Op vrijdag 10 november maakt juryvoorzitter H.K.H. Prinses Laurentien bekend welk boek bekroond is met de AKO Literatuurprijs 2006. Hier schenk ik de komende tijd al wat aandacht aan de kandidaten op de shortlist. De tweede is Christiaan Weijts.
Christiaan Weijts (Leiden, 1976) studeerde Nederlands en Literatuurwetenschap in Leiden, en werkt als journalist voor het Leids universitair weekblad Mare. Eerder publiceerde hij Sluitingstijd (2003), een bundeling van zijn comlumns die hij wekelijks op de achterpagina van Mare schijft. Verder schreef hij columns voor het studentenmagazine Sum. Met Art. 285b maakt hij zijn romandebuut.
Uit: ART. 285b
Welkomstkorting
Laat je niks wijsmaken, het begint allemaal heel onschuldig. Met vingeroefeningen en post bijvoorbeeld. Ik heb geleerd die twee karweitjes gelijktijdig af te handelen, om er zo snel mogelijk vanaf te zijn. Je opent alle brieven, zet ze achterelkaar op de lessenaar en leest ze aandachtig door, terwijl je vingers ondertussen iets voor zichzelf mogen doen. Als je het vel omdraait, schuiven ze één toonsoort op. De post als schijnpartituur. Het is een oude truc van Clara Schumann, die overigens veel spannendere brieven kreeg dan ik.
In de portiek scheidde ik vanmorgen de post van de reclame. Er was een Thaise bezorgdienst in mijn wijk gekomen, ik had een halve ton in een loterij gewonnen, de vissticks waren in de aanbieding. Dat waren op zich vrij gunstige ontwikkelingen, maar één brieflogo beloofde minder beste tijdingen: Politie Amsterdam-Amstelland, district vijf.
Ik wist waar het om ging. Het kwam niet helemaal uit de lucht vallen. Het had natuurlijk met een vrouw te maken, zoals nagenoeg alle problemen die mannen zich op de hals halen.
Ik zette de brief op de lessenaar en ging op het krukje zitten. Beethoven staarde me vermoeid en een tikkeltje bezorgd aan vanaf de litho boven de piano. Het schijnt dat Beethoven altijd ritueel met zijn handpalmen over de toetsen wreef voor hij begon, en daar is wel wat voor te zeggen. Zoals: het klavier ligt voor je, languit, als een vrouw, onder het dunste zijde. Met je palmen glijd je over het landschap van haar ribben en wrijf je de naakte huid tevoorschijn. Je voelt de randen van de toetsen, je hoort het doffe geratel waarmee ze terugvallen, een voor een.
En langzaam wordt ze wakker. Je ziet het aan haar ademhaling, voelt het aan toetsen die tot leven komen. Ze draait zich om, nog slaperig eerst, en gloeit dan, naakt, warm op je palmen. Je voelt en weet hoe ze vraagt naar meer, hoe ze vingers vraagt, die je optilt in gevechtshouding, terwijl de lucht zich laadt tussen je vingertoppen en haar, die oor en stem ineen is.
‘Ik geef je een tramkaart,’ zei Victoria, toen ik haar een paar uur kende. ‘Voor naar het station.’ Uit haar lange suède jas met witte slierten aan de mouwen haalde ze er een tevoorschijn die aan twee kanten was te bestempelen.
‘Ik heb er nog maar één ritje mee gemaakt dus you go boy, all the way to Manhattan!’
We stonden bij de tramhalte naast het Concertgebouw. Het was half zes ’s ochtends, het tijdstip van krantenjongens, hondenbezitters en bezemwagens.
Ze vroeg: ‘Kun je me vingeren?’
