J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Eva Menasse, Eugen O. Chirovici, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela, Rachel Billington

De Nederlandse dichter en classicus Jan Hendrik Leopold werd geboren in ’s-Hertogenbosch op 11 mei 1865. Zie ook alle tags voor J. H. Leopold op dit blog.

 

Hoe duizendvoudig lief

Hoe duizendvoudig lief en zacht
in zorg en eerbied zou ik wezen
en zeer omzichtig. Wist gij deze
vriendelijkheid u toegedacht!

Gedenk, wat wij misdeden, niet;
niet toen, maar nu was onze tijd,
wel was voor ons nog weggeleid
een hopen na een lang verdriet.

Een hopen als wij lief en zacht
zijn zullen en gerust voortaan
en mijne stem zal om u gaan:

‘zie mij, hoe ik u heb verwacht.’

 

Op reis

In de donkere wagen reed ik alleen,
Alleen met mijn lief door de nacht;
Wij spraken geen woord, wij hebben stil
Aan onze liefde gedacht.

De lantarens wierpen een haastige schijn
Door ’t raam en begluurden ’t gezicht,
Dat luisterde naar het gehuil van de wind,
De ogen op mij gericht.

En telkens als weer hun matte gloed
De schone vrouw bestraalt,
Dan doemt een lichte droom voor mij op,
Die van vroegere tijd verhaalt.

En vluchtige beelden snellen voorbij
En gestalten uit mijn jeugd
En ik denk terug aan onschuldig geloof,
Aan tedere kindervreugd.

 

De lippen van het water…

De lippen van het water leggen zich
verliefd, verlustigd op de rondom open
gewelfde kring; zij komen toegeslopen
en dringen op en rekken zich…

Gesneden in de alabasten rand
is er een vers van een zo uitverkoren
zoetheid van woorden, dat de zin verloren
wegdeinde in dit bedwelmende verband.

Een strofe, die in jubel zich verhief
en dan zich strengelde en zich ging winden
tot een beschaduwing van de beminde,
van het besloten, zinsbetoovrend lief.

En zwijmend onder alle heerlijkheden
benadert nu een weke en vochte mond
de kostlijke syllaben, snikte en vond
er zijn besterven, stom teruggegleden.

 

 
J. H. Leopold (11 mei 1865 – 21 juni 1925)
Het kunstwerk “Leopold” van Charlotte van Pallandt in Rotterdam

 

De Nederlandse dichteres Ida Gerhardt werd geboren in Gorinchem op 11 mei 1905. Zie ook alle tags voor Ida Gerhardt op dit blog.

 

Aanzegging

Er nadert schaarste van graan.
Tè lang is de gave getart.

De dag zegt het aan de nacht:
‘er zit al zwart in de halm.’

De zon zegt het aan de maan:
‘het ìs al in het gewas.’

De aar verteert in de schacht,
de tarwe is ziek in het hart.

En de wind zegt het in zichzelf:
‘het sterft op plekken al af.’

[b]Een vreemd overspelig gras
legt op de akkers beslag,

Graaft met nàgels waar het eens was,
waar de aarde wit was van graan:

als er àl te veel is begaan
zal de dag zwart zijn als de nacht.

Dan slaat het zaad niet meer aan.

 

Tussenuur

Midwinterdag – De geur van oude jassen,
de gang met kalken licht om in te dwalen;
een schateren – grindstorting – uit een klasse;
en dan hoort men de school weer ademhalen.

Dit is mijn land. Ik zal niet meer verkassen:
Dr. I.G.M. Gerhardt, oude talen.
Vergeef mij, God, mijn duizendvoudig falen.
Ik kon dit nimmer in mijn schema passen.

En rebelleerde – Maar ik ben gezwicht:
Te sterk zag mij mijn werk in het gezicht.
Het is mijn prachtige, mijn hondse baan.

Waar staat van ‘wandelen voor Uw aangezicht?’
Een tussenuur. In deze geur, dit licht.
Het is mijn arbeid, en Gij ziet mij aan.

 

Dertig eeuwen

Toen Patroklos gelegd was op
de baar,
werd hij door alle jongens
uitgedragen.
Ik zag hen kinderlijk de dode
schragen,
een haag van jonge eiken
naast elkaar.

Maarts voorjaar joeg de
wolken langs het goud.
Er donderde een phalanx
straaljagers over,
toen op de brandstapel
omfloerst met lover
zij hem legden en de vlam
sloeg in het hout.

Myriaden jaren op de palm
der hand. –
Ik dorst niet opzien naar wie
was ter zijde,
lieflijk en stil, Briseïs aller
tijden,
toen hij verbrand werd in dit
lage land.

 


Ida Gerhardt (11 mei 1905 – 15 augustus 1997)
Dit beeld van Ida Gerhardt door Herma Schellingerhoudt krijgt binnenkort een plekje op de IJsselkade in Zutphen.

 

De Oostenrijkse schrijfster Eva Menasse werd geboren op 11 mei 1970 in Wenen. Zie ook alle tags voor Eva Menasse op dit blog.

Uit: Tiere für Fortgeschrittene

„Ihr Jugendfreund Martin ist gestorben, und Tom, die Frau, die auf einem Männernamen besteht, sitzt ratlos am Com-puter und bucht einen Türkeiurlauh mit Wasserninchen. Die Herbstferien stehen ins Haus. In acht Wochen werden sich die Kinder nicht mehr daran erinnern können, dass Tom an diesem Abend ein bisschen geweint und sich an Papas Schulter versteckt hat. Geschweige denn, dass die Kinder diesen leicht irritierenden, aber lange zurücklie-genden Umstand als Erklärung dafür akzeptieren würden, dass ihnen nicht die allerbuntesten, ausgefallensten Was-serrutschen geboten werden, nachdem sie am Frühstücks-buffet noch einmal mit Schokoladefingern unterstrichen haben, dass ausgewogene Ernährung in den Ferien ausge-setzt ist. Wenn es ein Unfall gewesen wäre, ein plötzlicher Tod, dann könnte sie das ja nicht, sich durch all die Angebote klicken, Bungalow mit zwei Schlafzimmern, Spa-Land-schaft, indoor-Pool, all inclusive mit oder ohne Tischwein, Direktflug oder nicht. Aber dass Martin sterben würde, war seit Monaten in das Bewusstsein seiner Freunde ge-drungen wie dickflüssiger Schlamm. Der stirbt doch, oder, hat Judith, die ihn ebenso lange kennt und in den letzten Jahren ebenso viele Schwierigkeiten mit ihm hatte, Tom schon zu Ostern gefragt. Typisch Judith, allen anderen ihre frommen Wünsche zu zertrümmern, um aus ihrem Erschrecken einen perversen Trost zu ziehen. Tom, deren Schwester immerhin Ärztin, wenn auch keine Onkologin ist, hat ihr aufgebracht einen mit Fachbegriffen gespick-ten Kurzvortrag gehalten, der das Gegenteil behauptete: Operation, neue Methoden, und mit den Chemos ist man heute ganz woanders als noch vor ein paar Jahren. Dass Judith, die Tom normalerweise provoziert, wo sie nur kann, ihr damals nicht widersprach, ließ allerdings tief blicken. Und jetzt ist Martin tot, liegt irgendwo gekühlt und at-met nicht mehr, und man nimmt es einfach zur Kenntnis, bedauernd, bestürzt, aber nicht entsetzt. Er hätte schon gestern sterben können, oder noch ein paar Stunden län-ger kämpfen. Jetzt, in diesem Moment, könnte er noch kämpfen, wobei sich Toin nicht vorstellen mag, wie das genau aussähe. Wahrscheinlich sehr viel stiller als das lk-wegung vortäuschende Verb. Oder kämpft mau an einem solchen linde vielmehr darum, dem Leben endlich zu ent-kommen? Eineinhalb Stunden später wäre sein Todestag erst der morgige. Es ist aber dieser Tag, der da jetzt liegt wie ein extraharter Riegel zwischen gestern und morgen. Er wird für alle Zeiten Martins letzter bleiben. Für alle Zeiten? Solange noch jemand lebt, der sich an ihn erin-nern kann. Bei solchen gedanklichen Riesensprüngen in die Zukunft wird Tom schwindlig.“

