Willem Elsschot, Robert Browning, Rabindranath Tagore, Archibald MacLeish, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Stanisław Przybyszewski, Joseph Joubert, Volker Braun


De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot  werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007.

 

Uit: Kaas

 

“Ik heb de heele week druk gezocht naar een tweedehandsbureau en dito schrijfmachine. En ik verzeker je dat het afloopen van al die uitdragerswinkels in de oude stad geen plezierig werk is.

Het staat er gewoonlijk zoo vol dat ik van op de straat onmogelijk kan onderscheiden of zij in voorraad hebben wat ik zoek en ik ben dus wel gedwongen binnen te gaan om het te vragen. Tegen die kleine moeite zie ik niet op, maar ik durf geen winkel verlaten zonder iets gekocht te hebben, en geen café zonder iets te hebben gedronken.

Zoo heb ik dan in ’t begin een karaf, een zakmes en een gipsen Sint Jozef gekocht. Het zakmes kan ik gebruiken, al ben ik er een beetje vies van, en de karaf heb ik medegenomen naar huis, waar ze opzien gebaard heeft. Het Sint Jozefbeeld heb ik een paar straten verder, toen er niemand te zien was, op een vensterbank gezet en heb mij dan uit de voeten gemaakt. Want na die karaf heb ik gezworen niets meer mede naar huis te brengen en ik kon toch niet blijven rondloopen met dat gipsen beeld.

Nu echter blijf ik in de winkeldeur staan en vraag van daar uit of zij geen bureau-ministre en een schrijfmachine te koop hebben. Zoo lang ik de deurknop vasthoud sta ik eigenlijk niet in den winkel en heb dus geen moreele verplichting, want van dat koopen heb ik genoeg. Maar als de deur niet dicht is blijft de bel rinkelen en als dat te lang duurt sta je daar als een dief die nadenkt of hij zijn slag zal slaan of niet.

Daar komt dan nog bij dat ik nooit heelemaal gerust door de stad loop. Hamer heeft mijn certificaat wel, maar iemand die ernstig ziek is zit thuis en loopt de winkels niet af. Ik vrees altijd menschen van de General Marine te ontmoeten, want ik weet niet hoe een echte zenuwlijder doet. Als ik me laat neervallen dan gaan ze mij water in ’t gezicht gieten, doen mij vliegende geest opsnuiven of brengen mij binnen bij een dokter of bij een apotheker die verklaart dat ik komedie speel. Neen, daar bedank ik voor. ’t Is beter dat ze mij niet zien. Dus kijk ik goed rond en houd mij gereed om rechtsomkeer te maken of een zijstraat in te slaan. Alles wel beschouwd is het wenschelijk dat mijn heele afwezigheid haar beslag krijgt zonder dat er te veel over gekletst wordt.

Ik zou anders wel eens willen weten hoe ’t op de Werf marcheert.

’t Is nu kwart over negen. Ik weet dat mijn vier medecorrespondenten op dit oogenblik met hun kuiten tegen de pijp van de verwarming staan, ieder voor zijn schrijfmachine, als kanonniers voor hun stukken. Een van de vier vertelt een mop. Ja, dat eerste half uur was gezellig. Hamer heeft zijn grootboek opengeslagen zonder zich eerst te warmen en de juffrouw van de telefoon strijkt lichtjes over haar blonde haar, dat pas voor mijn heengaan permanent gegolfd was. Het geratel van de pneumatische klinkhamers dringt van op de werf tot in onze zaal door en buiten rijdt voor de vensters onze drukke dwerg-locomotief voorbij. Wij draaien onze vijf hoofden om en door ’t venster groeten wij den ouden Piet met zijn blauwen kiel en zijn zakdoek om den hals, die haar zoo rustig voert als een huurkoetsier zijn oude knol. Bij wijze van wedergroet doet hij even zijn stoomfluit gaan. En ginder ver laat onze hooge schoorsteen zijn zwarten wimpel fladderen.

Zoo staan zij daar nu, die sufferds, terwijl ik doende ben mij een weg te banen in het oerwoud van de businesswereld.

