Willem Elsschot, Volker Braun

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Villa des Roses

“Toch had de waarschuwing, welke in de tijdelijke afwezigheid van de deken harer kostgangers opgesloten lag, een zekere wrok bij madame Brulot achtergelaten, en daar zij nu begreep dat men met de oude nergens goedkoper terecht kon dan in de Villa des Roses, liet zij nooit na, wanneer het haar bij het armbestuur niet voor de wind ging, madame Gendron schamper te vragen ‘of zij soms niet weer van plan was weg te lopen’. Bij de eerste oogopslag zag madame Gendron eruit als een nette, bejaarde dame, doch bij nadere beschouwing werd zij wel degelijk een heel, heel oude vrouw. Zij was lang van gestalte en hield zich vervaarlijk recht, want zij was nu eenmaal te stijf om nog krom te kunnen groeien. Veel vlees zat er niet meer aan, en haar handen beefden zó, dat zij met een stuk brood wel eens bij een van haar oren terechtkwam, als zij het in haar mond wilde steken. Zij kon nog zonder iemands hulp de trap afkomen, wanneer gebeld werd voor het eten, als zij maar eenmaal de leuning goed beethad. Toch stak de heer Brulot haar wel eens een hand toe, en leidde hij haar zelfs aan de arm de feestzaal binnen tot op haar plaats aan de gemeenschappelijke tafel. ‘Men moet galant zijn voor dames’ beweerde hij dan. Maar vooral wanneer zij sprak kreeg men een indruk van ontzaglijke ouderdom. Schor was haar stem niet; zij scheen veeleer de intonatie te hebben weergevonden, waarmede zij als kind haar lessen van vaderlandse geschiedenis moet opgezegd hebben. Zij sprak op één toon, geraakte soms van de wijs en gebruikte zinswendingen uit het verleden. Zij liep met behoedzame stap, als vertrouwde zij de grond niet goed, en zeker zou zij de kostgangers door haar plotselinge verschijning dikwijls hebben gestoord of doen schrikken, indien zij niet voortdurend een zacht kuchen had uitgestoten, waardoor zij haar nadering aankondigde, zoals weleer pestlijders deden die bellen moesten wanneer zij de straat opliepen. In de prijs van achttien franc was begrepen dat madame Gendron elke dag gewassen, gekamd en grondig schoongemaakt moest worden. Met dit werk waren de dienstmeisjes belast, die er een pretje van maakten en het wassen tot tweemaal in de week hadden teruggebracht. Er huisde op de kamer van madame Gendron een leger wandluizen, die zich, wonderlijk genoeg, niet verder door de Villa verspreidden. Iedere zaterdag werd op het ongedierte jacht gemaakt, maar het was een hopeloze strijd, die men tóch niet dorst op te geven, omdat de lokalisering van het kwaad aan de wekelijkse slachting werd toegeschreven.”

 

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook alle tags voor Volker Braun op dit blog.

 

Gesprek in de tuin van de baas

Niet dat het ons aan woorden ontbreekt –
Ze komen onze strot uit

Nou nou, zei hij
En stond al met één been op de trap

Maar ze klinken opgeblazen
Brijig, redactionele knoedels.
Je vormt je nog een idee
Van waar het om ging
En verzuipt al lang in de schulden
Aan de onderhandelingstafel, als het plan wordt bij gesteld.

Klassenstrijd – o vloekwoord
Geen boter bij de vis.

Kom ter zake, vriend

Jazeker, maar natuurlijk, graag
Nemen wij nog

Met beide handen het initiatief
En slepen er het levenspeil
Met de haren bij. Maar waarom
Rafelt het bewustzijn uit
In Neulobeda? Infectieverlangen
Op het erekleed, roestige souvenirs
Van de toekomst.
Het socialisme, nog slechts een metafoor
Maar waarvan?

 

Vertaald door Ab Bertholet

 

Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn blog van 7 mei 2020 en eveneens mijn blog van 7 mei 2019 en ook mijn blog van 7 mei 2018 en ook mijn blog van 7 mei 2017 deel 2.

Willem Elsschot, Volker Braun

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

 

Spijt

Dat in gemelijke grillen
ik mijn dagen kon verspillen,
dat ik haar voorbijgegaan
of een steen daar had gestaan,

dat ik heel mijn zondig leven
heb gekregen zonder geven,
dat mij alles heeft gesmaakt,
dat ik niets heb uitgebraakt,

dat ik niet kan herbeginnen
haar te dienen, haar te minnen
dat zij heen is en voorbij,
bitter, bitter grieft het mij.