 


Eva Menasse (Wenen, 11 mei 1970)

 

De Roemeense schrijver Eugen O. Chirovici werd op 11 mei 1964 geboren in Făgăraș, Transsylvanië. Zie ook alle tags voor Eugen O. Chirovici op dit blog.

Uit: The Book of Mirrors

„There followed an address near Penn Station. I knew the area well, because I’d lived there myself for a while.
The query was rather unusual.
I’d read hundreds, if not thousands of queries during my five years as an agent for Bronson & Matters. The agency, where I’d started as a junior assistant, had always had an open submissions policy. Most of the query letters were awkward, lifeless, lacking that certain something that suggests that the potential author is talking to you personally and not just any of the hundreds of agents whose names and addresses you can find on Literary Market Place. Some of them were too long and full of pointless details. But Richard Flynn’s letter didn’t fall into either of those categories. It was concise, well written, and above all it gave off human warmth. He didn’t say that he’d only contacted me, but I was almost certain, without being able to say why, that this was the case. For some reason he hadn’t seen fit to declare in that short missive, he’d chosen me.
I was hoping to love the manuscript as much as I loved the submission letter, and to be able to give a positive answer to the man who’d sent it, a man towards whom I already felt, in some almost unexplainable way, a secret sympathy.
I set aside the other manuscripts I’d been planning to take a look at, made some coffee, settled down on the couch in the living room and began to read the excerpt.“

 


Eugen O. Chirovici (Făgăraș, 11 mei 1964)

 

De Duitse dichter en schrijver Andre Rudolph werd geboren in Warschau op 11 mei 1975 en groeide op in Leipzig. Zie ook alle tags voor Andre Rudolph op dit blog.

 

destruktive interferenz

dass wir relativ komplexe wesen sind,
siehst du zum beispiel am morgen,
wenn du über eine rolltreppe läufst,
die noch steht, dein körper sich aber
noch an ihre fahrenden stufen erinnert,
so dass du unmerklich schwankst…

wenig später ist der bahnhof längst
außer sichtweite, und der typ, der dir
gegenübersitzt, versucht vergeblich, eine
compact disk aus ihrer haut zu schälen,
die den titel healing harmony trägt.
jetzt hält er sie ans ohr, scheint ihrem
versilberten herzschlag zu lauschen. –
ich sehe es auch, das herz, wie es
auf der spiralbahn des datenträgers
von innen nach außen die pits und
lands abscannt, bis es einmal ganz durch-
gelaufen ist – und steht. nennen wir es,
wie es ist: destruktive interferenz.
(das alles ist völlig sinnlos und gegen
die natur.)

auf der straße, die parallel zur bahn-
strecke verläuft, fahren die autos
noch mit der alten, sehr soliden
klangwalzentechnik; unterm
spielkamm der lider. ihr klingendes,
berührtes, unausgesetztes zucken…

nebenbei schreibe ich jetzt übrigens,
in der bahn, an einem aufsatz
über die nebenwirkungen des
enzyms invertase, das unsere augen
steuert und alles, was wir sehen,
in feinen fruchtzucker ver-
wandelt. meine jüngsten erfolge:
endlich habe ich der zeit eine un-
befristete anstellung verschaffen
können, in meiner firma. sie arbeitet
sich gerade ein. ich selbst mache
eigentlich die meiste zeit gar nichts,
und auch das fällt mir schwer.

eben hat der zug seinen zielbahnhof
erreicht.

 

 
Andre Rudolph (Warschau, 11 mei 1975)

 

De Braziliaanse schrijver José Rubem Fonseca werd geboren op 11 mei 1925 in Juiz de Fora. Zie ook alle tags voor Rubem Fonseca op dit blog.

Uit: Crimes of August (Vertaald door Clifford E. Landers)

“The night doorman of the Deauville Building heard the sound of footsteps stealthily descending the stairs. It was one a.m. and the building was enveloped in silence. “Well, Raimundo?” “Let’s wait a little,” the doorman replied. “Nobody else is coming. Everybody’s already asleep.” “One more hour.” “I gotta get up early tomorrow.” The doorman went to the glass door and looked out at the empty, silent street. “All right. But I can’t take very long.” On the eighth floor. The death took place in a discharge of pleasure and release, expelling excremental and glandular residue—sperm,saliva,urine,feces.He backed away in disgust from the lifeless body on the bed, sensing his own body polluted by the filth excreted from the other man’s dying flesh. He went into the bathroom and carefully washed under the shower.A bite in his chest was bleeding a little. In the medicine cabinet on the wall were iodine and cotton, which he used to make a quick bandage. He picked up his clothes from the chair and dressed without looking at the dead man, acutely aware of his presence on the bed. No one was at the reception desk when he left. [2] The man known to his enemies as the Black Angel entered the small elevator,which he filled completely with his voluminous body,and got out on thethirdfloorof thepresidentialresidence,the Catete Palace.He walked some ten steps in the dimly lit hallway and stopped in front of a door. Inside the modest bedroom, wearing striped pajamas, sitting on the bed, his shoulders bowed, his feet several inches from the floor, was the person he protected, an insomniac,pensive,fragile old man:GetúlioVargas,president of the Republic. The Black Angel, after listening to detect any sound coming from the bedroom, withdrew, resting against one of the Corinthian columns laid out symmetrically on the iron tetragonal balustrade that surrounded the central area of the palace hall, silent and dark at that hour. He must be sleeping, he thought. After making sure there was nothing abnormal on the residential floor of the palace, Gregório Fortunato, the Black Angel, head of president Getúlio Vargas’s personal guard, descended the stairs toward the military advisers’ office on the ground floor, checking en route that the guards were at their posts and that all was peaceful in the palace. Major Dornelles was chatting with Major Fitipaldi,another adviser,when Gregório entered the room. After examining the security plan for the president’s visit to the Jockey Club on Sunday, the day of the Brazilian Grand Prix, with the two military advisers, the head of the personal guard went to his room. He removed the revolver and dagger he always carried,placed them on the small table,and sat down on the bed,where several newspapers were strewn.“

 


Rubem Fonseca (Juiz de Fora, 11 mei 1925)

 

De Duitse schrijver Henning Boëtius werd geboren op 11 mei 1939 in Langen, Hessen. Zie ook alle tags voor Henning Boëtius op dit blog.

