Christoph Marzi, Volker Braun

De Duitse schrijver Christoph Marzi werd geboren op 7 mei 1970 in Mayen. Zie ook alle tags voor Christoph Marzi op dit blog.

Uit: Mitternacht

„Alle Bücher träumen von Geschichten. Diesen Satz dachte Nicholas James, als er erwachte. Sie fürchten sich vor dem Vergessenwerden. Der Gedanke fühlte sich fremd an, wie etwas, das eigentlich nicht ihm gehörte, aber dennoch zu ihm gekommen war wie ein Fundstück, über das man zufällig stolpert, während man abwesend an etwas ganz anderes denkt. Er öffnete die Augen und blinzelte in die schattenhelle Kajüte, die ihm selbst jetzt, in der Nacht, vertraut war. (Kein Wunder, sie war auch nicht besonders groß.) Das Licht der Straßenlaterne vom Uferweg flutete sanft die Stille und streifte das Durcheinander in der schmalen und engen Behausung gemeinsam mit dem Mondlicht, das sich nicht von den Gardinen einfangen ließ. Durch das gekippte Fenster wehte kühle Luft herein, das leise Plätschern des Wassers im Kanal und die fernen Nachtgeräusche von Camden Town im Schlepptau. Benommen dachte Nicholas zuerst an das Notizbuch, das drüben auf dem Esstisch lag und das er mit einem Roman, seinem zweiten, zu füllen gedachte. Das, was er gerade gedacht hatte, würde bestimmt einen guten Anfang für einen Roman abgeben. Alle Bücher träumen von Geschichten. Er überlegte, ob er aufstehen sollte, um den Satz zu notieren, doch lieber gähnte er und blieb liegen. Dann dachte er an den Traum, den er gerade vergessen hatte. Das tat er eigentlich fast immer: Er träumte — und dann vergaß er, wovon er geträumt hatte, aber er spüre, dass da bis vor wenigen Augenblicken noch ein Traum gewesen war und ihn beschäftigt hatte. Kurz fragte er sich, ob dieser Satz womöglich aus jenem frisch vergessenen Traum stammte. Egal! Er lächelte verschlafen und zufrieden, drehte sich auf dem schmalen Bett zur Seite und knüllte sich das Kopfkissen bequem. In dem Moment bemerkte er die Silhouette des Mannes, der neben seinem Bett stand und ihn beobachtete. Das war der Augenblick, in dem sich sein Leben änderte und die Dinge ins Rollen kamen. »Wer sind Sie?« Nicholas setzte sich ruckartig auf. Das Herz schlug ihm auf einmal bis zum Hals. Der Mann, der nur ein Schatten und darüber hinaus noch sehr dünn war (ein dünner Schatten, könnte man sagen), erschrak ebenfalls. So jedenfalls schien es. Er fuhr zurück, ein wenig nur, machte aber keine Anstalten abzuhauen. »Niemand«, sagte er leise. Eine Stimme wie Honig, Whiskey, Sturm. Er klang überrumpelt. War das etwa ein Akzent? Schottisch? Nicholas James erkannte die Sprache seiner Heimat, auch wenn jemand die Sprachmelodie zu verbergen versuchte. »Was tun Sie hier?« Der dünne Schatten kam näher. Er hatte stechend blaue Augen in einem hageren Gesicht, zornig aussehende Brauen, dazu weißes Haar, widerborstig hoch stehend, und dennoch eine elegante Erscheinung, fast ein Gentleman aus dem Fernsehen.“

 

Christoph Marzi (Mayen, 7 mei 1970)

 

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook alle tags voor Volker Braun op dit blog.

 

De levenswandel van Volker Braun

Ik ben op een zondag geboren en achtervolgd
door het geluk:
Niet uiteengerukt door bommen, niet uitgeteerd
Door de ene honger na de andere.

In het verre venijn van de ether, de haat
Ben ik niet gestikt, noch in de walm van de
boekenmagazijnen
Het slappe aftreksel van de burelen.

Ik groeide op aan de groenige grens tussen stad
en land
Die langzaam verbrokkelt onder onze ledematen
En verdeel mijn tijd tussen distels en compressoren.

(Dat is allemaal van mij, zolang ik denken kan.)

