Simon Carmiggelt, James Whitcomb Riley, Thomas Keneally, Dirkje Kuik, Miguel Delibes, Steven Erikson, Wilhelm Müller

De Nederlandse schrijver en dichter Simon Carmiggelt werd geboren op 7 oktober 1913 in Den Haag. Carmiggelt groeide op in zijn geboortestad. Zie ook mijn blog van 7 oktober 2006 en mijn blog van 7 oktober 2007.

 

Ongerust

 

„Tien uur ’s avonds. In het café was het eb. De bar werd zolang waargenomen door een beleefde Marokkaan die net genoeg Nederlands verstond om je geen arsenicum te geven als je pils vroeg. Er zaten twee ontheemde landgenoten van hem op de krukken, intens luisterend naar de Marokkaanse plaat die in de jukebox zit omdat hier veel gastarbeiders komen. Aan de capriolen van de zingende stem kon je horen hoe ver ze van huis waren.

Aan een tafeltje zat een oud echtpaar koffie te drinken. De man, die iets weg had van een verwoeste held, zei op gepijnigde toon: ‘Wat ’n herrie, hè?’

‘Ik hou wel van levendigheid,’ antwoordde de vrouw. ‘Ik wel. Nou ik eens.’

‘Ik heb altijd hard gewerkt,’ sprak de man mat.

‘Ja, ja…’

‘En ik móést veel in cafés komen voor de zaken.’

‘Ja – en voor de wijven,’ riep ze.

Een zware vrouw was ze, ééns begeerlijk geweest voor een gulzige natuur.

‘Geef mij nou maar eens een lekker likeurtje, daar heb ik nou eens trek in,’ zei ze. De man stond vermoeid op en ging, aan de bar, de Marokkaan duidelijk maken wat zij begeerde. Met veel wijzen op de flessen lukte het.

‘En mij nog een kop koffie,’ voegde hij er toonloos aan toe. Hij leek me uitgewoed, helemaal toe aan pantoffels en leugens. Toen hij terugliep naar het tafeltje, ging de deur open en kwam een veel jonger paar binnen. Begin veertig waren ze. De vrouw liep voorop, nogal snel. Ze was te goed gekleed voor deze kroeg. Een mooi, beweeglijk, wat doorlijnd gezicht had ze. Lachen kon ze wel, maar nu niet. Haar ogen stonden een beetje troebel.

‘Leuk is het hier,’ zei ze, op een kruk klimmend.

‘Vin je?’ vroeg de man omzichtig.

Hij was het er niet mee eens en bleef staan, met één arm leunend op de bar. Bezorgd keek hij naar haar. Hij zag eruit of hij de situatie doorgaans meester was. Maar deze niet.

De Marokkaan vervoerde het blad met het likeurtje en de kop koffie zó krampachtig dat omvallen onvermijdelijk leek. Maar het liep goed af want zijn voetenwerk was zeer soepel. Je hebt ook zulke kunstschaatseressen, die sierlijk over het ijs zweven, maar hun armen bewegen of ze de was ophangen.

‘Ik wil wel een sherrietje,’ zei de vrouw aan de bar.

‘Zou je ’t wel doen?’ vroeg hij. ‘We kunnen misschien beter naar huis gaan.’

Maar de Marokkaan had deze bestelling zonder ondertitels begrepen en zette het glas triomfantelijk voor haar neer.

‘En naar de tv kijken of zo iets?’ vroeg ze geïrriteerd. ‘Dat kan ik nu niet. Ik ben ongerust. Ik ben altijd ongerust als ze met Elly in die danstent is. ’t Soort kerels dat daar komt…’

‘Ach…,’ begon de man.

‘Een kind van veertien hoort daar niet,’ zei ze heftig.

Ze nam een grote slok.

‘Maar ze doet altijd wat ze belooft,’ antwoordde hij zacht, maar toch voor ieder hoorbaar. ‘Als ze zegt: “kwart over twaalf thuis,” dan is ze kwart over twaalf thuis. Ik heb haar geld voor een taxi gegeven. En ze weet dat ze op straat alléén moet lopen waar het licht is en waar mensen zijn. Niet op donkere grachten. Dat heeft ze me belóófd…’

Ze haalde haar schouders op, dronk het glas leeg en zei: ‘Nog een.’