Uit: Der Strandläufer

„Eben quert eine schwarze Katze den kleinen, steinigen Platz vor dem Turm, an dessen Mauer gelehnt ich sitze. Eine Mahnung vielleicht, behutsam vorzugehen im Umgang mit dem eigenen inneren Kontinent der Erinnerung, diesem babylonischen Sprachgewirr einst gesendeter und empfangener Botschaften, ausgehend von Menschen und Dingen oder an sie gerichtet. Sie sind oft entweder vergessen, in alle Winde verstreut, oder sie haben dieses Schicksal noch vor sich. Irgendwann werden sie sich verlieren in den Weiten des Weltalls, werden sie die Heaviside-Schicht durchdringen, diese die Erde einschließende Schale ionisierter Luft, die für Kurzwellen wie ein Spiegel wirkt, nicht jedoch für die Frequenzen, die heutzutage unsere Äußerungen transportieren. Die meisten sind inzwischen auf dem Wege zu anderen Zivilisationen, in denen es vielleicht kein Wort mehr für Liebe gibt und keines für Tod und wo den Botschaften der Vergangenheit ewiges Vergessensein droht. Es ist Marconis Turm oder vielmehr einer seiner Türme, die er für seine Experimente nutzte. Ein breiter Stummel aus Stein inmitten von Zypressen und Wacholderbüschen, gelegen auf einer unter Naturschutz stehenden Halbinsel im Tyrrhenischen Meer. Marconi hat hier einst seine Geräte vor Sturm und Regen bewahrt, hat hier sein Brot verzehrt und seinen Wein getrunken, wenn er nicht auf der Turmterrasse war, um bei schönem Wetter Radiowellen zu versenden, sie mit sanften Gebärden seiner feingliedrigen Hände im Äther zu verteilen, so wie man feine Glaceehandschuhe abstreift, um sie dem Geliebten von der Logenbrüstung aus zuzuwerfen. Ich weiß nichts von Marconi, so wie ich am liebsten möchte, dass ich nichts von mir selber weiß. Denn auch ich besitze insgeheim einen Turm, der einst meinen kleinen Lebensexperimenten als Standort diente. Er ist inzwischen nicht weniger verfallen als Marconis Turm. Allerdings beherbergt er in seinem Kellerverlies nicht jenes Gerümpel alter Radiogeräte, Spulen, Kondensatoren, Röhren, Isolatoren, Kupferdrähte, die dort durcheinander liegen wie die Überreste ausgeweideter Tiere. Dafür enthält er zahllose Relikte wichtiger und unwichtiger Ereignisse, schemenhafte Reminiszenzen an Gesichter und Wolken, an Horizonte, hinter denen ein Unwetter aufzieht, Echos von Eindrücken, Berührungen, die man kaum voneinander unterscheiden kann. Mir scheint übrigens, dass die unwichtigen Erinnerungen oft deutlicher sind als die wichtigen.“

 

 
Henning Boëtius (Langen, 11 mei 1939)

 

De Spaanse schrijver Camilo José Cela werd geboren op 11 mei 1916 in Iria Flavia. Zie ook alle tags voor Camilo José Cela op dit blog.

Uit: Mazurka for Two Dead Men (Vertaald door Patricia Haugaard)

“But, Dona Arsenia, do you think that’s a good enough reason to dispatch a body to the next world?” “Look. I say neither yea nor nay, it makes no difference to me, just leave me in peace, that’s all I ask.” “Alright, alright.” Fabian Minguela is a rogue, Fabian Minguela isn’t really small, just smallish, no Carroupo is ever big or strong, there are small ones and smallish ones but there are also some very motley rogues among them. Beside Don Jesus Manzanedo, Fabian Moucho is but a mouse, a mere apprentice. Don Jesus Manzanedo kills people from his high regard for order as well as for pleasure, some folks thrive on the sheer delight of press-ing the trigger, whereas Fabian Minguela kills in order to suck up to someone, who we don’t know, but someone is surely smirking, that’s always the way, he kills from fear, too, nor do we know fear of what, but there must be something that frightens him, that’s always the way, fear scuttles like a creepy crawly up the sewage pipe of terror. Benicia has blue eyes and is always willing. Cidran Segade, Benicia’s father, came from Cazurraque, below the Portelina crags, and he also died in the hullabaloo, as the world spins, men may die at the hands of those pulling the strings, but this won’t happen so long as God remains in charge. “Will you fry me a sausage?” “I will.” The waters of the Miangueiro spring are poisoned, it’s not the flesh they wither but the spirit, whoever drinks from the Miangueiro spring goes crazy and maybe even kills folks as he shits his britches from fear. It’s chilly in the Mercy Church but Gaudencio doesn’t mind. Gaudencio goes to Mass every morning when he finishes playing the accordion, then he sleeps until midday in his little cot under the stairs, there’s no light but what does that matter? what would he need it for anyway? Blind men are easy to please, they have no choice in the matter. “Do you know who the countess was who put a price on Benigno’s head?” “Indeed I do, but I don’t want to say who it was. Anyway, it was a marchioness, not a countess for your information.” St. Andrew the Apostle was jealous of the Apostle St. James because he drew the crowds. »

 


Camilo José Cela (11 mei 1916 – 17 januari 2002)
Cover

 

De Britse schrijfster Rachel Billington werd geboren op 11 mei 1942 in Londen. Zie ook alle tags voor Rachel Billington op dit blog.