Geluk, zeg ik, ik weet hoe het schaarse goed smaakt.
Ik heb landschappen ontsloten en vertrapt,
ik zag de akkers van Saksen
Aaneengroeien en fabrieken woeden.

Ja, ik kan van geluk spreken, de bloedbaden zijn ver weg.
Verder dan mijn huid komen de slagen niet.
Ik wijk niet uit en brul, je hoort het, zonder
schaamte.

En ik voel, verzot op mijn provincie,
Hier wordt de wereld een voorbeeld van mildheid gesteld
Van onverbiddelijke mildheid, van milde beslistheid.

(Dat vereist de lange adem van miljoenen rustige
longen.)

Maar ik zie gelukkig dat dit alles weinig is
En mijn dag niet gevuld is tot de uiterste, tedere rand.
De werken van mijn land zijn thans gering.
Hoezeer lijk ik erop! De vrolijkste van mijn wensen
Sterven. Te ver uiteen bloeit ons zachte
brein.
En wat zeg ik helemaal. (Wat heb ik te zeggen?)

(Maar mijn kameraden achter de oostelijke grenzen
denken zoals ik.)

Ik leef met velen en draag mijn zinnen bij.
Wat zijn wij alleen, zeg ik. Wat moet ik met die
verzotheid?
Aan alleen maar een land verspil ik mijzelf niet langer.

En niet langer gelaten loop ik onder de witte
en bruinige stammen
Die langs omwegen kruipen naar het meer of minder
geprezen land
Verschillend gescheiden of zich met stalen buizen
aaneenlassend.

(Ja, ik zeg: in deze veldslag met elkaar is
ieder slachtoffer alleen maar meegenomen.)

Ik, gevormd uit de stof van vele geslachten
Die ik in mij voel, van een gemengd gezelschap
de voortzetting
Met gemengde gevoelens hunker ik naar beslissingen.
Een ogenblik lang zie ik in de schemering mijn
scheenbenen glimmen
Als het gebeente van een dode, en ik lig afwezig van mijzelf
En vraag me af of ik niet teveel praat

Niet teveel praat voor ons lijf en goed.

 

Vertaald door Ab Bertholet

 

Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn blog van 7 mei 2020 en eveneens mijn blog van 7 mei 2019 en ook mijn blog van 7 mei 2018 en ook mijn blog van 7 mei 2017 deel 2.

Willem Elsschot, Volker Braun

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Villa des Roses

“Toch had de waarschuwing, welke in de tijdelijke afwezigheid van de deken harer kostgangers opgesloten lag, een zekere wrok bij madame Brulot achtergelaten, en daar zij nu begreep dat men met de oude nergens goedkoper terecht kon dan in de Villa des Roses, liet zij nooit na, wanneer het haar bij het armbestuur niet voor de wind ging, madame Gendron schamper te vragen ‘of zij soms niet weer van plan was weg te lopen’. Bij de eerste oogopslag zag madame Gendron eruit als een nette, bejaarde dame, doch bij nadere beschouwing werd zij wel degelijk een heel, heel oude vrouw. Zij was lang van gestalte en hield zich vervaarlijk recht, want zij was nu eenmaal te stijf om nog krom te kunnen groeien. Veel vlees zat er niet meer aan, en haar handen beefden zó, dat zij met een stuk brood wel eens bij een van haar oren terechtkwam, als zij het in haar mond wilde steken. Zij kon nog zonder iemands hulp de trap afkomen, wanneer gebeld werd voor het eten, als zij maar eenmaal de leuning goed beethad. Toch stak de heer Brulot haar wel eens een hand toe, en leidde hij haar zelfs aan de arm de feestzaal binnen tot op haar plaats aan de gemeenschappelijke tafel. ‘Men moet galant zijn voor dames’ beweerde hij dan. Maar vooral wanneer zij sprak kreeg men een indruk van ontzaglijke ouderdom. Schor was haar stem niet; zij scheen veeleer de intonatie te hebben weergevonden, waarmede zij als kind haar lessen van vaderlandse geschiedenis moet opgezegd hebben. Zij sprak op één toon, geraakte soms van de wijs en gebruikte zinswendingen uit het verleden. Zij liep met behoedzame stap, als vertrouwde zij de grond niet goed, en zeker zou zij de kostgangers door haar plotselinge verschijning dikwijls hebben gestoord of doen schrikken, indien zij niet voortdurend een zacht kuchen had uitgestoten, waardoor zij haar nadering aankondigde, zoals weleer pestlijders deden die bellen moesten wanneer zij de straat opliepen. In de prijs van achttien franc was begrepen dat madame Gendron elke dag gewassen, gekamd en grondig schoongemaakt moest worden. Met dit werk waren de dienstmeisjes belast, die er een pretje van maakten en het wassen tot tweemaal in de week hadden teruggebracht. Er huisde op de kamer van madame Gendron een leger wandluizen, die zich, wonderlijk genoeg, niet verder door de Villa verspreidden. Iedere zaterdag werd op het ongedierte jacht gemaakt, maar het was een hopeloze strijd, die men tóch niet dorst op te geven, omdat de lokalisering van het kwaad aan de wekelijkse slachting werd toegeschreven.”