De dikke vrouw aan het tafeltje stond op.

‘Wat ga je doen?’ vroeg de man.

‘Stukkie muziek maken,’ zei ze. ‘Ik hou van levendigheid. En als jij tóch niet praat…’

Ze liep naar de jukebox, deed er geld in en drukte zomaar op een knop.

‘Ik moet Fred nog even bellen over die vergadering, anders wordt het te laat,’ zei de jongeman aan de bar.

‘Doe ’t nou rustig, alsjeblieft. We moeten gewoon zijn, als ze thuiskomt. Gewoon.’

Hij liep naar de telefooncel achterin het café.

Uit de jukebox kwam nu de donkere stem van Cleo Laine. Ze zong ‘There’s something sad’, erg mooi en erg toepasselijk.

‘Vind je dat nou zo’n leuk moppie?’ vroeg de oude man.

‘’t Is muziek, niet?’ riep de vrouw. ‘Ik hou van levendigheid. Van die stilte word ik gek. Jij hebt vroeger genoeg levendigheid gehad.’

De vrouw aan de bar dronk het glas weer leeg en staarde in de spiegel. There’s something sad. Het lied overspoelde haar, als mist. De man nam een slok uit zijn kopje en zei: ‘De koffie is hier goed. Een lekker koppie koffie is wat waard.’

 

carmiggelt_kl

Simon Carmiggelt (7 oktober 1913 – 30 november 1987)

 

 

De Amerikaanse dichter en schrijver James Whitcomb Riley werd geboren op 7 oktober 1849 in Greenfield, Indiana. Zie ook mijn blog van 7 oktober 2006.

 

 

A Barefoot Boy

 

A barefoot boy! I mark him at his play —
For May is here once more, and so is he, —
His dusty trousers, rolled half to the knee,
And his bare ankles grimy, too, as they:
Cross-hatchings of the nettle, in array
Of feverish stripes, hint vividly to me
Of woody pathways winding endlessly
Along the creek, where even yesterday
He plunged his shrinking body — gasped and shook —
Yet called the water “warm,” with never lack
Of joy. And so, half enviously I look
Upon this graceless barefoot and his track, —
His toe stubbed — ay, his big toe-nail knocked back
Like unto the clasp of an old pocketbook.

 

 

 

A Noon Interval

 

A deep, delicious hush in earth and sky —
A gracious lull–since, from its wakening,
The morn has been a feverish, restless thing
In which the pulse of Summer ran too high
And riotous, as though its heart went nigh
To bursting with delights past uttering:
Now–as an o’erjoyed child may cease to sing
All falteringly at play, with drowsy eye
Draining the pictures of a fairy-tale
To brim his dreams with–there comes o’er the day
A loathful silence wherein all sounds fail
Like loitering sounds of some roundelay . . .
No wakeful effort longer may avail —
The wand waves,
and the dozer sinks away.

 

James-Whitcomb-Riley

James Whitcomb Riley (7 oktober1849 – 22 juli 1916)

 

De Australische schrijver Thomas Keneally werd geboren op 7 oktober 1935 in Sydney. Aanvankelijk studeerde hij voor priester, maar brak die opleiding af en studeerde rechten. In de jaren ’60 begon hij al met het schrijven van verhalen. De eerste bekende roman die hij schreef was “The Chant Of Jimmy Blacksmith” (1972), over rassendiscriminatie tegen de Aboriginals.

In 1982 schreef hij zijn meest bekende boek, namelijk “Schindler’s Ark”, over de jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog. Dit boek werd later succesvol verfilmd door Steven Spielberg onder de naam “Schindler’s List”.

 

Uit: Schindler’s Ark

 

“General Sigmund List”s 5 armored divisions, driving north from the Sudetenland, had taken the sweet south Polish jewel of Cracow from both flanks on September 6, 1939. And it was in their wake that Oskar Schindler entered the city which, for the next five years, would be his oyster. Though within the month he would show that he was disaffected from National Socialism, he could still see that Cracow, with its railroad junction and its as yet modest industries, would be a boomtown of the new regime. He wasn”t going to be a salesman anymore. Now he was going to be a tycoon.