Die zoekt, die vindt, dat heb ik zoo pas ondervonden. Want eindelijk heb ik een geschikt bureau ontdekt, met slechts een paar kleine motgaatjes in het groene kleed. Het kost drie honderd frank en al is het niet nieuw, toch zal het even goed dienst doen als een van twee duizend. Mijn vrouw had dus gelijk. Maar met dat al is er weder een heele week zoek en mijn kaas wacht met ongeduld op ’t ontsluiten van den kelder.

Het probleem van de schrijfmachine heeft ook zijn beslag gekregen. Ik heb ontdekt dat die gehuurd kunnen worden en morgen staat er een thuis waarmede ik vertrouwd ben, namelijk een zustermachine van de Underwood waarop ik dertig jaren lang mijn brood heb verdiend.

Verleden Woensdag is de verkoopcyclus ingezet en wel bij Van Schoonbeke, die ’t zelf prettig vindt dat het zoo goed marcheert”.

 

 

 

 

 

willemelsschot
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

 

 

 

 

 

De Engelse dichter en schrijver Robert Browning werd geboren op 7 mei 1812 in Londen. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007.

 

 

Never The Time And The Place

 

Never the time and the place
And the loved one all together!
This path–how soft to pace!
This May — what magic weather!
Where is the loved one’s face?
In a dream that loved one’s face meets mine,
But the house is narrow, the place is bleak
Where, outside, rain and wind combine
With a furtive ear, if I strive to speak,
With a hostile eye at my flushing cheek,
With a malice that marks each word, each sign!
O enemy sly and serpentine,
Uncoil thee from the waking man!
Do I hold the Past
Thus firm and fast
Yet doubt if the Future hold I can?
This path so soft to pace shall lead
Thro’ the magic of May to herself indeed!
Or narrow if needs the house must be,
Outside are the storms and strangers: we
Oh, close, safe, warm sleep I and she, —
I and she!

 

 

 

My Star

 

All, that I know
Of a certain star
Is, it can throw
(Like the angled spar)
Now a dart of red,
Now a dart of blue
Till my friends have said
They would fain see, too,
My star that dartles the red and the blue!
Then it stops like a bird; like a flower, hangs furled:
They must solace themselves with the Saturn above it.
What matter to me if their star is a world?
Mine has opened its soul to me; therefore I love it.

 

 

 

 

You’ll Love Me Yet

 

You’ll love me yet!—and I can tarry
Your love’s protracted growing:
June reared that bunch of flowers you carry
From seeds of April’s sowing.

I plant a heartful now: some seed
At least is sure to strike,
And yield—what you’ll not pluck indeed,
Not love, but, may be, like!

You’ll look at least on love’s remains,
A grave’s one violet:
Your look?—that pays a thousand pains.
What’s death?—You’ll love me yet!

 

 

 

 

 

robert-browning-portrait
Robert Browning
(7 mei 1812 – 12 december 1889)

 

 

 

 

 

De Bengaalse dichter en schrijver Rabindranath Tagore werd op 7 mei 1861 in Calcutta (tegenwoordig: Kolkata) geboren. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007.

 

THE WATER IS SILENT

 

The fish in the water is silent,

the animal on the earth is noisy,

the bird in the air is singing.

But man has in him the silence of the sea,

the noise of the earth

and the music of the air.

 

 

 

 

Waarom, daarom

 

Waarom gaat de lamp uit?
Ik bescherm hem met mijn jas
om hem af te schermen tegen de storm.
Daarom gaat de lamp uit.

Waarom verwelkt de bloem?
Ik druk haar aan mijn borst
in angstige liefde.
Daarom verwelkt de bloem.

Waarom droogt de stroom op?
Ik heb een dam gebouwd,
om het water voor mijzelf te hebben.
Daarom droogt de stroom uit.

Waarom breekt de snaar van de harp?
Ik probeer haar een toon te ontwringen
die niet bij haar past.
Daarom breekt de snaar van de harp.