 

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook alle tags voor Volker Braun op dit blog.

 

Gesprek in de tuin van de baas

Niet dat het ons aan woorden ontbreekt –
Ze komen onze strot uit

Nou nou, zei hij
En stond al met één been op de trap

Maar ze klinken opgeblazen
Brijig, redactionele knoedels.
Je vormt je nog een idee
Van waar het om ging
En verzuipt al lang in de schulden
Aan de onderhandelingstafel, als het plan wordt bij gesteld.

Klassenstrijd – o vloekwoord
Geen boter bij de vis.

Kom ter zake, vriend

Jazeker, maar natuurlijk, graag
Nemen wij nog

Met beide handen het initiatief
En slepen er het levenspeil
Met de haren bij. Maar waarom
Rafelt het bewustzijn uit
In Neulobeda? Infectieverlangen
Op het erekleed, roestige souvenirs
Van de toekomst.
Het socialisme, nog slechts een metafoor
Maar waarvan?

 

Vertaald door Ab Bertholet

 

Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn blog van 7 mei 2020 en eveneens mijn blog van 7 mei 2019 en ook mijn blog van 7 mei 2018 en ook mijn blog van 7 mei 2017 deel 2.

Willem Elsschot, Volker Braun

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

 

Spijt

Dat in gemelijke grillen
ik mijn dagen kon verspillen,
dat ik haar voorbijgegaan
of een steen daar had gestaan,

dat ik heel mijn zondig leven
heb gekregen zonder geven,
dat mij alles heeft gesmaakt,
dat ik niets heb uitgebraakt,

dat ik niet kan herbeginnen
haar te dienen, haar te minnen
dat zij heen is en voorbij,
bitter, bitter grieft het mij.

Maar de jaren zijn verstreken
en de kansen zijn verkeken.
Moest die kist weer opengaan
geen stuk vlees zat er nog aan.

Priesters zalven en beloven,
maar ik kan het niet geloven.
Neen, er is geen wenden aan:
als wij dood zijn is ’t gedaan.

Ja, gedaan. Wat helpt mijn klagen?
Wat mijn roepen, wat mijn vragen?
Wat ik bulder, wat ik zweer?
De echo zendt mij alles weer.

Gij die later wordt geboren,
wil naar wijze woorden horen:
pak die beide handen beet,
dien het wijf dat moeder heet.

 

BIJ HET DOODSBED VAN EEN KIND

De aarde is niet uit haar baan gedreven
toen uw hartje stil bleef staan,
de sterren zijn niet uitgegaan
en ’t huis is overeind gebleven.

Maar al ’t geklaag en dof gesnik,
zelfs onder ’t troostend koffiedrinken,
het kon uw stem niet op doen klinken,
noch licht ontsteken in uw blik.

Gij zult wel nimmermeer ontwaken,
want gij bleef roerloos toen de trap
zo kraakte bij de stille stap
des mans, die kwam om toe te maken.

Zie, lieve mensen, ’t is volbracht,
Wat gaan wij doen? Wij konden bidden,
dan blijf ik nog wat in uw midden,
gij krijgt toch wel geen slaap vannacht.