It is not immediately easy to find in Oskar”s family”s history the origins of his impulse toward rescue. He was born on April 28, 1908, into the Austrian Empire of Franz Josef, into the hilly Moravian province of that ancient Austrian realm. His hometown was the industrial city of Zwittau, to which some commercial opening had brought the Schindler ancestors from Vienna at the beginning of the sixteenth century.

Herr Hans Schindler, Oskar”s father, approved of the imperial arrangement, considered himself culturally an Austrian, and spoke German at the table, on the telephone, in business, in moments of tenderness. Yet when in 1918 Herr Schindler and the members of his family found themselves citizens of the Czechoslovak republic of Masaryk and Benes, it did not seem to cause any fundamental distress to the father, and even less still to his ten-year-old son. The child Hitler, according to the man Hitler, was tormented even as a boy by the gulf between the mystical unity of Austria and Germany and their political separation. No such neurosis of disinheritance soured Oskar Schindler”s childhood. Czechoslovakia was such a bosky, unravished little dumpling of a republic that the German-speakers took their minority stature with some grace, even if the Depression and some minor governmental follies would later put a certain strain on the relationship. Zwittau, Oskar”s hometown, was a small, coal-dusted city in the southern reaches of the mountain range known as the Jeseniks. Its surrounding hills stood partly ravaged by industry and partly forested with larch and spruce and fir. Because of its community of German-speaking Sudetendeutschen, it maintained a German grammar school, which Oskar attended. There he took the Real-gymnasium Course which was meant to produce engineers—mining, mechanical, civil—to suit the area”s industrial landscape. Herr Schindler himself owned a farm-machinery plant, and Oskar”s education was a preparation for this inheritance.”

keneally

Thomas Keneally (Sydney, 7 oktober 1935)

 

De Nederlandse schrijfster en beeldend kunstenares Dirkje Kuik werd geboren in Utrecht op 7 oktober 1929. De in Utrecht wonende en werkende Dirkje werd geboren als William Diederich Kuik. In 1977 ging Kuik de voornaam Dirkje bezigen en in 1979 liet Kuik zich in een ziekenhuis in Londen opereren en ging sindsdien geheel door het leven als vrouw. Over haar operatie, haar belevenissen als genderdiasporapatiënt, zoals zij het noemde en hoe zij haar leven na de operatie weer oppakte schreef ze uitgebreid, met name in Huishoudboekje met rozijnen.

Kuik studeerde enige tijd aan de Rijksacademie voor beeldende kunst in Amsterdam, was kunstrecensent bij Het Parool en tekende voor Vrij Nederland. In 1960 richtte Kuik samen met Moesman en Van Maarseveen het grafisch gezelschap De Luis op. Deelnemende kunstenaars met uiteenlopende ideeën wisselden elkaar af gedurende twintig jaar.

Als graficus, illustrator en tekenaar legde ze zich toe op stadsgezichten, figuurvoorstellingen en portretten, daarnaast was ze schrijver en dichter. Als dichter debuteerde ze in 1969 met de bundel 45 Gedichten, nog onder de naam William D. Kuik. Het werk wordt gezien als belangrijke bijdrage tot de Nederlandse neoromantische stroming. Voor Utrechtse Notities uit 1969 ontving ze de Prozaprijs van de gemeente Amsterdam. De door Kuik zelf geïllustreerde feuilleton De held van het potspel uit 1974 werd bekroond met de Vijverbergprijs.

 

 

Geesten van stand

 

Geesten van stand wonen, men weet het,
gaarne onder een steen.
En niet alleen in het theehuis denkt men zo beminde,
de schorpioen, de grijze pissebed, de vaal gezinde
muis kan het u vertellen.
Vreemd volk, vriendelijk voor vrienden, vreselijk voor vijanden,
zegt toch ook het boek
met gekleurde houtgravure, kleur van broodjes
harde waterverf, turks het rood, berlijns het blauw
vervuld de kinderhand.