Uit: The Missing Boy

„Perhaps they didn’t. Not just here. The hedge was thick, backed up by a barbed-wire fence. Still cautiously, because of course he must be trespassing, he headed for the shed.
That really was in a bad condition, the corrugated-iron roof rusty and pitted with holes. The earthen floor was uneven, damp in some places, dusty in others. A trail of feathers led into one corner where the remains of a largish bird lay ransacked. The boy came out again quickly, blinking in the sunlight. He preferred the limousine. The back of it was facing him now, the word ‘Lincoln’ marked out in silver letters. So that was what it was. He’d always liked cars. Eve said all boys liked cars because they wanted to drive away and escape. Too right! Annoying that he was quoting her again. All the same it was funny to think this ‘Lincoln’, all six doors, stretched length of it, wasn’t going any place soon. He kicked a black tyre as flat and wide as a puddle. Not ever. From the back it looked roadworthy. It still had number plates. And another smaller name: ‘TownCar’. That really was funny. Bird muck on the roof, cow pats under the wheels. The name would have suited him well, though: ‘TownBoy’. Born and bred. In a foreign world now the countryside. Perhaps that’s why he was clinging to this car. He walked round to the front and only then noticed there was no glass in the windscreen. Heaving himself half on to the bonnet, he stared down into the dark interior. The front seats were mouldy and unwelcoming, as he’d already noticed, and there was some kind of barrier – perhaps the back seat raised up – so that he could only partly make out the interior but it seemed much cleaner. He slithered down again, stood staring at the darkened windows for a moment before realizing that, as he’d opened the front door, he could most likely open the back. What a loser! He leant forward, pressed the button on the handle and swept the door open – as if he was a doorman at a grand hotel, he thought, pleased at the image. He even gave a little bow before sticking his head in. Just as he’d hoped: dry and relatively clean. One seat had been turned forward, making the barrier; the other, black and spongy, was just where it should be. Without hesitating, he eased himself inside and half sat, half lay on the cushions. Pity they weren’t leather but beggars can’t be choosers. He smiled to himself. To his right was smart polished wood – bottle holders with three champagne bottles – empty, guess what. Above them dangled a row of wine glasses, quite clean. They might be useful. The boy put his feet up. A great weight of tiredness almost overwhelmed him; he longed to shut his eyes. He hadn’t slept properly for weeks – months, even. He let out a long breath. He’d hardly taken a relaxed one since he’d left home – or longer than that. The silence was awesome; he’d never heard silence like it.”

 

 
Rachel Billington (Londen, 11 mei 1942)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e mei ook mijn blog van 11 mei 2017 en ook mijn blog van 11 mei 2014 deel 2.

J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Eugen O. Chirovici, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela, Rachel Billington, Carl Hauptmann

De Nederlandse dichter en classicus Jan Hendrik Leopold werd geboren in ’s-Hertogenbosch op 11 mei 1865. Zie ook alle tags voor J. H. Leopold op dit blog.

O dood vlies van de torengracht

O dood vlies van de torengracht
en wreed gewekte kreet der zwanen,
de angst vloeit klam toe door de lanen
en stolt rondom de pijlerschacht.

O krimpend hart, dat uit de sprong
der wurgende belagers hoog naar boven
omhoog zich worstelde sloven
aamechtig sinds het zich ontwrong,

walmende lamp, die opgetild
met floersen roet het smeulend gele
verduisterde en wuft het ele
leven des luchters had omhuld.

 

Idylle

En is het daarbuiten ook donker en koud
En droevige wintertijd,
Mijn lief, ’t is lente om mij heen,
Nu ge in mijne armen zijt.

En schijnt ook geen ster door de grauwe mist
En huilt ook de storm door de nacht –
Ik schuif de armstoel bij het vuur,
De zetel van ’t voorgeslacht.

Blond meisje met uw rozenmond,
Kom, zet u op mijn knie,
Vertel mij van al de liefde, zo zoet,
Die ik in uwe ogen zie.

Stil, stil, dat ons de wind niet hoort
En met onze woorden spot,
Gij buigt u over tot mijn gezicht,
En ik beef van stil genot.

Ik voel uw zoete adem gaan
En uw boezem zo warm en zacht,
En langs mijne wangen dartelt stout
Uwe blonde lokkenpracht.

Schoon kind, gij zijt mij als de zon
In de klare, blauwe lucht,
En het is mij of ik de leeuwerik waar
Die juichend tot u ontvlucht.

Ja, ik wil zingen te uwer eer,
O, gouden zon van mijn ziel,
Van vreugde dronken over uw licht,
Dat er in mijn harte viel.

En is het daarbuiten ook donker en koud
En droevige wintertijd,
Mijn lief, ’t is lente om mij heen,
Nu ge in mijn armen zijt.

 
J. H. Leopold (11 mei 1865 – 21 juni 1925)
Portret door Martin van Andringa, 1886

Lees verder “J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Eugen O. Chirovici, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela, Rachel Billington, Carl Hauptmann”

J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela, Rachel Billington

De Nederlandse dichter en classicus Jan Hendrik Leopold werd geboren in ’s-Hertogenbosch op 11 mei 1865. Zie ook alle tags voor J. H. Leopold op dit blog.

In winteravondkou

In winteravondkou, in het groot open
van het blauwvloeiende belopen
roestrandig staal,
spichtig, onzichtig nu de nieuwe maan
als een fijn edel veertje, als een losse haal
en dun getogen.

Rondom vochtig staan
de zwarte sparren, lorken gril verwezen,
verzameld onderhout, somber en nors,
maar onder de donkerte der schors
is helder al het jonge sap gerezen.

Onder de nevels in de vert’
het bronzen roepen van een hert.

 

Maartlucht

Maartlucht, die er tegelijk
zo scherp als glas
en zo ontvoerend zijn kan.

O, de bezieling, zijnde in de bezwaren
anders nooit betrokken streken
en schuilgelegen uitzicht

te brengen vondsten fonkelend en schaars:
de moeilijkheden zijn de kans der kunstenaars.

 

Er is in donkerte een flauw afschijnen

Er is in donkerte een flauw afschijnen
van een gezicht mat-zijen, zacht-zijen
en daarin vochte oogen zoet kwijnen
in een gezicht mat-zijen, zacht-zijen.

In lauwe donkerte is woordenklank
in talmen, in een kalm teemen
lief-langzaam in een tragen zang
klagend, in een kalm teemen.

 
J. H. Leopold (11 mei 1865 – 21 juni 1925)
Cover Leopold Cahier

Lees verder “J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela, Rachel Billington”

J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela

De Nederlandse dichter en classicus Jan Hendrik Leopold werd geboren in ’s-Hertogenbosch op 11 mei 1865. Zie ook alle tags voor J. H. Leopold op dit blog.

In de bleeke wangen als violen
o rijkdom van het onvoltooide

IN de bleeke wangen als violen
de sombere oogen dof gezet,
de rijpe mond met de bloedende lippen
opeen genepen en dun geplet.
 
En het leven, als woei het en is verdwenen,
wegkrimpende als een vogelenvlucht,
zich zelf een sluier, een wa geworden
is dit onbewogene aangezicht.
 