En heeft een uwer een ervaren
en hooggeleerd en vruchtbaar brein:
hij zegge mij of ’t waar kan zijn
dat haar de wormen zullen sparen.

 

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook alle tags voor Volker Braun op dit blog.

 

Overgave

Zoals de zomer eraan komt!
De avonden zijn warm en lang.
Ik ben heel kalm. We zitten in de bosjes
Spreken ons uit ons zelf uit.
In zijn gedachten plotseling
Vind ik de mijne.

De weilanden liggen in hun geur
Die stroomt door ons heen.
De bomen staan in vreemde groepen
Als geliefden. Ze worden heel donker.
Ik kus hem, hij kust me van voet tot voorhoofd
Mijn hele lichaam
Neem ik nu in.

Heel de natuur
Is met hetzelfde bezig.
Dat te denken is mooi
Ik geef mezelf aan hem
En ben nog steeds van mezelf. Naar mijn zin
Gaat nu mijn dag.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn blog van 7 mei 2020 en eveneens mijn blog van 7 mei 2019 en ook mijn blog van 7 mei 2018 en ook mijn blog van 7 mei 2017 deel 2.

Willem Elsschot, Volker Braun

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Kaas

“Dien avond had ik tot middernacht kaart gespeeld in de Drie Koningen en een viertal Pale-Ales gedronken, zoodat ik in de beste conditie was om den heelen nacht in éénen adem door te slapen.
Ik probeerde mij zoo stil mogelijk uit te kleeden, want mijn vrouw sliep al lang en ik houd niet van dat gezanik.
Toen ik echter op één been ging staan om mijn eerste kous uit te tekken, viel ik tegen de nachttafel aan en schoot zij wakker.
– Schaam je,’ begon het.
En daarop klonk de straatbel door ons stille huis, zoodat mijn vrouw rechtop ging zitten.
’s Nachts is zoo’n bel plechtig.
Wij wachtten beiden tot het gegalm in de trapzaal weggestorven was, ik met kloppend hart en met mijn rechtervoet in mijn handen.
– Wat mag dat zijn?’ fluisterde zij. ‘Kijk eens door het venster, je bent tòch nog maar half uitgekleed.’
Gewoonlijk liep het zoo niet af, maar die bel had haar den adem afgesneden.
– Als je nu niet dadelijk gaat kijken, dan ga ik zelf,’ dreigde zij.
Maar ik wist wat het was. Wat kòn het anders zijn?
Buiten zag ik voor onze deur een schaduw staan die riep dat hij Oscar was en mij verzocht direkt mee te gaan naar moeder. Oscar is een van mijn zwagers, een man die onmisbaar is bij dergelijke gelegenheden.
Ik zei aan mijn vrouw waar het om ging, trok mijn kleeren weer aan en ging de deur openmaken.
– ’t Is voor vannacht,’ garandeerde mijn zwager. ‘De doodstrijd is begonnen. En sla een sjaal om, want het is koud.’
Ik gehoorzaamde en ging met hem mede.
Buiten was het stil en helder en wij stapten flink door als twee die zich naar eenig nachtwerk spoedden.
Bij het huis gekomen stak ik machinaal de hand naar de bel uit, maar Oscar hield mij tegen, vroeg of ik mal was en deed de brievenbus zachtjes kleppen.
Wij werden door mijn nichtje opengedaan, een dochter van Oscar. Onhoorbaar deed zij de deur achter ons dicht en zei dat ik maar naar boven moest gaan, wat ik dan ook deed, achter Oscar aan. Mijn hoed had ik afgenomen, wat anders thuis bij moeder mijn gewoonte niet was.”

 

Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. Zie ook alle tags voor Volker Braun op dit blog.

 

Gewekt uit de dogmatische sluimer

Heb je de nacht goed besteed – Ik oefende
In afwachting. – Van wie? – Ken jij ook
De zoete pijn: houden van de onbekende? –
De onbekende daad? – Hoe? – Waar heb je het over? –
De aderen barstten bijna in mijn vlees.
Wat ben ik ‘t beu om het San Marcoplein over te steken. –
Je droomt, nietwaar, je droomt met noodzakelijk gevolg. –
En over de straten waait de transparantie.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e mei ook mijn blog van 7 mei 2019 en ook mijn blog van 7 mei 2018 en ook mijn blog van 7 mei 2017 deel 2.