 

kuik_boyer

Dirkje Kuik (7 oktober 1929 – 18 maart 2008)

 

De Spaanse schrijver Miguel Delibes werd op 7 oktober 1920 in Valladolid geboren. Hij volgde o/a/ tekenonderwijs aan de Escuela de Artes y Oficios. In 1938 meldde hij zich als vrijwilliger bij de marine. Later studeerde hij economie en rechten en volgde hij ook nog een snelcursus journalistiek in Madrid.
In 1941 begon Miguel Delibes als tekenaar bij de krant “El norte de Castilla” In 1944 werd hij redacteur van diezelfde krant. Na banen bij een bank en als leraar werd hij vanaf 1945 als schrijver actief. In 1947 verscheen zijn eerste werk “La sombra del Ciprés es alargada” waar hij een jaar later de Premio Nadal voor ontving. 1962 verfilmde Ana Mariscal zijn roman El camino; dat was de start van meer films, gebaseerd op zijn werk. Delibes ontving o.a. de staatprijs voor Spaanse literatuur en de Cervantes prijs.

 

Uit:  Mein vergötterter Sohn Sisí  (Mi idolatrado hijo Sisí, vertaald door Lisa Grüneisen)

 

Das Unternehmen »Sanitärbedarf Cecilio Rubes« besaß 1917 drei große Schaufenste
r zur Straße hin, elektrische Beleuchtung, eine gute Heizung und einen geräumigen Verkaufsraum, randvoll mit Sanitärzubehör. Cecilio Rubes war 1917 ein erfahrener Händler, das, was man einen gewieften Geschäftsmann nennt, verbürgt durch eine jahrzehntelange Tradition. Als Kind hatte Cecilio Rubes nichts für die Geschäfte seines Vaters übrig gehabt; er hätte gerne mit der Familientradition gebrochen und einen Beruf ergriffen, der mehr Verstand und Unternehmungsgeist erforderte, doch Cecilio Rubes ließ die entscheidenden Jahre verstreichen, vielleicht, weil er nicht das war, was man unter einem intuitiven, tatkräftigen Menschen versteht, vielleicht, weil der Handel mit Sanitärwaren den Rubes unabänderlich im Blut lag.
Um sieben Uhr am Heiligabend 1917 waren die Lichter im Geschäft »Sanitärbedarf Cecilio Rubes« gelöscht, und die weiße Keramik strahlte im Halbdunkel – dem schwachen, grünlich schimmernden Gaslicht, das durch die drei großen Fenster von der Straße hereinfiel – die unwirkliche, erstarrte Reglosigkeit eines verlassenen Friedhofes aus.
Im hinteren Teil des Geschäfts befanden sich die Büros. In jenem von Valentín, dem Buchhalter, brannte Licht, und in diesem Augenblick sagte Cecilio Rubes, der mit den Daumen unter den Achselhöhlen dastand, stockend, so als kostete es ihn Mühe, den gewaltigen blonden Schnurrbart zu bewegen, um seiner Stimme Durchlaß zu verschaffen:
»Es ist so, Valentín. An Heiligabend bin ich sonst immer ein wenig milder gestimmt, aber heute … Nun, heute bin ich nicht milder gestimmt, sondern kälter als gewöhnlich. Etwas Merkwürdiges geht mit mir vor.«
Der Buchhalter, der über einer Kladde saß, war alt und hatte seine Lesebrille auf die Stirn geschoben. Er echote:
»…etwas Merkwürdiges geht mit mir vor … Auch Ihr Vater erforschte jede Weihnachten sein Gewissen und war besonders vertraulich an diesem Abend, Señor Rubes. Das ist so bei gutherzigen Menschen wie Ihnen und Ihrem Herrn Papa.«
Cecilio Rubes vollführte eine unbestimmte Geste mit seiner feisten, weichen, gepflegten Hand. Vielleicht war seine Geste Ausdruck eines unterschwelligen Überdrusses. Cecilio Rubes fragte:
»Glauben Sie, daß ein Mann von fünfunddreißig Jahren des Lebens so überdrüssig sein kann, daß er nicht mehr leben möchte?«
Der Buchhalter richtete sich auf. In seinem gleichmütigen Gesicht zeigte sich ein wenig Furcht; sein Bärtchen bebte leicht. Er antwortete:
»…nicht mehr leben möchte … Ich denke schon. Aber das trifft nicht auf Sie zu, Señor Rubes. Sie leiten eines der angesehensten Unternehmen der Stadt, und Sie haben eine wunderbare Frau und ein schönes Haus, das Leben meint es gut mit Ihnen.«

 

miguel-delibes

Miguel Delibes (Valladolid,  7 oktober 1920)

 

De Canadese schrijver, archeoloog, antropoloog Steven Erikson (pseudoniem van Steve Rune Lundin) werd geboren in Toronto op 7 oktober 1959. Hij groeide op in Winnipeg. Erikson is opgeleid tot antropoloog en archeoloog en tevens afgestudeerd aan de Iowa Writer’s Workshop.