Een leegte, een schemer, en zich niet keeren,
een treden de jaren ongeteld
met door alles heen het voortdurend weten:
gekrenkt, gekrenkt, en achtergesteld.
 
En schokkende het groote zwichten
en armen die in vertwijfeling slaan,
een wringen omhoog, een biddend reiken,
een klemmen en jammerend laten gaan.
 
En een hoofd verwordende en bedolven
in der snikken en in der haren nacht,
wond over ondoorgrondlijke stroomen
vervreemd en doodswit opgebracht.
 
En een stem verwezen en ingezonken
en die nog stervende aanbad:
ik heb zoo zielsveel van je gehouden,
ik heb je zoo lief, zoo lief gehad.

 

De lippen van het water…

De lippen van het water leggen zich
verliefd, verlustigd op de rondom open
gewelfde kring; zij komen toegeslopen
en dringen op en rekken zich…

Gesneden in de alabasten rand
is er een vers van een zo uitverkoren
zoetheid van woorden, dat de zin verloren
wegdeinde in dit bedwelmende verband.

Een strofe, die in jubel zich verhief
en dan zich strengelde en zich ging winden
tot een beschaduwing van de beminde,
van het besloten, zinsbetoovrend lief.

En zwijmend onder alle heerlijkheden
benadert nu een weke en vochte mond
de kostlijke syllaben, snikte en vond
er zijn besterven, stom teruggegleden.

 

O dromend hart, kies u een nieuw vertier

O dromend hart, kies u een nieuw vertier
in vrouwenwang en purpren eglantier;
licht als kwikzilver vlieten onze dagen,
de pracht der jeugd zinkt als een bergrivier.

 
J. H. Leopold (11 mei 1865 – 21 juni 1925)
Cover

Lees verder “J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela”

J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela

De Nederlandse dichter en classicus Jan Hendrik Leopold werd geboren in ’s-Hertogenbosch op 11 mei 1865. Zie ook alle tags voor J. H. Leopold op dit blog.

Hoe ver, hoe ver ik dit alles vind

Hoe ver, hoe ver ik dit alles vind,
het werd een spel, een lief gezeg
van andere mensen, zó is het weg
en vreemd van dat, wat nu begint,

nu dat mijn leven zal gezonken
zijn tot een ernst, die ’t al beschreit
en tot één grote innigheid
van heenbeklagen gaan geslonken,

en nauwelijks een flauwe lach
gebleven is van medelijden
om wat nog even van ons beiden
opleeft in mijn gedenken, ach

hoe liefelijk, zoals wij gerust
van ons geluk waren en verkozen
ons te behoren, argelozen
in wie er nimmer werd bewust,

dat wij vrezen moesten, dat, wat gegeven,
in deemoed wilde zijn aangenomen
een zorg voor hem, die der dagen komen
goed weet; en zie, wat is gebleven?

weet ik nog, dat een hemel stil
van licht en mildheid in mij hing?
ik luister naar mijn herinnering;
een stem wegwankelt, die sterven wil.

 

Herfstbladen op en af

De vensters langs en straf
over de ruit; gekneusd, gedeukt,
geplet, geplakt, gekreukt
en vaal en grauw van kleur,
een eenzang en een zeur.
O het omslachtig wezen
deze sleur,
mijn ziel verzinkt in ongenezen
verveling
En dan in eens staat overeind
de koestering, de vreugde:
blij, treurig, om het even,
dat ik dit mag beleven,
dat ik dit rijk gebeur
bespeur,
dat deze ogen
zo in de verte zien mogen,
gezonken ik
dit ogenblik
weer in zweven
opgeheven,
als dit blad, dit verbleekte
en natgeweekte.

 

Zoek heil…

Zoek heil en heul in uw gedichten; doe als ik
en denk om roem en eer geen ogenblik,
maar vind in verzen vrede en zielsgeluk.

Veracht de wereld en zijn vals behagen
in afbreuk doen, wat groot is te verlagen
en al het kleine en slinkse hoog te dragen.

 
J. H. Leopold (11 mei 1865 – 21 juni 1925)

Lees verder “J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela”

J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela

 

De Nederlandse dichter en classicus Jan Hendrik Leopold werd geboren in ’s-Hertogenbosch op 11 mei 1865. Zie ook alle tags voor J. H. Leopold op dit blog.

De lucht was als een perzik

De lucht was als een perzik,
de maan een diamant,
zwellende lentenevels
bloeiden aan alle kant.

Over de donzen heuvels
lokte een ver verschiet;
wij wilden zwervend worden,
zwervend en anders niet.

De voeten gingen samen,
de hand lag in de hand,
de harten opgedragen;
aarde, waar is uw band?

In dreven en valleien
geklommen en gedaald
in schaduwen geloken
in open licht bestraald

En onze zielen togen
naar nieuwe zaligheid
in het voorbij voorbije
wankelend ingeleid

Waar lillend lichtaanbreken
en ochtendhelderte is
met parelende vreugde
en met ontsteltenis…

 

 

De dauw hangt parelen

De dauw hangt parelen aan takken en aan blaren
in kettingen en snoeren;
de kusmond van de wind, als hij ze aan wil roeren,
doet ze ontstellen, sidderen zonder bedaren
en stort ze allen neer, de wankelbaren.

 

 

 

God heeft een huis gebouwd en dak

God heeft een huis gebouwd en dak
en zoldering bespannen strak
met kommer, druk en droefenis,
weedom er de bevloering is
en alle wanden zijn bekleed
met zorgen en met harteleed
en in betreuren ingehuld;
Hij heeft de goeden er in weggeloken
en toegesproken:
de sleutel van uw deur is het geduld.

 

J. H. Leopold (11 mei 1865 – 21 juni 1925)

Leopold op reis met leerlingen, 1890

Lees verder “J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela”

J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela, Rose Ausländer

De Nederlandse dichter en classicus Jan Hendrik Leopold werd geboren in ’s-Hertogenbosch op 11 mei 1865. Zie ook alle tags voor J. H. Leopold op dit blog.

Regen

De bui is afgedreven;
aan de gezonken horizont
trekt weg het opgestapelde, de rond-
gewelfde wolken; over is gebleven
het blauw, het kille blauw, waaruit gebannen
een elke kreuk, blank en opnieuw gespannen.

En hier nog aan het vensterglas
aan de bedroefde ruiten
beeft in wat nu weer buiten
van winderigs in opstand was
een druppel van de regen,
kleeft aangedrukt er tegen,
rilt in het kille licht.

en al de blinking en het vergezicht,
van hemel en van aarde, akkerzwart,
stralende waters, heggen, het verward
beweeg van mensen, die naar buiten komen,
ploegpaarden langs de weg, de oude bomen
voor huis en hof en over hen de glans
der daggeboort, de diepe hemeltrans
met schitterzon, wereld en ruim heelal:
het is bevat in dit klein trilkristal.

