Alle trouwe bezoekers en mede-bloggers: Prettige Kerstdagen!
De Franse schrijver en filosoof Julien Benda werd geboren op 26 december 1867 in Parijs. Hij stamde uit een geassimileerde joodse koopmansfamilie en studeerde geschiedenis en wiskunde. Als vertegenwoordiger van een uitgesproken realisme keerde hij zich tegen irrationele posities in filosofie en kunst aan het begin van de 20e eeuw en veroordeelde hij in zijn werk “Belphégor” (1918) emotionaliteit en intuitie. Dat leverde in de jaren tussen 1912 en 1914 een intensief debat op tussen hem en Henri Bergson met zijn levensfilosofie. In zijn roman « L’Ordination » en vooral in zijn beroemde essay “La trahison des clercs” beklaagde hij een trend van de intelligentia om de haar toekomende positie van het universalisme, haar kernwaarde der rechtvaardigeid en haar organisatievorm der democratie te verraden en zich steeds meer aan hartstochten als klassenstrijd, nationalisme en rascisme over te leveren. Intellectuele voorbeelden voor hem waren Plato, Descartes en Kant. Hij engageerde zich al vroeg (1933) voor een verenigd Europa en eiste een supranationale rationaliteit.
Uit: La trahison des clercs
« L’attachement du clerc à sa nation ou à sa classe, qu’il soit dicté par l’intérêt ou par l’amour, est sincère. Cette sincérité, l’avouerai-je, je la crois peu fréquente. L’exercice de la vie de l’esprit me semble conduire nécessairement à l’universalisme, au sens de l’éternel, à peu de vigueur dans la croyance aux fictions terrestres ; en ce qui touche spécialement la passion nationale et particulièrement les gens de lettres, la sincérité de cette passion me semble supposer une vertu dont tout le monde conviendra que, hormis l’amour qu’ils se portent à eux-mêmes, elle n’est pas le propre de cette corporation : la naïveté. On me persuadera mal aussi que, chez des artistes, les attitudes publiques aient pour mobiles des choses si simples que la volonté de vivre et de manger. Je cherche donc et je vois, au réalisme du clerc moderne, d’autres raisons qui, pour être moins naturelles, n’en sont pas moins profondes. Elles me paraissent valoir surtout pour les gens de lettres et singulièrement pour ceux de la France. Aussi bien est-ce en ce pays que l’attitude des écrivains de ce dernier demi-siècle fait le plus fort contraste avec celle de leurs pères. D’abord je vois l’intérêt de carrière. »
Julien Benda (26 december 1867 – 7 juni 1956)
Henry Miller werd geboren op 26 december 1891 In New York. Millers jeugd speelde zich af in Brooklyn. Hij brak zijn studie na twee maanden af en nam verschillende baantjes aan. In 1917 trouwde hij met Beatrice Sylvas Wickens. Ze krijgen een dochter. In 1920 komt Miller terecht bij de Western Union Telegraph Service, als personeelsmanager voor de bezorgdienst. Hij onderneemt pogingen om te schrijven maar vindt zichzelf op dit vlak (en de wereld in het algemeen) een grote mislukking, op kunst na. In een relatie met June Edith Smith Mansfield krijgt hij voldoende geld bij elkaar om in 1930 naar Parijs af te reizen, naar de ‘beschaafde wereld’. In Parijs heeft hij het niet makkelijk. Baantjes als “proof-reader” en de goedgunstigheid van zijn vrienden houden hem in leven. In 1931 schrijft hij in de Villa Seurat in Montparnasse zijn eerste roman, ‘Tropic of Cancer’ (Kreefskeerkring), die in 1934 wordt uitgegeven. Daarna volgen ‘Black Spring’ (‘Zwarte Lente’) en de zusterroman van ‘Tropic of Cancer’; ‘Tropic of Capricorn’ (‘Steenbokskeerkring’). In de Parijse tijd heeft hij ook een relatie met Anaïs Nin. In 1940 keert hij terug naar de Verenigde Staten. Hij leeft dan voornamelijk in Big Sur, Californië, waar hij in 1980 sterft.