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Tsjip

“Trouwens, ginder ver is geen plaats voor kerels met een schorre stem, die weten hoe ’t in ’t leven gaat. Ook dáár voelt zoo een zich tenslotte verlaten. Ook dáár is hij eindelijk nog slechts een vieze vlek in een onbezoedeld landschap, een hoopje vuil in de feestzaal. En zal ik niet geruster bij den haard stinken dan in dat paradijs?
Ik heb dus mijn taak als razend aangepakt, mijn ridderorde weer opgestoken en mijn zaken gedreven als een die nooit dat land heeft bereisd. Ik schreef mijn rekeningen met vaste hand, groette al wie mij groette, had een minzaam woord voor vriend en vijand en liet mijn schuldenaars afmaken door een deurwaarder, zooals het hoort. Tot ik op een heilloozen dag dat mormel van een kleinzoon in huis gewaar werd, die met zijn gekraai en zijn bloote billen aan ons rotten een eind heeft gemaakt.
Toen heb ik mezelf betrapt bij ’t sluipen naar den zolder waar ik mijn stok heb opgezocht in stof en spinrag. En nu zullen mijn klanten wachten en niets zien komen. Die nog niet betaald hebben kunnen stikken in mijn geld. Ik heb eerst met de keel een toonladder geschraapt en dan met zijn kraaien ingestemd. En mijn beenen jeuken. Kom, jongen, vooruit is de weg.
Mogen vrouw en kinderen mij vergeven dat ik hen een laatste maal verloochen voor die vermaledijde heerlijkheid waar een gouden vogel jubelt, véél hooger dan de leeuwerik.
Ik herinner mij niet precies meer hoe en wanneer de vreemdeling in huis gekomen is, maar hij loopt hier nu voortdurend rond. Zeker heb ik zijn aanwezigheid in ’t begin niet opgemerkt en zat hij boven als ik beneden was. Nu echter ontmoet ik hem op de trap, bots in de gang tegen hem aan en zit tegenover hem aan tafel, want hij eet nu ook mee. Mijn oudste dochter, die hem in huis heeft gehaald, zit naast hem. Zij zijn beiden op de Handelsschool en ik geloof dat hij in ’t begin kwam om met haar te blokken. Hij was zwak in de Fransche taal en zij in Staathuishoudkunde en zij zouden trachten elkander te helpen. Ik heb toen tenminste zoo iets gehoord.
Mijn gesprekken met hem loopen steeds over ’t zelfde: het studeeren aan de Handelsschool en de Europeesche politiek, vooral in en rond Polen. Ik zou goed doen daar wat meer over te lezen want ik val nog al eens stil en kan dan soms, met den besten wil, niet opnieuw demarreeren. Maar tusschen ons in, als een dreigend vraagteeken, staat die dochter. Over haar wordt niet gerept, maar alleen aan haar denken wij beiden. En als ik hem zijn meening vraag over den Poolschen corridor dwars door Duitschland, dan verwacht ik dat hij eindelijk zeggen zal ‘ja, ik bemin Adele en verlang met haar te trouwen.”

 