 

Het was een morgen, kristallijn gezet

Het was een morgen, kristallijn gezet
op vochte weiden, waar de droppeldauw
de sprieten, stengels buigen deed, aan kelk en steel
schakerend in het lichte grijs gezegen
op gras en groene halmen, in de lucht
heldere vinkenslag, over de vlonder
het reppen van de voeten, de witte tandenlach,
het zingen van de melkster, aan de kimmen
de zomen
ging God om

Dat was geweest; dat had nu zijn bekomst

 

Cheops (fragment)

Zo dit groot monument, dit uitgekozen
koninklijk gloriestuk en pronkkleinood,
de rijke rotsklomp, kantig en behouwen
als een gekloofd juweel, de bergkolos,
die dromende onder het marmerpantser
de leden rekt, de torenstapeling
van duizenden op duizenden getild
door honderdduizenden, getuigenis
van onbedwongen almacht uitgevierd
tot zwijmelhoogte, van een fel bewind,
dat zijn vermeten en zijn netten wierp
over de namelozen, de verloren
tot ondergang gedoemde drom, gebukt
over hun donkre moeite en zweet, het hoofd
zuchtend en trillende het harde pogen
in handen en gerei, tesaamgeschoold
tot hunne taak de bange en als lood
lag dodelijk op de bekommerden
de doffe wil, het onverwrikt gebod
van de ver tronende, meedogenloze,
van hem, de eigenzinnige despoot.

J. H. Leopold (11 mei 1865 – 21 juni 1925)

Lees verder “J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela, Rose Ausländer”

Ida Gerhardt, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela, Rose Ausländer

De Nederlandse dichteres Ida Gerhardt werd geboren in Gorinchem op 11 mei 1905. Zie ook mijn blog van 11 mei 2010 en eveens alle tags voor Ida Gerhardt op dit blog.

Wieg

Geur van honing
en jonge melk
van een nestdiertje
dat slaapt.
Een ademhalen van dons
En speurbaar
aan de neusvleugels
de geur van wat er gebeurd is;
geboorte,
geheim.

 

De akelei (Dürer)

Toen hij het kleine plantje vond,
boog hij aandachtig naar de grond
en dan, om wortels en om mos
groef hij de fijne aarde los,
voorzichtig – dat zijn hand niets schond.
Behoedzaam rondom aangevat
droeg hij het langs het slingerpad
van bos en akker voor zich uit,
en schoof het thuis in ’t licht der ruit
zoals hij het gevonden had.

Dan, fluitende en welgezind
mengde hij zoekend eerst de tint;
diepblauw en zwart ineengevloeid,
met enk’le druppels rood doorgloeid,
dat het tot purper samenbindt.

En uur aan uur trok stil voorbij;
zó diep verzonken werkte hij,
dat het hem soms was of zijn hand
de vezels tastte van de plant-
zo glanzend kwam de omtrek vrij.

Totdat het gaaf te prijken stond:
de wortels scheem’rend afgerond,
het uitgesprongen groene blad
scherp in zijn karteling gevat
tegen de lichte achtergrond;

de bloemkroon purper violet,
de hokjes om het hart gebed
en boven de geknikte steel
de honingsporen, het juweel
vijfvlakkig: kantig neergezet.

In ’t vallend donker toefde hij
nog dralend bij zijn akelei;
dan, in het laatste licht van ’t raam
schreef hij de letters van zijn naam
en ’t jaartal glimlachend erbij.

 

 

Ida Gerhardt (11 mei 1905 – 15 augustus 1997)

 

Lees verder “Ida Gerhardt, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela, Rose Ausländer”

Ida Gerhardt, Camilo José Cela, Rose Ausländer, Henning Boëtius, Rachel Billington, Carl Hauptmann, Latīf Nāzemī, Rubem Fonseca, Leopoldo de Luis, Ethel Lilian Voynich

De Nederlandse dichteres Ida Gerhardt werd geboren in Gorinchem op 11 mei 1905. Zie ook mijn blog van 11 mei 2008 en ook mijn blog van 11 mei 2007, mijn blog van 11 mei 2006 en mijn blog van 4 mei 2006.

 

Ιχθυς (Vis)


De vis, getrokken door mijn hand
en èven vrij nog van de golven,
zal straks gewist zijn van het strand
en door de grote vloed bedolven.
Maar in het water, dat hem nam
zwemt levende het Monogram.
Geheime trek van tij en maan:
Hij zal op alle kusten staan.

 

 

Zum Tode


Soms laat gij mij een eb en vloed alleen.
Uren vergaan met schrijven in het zand.
Zo weer ik mij, krijsvogels om mij heen,
vergankelijk, uitgestoten aan de rand
der aarde. – Water komt en gaat, het strand
ligt nat en gladgewist gelijk voorheen.

 

 

 

Een grafschrift

 

Geloof van mij, gij die mijn naam hier leest,
ik heb de dood van kind af nooit gevreesd.
Hij was vertrouwd. – Het ondoorgrondelijk leven
is mij de donkere despoot geweest.

 

Gerhardt

Ida Gerhardt (11 mei 1905 – 15 augustus 1997)

 

De Spaanse schrijver Camilo José Cela werd geboren op 11 mei 1916 in Iria Flavia. Zie ook mijn blog van 11 mei 2007 en ook mijn blog van 11 mei 2008.

Uit: L’Aficionado  (Vertaald door Antoine Martin)

« Le Sébas est opérateur de télégraphe, et passionné de tauromachie. Le Sébas ne dit pas « les courses de taureaux », mais « la tauromachie », ce qui fait plus mystérieux, plus entendu, aussi. Le Sébas ne parle pas par métaphore mais bien plutôt, selon le diagnostic de don Bartolomé, le maître d’école, par succédanés. Le Sébas dit « la percale » pour la cape, « le leurre » pour la muleta, « les bâtonnets » pour les banderilles, « la rapière » pour l’épée, et ainsi de suite. Le Sébas est un vrai prodige dans l’art difficile de parler le castillan par approximations ; dans la conversation courante, même quand il n’est pas question de tauromachie, il agit pareillement. Parfois, il va jusqu’à inventer des mots, signalé service rendu à l’Académie qui, pourtant, ne lui a jamais manifesté sa reconnaissance. Il est vrai que le Sébas les invente sans s’en apercevoir et sans y prêter plus d’importance.
— Alors, Sébas, qu’est-ce que vous en pensez, de la maison que se fait construire le Ramón de madame Catalina ?
Habituellement, le Sébas adopte un air pensif avant de répondre.
— Je sais pas, je sais pas… À mon avis, la bigamie n’est pas très résistante. Enfin… chacun voit midi à sa porte. Ce qui me plaît, c’est qu’il se soit fait installer la lumière génitale dans la cuisine. Il me semble qu’il commence à être temps qu’on se modernise un peu, par ici. C’est pas vrai ?
— Et comment que c’est vrai, Sébas, et comment ! Ici, au village, il nous reste encore beaucoup à apprendre des gens de New York… Avec un peu de patience, nos enfants pourront peut-être le voir. Mais, pour nous, c’est bien foutu…
Le Sébas économise l’année durant pour tout dépenser, d’un seul coup, aux courses de taureaux de Murcie. Le Sébas qui, bien que marié, n’a pas d’enfants, peut se permettre certains luxes.
— Celui à qui Dieu n’a pas donné de fils, le diable lui donne des passions, Sébas ! »