De begeerte naar de vrucht mist de bloem

 

 

 

 

Tagore
Rabindranath Tagore (7 mei 1861 – 7 augustus 1941)

 

 

 

 

 

 

 

De Amerikaanse dichter en politicus Archibald MacLeish werd geboren op 7 mei 1892 in Glencoe, Illinois. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007.

 

 

Poem in Prose

 

This poem is for my wife.
I have made it plainly and honestly:
The mark is on it
Like the burl on the knife.

I have not made it for praise.
She has no more need for praise
Than summer has
Or the bright days.

In all that becomes a woman
Her words and her ways are beautiful:
Love’s lovely duty,
the well-swept room.

Wherever she is there is sun
And time and a sweet air:
Peace is there,
Work done.

There are always curtains and flowers
And candles and baked bread
And a cloth spread
And a clean house.

Her voice when she sings is a voice
At dawn by a freshening spring
Where the wave leaps in the wind
And rejoices.

Wherever she is it is now.
It is here where the apples are:
Here in the stars,
In the quick hour.

The greatest and richest good,
My own life to live in,
This she has given me —

If giver could.

 

 

 

 

Ars Poetica

 

A poem should be palpable and mute
As a globed fruit

Dumb
As old medallions to the thumb

Silent as the sleeve-worn stone
Of casement ledges where the moss has grown –

A poem should be wordless
As the flight of birds

A poem should be motionless in time
As the moon climbs

Leaving, as the moon releases
Twig by twig the night-entangled trees,

Leaving, as the moon behind the winter leaves,
Memory by memory the mind –

A poem should be motionless in time
As the moon climbs

A poem should be equal to:
Not true

For all the history of grief
An empty doorway and a maple leaf

For love
The leaning grasses and two lights above the sea –

A poem should not mean
But be

 

 

 

 

macleish
Archibald MacLeish (7 mei 1892 – 20 april 1982)

 

 

 

 

 

De Spaanse schrijfster Almudena Grandes Hernández werd geboren op 7 mei 1960 in Madrid. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007.

 

Uit: Die wechselnden Winde Vertaald door Petra Strien)

 

Als die Olmedos zu ihrem neuen Haus kamen, blies der Ostwind. Er blähte die Markisen, riss sie aus ihrem Aluminiumgestänge hoch, ließ sie wieder in sich zusammensacken, um sie sogleich erneut aufzublasen. Das unablässige Wallen klang dumpf und schwer wie der Flügelschlag eines Schwarms großer Vögel. Sobald der Wind einen Augenblick abflaute, war hier und da das Quietschen von rostigem Metall zu hören. Die Nachbarn holten eilig an ihren Häusern die identisch grünen Markisen ein. Juan Olmedo deutete das Kurbelgeräusch der Eisenstangen in den Ösen auf Anhieb richtig und dachte: Pech gehabt. Der Gegensatz zwischen dem blitzblauen Himmel, der sich wie ein Ballon aus Licht über den Fassaden der identisch weißen Häuser wölbte, und der Schroffheit dieses peitschenden Windes verwunderte ihn.

 

 

 

almudena
Almudena Grandes (Madrid, 7 mei 1960 )

 

 

 

 

De Duitse schrijver Christoph Marzi werd geboren op 7 mei 1970 in Mayen. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007.

 

Uit: Adagio für eine Trümmerwelt

 

Vratnos Versteck befindet sich in einem modrigen Keller. Mit angewinkelten Beinen hockt er auf einer löchrigen Matratze und könnte ebenso gut tot sein. Es würde keinen Unterschied machen. Nicht für ihn. Vratno ist fünfundzwanzig. doch das ist ohne Bedeutung. Seitdem sich die Welt weitergedreht hat, ist nichts mehr von Bedeutung.

In den Straßen liegen blu
tig zerfetzte Körper, Schreie und Detonationen zerschneiden die heiße Luft. Feuer knistern in den Ruinen. Wie das Land, so sind auch die Menschen gesichtslos geworden. Die Orientierungslosigkeit ist überall. Wie der Haß.

Im Keller schließt Vratno die Augen.

Die Bilder bleiben.