Maar de jaren zijn verstreken
en de kansen zijn verkeken.
Moest die kist weer opengaan
geen stuk vlees zat er nog aan.

Priesters zalven en beloven,
maar ik kan het niet geloven.
Neen, er is geen wenden aan:
als wij dood zijn is ’t gedaan.

Ja, gedaan. Wat helpt mijn klagen?
Wat mijn roepen, wat mijn vragen?
Wat ik bulder, wat ik zweer?
De echo zendt mij alles weer.

Gij die later wordt geboren,
wil naar wijze woorden horen:
pak die beide handen beet,
dien het wijf dat moeder heet.

 

BIJ HET DOODSBED VAN EEN KIND

De aarde is niet uit haar baan gedreven
toen uw hartje stil bleef staan,
de sterren zijn niet uitgegaan
en ’t huis is overeind gebleven.

Maar al ’t geklaag en dof gesnik,
zelfs onder ’t troostend koffiedrinken,
het kon uw stem niet op doen klinken,
noch licht ontsteken in uw blik.

Gij zult wel nimmermeer ontwaken,
want gij bleef roerloos toen de trap
zo kraakte bij de stille stap
des mans, die kwam om toe te maken.

Zie, lieve mensen, ’t is volbracht,
Wat gaan wij doen? Wij konden bidden,
dan blijf ik nog wat in uw midden,
gij krijgt toch wel geen slaap vannacht.

En heeft een uwer een ervaren
en hooggeleerd en vruchtbaar brein:
hij zegge mij of ’t waar kan zijn
dat haar de wormen zullen sparen.

 

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook alle tags voor Volker Braun op dit blog.

 

Overgave

Zoals de zomer eraan komt!
De avonden zijn warm en lang.
Ik ben heel kalm. We zitten in de bosjes
Spreken ons uit ons zelf uit.
In zijn gedachten plotseling
Vind ik de mijne.

De weilanden liggen in hun geur
Die stroomt door ons heen.
De bomen staan in vreemde groepen
Als geliefden. Ze worden heel donker.
Ik kus hem, hij kust me van voet tot voorhoofd
Mijn hele lichaam
Neem ik nu in.

Heel de natuur
Is met hetzelfde bezig.
Dat te denken is mooi
Ik geef mezelf aan hem
En ben nog steeds van mezelf. Naar mijn zin
Gaat nu mijn dag.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn blog van 7 mei 2020 en eveneens mijn blog van 7 mei 2019 en ook mijn blog van 7 mei 2018 en ook mijn blog van 7 mei 2017 deel 2.

Willem Elsschot, Volker Braun

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Kaas

“Dien avond had ik tot middernacht kaart gespeeld in de Drie Koningen en een viertal Pale-Ales gedronken, zoodat ik in de beste conditie was om den heelen nacht in éénen adem door te slapen.
Ik probeerde mij zoo stil mogelijk uit te kleeden, want mijn vrouw sliep al lang en ik houd niet van dat gezanik.
Toen ik echter op één been ging staan om mijn eerste kous uit te tekken, viel ik tegen de nachttafel aan en schoot zij wakker.
– Schaam je,’ begon het.
En daarop klonk de straatbel door ons stille huis, zoodat mijn vrouw rechtop ging zitten.
’s Nachts is zoo’n bel plechtig.
Wij wachtten beiden tot het gegalm in de trapzaal weggestorven was, ik met kloppend hart en met mijn rechtervoet in mijn handen.
– Wat mag dat zijn?’ fluisterde zij. ‘Kijk eens door het venster, je bent tòch nog maar half uitgekleed.’
Gewoonlijk liep het zoo niet af, maar die bel had haar den adem afgesneden.
– Als je nu niet dadelijk gaat kijken, dan ga ik zelf,’ dreigde zij.
Maar ik wist wat het was. Wat kòn het anders zijn?
Buiten zag ik voor onze deur een schaduw staan die riep dat hij Oscar was en mij verzocht direkt mee te gaan naar moeder. Oscar is een van mijn zwagers, een man die onmisbaar is bij dergelijke gelegenheden.
Ik zei aan mijn vrouw waar het om ging, trok mijn kleeren weer aan en ging de deur openmaken.
– ’t Is voor vannacht,’ garandeerde mijn zwager. ‘De doodstrijd is begonnen. En sla een sjaal om, want het is koud.’
Ik gehoorzaamde en ging met hem mede.
Buiten was het stil en helder en wij stapten flink door als twee die zich naar eenig nachtwerk spoedden.
Bij het huis gekomen stak ik machinaal de hand naar de bel uit, maar Oscar hield mij tegen, vroeg of ik mal was en deed de brievenbus zachtjes kleppen.
Wij werden door mijn nichtje opengedaan, een dochter van Oscar. Onhoorbaar deed zij de deur achter ons dicht en zei dat ik maar naar boven moest gaan, wat ik dan ook deed, achter Oscar aan. Mijn hoed had ik afgenomen, wat anders thuis bij moeder mijn gewoonte niet was.”