Camilo_Jose_Cela-2

Camilo José Cela (11 mei 1916 – 17 januari 2002)
Monument in Guadalajara, Spanje

 

De Oostenrijks-Roemeens-joods-Amerikaanse dichteres Rose Ausländer werd geboren in Czernowitz op 11 mei 1901. Zie ook mijn blog van 11 mei 2007 en ook mijn blog van 11 mei 2008.

 

Der Himmel

 

Er hat seine Masken abgelegt

Nachtwolken verbieten

den Sternen

Schwester Erde

zu sehen

 

Er träumt

daß sein endloses Schwarz

Trauer trägt um die Sonne

er träumt die Me
nschen auf Erden

die ihn blau träumen

 

In undurchdringlichen Dunkel

zählt er seine Wohnungen

sieben sollen es sein

aber es stimmt nicht

unendlich mehr

 

Er zählt unendlich

 

 

 

Mein Atem

 

In meinen Tiefträumen

weint die Erde

Blut

 

Sterne lächeln

in meine Augen

 

Kommen Menschen

mit vielfarbnen Fragen

Geht zu Sokrates

antworte ich

 

Die Vergangenheit

hat mich gedichtet

ich habe

die Zukunft geerbt

 

Mein Atem heißt

 

Jetzt

 

roseauslaender

Rose Ausländer (11 mei 1901 – 3 januari 1988)

 

De Duitse schrijver Henning Boëtius werd geboren op 11 mei 1939 in Langen, Hessen. Zie ook mijn blog van 11 mei 2007.

Uit: Blendwerk

Ich glaube nicht an Zufälle, aber ich halte auch nicht viel von der Vorsehung. Es muß etwas dazwischen geben, etwas, das Willkür und Schicksal auf rätselhafte Weise miteinander verknüpft.

Die wahren Überraschungen des Lebens kommen zuweilen dabei heraus. Begebenheiten, die wie Schauspieler auf ein Stichwort hin genau im richtigen Moment aus den Kulissen auf die Bühne unseres Daseins treten, um ihren unvermeidlichen Auftritt zu absolvieren. Wie anders ist es zu erklären, daß meine Mutter mir zum ersten Advent dieses Jahres »Die Winterreise « schenkte, eine Schallplatte mit deutschem Gesang, voller Dunkelheit der Wörter und Süße der Melodien, und daß ich kurz danach tatsächlich eine Winterreise nach Deutschland antreten mußte, keine dienstliche Reise übrigens, sondern eine private, die zu unternehmen ich mich wegen des brieflichen Hilferufes eines Landsmannes genötigt sah.

Meine Mutter schenkt mir, seit ich erwachsen bin, immer etwas zum ersten Advent, dafür nie etwas zu Nikolaus. Zur Begründung sagt sie: »Zuneigung kann man nicht in der Stunde der Erfüllung zeigen, immer nur in der Stunde der Verheißung.

Als ich sie fragte, was sich hinter dieser Lebensregel verberge, erklärte sie: »Du müßtest dich eigentlich noch gut daran erinnern, lieber Sohn. An deine Wunschkatastrophen. Du hast dir zum Nikolaustag immer ein ganz besonderes Geschenk gewünscht, eine Kinderschreibmaschine, ein Akkordeon, einen ferngelenkten Panzer. Wir haben dir jedesmal den

Wunsch erfüllt, aber immer warst du dann nach der ersten kurzen Freude enttäuscht. Es war eben einfach der falsche Zeitpunkt zum Schenken.“

 

Boetius

Henning Boëtius (Langen, 11 mei 1939)

 

De Britse schrijfster Rachel Billington werd geboren op 11 mei 1942 in Londen. Zij stamt uit de Iers-Engelse aritocratie.  Zij debuteerde in 1969 met de roman All Things Nice. Sindsdien volgden nog 18 romans, waaronder de bestseller A Woman’s Age, 7 jeugdboeken en werk voor televisie en film.

 

Uit: Emma & Knightley

 

Seeing at once it was from the very household, that of her sister, to whom she should have been writing, Emma sat back down on her seat again and broke the seal to the envelope. First, how
ever, she noted with satisfaction that Mr Knightley and her father had turned their backs to her and were started on their second turn round the shrubbery. News from his eldest daughter, whether good, bad or of no real account, was equally capable of arousing Mr Woodhouse’s fears – as if change itself was threat – so Emma was in the habit of first apprising herself of such information as Henry’s little successes at school or baby Emma’s new tooth; and then grad¬ually passing it on to her father.

For her, to the contrary, news from outside the house of Hartfield where her days passed so quietly, was always exciting and as eagerly read as a romance. Emma, whose fertile imagination had become very active, as if to compensate for an uneventful life, seldom admitted herself disappointed with even the dullest material. On this occasion, however, she had no need to use any exceptional powers, and, as she read, her mobile face expressed consternation, shock and something most like disbelief. Her youthfully clear skin changed from pink to pale to pink and finally – as tears started in her eyes – to a pallor from which all colour had drained. Indeed, it almost looked as if she must faint, so shocking to her were the contents of the letter.

But Emma was no weakling and soon she had wiped her eye with her little embroidered kerchief and, with a more resolute expression, picked up the letter once more.“

 

Rachel-Billington_lg

Rachel Billington (Londen, 11 mei 1942)

 

De Duitse dichter en schrijver Carl Ferdinand Max Hauptmann werd geboren op 11 mei 1858 in Obersalzbrunn. Zie ook mijn blog van 11 mei 2007.

 

 Nacht

 

Dämmern Wolken über Nacht und Tal,

Nebel schweben, Wasser rauschen sacht.

Nun entschleiert sich’s mit einemmal:

O gib Acht! Gib Acht!

Weites Wunderland ist aufgetan.

Silbern ragen Berge, traumhaft groß,

Stille Pfade silberlicht talen

Aus verborg’nem Schoß;

Und die hehre Welt so traumhaft rein.

Stummer Buchenbaum am Wege steht

Schattenschwarz, ein Hauch vom fernen Hain

Einsam leise weht.

Und aus tiefen Grundes Düsterheit

Blinken Lichter auf in stummer Nacht.