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960) 
Cover

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Lijmen / Het been

“Ook de notaris scheen in te zien dat het nu uit was en nam zijn hamer in de hand. Driehonderd vijftig éénmaal, driehonderd vijftig andermaal.
Boorman was recht gestaan en had een arm opgestoken als een eerste Mussolini.
– Acht duizend vijfhonderd frank, sprak zijn zware basstem.
Het vrouwtje staarde hem aan met oogen die uitpuilden van verstomming, verslikte zich, hoestte geweldig, probeerde tevergeefs een opwellend gegichel te smooren en bevrijdde zich eindelijk in een onweerstaanbaren schaterlach die de heele zaal meesleepte, en de ruiten daveren deed.
Het publiek was opgesprongen.
– Huu, huu! jouwde een stem.
– Bui-ten, bui-ten, bui-ten, scandeerden de papiermenschen, zichzelf begeleidend met rhythmisch getrappel.
De notaris hamerde geweldig en toen even een windstilte intrad kon hij zich verstaanbaar maken.
– Mijnheer, riep hij, ik verzoek u dringend de orde niet te storen. Hetis hier geen kermistent.
De agent van politie had zich losgemaakt van den wand en slenterde in onze richting.
– Acht duizend vijfhonderd andermaal, brulde Boorman, of hoor jij niet goed? Toewijzen zeg ik!
– Eén millioen achthonderd vijftig duizend frank, schreeuwde opeens een mannetje met een bolhoed dat op een stoel was gesprongen.
Dat bod werd onthaald op een ontzaglijk hoera.
Wat Boorman toen riep was niet meer te verstaan, maar ik zag dat de radelooze notaris met zijn hamer een teeken gaf en de agent pakte Boorman bij den arm.
– Vooruit, beval hij verbeten.
Boorman was niet groot, maar sterk, want het borstbeeld van Leopold ii, een massief marmeren blok  dat voor mij geen vin wilde verroeren, had hij eens opgepakt en alleen van ’t Museum van Inlandsche en Uitheemsche voortbrengselen tot in de gang gedragen, bij gelegenheid van een schoonmaak.”

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960) 

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey, Archibald MacLeish, Rabindranath Tagore”

Thijs Zonneveld, Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning

Dolce far niente (Bij de Giro D’Italia in Nederland)

 

 
De Giro D’italia in Nijmegen

 

Uit: De Giro is honderdduizend keer mooier (Column)

“Vanwege de roze leiderstrui, want mooi roze is niet lelijk.
Vanwege Coppi.
Vanwege Bartali.
Vanwege de spaghetti, die de komende drie weken níet als één natte klomp in een pan wordt opgediend.
Vanwege de achtenveertig haarspeldbochten van de Stelvio.
Vanwege de Zoncolan, een berg zo steil dat je hoogtevrees krijgt als je achterom kijkt.
Vanwege de Gazzetta dello Sport, de enige krant die je dochter van twee ook mooi vindt (‘Oeeeeehhhh, roze!’).
Omdat er geen Bocht Zeven is, waar stomdronken carnavalssupporters in wortelpakken bier over renners smijten.
Omdat er geen zeshonderd ploegen zijn die van elke etappe een massasprint willen maken.
Omdat voor de televisie hangen op een regenachtige dinsdagmiddag in mei veel leuker is dan tv kijken bij vijfentwintig graden in juli.
Omdat er voor deze wedstrijd geen bedrijfstoto is die wordt gewonnen door de koffiejuffrouw die nooit naar wielrennen kijkt.
Vanwege de rondemissen.”

 
Thijs Zonneveld (Sassenheim, 28 september 1980)

Lees verder “Thijs Zonneveld, Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning”

Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey

De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Zie ook alle tags voor Willem Elschot op dit blog.

Uit: Villa des Roses

“De „Villa des Roses”, waarin het echtpaar Brulot te eten gaf en kamers verhuurde, stond in de rue d’Armaillé, een straat van weinig aanzien in het overigens breed aangelegde „Quartier des Ternes”.
En zooals de straat was, zoo was ook het huis, dat slechts één enkele verdieping had, terwijl de buurt heinde en verre volgebouwd was met huizen van vijf en zes verdiepingen, welke aan weerszijden torenhoog boven de „Villa” uitstaken. Hierdoor deed het pension wel eenigszins aan een gewezen landhuis denken, belegerd en ingesloten door den stuwenden vloed der groote stad, doch voor de nadere omschrijving welke opgesloten lag in de toevoeging „des Roses” had nooit iemand een gangbare verklaring weten op te duiken. Wel was er een tuin aan het huis, wat in Parijs toch reeds een zeldzaamheid is, doch sedert mijnheer en mevrouw Brulot de woning betrokken hadden — en zij woonden er nual meer dan zestien jaar — was er geen zorgzame hand meer naar uitgestoken, zoodat alle rozen en andere bloemen reeds lang tot het verleden behoorden. Ook kwam er maar weinig zon, omdat de naburige huizen met hunne reusachtige schaduwen het gansche terrein der Villa bestreken. Alleen het gras had het onder die omstandigheden weten uit te houden, het gras dat weliger tiert naar gelang men er minder naar omkijkt en dat een vriend is van vergeten steenen en bouwvallen in wording.
In verband met den toestand zooals die nu eenmaal was, had madame Brulot spoedig besloten kippen te houden, waarvan er een dertigtal in het „park” der Villa rondscharrelden. En alsof Parijs niet bestond en de zon in hun rijk niet onderging, legden die beestjes daar waarachtig eieren, welke door mevrouw in de stad verkocht werden à 20 centimes per stuk. Voor het garnizoen der Villa kocht zij er dan Italiaansche voor de helft van dien prijs, legde die ’s morgens hier en daar in den tuin te vinden, waarna zij overdag in triomf naar de keuken werden gebracht. Werd er dan ook al eens geklaagd over vleeschschotels of koffie, omtrent de eieren waren alle dames en heeren het eens: de weerga ervan was kort en goed in de heele stad niet te vinden.”

