn dat de zelfopgelegde literaire quarantaine tot gevolg heeft gehad dat er in Nederland relatief weinig romans verschenen die zich én stevig verankerden in de eigen tijd én afdaalden in de contreien van de eeuwige vragen naar de menselijke ervaring. Critici zijn daardoor niet gewend aan romans die zich niets gelegen laten liggen aan die quarantaine. Door die onbekendheid met het genre vervallen ook doorgaans capabele recensenten als Nuis, Ramdas en Zeeman in onnozele beginnersfouten. Met in de praktijk de funeste gevolgen voor Mystiek lichaam, De buitenvrouw en Casino. Dat juist deze drie romans het slachtoffer werden van die reductionistische manier van lezen is geen toeval, want alle drie onttrekken ze zich, ieder op zijn eigen manier, aan de literaire quarantaine.
Is een faux pas als door Nuis, Ramdas en Zeeman te voorkomen? Natuurlijk niet. Maar zolang de zelfopgelegde literaire quarantaine in stand wordt gehouden, blijft de kans extra groot dat beroepslezers hun huishoudboekje van morele standaards te voorschijn toveren. Het is onvermijdelijk en het zal bevrijdend werken: de literaire quarantaine opgeheven. Door de afschaffing van de literaire quarantaine is de kans groter dat in Nederland een literatuur kan bloeien waarin geen enkel onderwerp en geen enkele verzinnebeelding op voorhand tot minderwaardig of ‘verkeerd’ wordt verklaard. In zo’n literair klimaat is niets taboe, de moord op Van Gogh evenmin als de verpopping van een vlinder ergens in de uiterwaarden nabij Tiel. Alles mag meedoen. Ter wille van die ideale situatie is de literaire quarantaine vanaf nu en bij dezen afgeschaft.”

 

 
Joost Zwagerman (18 november 1963 – 8 september 2015)

Lees verder “Joost Zwagerman, Toon Tellegen, Joost Oomen, Thomas Möhlmann, Pauline Genee, Klaus Mann, Richard Dehmel”

Pauline Genee

De Nederladse schrijfster Pauline Genee werd geboren op 18 november 1968 in Heemskerk. Zij volgde het Pius-X-College in Beverwijk. Na een studie Frans en Russisch werkte Genee in verschillende functies bij Buitenlandse Zaken. Ook volgde zij de vierjarige opleiding van Schrijversvakschool Amsterdam in de richting proza. Sinds 2011 combineert ze het schrijven met werk als freelancer. Haar verhaal ‘Russische stilte’ werd in Tirade gepubliceerd. Haar romandebuut “Duel met paard” verscheen in 2014.

Uit: Duel met paard

“Weinig schoft, een lage staartinzet, de zwaanachtige hals van een arabier: kenners zouden in het dier een Orlov-draver hebben herkend. Een Russisch sledepaard, zeer geschikt voor de lange afstand, elegant op zijn snelle, gespierde benen. Expressieve ogen in een groot, edel hoofd.
Het publiek dat op de binnenplaats om het dier samendromde, zag niks geen Russisch raspaard. Wat voor draver? Voor hen stond een heel gewoon dier, mooi dofglanzend in zijn vacht, dat wel, maar verder: niets bijzonders. Een Berlijns rijtuigbeest, de stad wemelde ervan. Was dit hem nou?
De dames en heren die de binnenplaats van Griebenowstrasse 10 op liepen kwamen niet voor een stamboekoverzicht. Zij hadden het middagblad gelezen een paar dagen geleden. ‘Berlijns eigen wonderpaard! Exclusief in de Allgemeine!’ De krantenjongen had de kop luid over de Friedrichstrasse geschald. In de cafés was het dier boven de bierpullen over de tong gegaan. In de Zionskirche was er tot op de voorste banken over gefluisterd – zelfs tijdens de preek. En in korte tijd nam het verhaal zulke fantastische proporties aan dat niemand meer wist wat te geloven.
Het was zaak zelf te gaan kijken.
Op de binnenplaats, voor zijn getimmerde stalhok, stond het paard verveeld aan zijn strootjes te knabbelen. Voor wie niet beter wist, verschilde het in niets van de duizenden viervoeters die dag na dag hun vrachtjes door de stad trokken: de bierwagen van Aschinger’s Bierquelle, de melkkar, de overvolle omnibus. Geduldig deden de Berlijnse paarden hun werk, hun dienstbaarheid leek wel aangeboren en protesteren deden ze nooit, al zag wie goed keek hun loom schuddende hoofden soms bedenkingen aantekenen: bij het groeiend aantal automobielen in de stad . hinderlijk, dat ronkend gespuis voor je benen. En die elektrische trams — sinds kort met bovenleidingen uitgerust, dat gaf flitsen waar je vreselijk van kon schrikken. Wat was er mis met stoom. en accuaandrijving? Waar waren al die nieuwigheden voor nodig?”

 
Pauline Genee (Heemskerk, 18 november 1968)