Christiaan Weijts (Leiden, 1976)
Raymond Brulez werd geboren te Blankenberge op 18 oktober 1895. Hij studeerde wijsbegeerte en letteren aan de Vrije Universiteit te Brussel. Van 1936 tot 1938 was hij werkzaam bij de nationale radio-omroep te Brussel als literair adviseur. Van 1945 tot 1960 vervulde hij bij dezelfde instelling de functie van directeur van de Vlaamse gesproken uitzendingen. Raymond Brulez debuteerde in 1930 met “André Terval”, een psychologische roman, gevolgd door o.a. “Sheherazade of De literatuur als losprijs” (1933), een bundel met fantastisch-wijsgerige verhalen. Zijn bekendste werk is de tetralogie “Mijn woningen” (1950-1954), bestaande uit “Het huis te Borgen”, “Het pact der Triumviren”, “De haven” en “Het mirakel der rozen”. Het is geromantiseerde autobiografie. Voor “Het huis te Borgen” ontving hij de driejaarlijkse Staatsprijs voor verhalend proza. Raymond Brulez stierf te Brussel op 17 augustus 1972.
Uit: Mémoires van een Borgenaar
“Vóór den oorlog (van 1914-1918), hielden mijn ouders een hotel te Borgen, een badstadje der Vlaamsche kust. Nu nog schemeren enkele letters van onzen naam ‘Van den Brande’ doorheen het dun geschilderde en banale ‘Hôtel Central’ waarin de nieuwe eigenaar het omdoopte.
Het meervoud ‘ouders’ geeft de werkelijkheid niet nauwkeurig weer. Vader bleek steeds uithuizig, ergens op het strand of in herbergen. Niet uit vadsigheid of drankzucht. Hij was de ideale politieker: trok zich de belangen der badkarhouders en visschers inniger ter harte dan de profijtelijke uitbating van zijn eigen onderneming. Hierover ergerde moeder zich niet. Zij was ‘mans’ genoeg om de zaak alleen te beheeren en vaders altruïstische bedrijvigheid had hem de waardigheid van schepen en provincieraadslid bezorgd. Ook mijn opvoeding was moeders monopolie. Zij omringde mij met de gestadige zorg van verbod en bevel; achtte mijn gezondheid maar volkomen gevrijwaard wanneer ik in onze duistere keuken zat, warmpjes beschut tegen de vochtigheid van het strand en de tochtgaten der dijktrappen. Moeder had een hekel aan de school: van daar bracht ik roodvonk mee alsook kameraadjes die op vrije namiddagen ongenood kwamen spelen. Niet dat zij mij wat pret zou misgund hebben. Maar die jongens bleven tot na koffietijd en aten lijk dijkdelvers, alhoewel hun boterhammen met een affronteerende zuinigheid gespreid werden.”
Raymond Brulez (18 oktober 1895 – 17 augustus 1972)
Heinrich von Kleist werd geboren op 18 oktober 1777 in Frankfurt an der Oder.Het leven van Kleist, die reeds van nature uit een weinig stabiele persoonlijkheid had, werd volledig overhoop gegooid toen hij in 1801 de werken van Immanuel Kant las: deze periode staat bekend als Kleists Kant-crisis. De ideeën van deze filosoof deden hem grondig twijfelen aan het vooruitgangsoptimisme waaraan hij tot dan toe vastgehouden had; gecombineerd met een toenemende verbolgenheid omtrent de absolutistische staatsstructuur van Pruisen, brak hij zijn studies af en begon rond te reizen. Hij hoopte zijn oude idealen in Parijs terug te vinden, maar raakte er diep ontgoocheld door de wantoestanden van na de Franse Revolutie. Het bekendste werk van Kleist is de komedie Der zerbrochne Krug, ofschoon de première, in 1808 door Goethe geregisseerd, een mislukking was. Met Goethe had Kleist ook sterke meningsverschillen omtrent de keuzes die een mens ter beschikking staan: in tegenstelling tot Goethe geloofde Kleist niet meer aan het bestaan van waarheid en rechtvaardigheid, en het leven is voor hem intrinsiek onzeker. Dit ziet men reeds in zijn Familie Schroffenstein: het is een bloedige, haast cynische tragedie, waarin twee families gelijktijdig elkaars kinderen vermoorden. Ook de novelle Michael Kohlhaas heeft een misdadiger als hoofdpersonage, en het is moeilijk uit te maken of hij een goed of een slecht mens is. Daarnaast is de taal vaak nogal verwrongen: Kleist straalt iets opzettelijk kunstmatigs uit, dat de onechtheid van de wereld weerspiegelt. De karige steun van Goethe zorgde mede ervoor dat Kleist tijdens zijn leven niet de roem verwierf die hem na zijn dood te beurt zou vallen. Desalniettemin dient opgemerkt te worden, dat Kleist steeds een buitenstaander in zijn tijdsgeest was; pas in de 20ste eeuw werd zijn oeuvre, onder andere door Thomas Mann, werkelijk ‘ontdekt’.