Uit: Tropic of Cancer
“Llona now, she had a cunt. I know because she sent us some hairs from down below. Llona — a wild ass snuffing pleasure out of the wind. On every high hill she played the harlot — and sometimes in telephone booths and toilets…. She lay in Tottenham Court Road with her dress pulled up and fingered herself. She used candles, Roman candles, and door knobs. Not a prick in the land big enough for her…not one. Men went inside her and curled up. She wanted extension pricks, self-exploding rockets, hot boiling oil made of wax and creosote. She would cut off your prick and keep it inside her forever, if you gave her permission. One cunt out of a million, Llona!”
Henry Miller (26 december 1891 – 7 juni 1980)
De Duitse dichter Rainer Malkowski werd geboren op 26 december 1939 in Berlijn-Tempelhof. Tot 1972 werkte hij voor een reclamebureau, daarna schreef hij alleen nog. Het lukte hem al met zijn eerste gedichtenbundel zijn naam te vestigen als dichter. Zijn gedichten, waarin de natuur een hoofdrol speelt en die een grote affiniteit laten zien met het „Nieuwe Subjectivisme“ worden gekenmerkt door een geheel eigen, laconieke toon. Sinds 2006 wordt in opdracht van de Rainer Malkowski Stichting door de Bayerische Akademie der Schönen Künste de Rainer-Malkowski-Preis uitgereikt.
Ich Geschöpf
Gott hat mich Dienstag
mit den Augen eines Bären angesehen.
Gegen 13 Uhr,
im Zoologischen Garten Berlin.
Ein zerstreuter Blick,
wie mir schien – oder von
schonungsvollem
Desinteresse.
Du hast noch Glück,
sagte ich zu mir.
Und trollte mich.
Franz Marc aus dem Feld
“Mangel an Optimismus”,
schreibt er,
“ist Mangel an Wunschkraft.”
Wenn der Friede kommt,
wird man wieder Walzer tanzen.
Zeitweilig scheint es,
als gelte seine einzige Sorge
den Pferden.
“Ich komme schon durch”,
versichert er am 4.3.16
vor Verdun.
Am selben Tag fällt er.
Was gegen keine Hoffnung
etwas beweist.
Rainer Malkowski (26 december 1939 – 1 september 2003)
De Engelse dichter en geleerde Thomas Gray werd geboren op 26 december 1716 in Londen. Hij leefde alleen met zijn moeder nadat deze haar gewelddadige man verlaten had. Gray studeerde in Cambridge. Als scholier leerde hij Horace Walpole kennen die hij in de jaren 1739 tot 1741 op zijn grote reis door Europa begeleidde. Het grootste deel van zijn leven bracht Grey door met zijn werk als geleerde. Hoewel hij een relatief onproduktieve dichter was werd hij toch, naast William Collins de belangrijkste dichter van het midden van de 18e eeuw. In 1757 werd hem de functie van Poet Laureate aangeboden die hij echter weigerde. Grays Elegy Written in a Country Church-yard (1751) is nog steeds een van de populairste en meest geciteerde in de Engelse taal. Ook in andere landen had het gedicht invloed. Een vertaling ervan markeert in 1802 het begin van de Russische Romantiek.
“ELEGY WRITTEN IN A COUNTRY CHURCH-YARD”
The curfew tolls the knell of parting day,
The lowing herd winds slowly o’er the lea,
The ploughman homeward plods his weary way,
And leaves the world to darkness and to me.
Now fades the glimmering landscape on the sight,
And all the air a solemn stillness holds,
Save where the beetle wheels his droning flight,
And drowsy tinklings lull the distant folds:
Save that from yonder ivy-mantled tower
The moping owl does to the moon complain
Of such as, wandering near her secret bower,
Molest her ancient solitary reign.
Beneath those rugged elms, that yew-tree’s shade,
Where heaves the turf in many a mouldering heap,
Each in his narrow cell for ever laid,
The rude Forefathers of the hamlet sleep.
The breezy call of incense-breathing morn,
The swallow twittering from the straw-built shed,
The cock’s shrill clarion, or the echoing horn,
No more shall rouse them from their lowly bed.
For them no more the blazing hearth shall burn,
Or busy housewife ply her evening care:
No children run to lisp their sire’s return,
Or climb his knees the envied kiss to share,
Oft did the harvest to their sickle yield,
Their furrow oft the stubborn glebe has broke;
How jocund did they drive their team afield!
How bow’d the woods beneath their sturdy stroke!
