Christoph Marzi, Volker Braun

De Duitse schrijver Christoph Marzi werd geboren op 7 mei 1970 in Mayen. Zie ook alle tags voor Christoph Marzi op dit blog.

Uit: Mitternacht

„Alle Bücher träumen von Geschichten. Diesen Satz dachte Nicholas James, als er erwachte. Sie fürchten sich vor dem Vergessenwerden. Der Gedanke fühlte sich fremd an, wie etwas, das eigentlich nicht ihm gehörte, aber dennoch zu ihm gekommen war wie ein Fundstück, über das man zufällig stolpert, während man abwesend an etwas ganz anderes denkt. Er öffnete die Augen und blinzelte in die schattenhelle Kajüte, die ihm selbst jetzt, in der Nacht, vertraut war. (Kein Wunder, sie war auch nicht besonders groß.) Das Licht der Straßenlaterne vom Uferweg flutete sanft die Stille und streifte das Durcheinander in der schmalen und engen Behausung gemeinsam mit dem Mondlicht, das sich nicht von den Gardinen einfangen ließ. Durch das gekippte Fenster wehte kühle Luft herein, das leise Plätschern des Wassers im Kanal und die fernen Nachtgeräusche von Camden Town im Schlepptau. Benommen dachte Nicholas zuerst an das Notizbuch, das drüben auf dem Esstisch lag und das er mit einem Roman, seinem zweiten, zu füllen gedachte. Das, was er gerade gedacht hatte, würde bestimmt einen guten Anfang für einen Roman abgeben. Alle Bücher träumen von Geschichten. Er überlegte, ob er aufstehen sollte, um den Satz zu notieren, doch lieber gähnte er und blieb liegen. Dann dachte er an den Traum, den er gerade vergessen hatte. Das tat er eigentlich fast immer: Er träumte — und dann vergaß er, wovon er geträumt hatte, aber er spüre, dass da bis vor wenigen Augenblicken noch ein Traum gewesen war und ihn beschäftigt hatte. Kurz fragte er sich, ob dieser Satz womöglich aus jenem frisch vergessenen Traum stammte. Egal! Er lächelte verschlafen und zufrieden, drehte sich auf dem schmalen Bett zur Seite und knüllte sich das Kopfkissen bequem. In dem Moment bemerkte er die Silhouette des Mannes, der neben seinem Bett stand und ihn beobachtete. Das war der Augenblick, in dem sich sein Leben änderte und die Dinge ins Rollen kamen. »Wer sind Sie?« Nicholas setzte sich ruckartig auf. Das Herz schlug ihm auf einmal bis zum Hals. Der Mann, der nur ein Schatten und darüber hinaus noch sehr dünn war (ein dünner Schatten, könnte man sagen), erschrak ebenfalls. So jedenfalls schien es. Er fuhr zurück, ein wenig nur, machte aber keine Anstalten abzuhauen. »Niemand«, sagte er leise. Eine Stimme wie Honig, Whiskey, Sturm. Er klang überrumpelt. War das etwa ein Akzent? Schottisch? Nicholas James erkannte die Sprache seiner Heimat, auch wenn jemand die Sprachmelodie zu verbergen versuchte. »Was tun Sie hier?« Der dünne Schatten kam näher. Er hatte stechend blaue Augen in einem hageren Gesicht, zornig aussehende Brauen, dazu weißes Haar, widerborstig hoch stehend, und dennoch eine elegante Erscheinung, fast ein Gentleman aus dem Fernsehen.“

 

Christoph Marzi (Mayen, 7 mei 1970)

 

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook alle tags voor Volker Braun op dit blog.

 

De levenswandel van Volker Braun

Ik ben op een zondag geboren en achtervolgd
door het geluk:
Niet uiteengerukt door bommen, niet uitgeteerd
Door de ene honger na de andere.

In het verre venijn van de ether, de haat
Ben ik niet gestikt, noch in de walm van de
boekenmagazijnen
Het slappe aftreksel van de burelen.

Ik groeide op aan de groenige grens tussen stad
en land
Die langzaam verbrokkelt onder onze ledematen
En verdeel mijn tijd tussen distels en compressoren.

(Dat is allemaal van mij, zolang ik denken kan.)

Geluk, zeg ik, ik weet hoe het schaarse goed smaakt.
Ik heb landschappen ontsloten en vertrapt,
ik zag de akkers van Saksen
Aaneengroeien en fabrieken woeden.

Ja, ik kan van geluk spreken, de bloedbaden zijn ver weg.
Verder dan mijn huid komen de slagen niet.
Ik wijk niet uit en brul, je hoort het, zonder
schaamte.

En ik voel, verzot op mijn provincie,
Hier wordt de wereld een voorbeeld van mildheid gesteld
Van onverbiddelijke mildheid, van milde beslistheid.

(Dat vereist de lange adem van miljoenen rustige
longen.)

Maar ik zie gelukkig dat dit alles weinig is
En mijn dag niet gevuld is tot de uiterste, tedere rand.
De werken van mijn land zijn thans gering.
Hoezeer lijk ik erop! De vrolijkste van mijn wensen
Sterven. Te ver uiteen bloeit ons zachte
brein.
En wat zeg ik helemaal. (Wat heb ik te zeggen?)

(Maar mijn kameraden achter de oostelijke grenzen
denken zoals ik.)