Uit: Michael Kohlhaas
„An den Ufern der Havel lebte, um die Mitte des sechzehnten Jahrhunderts, ein Roßhändler, namens Michael Kohlhaas, Sohn eines Schulmeisters, einer der rechtschaffensten zugleich und entsetzlichsten Menschen seiner Zeit. – Dieser außerordentliche Mann würde, bis in sein dreißigstes Jahr für das Muster eines guten Staatsbürgers haben gelten können. Er besaß in einem Dorfe, das noch von ihm den Namen führt, einen Meierhof, auf welchem er sich durch sein Gewerbe ruhig ernährte; die Kinder, die ihm sein Weib schenkte, erzog er, in der Furcht Gottes, zur Arbeitsamkeit und Treue; nicht einer war unter seinen Nachbarn, der sich nicht seiner Wohltätigkeit, oder seiner Gerechtigkeit erfreut hätte; kurz, die Welt würde sein Andenken haben segnen müssen, wenn er in einer Tugend nicht ausgeschweift hätte. Das Rec
htgefühl aber machte ihn zum Räuber und Mörder.“
Heinrich von Kleist (18 oktober 17777 – 21 november 1811)
Pierre Ambroise François Choderlos de Laclos werd geboren in Amiens op 18 oktober 1741. Hij was een Franse legergeneraal en werd beroemd om zijn briefroman, Les liasons dangereuses, een klassiek meesterwerk dat verhaalt over verleiding, wraak en menselijke meedogenloosheid. De auteur had echter de bedoeling om met deze roman zijn tijdgenoten een spiegel voor te houden van de corruptheid en morele gedegenereerdheid van het Ancien Régime. Het boek is meermaals verfilmd, waarvan Dangerous Liaisons, de versie van Stephen Fears uit 1988, het bekendste is. In 1989 bracht Milos Forman Valmont uit.
Uit: Les liasons dangereuses
« Comme tu vas te moquer de la pauvre Cécile! Oh! j’ai été bien honteuse! Mais tu y aurais été attrapée comme moi. En entrant chez Maman, j’ai vu un Monsieur en noir, debout auprès d’elle. Je l’ai salué du mieux que j’ai pu, et suis restée sans pouvoir bouger de ma place. Tu juges combien je l’examinais! ” Madame ” , a-t-il dit à ma mère, en me saluant, ” voilà une charmante Demoiselle, et je sens mieux que jamais le prix de vos bontés. ” A ce propos si positif, il m’a pris un tremblement tel, que je ne pouvais me soutenir; j’ai trouvé un fauteuil, et je m’y suis assise, bien rouge et bien déconcertée. J’y étais à peine, que voilà cet homme à mes genoux. Ta pauvre Cécile alors a perdu la tête; j’étais, comme a dit Maman, tout effarouchée. Je me suis levée en jetant un cri perçant, … tiens, comme ce jour du tonnerre. Maman est partie d’un éclat de rire, en me disant: ” Eh bien! qu’avez-vous? Asseyez-vous et donnez votre pied à Monsieur. ” En effet, ma chère amie, le Monsieur était un Cordonnier. Je ne peux te rendre combien j’ai été honteuse: par bonheur il n’y avait que Maman. Je crois que, quand je serai mariée, je ne me servirai plus de ce Cordonnier-là. Conviens que nous voilà bien savantes! Adieu. Il est près de six heures, et ma Femme de chambre dit qu’il faut que je m’habille. Adieu, ma chère Sophie; je t’aime comme si j’étais encore au Couvent. »
Choderlos de Laclos (18 oktober 1741 – 5 september 1803)