Let not Ambition mock their useful toil,
Their homely joys, and destiny obscure;
Nor Grandeur hear with a disdainful smile
The short and simple annals of the Poor.
The boast of heraldry, the pomp of power,
And all that beauty, all that wealth e’er gave,
Awaits alike th’ inevitable hour:-
The paths of glory lead but to the grave.
Nor you, ye Proud, impute to these the fault
If Memory o’er their tomb no trophies raise,
Where through the long-drawn aisle and fretted vault
The pealing anthem swells the note of praise.
Can storied urn or animated bust
Back to its mansion call the fleeting breath?
Can Hon
our’s voice provoke the silent dust,
Or Flattery soothe the dull cold ear of Death?
Perhaps in this neglected spot is laid
Some heart once pregnant with celestial fire;
Hands, that the rod of empire might have sway’d,
Or waked to ecstasy the living lyre:
But Knowledge to their eyes her ample page,
Rich with the spoils of time, did ne’er unroll;
Chill Penury repress’d their noble rage,
And froze the genial current of the soul.
Full many a gem of purest ray serene
The dark unfathom’d caves of ocean bear:
Full many a flower is born to blush unseen,
And waste its sweetness on the desert air.
Some village-Hampden, that with dauntless breast
The little tyrant of his fields withstood,
Some mute inglorious Milton here may rest,
Some Cromwell, guiltless of his country’s blood.
Th’ applause of list’ning senates to command,
The threats of pain and ruin to despise,
To scatter plenty o’er a smiling land,
And read their history in a nation’s eyes,
Their lot forbad: nor circumscribed alone
Their growing virtues, but their crimes confined;
Forbad to wade through slaughter to a throne,
And shut the gates of mercy on mankind,
The struggling pangs of conscious truth to hide,
To quench the blushes of ingenuous shame,
Or heap the shrine of Luxury and Pride
With incense kindled at the Muse’s flame.
Far from the madding crowd’s ignoble strife,
Their sober wishes never learn’d to stray;
Along the cool sequester’d vale of life
They kept the noiseless tenour of their way.
Yet e’en these bones from insult to protect
Some frail memorial still erected nigh,
With uncouth rhymes and shapeless sculpture deck’d,
Implores the passing tribute of a sigh.
Their name, their years, spelt by th’ unletter’d Muse,
The place of fame and elegy supply:
And many a holy text around she strews,
That teach the rustic moralist to die.
For who, to dumb forgetfulness a prey,
This pleasing anxious being e’er resign’d,
Left the warm precincts of the cheerful day,
Nor cast one longing lingering look behind?
On some fond breast the parting soul relies,
Some pious drops the closing eye requires;
E’en from the tomb the voice of Nature cries,
E’en in our ashes live their wonted fires.
For thee, who, mindful of th’ unhonour’d dead,
Dost in these lines their artless tale relate;
If chance, by lonely contemplation led,
Some kindred spirit shall inquire thy fate, —
Haply some hoary-headed swain may say,
Oft have we seen him at the peep of dawn
Brushing with hasty steps the dews away,
To meet the sun upon the upland lawn;
‘There at the foot of yonder nodding beech
That wreathes its old fantastic roots so high.
His listless length at noontide would he stretch,
And pore upon the brook that babbles by.
‘Hard by yon wood, now smiling as in scorn,
Muttering his wayward fancies he would rove;
Now drooping, woeful wan, like one forlorn,
Or crazed with care, or cross’d in hopeless love.
‘One morn I miss’d him on the custom’d hill,
Along the heath, and near his favourite tree;
Another came; nor yet beside the rill,
Nor up the lawn, nor at the wood was he;
‘The next with dirges due in sad array
Slow through the church-way path we saw him borne,-
Approach and read (for thou canst read) the lay
Graved on the stone beneath yon aged thorn.’
The Epitaph
Here rests his head upon the lap of Earth
A youth to Fortune and to Fame unknown.
Fair Science frowned not on his humble birth,
And Melacholy marked him for her own.
Large was his bounty, and his soul sincere,
Heaven did a recompense as largely send:
He gave to Misery all he had, a tear,
He gained from Heaven (’twas all he wish’d) a friend.
No farther seek his merits to disclose,
Or draw his frailties from their dread abode
(There they alike in trembling hope repose),
The bosom of his Father and his God.
Thomas Gray (26 december 1716 – 30 juli 1771)