Trinke Seele! Trinke Einsamkeit!

O gib Acht! Gib Acht!

 

 

 

Es schläft ein stiller Garten

 

Es schläft ein stiller Garten

Auf tiefstem Seelengrund;

Drin Wunderblumen blühen,

Drin klingt ein roter Mund.

 

Die bunten Blumen alle,

Wer hat sie nur gesteckt?

Die glühn wie Morgenröten

In Nächten aufgeweckt.

 

Und eine Wundermäre

Erzählt der rote Mund,

Es jubelt unvergessen

Im tiefsten Seelengrund.

 

Hauptmann

Carl Hauptmann (11 mei 1858 – 4 februari 1921)

 

De Afghaanse dichter, schrijver en criticus Latif Nazemi werd geboren op 11 mei 1947 in Herat. Hij studeerde Perzische literatuur in Kabul, waar hij het vak later zelf doceerde. Van 1982 tot 1984 doceerde hij in Berlijn aan de Humboldt universiteit. Sinds 1990 leeft hij in Duitsland in ballingschap. Hij werkt o.a. voor de radiozender Deutsche Welle. Naast drie dichtbundels publiceerde hij talloze artikelen in internationale tijdschriften.

 

Der Traum

 

Gesternnacht hatte ich meinen schönsten Traum

Dein Mondleuchtender Körper lag auf meinem Bett

Wieder hattest du deine seidenen Haare, auf meiner Schulter

Und wieder hattest du deine zarten Arme eng um meinen Hals geschlungen

 

Die Nacht so still, das Wetter so mild und beide berauscht

Ich beugte mich zu dir und flüsterte dir ins Ohr:

Du bist so gut und deine bezaubernden Augen das Beste an dir.

Ich werde deinen Augen mein schönstes Gedicht widmen

Ein Gedicht, schöner als der des „Hafez“

Ein Gedicht schöner als der des „Sahdi“

 

Der Wind stand im offnen Fenster

Ein seltsamer Anblick

Als würde er dem Vorhang leise etwas flüstern

Wieder wollte ich im Feuer deiner Lippen brennen

Und wieder wollte ich meine Lippen ganz fest an deine drücken

 

Doch als ich meine Augen öffnete, warst du nicht da!

Ich sah nur die dunkle, Stille Nacht

und schrie: Wo bist du mein Freund?

Doch bei Gott hörte ich nichts anderes als das Ticken der Uhr

 

Ohne Dich, traurig , müde und allein

Sitze ich nun am Fenster und spreche zum Wind:

O mein Freund lass meine zitternde Hand das Fenster schließen

Doch der Wind lacht mich nur aus…

 

 

Vertaald door Framorz Nazemi

 

Nazemi

Latīf Nāzemī (Herat,11 mei 1947)

 

De Braziliaanse schrijver José Rubem Fonseca werd geboren op 11 mei 1925 in Juiz de Fora. Na een studie rechten was hij eerst als docent werkzaam. Vanaf 1952 werkte hij in het management van de politie van Rio de Janeiro. In 1953/54 werd hij voor verdere scholing naar de VS gestuurd. Daar begon hij zich steeds meer op de literatuur te richten. Zijn laatste baan als manager had hij bij een electriciteitsbedrijf. Vanaf 1958 werkte hij als journalist, schrijver, criticus en draaiboekauteur. Zijn eerste boek „Os prisioneiros“ („De Gevangenen“) publiceerde hij toen hij 38 was. Thema’s in zijn werk zijn het geweld en de excessen in de steden. Het is een wereld van outsiders, moordenaars en hoeren.

 

Uit: Bufo & Spallanzani (Vertaald door Karin von Schweder-Schreiner)

 

Der Polizist Guedes, ein Anhänger des Fergusonschen Prinzips der Einfachheit – wenn es zwei oder mehr Theorien zur Erklärung eines Geheimnisses gibt, ist die einfachste die richtige – hätte niemals für möglich gehalten, daß er eines Tages der prominenten Delfina Delamare begegnen würde. Sie wiederum hatte noch nie einen leibhaftigen Kriminalpolizisten gesehen. Der Polyp wußte, wie alle Welt, wer Delfina Delamare war: das verwaiste Aschenbrödel, das den millionenschweren Eugênio Delamare, Kunstsammler, Champion im olympischen Reiteraufgebot Brasiliens, meistumworbener Junggeselle der südlichen Hemisphäre, geheiratet hatte. Die Zeitungen und Illustrierten hatten über die Hochzeit des Märchenprinzen mit dem armen Mädchen, das zu Hause eine kranke Großmutter pflegte und nie ausging, groß berichtet; und seitdem war das Paar nicht mehr aus den Klatschspalten wegzudenken.
Es gab eine Zeit, da trugen Polypen Überzieher, Krawatte und Hut, aber das war, ehe Guedes in den Polizeidienst eintrat. Er besaß nur einen alten Anzug, den er nie trug und der schon so uralt war, daß er mehrmals in Mode und aus der Mode gekommen war. Im allgemeinen zog er einen Blouson über sein Sporthemd, damit man seinen Revolver, einen Colt Cobra 38, den er unter der Achsel trug, nicht sah. Der Cobra war für ihn schlichter Luxus und der einzige Verstoß, den Guedes gegen die Vorschriften beging. Der Taurus 38, den die Dienststelle zur Verfügung stellte, war zu schwer, um ihn überall herumzuschleppen. Er hatte schon daran gedacht, den Taurus in die Schublade zu legen, aber eines Tages erlebte er in einem Bus, daß ein Straßenräuber einer Frau die Goldkette vom Hals riß, während ein anderer mit einer Waffe die Fahrgäste ringsum bedrohte. Guedes hatte eingreifen müssen und auf den bewaffneten Straßenräuber geschossen, ihn jedoch nicht schwer verletzt. (Er war stolz darauf, noch nie jemanden getötet zu haben.) Also blieb der Taurus unter seinem Arm, bis er Kommissar Raul von der Mordkommission den Cobra abkaufte, ein Fabrikat aus den fünfziger Jahren, aber in ausgezeichnetem Zustand, eine leichtere Waffe, hergestellt aus einer Speziallegierung aus Stahl und Molybdän; er hatte keinen sehr gleichbleibenden Drall, aber das spielte für Guedes keine Rolle; er hoffte, den Revolver möglichst selten benutzen zu müssen.“

 

Fonseca

Rubem Fonseca (Juiz de Fora, 11 mei 1925)

 

Zie voor onderstaande schrijvers zie ook mijn blog van 11 mei 2007.

 

De Spaanse dichter Leopoldo de Luis werd geboren op 11 mei 1918 in Córdoba.

 

De Engelse schrijfster, vertaalster en componiste Ethel Lilian Voynich werd geboren op 11 mei 1864 in County Cork, Ierland.