 

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook alle tags voor Volker Braun op dit blog.

 

Gewekt uit de dogmatische sluimer

Heb je de nacht goed besteed – Ik oefende
In afwachting. – Van wie? – Ken jij ook
De zoete pijn: houden van de onbekende? –
De onbekende daad? – Hoe? – Waar heb je het over? –
De aderen barstten bijna in mijn vlees.
Wat ben ik ‘t beu om het San Marcoplein over te steken. –
Je droomt, nietwaar, je droomt met noodzakelijk gevolg. –
En over de straten waait de transparantie.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn blog van 7 mei 2019 en ook mijn blog van 7 mei 2018 en ook mijn blog van 7 mei 2017 deel 2.

Marjolijn van Heemstra, Willem Elsschot, Almudena Grandes, Peter Carey, Robert Browning

 

Dolce far niente

 

 
Slaaploze nacht door Nikolaj Romadin, z.j.

 

Slaapdagboek

Slaapadvies 1 tot en met 5:
Verwijder wekkers.
Maak de avond rond en elke handeling een bocht op weg naar slaap.
Creëer gewoontes, simpel als een glas water.
Draag een pyjama om het lijf te overtuigen van de nacht.
Denk als je wakker ligt niet: ik lig wakker. Denk: ik lig en dat is het begin van slapen.

Maar dit begin ligt gekanteld, vier poten en de blik omhoog, als een schaap niet in staat zichzelf te draaien. De nacht heeft in- en uitgeademd, op de wekker die ik wegdeed hebben de wijzers zestiggraden afgelegd, gradaties donker trokken door de kamer tot nu, de meest doorlaatbare, nautische schemer: al urenlang verandert alles, maar niet dit begin — of hoe moet ik het noemen? Een zeef tussen binnen en buiten. Het wiegen van een tak in en uit de schaduw. Dit schommelend in tweeën liggen: half verdwenen, half aanwezig.

Slaapadvies 6: De pijnappelklier, de pit in de hersens die donker meet en doet versuffen kan gebaat zijn met een dosis extra melatonine.

In afwachting van de werking google ik de klier, de pit. De zetel van de ziel, schrijft Descartes, ter grootte van een erwt. Een kogelrond vissenoog dat open en glazig mijn brein verkent; schaamte, klein conflict, wie te bellen, wat te zeggen, wat recht moet, ongedaan gemaakt, het overzichtelijk leed dat leven heet en zich ’s nachts tot rozenkrans rijgt. Het oog schiet erlangs, kraal voor kraal, razendsnel, een waanzinnige erwt, een neurotische non in gebed. Als dit een zetel is, dan een wankele, mijn ziel tot wandelen gedoemd.

Slaapadvies 7: Een bed is groter dan een bed. Het is het hele huis dat je toedekt, inclusief zijn mensen. Ken het ritme van wie naast je ligt.

Maar ik vind geen ritme of het moet het ritme zijn van een ruïne, een langzaam overwoekerd worden. Van zijn lichaam losgeknoopt ligt wie naast mij ligt geduldig te vergaan tot open plek. Wie weet waar hij nu wakker is, met wie zijn geest versmelt. In zijn adem hoor ik geroezemoes van nachtelijk bezoek terwijl ik gesloten op de veren lig.

Slaapadvies 8 tot en met 31:
Vermijd licht. Verduister. Oefen.
Eet bananen. Eet geen fruit.
Zoek het licht op. Drink warme melk.
Kies een houding waarin slaap je overvalt.
Sta op. Val af. Open ramen.
Trek sokken aan. Sokken uit. Vermijd melk. Adem. Handen naast je.
Pieker niet. Lees. Wandel. Lig stil.
Praat. Tel. Vergeet.
Onthaal de slaap.