Ik leef met velen en draag mijn zinnen bij.
Wat zijn wij alleen, zeg ik. Wat moet ik met die
verzotheid?
Aan alleen maar een land verspil ik mijzelf niet langer.

En niet langer gelaten loop ik onder de witte
en bruinige stammen
Die langs omwegen kruipen naar het meer of minder
geprezen land
Verschillend gescheiden of zich met stalen buizen
aaneenlassend.

(Ja, ik zeg: in deze veldslag met elkaar is
ieder slachtoffer alleen maar meegenomen.)

Ik, gevormd uit de stof van vele geslachten
Die ik in mij voel, van een gemengd gezelschap
de voortzetting
Met gemengde gevoelens hunker ik naar beslissingen.
Een ogenblik lang zie ik in de schemering mijn
scheenbenen glimmen
Als het gebeente van een dode, en ik lig afwezig van mijzelf
En vraag me af of ik niet teveel praat

Niet teveel praat voor ons lijf en goed.

 

Vertaald door Ab Bertholet

 

Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn blog van 7 mei 2020 en eveneens mijn blog van 7 mei 2019 en ook mijn blog van 7 mei 2018 en ook mijn blog van 7 mei 2017 deel 2.

Willem Elsschot, Volker Braun

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Villa des Roses

“Toch had de waarschuwing, welke in de tijdelijke afwezigheid van de deken harer kostgangers opgesloten lag, een zekere wrok bij madame Brulot achtergelaten, en daar zij nu begreep dat men met de oude nergens goedkoper terecht kon dan in de Villa des Roses, liet zij nooit na, wanneer het haar bij het armbestuur niet voor de wind ging, madame Gendron schamper te vragen ‘of zij soms niet weer van plan was weg te lopen’. Bij de eerste oogopslag zag madame Gendron eruit als een nette, bejaarde dame, doch bij nadere beschouwing werd zij wel degelijk een heel, heel oude vrouw. Zij was lang van gestalte en hield zich vervaarlijk recht, want zij was nu eenmaal te stijf om nog krom te kunnen groeien. Veel vlees zat er niet meer aan, en haar handen beefden zó, dat zij met een stuk brood wel eens bij een van haar oren terechtkwam, als zij het in haar mond wilde steken. Zij kon nog zonder iemands hulp de trap afkomen, wanneer gebeld werd voor het eten, als zij maar eenmaal de leuning goed beethad. Toch stak de heer Brulot haar wel eens een hand toe, en leidde hij haar zelfs aan de arm de feestzaal binnen tot op haar plaats aan de gemeenschappelijke tafel. ‘Men moet galant zijn voor dames’ beweerde hij dan. Maar vooral wanneer zij sprak kreeg men een indruk van ontzaglijke ouderdom. Schor was haar stem niet; zij scheen veeleer de intonatie te hebben weergevonden, waarmede zij als kind haar lessen van vaderlandse geschiedenis moet opgezegd hebben. Zij sprak op één toon, geraakte soms van de wijs en gebruikte zinswendingen uit het verleden. Zij liep met behoedzame stap, als vertrouwde zij de grond niet goed, en zeker zou zij de kostgangers door haar plotselinge verschijning dikwijls hebben gestoord of doen schrikken, indien zij niet voortdurend een zacht kuchen had uitgestoten, waardoor zij haar nadering aankondigde, zoals weleer pestlijders deden die bellen moesten wanneer zij de straat opliepen. In de prijs van achttien franc was begrepen dat madame Gendron elke dag gewassen, gekamd en grondig schoongemaakt moest worden. Met dit werk waren de dienstmeisjes belast, die er een pretje van maakten en het wassen tot tweemaal in de week hadden teruggebracht. Er huisde op de kamer van madame Gendron een leger wandluizen, die zich, wonderlijk genoeg, niet verder door de Villa verspreidden. Iedere zaterdag werd op het ongedierte jacht gemaakt, maar het was een hopeloze strijd, die men tóch niet dorst op te geven, omdat de lokalisering van het kwaad aan de wekelijkse slachting werd toegeschreven.”

 

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook alle tags voor Volker Braun op dit blog.

 

Gesprek in de tuin van de baas

Niet dat het ons aan woorden ontbreekt –
Ze komen onze strot uit

Nou nou, zei hij
En stond al met één been op de trap

Maar ze klinken opgeblazen
Brijig, redactionele knoedels.
Je vormt je nog een idee
Van waar het om ging
En verzuipt al lang in de schulden
Aan de onderhandelingstafel, als het plan wordt bij gesteld.

Klassenstrijd – o vloekwoord
Geen boter bij de vis.

Kom ter zake, vriend

Jazeker, maar natuurlijk, graag
Nemen wij nog

Met beide handen het initiatief
En slepen er het levenspeil
Met de haren bij. Maar waarom
Rafelt het bewustzijn uit
In Neulobeda? Infectieverlangen
Op het erekleed, roestige souvenirs
Van de toekomst.
Het socialisme, nog slechts een metafoor
Maar waarvan?

 

Vertaald door Ab Bertholet

 

Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn blog van 7 mei 2020 en eveneens mijn blog van 7 mei 2019 en ook mijn blog van 7 mei 2018 en ook mijn blog van 7 mei 2017 deel 2.