 
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

Lees verder “Willem Elsschot, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Edgar Cairo, Volker Braun, Robert Browning, Peter Carey”

Volker Braun / Bomans voetbalt

Volker Braun werd op 7 mei 1939 in Dresden geboren. Omdat hij niet meteen een studieplaats kon krijgen werkte hij eerst in een drukkerij en als mijnwerker en machinist. Van 1960 tot 1964 studeert hij filosofie in Leipzig. In 1965 haalt Helene Weigel hem naar het Berliner Ensemble waar zijn eerste stuk wordt opgevoerd, om daarna verboden te worden. Van 1972 tot 1977 werkt hij voor het Deutsche Theater in Berlijn en van 1979 tot 1990 is hij opnieuw medewerker van het Berliner Ensemble.  In 1993 is hij gast van de Villa Massimo in Rome en een jaar later gast van de University of Wales. Hij houdt lezingen over poezie aan de universiteiten Heidelberg, Zürich en Kassel. Braun is lid van de Akademie der Künste Berlin-Brandenburg, de Sächsische Akademie der Künste, de Deutschen Akademie der darstellenden Künste in Frankfurt/Main en de Deutsche Akademie für Sprache und Dichtung in Darmstadt. Volker Braun leeftt in Berlijn.

Das Eigentum

 

Da bin ich noch: mein Land geht in den Westen.

KRIEG DEN HÜTTEN FRIEDE DEN PALÄSTEN.

Ich selber habe ihm den Tritt versetzt.

Es wirft sich weg und seine magre Zierde.

Dem Winter folgt der Sommer der Begierde.

Und ich kann bleiben wo der Pfeffer wächst.

Und unverständlich wird mein ganzer Text

Was ich niemals besaß wird mir entrissen.

Was ich nicht lebte, werd ich ewig missen.

Die Hoffnung lag im Weg wie eine Falle.

Mein Eigentum, jetzt habt ihrs auf der Kralle.

Wann sag ich wieder mein und meine alle.

 

 

Der 9. November

Das Brackwasser stachellippig, aufgeschnittene Drähte

Lautlos, wie im Traum, driften die Tellerminen        

Zurück in den Geschirrschrank. Ein surrealer Moment:

Mit spitzem Fuß auf dem Weltriß, und kein Schuß fällt.

Die gehetzte Vernunft, unendlich müde, greift

Nach dem erstbesten Irrtum … Der Dreckverband platzt.

Leuchtschriften wandern okkupantenhaft bis Mitte.

    BERLIN

NUN FREUE DICH, zu früh. Wehe, harter Nordost.

 


Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

 

Aan de vooravond van Nederland – Ivoorkust een voetballende Godfried Bomans.

Godfried Bomans, eind jaren zestig, voetballend in de tuin. Bomans’ dochter Eva bewaart goede herinneringen aan het voetballen met haar vader. ‘Met mij was hij altijd aardig. Wij voetbalden vaak in de gang en een tijdje geleden speelden wij wedstrijdjes op het landje achter in de tuin. Hij interesseerde zich wel voor voetballen en we keken ook elke zondag naar de sport. Als we op zondagochtend koffie zaten te drinken vroeg ik altijd: “Papa, wat is er vanavond op de tv?” Dan antwoordde hij: “Sporrrt”, en hij zette dan het wekkertje van zijn horloge op half acht.’
(Herinneringen aan Godfried Bomans, p. 30-31)