Achter me een trage voetstap, een paard, in het laatste donker opgedoemd, dat mij volgt, het hoofd een zware engel in mijn nek. Ik verberg me in de manen, val uit mijn wervels, gered. Ik aai, klop, juich maar vergeet het paard te voeren, het loopt doodkalm van mij weg.

Slaapadvies 32:
Becijfer, om grip te krijgen, je slaap van een tot tien.
De laatste tram.
Een dronken galm.
De hese stem van het meisje bij de buren op tv.
Negen, acht.
Het rolluik van de avondwinkel. Zeven.
Laag voor laag afgepeld. Zes, vijf vier, tot dit bangste dier

 

 
Marjolijn van Heemstra (Amsterdam, 10 februari 1981)
Amsterdam bij nacht

 

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Villa des Roses

‘Pension de famille de premier ord re’ was wel een beetje overdreven. Wat het ‘confort moderne’ betreft, dat bestond voornamelijk hierin, dat men dadelijk een huissleutel kreeg en dus ook bij nacht vrij gaan en komen kon zonder iemand te moeten opbellen. Elektrische verlichting en een badgelegenheid daarentegen, hield men er niet op na. Werd er al eens naar gevraagd door een nieuweling die zich na een week of zo onrein begon te gevoelen, of door een die er alles van weten wilde voor hij begon, dan maakte madame Brulot hem duidelijk dat zij van beide nieuwigheden afgezien had wegens het daaraan verbonden gevaar. Het afbranden van de Bazar de la Charité, waarbij een paar honderd mensen het leven verloren, was volgens madame Brulot veroorzaakt door kortsluiting in de elektrische geleiding, en schuin over de Villa was er eens een deurwaarder van nog geen veertig jaar in zijn bad gestikt, zonder dat de buren ook maar één kreet vernomen hadden. Door `déjeuners et diners au cachet’ werd bedoeld dat men ook ’s middags of ’s avonds kon komen eten zonder dat men in de Villa zijn intrek behoefde te nemen, waardoor het aantal monden nogal afwisselde. Het ‘English spoken’ dagtekende uit een tijd toen er onder de kostgangers der Villa een heer was, die in Londen had gewoond en daarom opsneed met zijn Engels. Nog steeds kende madame Brulot een woord of vijf zoals yes, no, money, room en dinner. Laat ons Caesar geven wat hem toekomt. Het dient ter ere van madame Brulot gezegd dat het eten, een paar artikelen van ondergeschikt belang en dan die eieren terzijde gelaten. heus zo slecht niet was. De grondstoffen kocht zij in eigen persoon en het toebereiden ervan werd overgelaten aan de zorgen van een keukenmeid. bijgestaan door een kamermeisje, dat gewoonlijk ook net iets van koken afwist. De spijzen. althans die welke genuttigd werden op de twee grote gemeenschappelijke maaltijden. welke respectievelijk ’s middags om twaalf en ’s avoinds om zeven uur aanvingen, waren voor alle kostgangers dezelfde. Maar toch werden zeer uiteenlopende prijzen betaald. Hierop hadden verscheidene factoren een meer of minder overwegende invloed, en wel in de eerste plaats de grootte, ligging en meubilering der kamer welke men betrok, de hoeveelheid voedsel welke men gebruikte, de financiele reputatie van het land waar men vandaan kwam (Amerikanen bijvoorbeeld betaalden in de regel meer dan Polen of Armeniers) eindelijk de gezondheid en de ouderdom der kostgangers in verband met de meer of mindere last door ieder van hen veroorzaakt. Men werd dan ook nooit anders dan op proef aangenomen, hetzij voor een week, hetzij voor een maand, al naar gelang van de indruk die men hij het eerste onderhoud op madame Brulot maakte, waarbij ook rekening gehouden werd met het gewicht en de kubiekinhoud van het meegebrachte reisgoed. Dit laatste was echter hij de beoordeling gaandeweg minder overwegend geworden, sedert madame Brulot allertreurigste ondervindingen opgedaan had met een paar reusachtige koffers. Madame Brulot beoordeelde haar nieuwelingen nog dikwijls zeer verkeerd, al had zij tijd genoeg gehad om zich in de loop der jaren te volmaken in een studie, welke toch rechtstreeks tot haar vak behoorde. Zo kon zij zich niet geheel losmaken an het vooroordeel, dat dikke mensen altijd veel en magere gewoonlijk weinig spijs en drank gebruiken, zonder te bedenken dat zwaarlijvigen dikwijls matigheid moeten betrachten, terwijl magere kerels vaak met een lintworm rondlopen, wat natuurlijk een ramp is voor een kosthuis.”