Zijn eerste fantasieboek Gardens of the Moon (1999) is tevens het eerste boek van het “Malazan Book of the Fallen”. Het werk zal uiteindelijk uit tien delen bestaan. De boeken beschrijven vele personages en culturen. Erikson bedacht de Malazan wereld samen met Ian Cameron Esslemont.

 

Uit: Toll the Hounds

 

“Surrounded in a city of blue fire, she stood alone on the balcony. The sky’s darkness was pushed away, an unwelcome guest on this the first night of the Gedderone Fete. Throngs filled the streets of Darujhistan, happily riotous, good- natured in the calamity of one year’s ending and another’s beginning. The night air was humid and pungent with countless scents.

There had been banquets. There had been unveilings of eligible young men and maidens. Tables laden with exotic foods, ladies wrapped in silks, men and women in preposterous uniforms all glittering gilt – a city with no standing army bred a plethora of private militias and a chaotic proliferation of high ranks held, more or less exclusively, by the nobility.

Among the celebrations she had attended this evening, on the arm of her husband, she had not once seen a real officer of Darujhistan’s City Watch, not one genuine soldier with a dusty cloak- hem, with polished boots bearing scars, with a sword- grip of plain leather and a pommel gouged and burnished by wear. Yet she had seen, bound high on soft, well- fed arms, torcs in the manner of decorated soldiers among the Malazan army – soldiers from an empire that had, not so long ago, provided for Darujhistan mothers chilling threats to belligerent children. ‘Malazans, child! Skulking in the night to steal foolish children! To make you slaves for
their terrible Empress – yes! Here in this very city!’

But the torcs she had seen this night were not the plain bronze or faintly etched silver of genuine Malazan decorations and signi.ers of rank, such as appeared like relics from some long- dead cult in the city’s market stalls. No, these had been gold, studded with gems, the blue of sapphire being the commonest hue even among the coloured glass, blue like the blue .re for which the city was famous, blue to proclaim some great and brave service to Darujhistan itself.

Her fingers had pressed upon one such torc, there on her husband’s arm, although there was real muscle beneath it, a hardness to match the contemptuous look in his eyes as he surveyed the clusters of nobility in the vast humming hall, with the proprietary air he had acquired since attaining the Council. The contempt had been there long before and if anything had grown since his latest and most triumphant victory.”

 

eriksonsnovels

Steven Erikson (Toronto, 7 oktober 1959)

 

De Duitse, romantische dichter Wilhelm Müller werd geboren op 7 oktober 1794 in Dessau. Zie ook mijn blog van 7 oktober 2006.

 

Wanderschaft

 

Das Wandern ist des Müllers Lust,
Das Wandern!
Das muß ein schlechter Müller sein,
Dem niemals fiel das Wandern ein,
Das Wandern.

Vom Wasser haben wir’s gelernt,
Vom Wasser!
Das hat nicht Rast bei Tag und Nacht,
Ist stets auf Wanderschaft bedacht,
Das Wasser.

Das sehn wir auch den Rädern ab,
Den Rädern!
Die gar nicht gerne stille stehn,
Die sich mein Tag nicht müde drehn,
Die Räder.

Die Steine selbst, so schwer sie sind,
Die Steine!
Sie tanzen mit den muntern Reihn
Und wollen gar noch schneller sein,
Die Steine.

O Wandern, Wandern, meine Lust,
O Wandern!
Herr Meister und Frau Meisterin,
Laßt mich in Frieden weiter ziehn
Und wandern.

 

muller

Wilhelm Müller (7 oktober 1794 – Dessau, 1 oktober 1827)