Sanneke van Hassel

De Nederlandse schrijfster Sanneke van Hassel werd geboren in Rotterdamop 4 september 1971. Van Hassel studeerde Theaterwetenschap en Cultuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Vervolgens werkte ze achter de schermen in het theater en maakte o.a. tien jaar lang deel uit van toneelgezelschap ’t Barre Land. In 2005 debuteerde zij met de verhalenbundel “IJsregen”. De bundel werd genomineerd voor de Vrouw en Kultuur debuut prijs en voor de Selexyz debutantenprijs.  Het jaar erop verbleef zij in opdracht van de Vrede van Utrecht enige tijd in Sarajevo, waarover ze ‘Snippers Sarajevo’ schreef, dat gepubliceerd werd in tijdschrift Tirade. In 2007 verscheen haar tweede verhalenbundel, “Witte veder” die op de longlist van de Gouden Uil belandde en werd genomineerd voor de Halewijnprijs en de Novel Award. Voor beide bundels won Sanneke de BNG Nieuwe Literatuurprijs 2008. In 2010 verscheen haar roman “Nest”, die goed werd ontvangen.  In 2011 waren drie korte monologen van Van Hassel te horen in het Nederlandse paviljoen op de Biënnale van Venetië. In 2012 publiceerde Van Hassel een derde verhalenbundel, “Ezels” en “Naar de stad”, een bloemlezing korte verhalen uit de hele wereld die ze samenstelde met de Vlaamse schrijfster Annelies Verbeke. In 2013 won Van Hassel de Anna Blamanprijs voor haar gehele oeuvre. Haar meest recente verhalenbundel “Hier blijf ik” kwam uit in 2014 en bestaat uit 45 korte verhalen geïnspireerd door foto’s van de expositie De Kracht van Rotterdam. Vervolgens ging ze zich ook meer op non-fictie toeleggen, wat o.a. resulteerde in “Stadsverhalen Duizend tongen” en ”Wat maakt u van het leven? 100 Jaar Rotterdamse Volksuniversiteit”, 2017. In dat jaar verscheen ook haar roman “Stille grond”, een documentaire roman over samenleven in de stad.

Uit: Stille grond

“Haar wakker maken voor de zon verdwijnt.
Naast het aankleedkussen legt Landa alles klaar: het winterpak, het mutsje, de schapenwollen wantjes. Cato goed inpakken en dan na haar slaapje snel naar buiten, voor het tijd is voor de volgende voeding. Roerloos ligt ze onder het strakgetrokken lakentje, de stoffen uil aan de rand van haar ledikant even groot als haar hoofdje. Telkens bij het slapengaan, zeker vijf keer per dag, trekt Landa aan het touwtje, wijken de vleugels, klinkt het kalmerende getingel.
Voorzichtig tilt ze haar slapende kind op. Geen kreuntje, geen piep, even gaan de ogen open, dan vallen ze weer dicht. Met Cato tegen zich aan loopt ze naar de glazen wand aan de voorkant. In de diepte glijdt tram 7 richting de Goudsesingel, dan verder, richting de Zaagmolenbrug, richting haar moeder, die nauwelijks meer uit haar stoel komt. Over een paar weken zal ze bij haar langsgaan. Als het minder koud is. Als ze handiger is met de kinderwagen. Als Cato minder vaak slaapt.
Landa houdt haar voor het raam. Als een zilveren slang glijdt de tram tussen de auto’s door die voor de stoplichten staan, optrekken en naar het verkeersplein stromen. Nooit verveelt het, dit schouwspel van auto’s en vrachtwagens, van rinkelende trams en zwermen fietsers die elkaar tegenkomen en weer uiteengaan, elk op eigen snelheid.
Cato knijpt haar ogen toe. Wakker worden, meis. Zeven verdiepingen onder ons is de wereld, alles beweegt of komt in beweging, over de weg, over de fietspaden aan weerszijden, over de brede, lege stoepen. De zon schijnt op de torenflats en de hoge bomen aan de overkant, maar de lucht is nog bleek. Misschien is het toch te koud om naar buiten te gaan. IJzige tochtstromen kruipen door de gangen en dringen naar binnen zodra ze de voordeur opendoet.
Hun laatste uitstapje met z’n drieën was naar de ouders van Leon. Eind januari, Cato was krap een maand en het vroor. Zijn ouders vonden zichzelf te oud om in zo’n drukke stad bij hun eerste kleinkind op bezoek te gaan. Wat als je in de file belandde of geen parkeerplek vond? Voor de zekerheid had Landa alles meegenomen: haar speeltjes, extra kleertjes, een spuuglap, een pak luiers, het flesje met bijvoeding. Eenmaal aangekomen in de bungalow in Zoetermeer wilde Cato niet slapen.
Terwijl haar schoonmoeder advies op advies stapelde, voelde ze haar borsten zwaar worden. In Leons jongenskamer voedde ze Cato, die nauwelijks dronk, terwijl vanaf de schoolfoto op het prikbord een klas vol montere tienjarigen haar aanstaarde.”

 
Sanneke van Hassel (Rotterdam, 4 september 1971)