 


Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)
Cover DVD

 

De Spaanse schrijfster Almudena Grandes Hernández werd geboren op 7 mei 1960 in Madrid. Zie ook alle tags voor Almudena Grandes op dit blog.

Uit: De vijand van mijn vader (Vertaald door Mia Buursma)

“Dat was waar, maar ook niet waar. Ze was geboren aan zee, in een buurtschapje van vissers, zo dicht bij Almería dat het haast een buitenwijk van de stad leek. Daar was het nooit koud. Dat wist ik omdat haar jongste zus begin maart was getrouwd en ons had uitgenodigd voor de trouwerij. Aanvankelijk had het bericht weinig indruk op mij gemaakt, want we hadden wel vaker dergelijke uitnodigingen gekregen en daar was nooit iets mee gebeurd, maar die keer was anders dan anders. Ten eerste omdat mijn moeder had besloten ernaartoe te gaan, om weer terug te gaan naar haar dorp waar ze meer dan tien jaar niet was geweest. En ook omdat ze had besloten ons mee te nemen. In 1947 was die reis een enorme gebeurtenis voor elke familie in de Sierra Sur.
‘En waarom gaat papa niet mee?’ durfde ik te vragen toen we al in de streekbus zaten die ons van Fuensanta naar Martos zou brengen, terwijl ik door het raampje naar hem keek en zag hoe hij ons op de stoep stond uit te zwaaien.
‘Daarom niet.’
‘Maar waarom niet?’
‘Omdat hij niet kan.’
‘Moet hij werken?’
‘Ja, natuurlijk.’
Die ochtend was mijn dorp ontwaakt onder een dun laagje sneeuw. In Martos was de sneeuw niet blijven liggen, maar het was er wel heel koud. Dat weet ik nog, omdat de bus ons met ruim twintig minuten vertraging afzette bij het station en we naar de trein moesten rennen, maar ondanks het geren, het gezweet en het gedoe met de koffers met de cadeaus voor de bruid en haar familie kregen we het maar niet warm.
Moeder dreef ons voort als een stel schapen, terwijl ze met een getypt vel papier in haar hand door de gangpaden liep, op zoek naar de twee leden van de Guardia Civil die meereisden in de trein. Ik zat voor het eerst zonder mijn vader in een trein, en hoewel ik probeerde net te doen of alles heel gewoon was omdat ik, doordat hij niet meeging, de enige man van de familie was, was ik voor alles bang. Als hij erbij was, was het anders. Als hij vooropging in zijn uniform, met zijn driekante steek en zijn dienstwapen, gingen de reizigers voor ons opzij, en in plaats van ons naar onze kaartjes te vragen, haastten de conducteurs zich om zo nodig iemand op te laten staan zodat we allemaal bij elkaar konden zitten, maar deze keer ging mijn vader niet mee, en ik vertrouwde niet helemaal op de twee getypte vellen papier die hij ons in een envelop had meegegeven toen hij bij het portier van de streekbus afscheid van ons nam.”

 


Almudena Grandes (Madrid, 7 mei 1960 )

 

De Australische schrijver Peter Carey werd geboren op 7 mei 1943 in Bacchus Marsh (Victoria). Zie ook alle tags voor Peter Carey dit blog.

Uit: Amnesia

“It was a spring evening in Washington DC; a chilly autumn morning in Melbourne; it was exactly 22:00 Greenwich Mean Time when a worm entered the computerised control systems of countless Australian prisons and released the locks in many other places of incarceration, some of which the hacker could not have known existed. Because Australian prison security was, in the year 2010, mostly designed and sold by American corporations the worm immediately infected 117 US federal correctional facil­ities, 1700 prisons, and over 3000 county jails. Wherever it went, it travelled underground, in darkness, like a bushfire burning in the roots of trees. Reaching its destinations it announced itself: THE CORPORATION IS UNDER OUR CONTROL. THE ANGEL DECLARES YOU FREE.
This message and others more elaborate were read, in English, by warders in Texas, contractors in Afghanistan, Kurdistan, in immigrant detention camps in Australia, in Woomera, black sites in the Kimberley, secret centres of rendition at the American “signals facility” near Alice Springs. Sometimes prisoners escaped. Some­times they were shot and killed. Bewildered Afghans and Filipinos, an Indonesian teenager wounded by gunfire, a British Muslim dying of dehydration, all these previously unknown individuals were seen on public television, wandering on outback roads.
The security monitors in Sydney’s Villawood facility read: THE ANGEL OF THE LORD BY NIGHT OPENED THE PRISON DOORS, AND BROUGHT THEM FORTH. My former colleagues asked, what does this language tell us about the perpetrator?
I didn’t give a toss. I was grateful for a story big enough to push me off the front pages where I had already suffered PANTS ON FIRE. I was spending my days in the Supreme Court of New South Wales paying Nigel Willis QC $500 an hour so I could be sued for defamation. Nigel’s “billable hours” continued to accrue well past the stage when it became clear that he was a fuckwit and I didn’t have a chance in hell, but cheer up mate: he was betting 3:2 on a successful appeal. That my barrister also owned a racehorse was not the point.”

 

Peter Carey (Bacchus Marsh, 7 mei 1943)

 

De Engelse dichter en schrijver Robert Browning werd geboren op 7 mei 1812 in Londen. Zie ook alle tags voor Robert Browning op dit blog.

 

Childe Roland To The Dark Tower Came

VIII
So, quiet as despair, I turn’d from him,
That hateful cripple, out of his highway
Into the path the pointed. All the day
Had been a dreary one at best, and dim
Was settling to its close, yet shot one grim
Red leer to see the plain catch its estray.

IX
For mark! no sooner was I fairly found
Pledged to the plain, after a pace or two,
Than, pausing to throw backward a last view
O’er the safe road, ’t was gone; gray plain all round:
Nothing but plain to the horizon’s bound.
I might go on; nought else remain’d to do.

X
So, on I went. I think I never saw
Such starv’d ignoble nature; nothing throve:
For flowers—as well expect a cedar grove!
But cockle, spurge, according to their law
Might propagate their kind, with none to awe,
You ’d think; a burr had been a treasure trove.

XI
No! penury, inertness and grimace,
In the strange sort, were the land’s portion. “See
Or shut your eyes,” said Nature peevishly,
“It nothing skills: I cannot help my case:
’T is the Last Judgment’s fire must cure this place,
Calcine its clods and set my prisoners free.”

 

 
Robert Browning (7 mei 1812 – 12 december 1889)
Portret door Pen Browning, 1882

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn blog van 7 mei 2018 en ook mijn blog van 7 mei 2017 deel 2.

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Tsjip

“Trouwens, ginder ver is geen plaats voor kerels met een schorre stem, die weten hoe ’t in ’t leven gaat. Ook dáár voelt zoo een zich tenslotte verlaten. Ook dáár is hij eindelijk nog slechts een vieze vlek in een onbezoedeld landschap, een hoopje vuil in de feestzaal. En zal ik niet geruster bij den haard stinken dan in dat paradijs?
Ik heb dus mijn taak als razend aangepakt, mijn ridderorde weer opgestoken en mijn zaken gedreven als een die nooit dat land heeft bereisd. Ik schreef mijn rekeningen met vaste hand, groette al wie mij groette, had een minzaam woord voor vriend en vijand en liet mijn schuldenaars afmaken door een deurwaarder, zooals het hoort. Tot ik op een heilloozen dag dat mormel van een kleinzoon in huis gewaar werd, die met zijn gekraai en zijn bloote billen aan ons rotten een eind heeft gemaakt.
Toen heb ik mezelf betrapt bij ’t sluipen naar den zolder waar ik mijn stok heb opgezocht in stof en spinrag. En nu zullen mijn klanten wachten en niets zien komen. Die nog niet betaald hebben kunnen stikken in mijn geld. Ik heb eerst met de keel een toonladder geschraapt en dan met zijn kraaien ingestemd. En mijn beenen jeuken. Kom, jongen, vooruit is de weg.
Mogen vrouw en kinderen mij vergeven dat ik hen een laatste maal verloochen voor die vermaledijde heerlijkheid waar een gouden vogel jubelt, véél hooger dan de leeuwerik.
Ik herinner mij niet precies meer hoe en wanneer de vreemdeling in huis gekomen is, maar hij loopt hier nu voortdurend rond. Zeker heb ik zijn aanwezigheid in ’t begin niet opgemerkt en zat hij boven als ik beneden was. Nu echter ontmoet ik hem op de trap, bots in de gang tegen hem aan en zit tegenover hem aan tafel, want hij eet nu ook mee. Mijn oudste dochter, die hem in huis heeft gehaald, zit naast hem. Zij zijn beiden op de Handelsschool en ik geloof dat hij in ’t begin kwam om met haar te blokken. Hij was zwak in de Fransche taal en zij in Staathuishoudkunde en zij zouden trachten elkander te helpen. Ik heb toen tenminste zoo iets gehoord.
Mijn gesprekken met hem loopen steeds over ’t zelfde: het studeeren aan de Handelsschool en de Europeesche politiek, vooral in en rond Polen. Ik zou goed doen daar wat meer over te lezen want ik val nog al eens stil en kan dan soms, met den besten wil, niet opnieuw demarreeren. Maar tusschen ons in, als een dreigend vraagteeken, staat die dochter. Over haar wordt niet gerept, maar alleen aan haar denken wij beiden. En als ik hem zijn meening vraag over den Poolschen corridor dwars door Duitschland, dan verwacht ik dat hij eindelijk zeggen zal ‘ja, ik bemin Adele en verlang met haar te trouwen.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960) 
Cover

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Lijmen / Het been

“Ook de notaris scheen in te zien dat het nu uit was en nam zijn hamer in de hand. Driehonderd vijftig éénmaal, driehonderd vijftig andermaal.
Boorman was recht gestaan en had een arm opgestoken als een eerste Mussolini.
– Acht duizend vijfhonderd frank, sprak zijn zware basstem.
Het vrouwtje staarde hem aan met oogen die uitpuilden van verstomming, verslikte zich, hoestte geweldig, probeerde tevergeefs een opwellend gegichel te smooren en bevrijdde zich eindelijk in een onweerstaanbaren schaterlach die de heele zaal meesleepte, en de ruiten daveren deed.
Het publiek was opgesprongen.
– Huu, huu! jouwde een stem.
– Bui-ten, bui-ten, bui-ten, scandeerden de papiermenschen, zichzelf begeleidend met rhythmisch getrappel.
De notaris hamerde geweldig en toen even een windstilte intrad kon hij zich verstaanbaar maken.
– Mijnheer, riep hij, ik verzoek u dringend de orde niet te storen. Hetis hier geen kermistent.
De agent van politie had zich losgemaakt van den wand en slenterde in onze richting.
– Acht duizend vijfhonderd andermaal, brulde Boorman, of hoor jij niet goed? Toewijzen zeg ik!
– Eén millioen achthonderd vijftig duizend frank, schreeuwde opeens een mannetje met een bolhoed dat op een stoel was gesprongen.
Dat bod werd onthaald op een ontzaglijk hoera.
Wat Boorman toen riep was niet meer te verstaan, maar ik zag dat de radelooze notaris met zijn hamer een teeken gaf en de agent pakte Boorman bij den arm.
– Vooruit, beval hij verbeten.
Boorman was niet groot, maar sterk, want het borstbeeld van Leopold ii, een massief marmeren blok  dat voor mij geen vin wilde verroeren, had hij eens opgepakt en alleen van ’t Museum van Inlandsche en Uitheemsche voortbrengselen tot in de gang gedragen, bij gelegenheid van een schoonmaak.”

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960) 

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore”

Thijs Zonneveld, Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning

Dolce far niente (Bij de Giro D’Italia in Nederland)

 

 
De Giro D’italia in Nijmegen

 

Uit: De Giro is honderdduizend keer mooier (Column)

“Vanwege de roze leiderstrui, want mooi roze is niet lelijk.
Vanwege Coppi.
Vanwege Bartali.
Vanwege de spaghetti, die de komende drie weken níet als één natte klomp in een pan wordt opgediend.
Vanwege de achtenveertig haarspeldbochten van de Stelvio.
Vanwege de Zoncolan, een berg zo steil dat je hoogtevrees krijgt als je achterom kijkt.
Vanwege de Gazzetta dello Sport, de enige krant die je dochter van twee ook mooi vindt (‘Oeeeeehhhh, roze!’).
Omdat er geen Bocht Zeven is, waar stomdronken carnavalssupporters in wortelpakken bier over renners smijten.
Omdat er geen zeshonderd ploegen zijn die van elke etappe een massasprint willen maken.
Omdat voor de televisie hangen op een regenachtige dinsdagmiddag in mei veel leuker is dan tv kijken bij vijfentwintig graden in juli.
Omdat er voor deze wedstrijd geen bedrijfstoto is die wordt gewonnen door de koffiejuffrouw die nooit naar wielrennen kijkt.
Vanwege de rondemissen.”

 
Thijs Zonneveld (Sassenheim, 28 september 1980)

Lees verder “Thijs Zonneveld, Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Villa des Roses

“De „Villa des Roses”, waarin het echtpaar Brulot te eten gaf en kamers verhuurde, stond in de rue d’Armaillé, een straat van weinig aanzien in het overigens breed aangelegde „Quartier des Ternes”.
En zooals de straat was, zoo was ook het huis, dat slechts één enkele verdieping had, terwijl de buurt heinde en verre volgebouwd was met huizen van vijf en zes verdiepingen, welke aan weerszijden torenhoog boven de „Villa” uitstaken. Hierdoor deed het pension wel eenigszins aan een gewezen landhuis denken, belegerd en ingesloten door den stuwenden vloed der groote stad, doch voor de nadere omschrijving welke opgesloten lag in de toevoeging „des Roses” had nooit iemand een gangbare verklaring weten op te duiken. Wel was er een tuin aan het huis, wat in Parijs toch reeds een zeldzaamheid is, doch sedert mijnheer en mevrouw Brulot de woning betrokken hadden — en zij woonden er nual meer dan zestien jaar — was er geen zorgzame hand meer naar uitgestoken, zoodat alle rozen en andere bloemen reeds lang tot het verleden behoorden. Ook kwam er maar weinig zon, omdat de naburige huizen met hunne reusachtige schaduwen het gansche terrein der Villa bestreken. Alleen het gras had het onder die omstandigheden weten uit te houden, het gras dat weliger tiert naar gelang men er minder naar omkijkt en dat een vriend is van vergeten steenen en bouwvallen in wording.
In verband met den toestand zooals die nu eenmaal was, had madame Brulot spoedig besloten kippen te houden, waarvan er een dertigtal in het „park” der Villa rondscharrelden. En alsof Parijs niet bestond en de zon in hun rijk niet onderging, legden die beestjes daar waarachtig eieren, welke door mevrouw in de stad verkocht werden à 20 centimes per stuk. Voor het garnizoen der Villa kocht zij er dan Italiaansche voor de helft van dien prijs, legde die ’s morgens hier en daar in den tuin te vinden, waarna zij overdag in triomf naar de keuken werden gebracht. Werd er dan ook al eens geklaagd over vleeschschotels of koffie, omtrent de eieren waren alle dames en heeren het eens: de weerga ervan was kort en goed in de heele stad niet te vinden.”

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey”

Moederdag

Lang niet alle dichters schrijven of schreven over hun moeder. Willem Elsschot en Gerrit Achterberg deden het wel.

 

Aan mijn moeder

Ik heb gedroomd, o moeder,
dat gij op sterven laagt,
en voor het al te sluiten
mij lang in d’oogen zaagt.

Gij spraakt van eerlijk blijven,
van recht door ’t leven gaan;
hebt toen nog eens geglimlacht,
en alles was gedaan.

‘k Wou om vergeving smeken,
waarvoor, ik wist het niet,
en bij u nederknielen;
mijn knieën bogen niet.

Toen wist ik dat ‘k u nimmer
nog iets vergelden kon.
Uw stem deed mij ontwaken
in ’t klare licht der zon.

Daar blonken groote tranen
van heil en droefenis.
En ‘k voelde diep in ’t harte
wat een moeder is.

 

Willem Elsschot

Willem Elsschot

 

Moeder

Mijn moeder is een grijze vrijdagmorgen:

zij moet de kamer doen; stof beeft;

dan dweilen, voor het eten zorgen,

zien wat van gisteren overbleef.

 

Ik ben in haar liefde geborgen,

die elk verraad der wereld overleefd:

wie ik ook werd, wij eten overmorgen

de koek die zij gebakken heeft.

 

Wanneer de zondagmorgen is ontloken

staat heel haar wezen in de blijde bloei,

waarin mijn wezen moet zijn aangebroken,

 

omdat ik dan niet meer gevoel

hoe door de dood is aangestoken,

wat bij een andere vrouw begon.

 

 

Gerrit Achterberg         

 

Gerrit Achterberg