Vratnos Hände halten eine alte Klarinette und drücken sie an den ausgemergelten Körper. Die Klarinette ist das einzige, das ihm die alte Welt gelassen hat. Das glatte Holz ist warm und beschwört Erinnerungen herauf.

Die Musikschule in Zagreb zu besuchen ist Vratnos innigster Wunsch gewesen. Damals, bevor sich die Welt weitergedreht hat. Wenn er die Augen schließt, dann verschwinden der Keller und die Geräusche von draußen, dann sieht sich Vratno inmitten all der anderen Musiker die Welt mit leichten, sanften Klängen verzaubern. Da sind der Applaus und die andächtigen, bewegten, bewundernden Blicke der Zuhörer.

Nie wieder will er die Augen öffnen müssen.

 

 

 

 

Marzi
Christoph Marzi (Mayen, 7 mei 1970)

 

 

 

 

 

 

De Poolse dichter en schrijver Stanisław Przybyszewski werd geboren op 7 mei 1868 in Łojewo. Zie ook mijn blog van 7 mei 2007.

 

Vigilien IX (Fragment)

Und nun still, so still, daß jeder Ton in der Luft hängen bleibt, daß jeder Lichtstrahl in der Atmosphäre taub wird.

Kein Ton und kein Licht …

Ich liege da, so weich gebettet, so still um mich herum, so weich und still.

Und dieses melancholische Dunkel, dieses lustmüde, kranke Dunkel mit den fieberheißen, pochenden Schläfen.

Die Rosen ganz welk. Wie sie zittern in dem düstern Flor des Dunkels, und in den Urnen ihrer Kelche ruht der Tod, und die Blätter fallen ab wie Töne einer berührten Saite …

Und wieder seh ich dich wie einst, in deiner nackten Gliederpracht; doch du bist mir fern, und ich sehe dich an mit dem kalten Blick gestillter Brünste.

Mein großes Auge, die Weltensonne, hat dich aus der Dunkelheit herausgehoben. Mein kosmischer Wille hat in dir die Ewigkeit besucht. Du warst das lächerliche Spielzeug, das unter meinen Händen zum Fetisch, zum heiligen Idol wurde. Ich habe in dir die Lüste geweckt und dir ewig neue Reize angedichtet – doch jetzt ist mein Blick für dich erloschen, nicht mehr schlägt das Herz in den Rhythmen deiner Lust.

Nein, nein!

Du nicht, mit deines Leibes lockenden Lüsten.

Du nicht, mit deines Schoßes tierischer Brut.

Dich brauch ich nicht, und gleichgültig ist mir mein blonder Knabe, dies lächerliche Stück Unsterblichkeit …

Doch Du in mir, Du meines Hirnes ewige Gefährtin, Du meines Herzens uferlose Macht –

Du nur, Du zerlegt in tausend Flächen, Du zerstäubt in tausende Stäubchen Duftreiz –

Du in Milliarden Lichtfunken –

Du, zersiebt, zerflockt, zerfasert in tausend Stimmungen, in tausend träufelnde Gefühle –

Du, die Abendröte über dem herbstlichen Feld –

Du, der mystische Reiz der Religionen, Du warst und bist meine Unsterblichkeit:

Du meine große, heilige Kunst!

Verschwunden ist mir deines Leibes Pracht und vergessen; doch Du in Mir bist der Aufgang einer neuen Welt. Neue Instinkte habe ich geschaffen, tausend schlummernde Organe zum Genuß erweckt, tausend neue Verbindungen in hundert Gehirnen gestiftet, und das alles seh’ ich zeugen fort und fort, und das alles seh ich sich durch kommende Geschlechter mehren, und sehe neue Kulturen wachsen, und feinere Zuchtwahl seh ich tätig – in die Unendlichkeit des Menschengeschlechtes lebe Ich durch Dich …

 

 

 

 

przybys2
Stanisław Przybyszewski (7 mei 1868 – 23 november 1927)

 

 

 

 

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 7 mei 2007.

 
De Franse schrijver en essayist
Joseph Joubert werd geboren in Montignac op 7 mei 1754.

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden.