Cees Nooteboom


Op 31 juli 1933 werd Cornelis Johannes Jacobus Maria Nooteboom geboren te Den Haag. Als Cees Nooteboom debuteerde hij in 1955 met de roman Philip en de Anderen die al snel gevolgd werd met de dichtbundel ‘De Doden zoeken een Huis’ (1956). Voor deze dichtbundel ontving hij een reisbeurs van de Nederlandse regering. De drie passies van Nooteboom zaten er dus al vroeg in: dichten, reizen en romanschrijven. Voor wie online een reisverhaal weil lezen is er dit: Spaanse herinneringen – vreemdeling in Córdoba.

 

 

Harbalorifa

 

Zoveel soorten bestaan! Zoveel bevolking

om te lijden en lachen in deze heuvels vol stenen!

 

De vijgeboom staat gebogen in de richting van het zuiden,

boven ons het zachte snurken van een vliegtuig.

 

Mijn vriend wacht bij een struik met scherpe doornen.

Hij kent het verhaal van zijn ondergang,

 

we zien de glans van de zee

tussen galappels en distels, een zeil in de verte.

 

Alles slaapt. Geef mij een ander leven en ik wil het niet.

Schelpen en krekels, mijn kelk is vol eeuwige middag.

 

De stroom waaruit ik gisteren dronk had koel, helder water.

Ik zag de laurierboom weerspiegeld, ik zag hoe de schaduw

 

van de bladeren wegdreef over de bodem.

Dit was alles wat ik wilde. Halbaloriefa.

 

Mijn leeftijd hangt aan een draad. Zo ben ik de spin

boven het pad. Die weeft zijn veelhoekige tijd

 

tussen braambos en braambos,

tot de wandelaar voorbijkomt op weg naar de haven,

 

de wandelaar die slaat met zijn stok.

 

 

 

 

Cauda

Kijk naar de dingen, zie ze staan
in hun metafysische onschuld,
niet zeker van hun bestaan.

Herinner je het gesprek
in een prieel, een noordelijke zomer,
hortensia’s, het gelijk van een kikker,
rozen, maskers.
Wierook zonder een kerk.

Een vlinder die opvliegt in China
verandert een stormvlaag in Finland.
Iemand zei het, jij zweeg.
Dit was wat je al wist.

Wanneer ontdoen schilderijen zich
van de schilder, wanneer wordt dezelfde materie
een andere gedachte? De avondnevel sloop over
het grasveld, verdronk de laan, de fontein,
en het huis.

Muziek, geplas van riemen.
Iemand doet het licht aan, iemand
gelooft niet in de schemer.
De vraag zonder antwoord dwaalt
langs het raam.

 

 

 

 

Kleine bang

 

Het gedicht hoorde hoe het werd geschreven,
het zag de reusachtige hand
waaruit het leek te ontstaan, woord voor woord,
het hield zichzelf nauwelijks bij.

Bij, zag het geschreven, en als echo
zei het zichzelf, bij, bij, maar toen
was de hand alweer verder, gejaagd
door de zweep van het krassen,
het heimwee naar vorm.

Het doet pijn om niet af te zijn
voor wie nergens vandaan komt.
Zonder lucht liggen de woorden op tafel,
de hand is verdwenen, komt terug, is verdwenen,
het gedicht herinnert zich niets,

en het hoofd, zo ver daarboven,
nog steeds als niets anders herkenbaar
dan als masker van baaierd en oorsprong,
wendt zich af van de regels,

het zegt in zijn adem
de cadens van het denken
en sluit het gedicht
met een zucht.

 

 

 

 

 

Cees Nooteboom (Den Haag, 31 juli 1933)

 

 

Emily Brontë


Emily Brontë werd geboren in Thornton in Yorkshire op 30 juli 1818. In 1821 verhuisde de familie naar Haworth waar haar vader dominee was. Hier bloeide het literaire talent van de drie zusters op. Als kind al creëerden zij imaginaire landen die voorkwamen in verhalen die zij schreven. Slechts weinig werk van Emily uit deze tijd is bewaard gebleven. Samen met Charlotte ging Emily naar school in Brussel. Emily Brontë schreef poëzie en een roman, Wuthering Heights uit 1847. Dit boek behoort tot de klassiekers van de Engelse literatuur.

Uit: Wuthering Heights, laatste hoofdstuk:

 

 

“…

I distinguished Mr. Heathcliff’s step, restlessly measuring the floor, and he frequently broke the silence by a deep inspiration, resembling a groan. He muttered detached words also; the only one I could catch was the name of Catherine, coupled with some wild term of endearment or suffering; and spoken as one would speak to a person present; low and earnest, and wrung from the depth of his soul. I had not courage to walk straight into the apartment; but I desired to divert him from his reverie, and therefore fell foul of the kitchen fire, stirred it, and began to scrape the cinders. It drew him forth sooner than I expected. He opened the door immediately, and said – ‘Nelly, come here – is it morning? Come in with your light.’

‘It is striking four,’ I answered. ‘You want a candle to take up- stairs: you might have lit one at this fire.’

‘No, I don’t wish to go up-stairs,’ he said. ‘Come in, and kindle ME a fire, and do anything there is to do about the room.’

‘I must blow the coals red first, before I can carry any,’ I replied, getting a chair and the bellows

He roamed to and fro, meantime, in a state approaching distraction; his heavy sighs succeeding each other so thick as to leave no space for common breathing between.

‘When day breaks I’ll send for Green,’ he said; ‘I wish to make some legal inquiries of him while I can bestow a thought on those matters, and while I can act calmly. I have not written my will yet; and how to leave my property I cannot determine. I wish I could annihilate it from the face of the earth.’

‘I would not talk so, Mr. Heathcliff,’ I interposed. ‘Let your will be a while: you’ll be spared to repent of your many injustices yet! I never expected that your nerves would be disordered: they are, at present, marvellously so, however; and almost entirely through your own fault. The way you’ve passed these three last days might knock up a Titan. Do take some food, and some repose. You need only look at yourself in a glass to see how you require both. Your cheeks are hollow, and your eyes blood- shot, like a person starving with hunger and going blind with loss of sleep.’

‘It is not my fault that I cannot eat or rest,’ he replied. ‘I assure you it is through no settled designs. I’ll do both, as soon as I possibly can. But you might as well bid a man struggling in the water rest within arms’ length of the shore! I must reach it first, and then I’ll rest. Well, never mind Mr. Green: as to repenting of my injustices, I’ve done no injustice, and I repent of nothing. I’m too happy; and yet I’m not happy enough. My soul’s bliss kills my body, but does not satisfy itself.’

…”

 

 

 

 

Shall earth no more inspire thee

 

Shall earth no more inspire thee,
Thou lonely dreamer now?
Since passion may not fire thee,
Shall nature cease to bow?

Thy mind is ever moving,
In regions dark to thee;
Recall its useless roving,
Come back, and dwell with me.

I know my mountain breezes
Enchant and soothe thee still,
I know my sunshine pleases,
Despite thy wayward will.

When day with evening blending,
Sinks from the summer sky,
I’ve seen thy spirit bending
In fond idolatry.

I’ve watched thee every hour;
I know my mighty sway:
I know my magic power
To drive thy griefs away.

Few hearts to mortals given,
On earth so wildly pine;
Yet few would ask a heaven
More like this earth than thine.

Then let my winds caress thee
Thy comrade let me be:
Since nought beside can bless thee,
Return–and dwell with me.

 

 

 

 

Emily Brontë (30 juli 1818 – 19 december 1848)

 

 

Harry Mulisch

Harry Mulisch (Haarlem 29 juli 1927) is van Tsjechisch-Hongaars-Oostenrijkse afkomst en hij is in de Nederlandse letteren zo alom tegenwoordig dat ik het hier bij laat. Behalve dit: Voor een schrijver heeft hij een wel zeer opmerkelijke en professioneel vormgegeven homepage. Surf maar eens naar  Het nieuwe lichaam.

 Ongerijmdheden

Dat komt gewoon omdat zijn vader eens.
gewoon omdat zijn vader in zijn jeugd.
doordat zijn vader in zijn jeugd gewoon.
gewoon al in zijn jeugd zijn vader toen.

omdat zijn vader ooit eens tegen hem
ooit gewoon eens in zijn jeugd hem tegen.
dat komt gewoon doordat zijn vader ooit.
gewoon hem in zijn jeugd toen ooit al eens.

ooit eens tegen hem en nooit zijn moeder.
nooit zijn moeder in zijn jeugd zijn vader.
gewoon toen tegen hem zijn moeder ooit.
nooit eens in zijn jeugd gewoon ooit vader.

 

 

Verzoening

op een late avond
keek ik door een kier:

moeder zat te naaien,
vader dronk zijn bier.

op de televisie
brandde een kaars.

hadden zij soms ruzie?
niemand zei een woord.

vader keek de kaars uit.
dat ik toen niet stierf!

moeder keek de kaars aan.
ik weer moed verwierf.

uit mijn schuilplaats hollend
hief ik toen de kaars.

(op mijn hand viel stollend
toen meteen iets raars.)

vader! moeder! riep ik,
vrede zij gesticht:

moogt gij nimmer kijven
door middel van het licht.

 

Citaten:

 “Sommige vragen zijn zo goed dat het jammer zou zijn ze met een antwoord te verknoeien.”

“U hebt het begrepen, ik ben een groot schrijver.”

 ‘Het enige waar de hemel iets aan heeft is het geloof van de mens.
Aan kennis heeft de hemel niets.’

Harry Mulisch (Haarlem 29 juli 1927)

Remco Campert


De Nederlandse schrijver Remco Campert werd op 28 juli 1929 in Den Haag geboren. Zijn vader was de dichter en journalist Jan Campert, die in 1943 overleed in het concentratiekamp Neuengamme. De moeder van Remco was de actrice Joekie Broedelet. Na de scheiding van zijn ouders woonde Remco Campert afwisselend bij zijn ouders en grootouders. Campert debuteerde in 1951 met de dichtbundel “Vogels vliegen toch”. Hij behoorde als dichter tot de Vijftigers. Zijn werk wordt gekenmerkt door het gebruik van spreektaal, een lichte ironie en een scherpe observatie.

 

 

Gedicht

Als wij dan liefhebben, liefhebben
Tussen teveel papier, holle mannen en metaal,
Laten wij dan liefhebben zoals mij goeddunkt:

Liefhebben met de rust van de onrust, niet
Die van de routine, elkaars ogen verliezen
En weer ontdekken, voorbij de huizen gaan

Het land in, de streling van onbekende struiken
Ondergaan, de wind proeven op een steeds andere tong,
De maan zien en de zon in een kaartloze maan.

En laten de vrienden snel verouderen, worden
Tot waardevolle verhalen, en die meter aarde
Is slechts vruchtbaar waarop wij gaan. 

 

 

 

Credo

 

ik geloof in een rivier
die stroomt van zee naar de bergen
ik vraag van poëzie niet meer
dan die rivier in kaart te brengen

 

ik wil geen water uit de rotsen slaan
maar ik wil water naar de rotsen dragen
droge zwarte rots
wordt blauwe waterrots

 

maar de kranten willen het anders
willen droog en zwart van koppen staan
werpen dammen op en dwingen
rechtsomkeert

 

 

 

 

Poëzie is een daad…

 

Poëzie is een daad

van bevestiging. Ik bevestig

dat ik leef, dat ik niet alleen leef

 

Poëzie is een toekomst, denken

aan de volgende week, aan een ander land,

aan jou als je oud bent.

 

Poëzie is mijn adem, beweegt

mijn voeten, aarzelend soms,

over de aarde die daarom vraagt.

 

Voltaire had pokken, maar

genas zichzelf door o.a. te drinken

120 liter limonade: dat is poëzie

 

Of neem de branding, stukgeslagen

op de rotsen is zij niet werkelijk verslagen,

maar herneemt zich en is daarin poëzie

 

Elk woord dat wordt geschreven

is een aanslag op de ouderdom

Tenslotte wint de dood, jazeker,

 

maar de dood is slechts de stilte in de zaal

nadat het laatste woord geklonken heeft.

De dood is een ontroering

 

 

 

 

Remco Campert (Den Haag, 28 juli 1929)

 

 

Hilde Domin

De Duirse schrijfster, dichteres en vertaalster Hilde Domin werd geboren als Hilde Löwenstein op 27 juli 1909. Zij was van Joodse afkomst en vluchtte daarom tijdens de Tweede Wereldoorlog samen met haar toekomstige echtgenoot weg uit Duitsland waarnaar ze achtereenvolgens in Italië, Groot-Brittannië en de Dominicaanse Republiek (haar pseudoniem “Domin” verwijst naar de hoofdstad Santa Domingo) belandden. In 1954 keerde ze weer terug naar het toenmalige West-Duitsland. Na de oorlog begon ze met schrijven en dichten en één van haar bekendste gedichten was De moeilijkste wegen. Hilde Domin overleed op ruim 96-jarige leeftijd in het ziekenhuis van Heidelberg aan de complicaties van een beenbreuk ten gevolge van een val.

Frage

Nach dem kleinen Zusammenstoß
– ein Druck der Lippe genügt -,
wenn ich eine Wolke werde
oder ein Schiff ohne Anker
auf deinem Meer
oder, ganz einfach,
eine andere Form
für dich,
was wird aus dir?
Und wie vermeidest du’s,
am nächsten Morgen
ein wenig befangen zu sein?

 

 

Heckenrose

mit blassen Blättern
über dem engen Kelch.
Du gingst vorbei.
Da war ich eine Hagebutte,
bunt und voll Samen.

 

Ich träumte von einem gepflügten Feld,
du wie quellendes Korn
in der Furche.
Doch wie ich erwachte
da war mein Leib
kaum gewölbt
und unsere Stimmen
leichter als Wind
der mit dem Laub einer Birke spielt.

 

 

 

Schöner

Schöner sind die Gedichte des Glücks.

 

Wie die Blüte schöner ist als der Stengel
der sie doch treibt
sind schöner die Gedichte des Glücks.

 

Wie der Vogel schöner ist als das Ei
wie es schön ist wenn Licht wird
ist schöner das Glück.

 

Und sind schöner die Gedichte
die ich nicht schreiben werde.

 

Hilde Domin (27 juli 1909 –  22 februari 2006)

George Bernard Shaw en Aldous Huxley

De Ierse toneelschrijver, socialist en theatercriticus George Bernard Shaw werd geboren op 26 juli 1856. Hij won de Nobelprijs voor literatuur in 1925 – hij accepteerde de eer maar weigerde het geld. Hij werd geboren in Dublin en verhuisde in 1876 naar Londen; in de 30 jaar daarop keerde hij niet terug naar Ierland. Hij zette zijn eigen opleiding voort door veel tijd door te brengen in het British Museum. In 1895 werd hij de toneelcriticus van de Saturday Review. In 1898 trouwde hij een Ierse erfgenaam, Charlotte Payne-Townshend. In dat jaar ook werd zijn eerste succesvolle toneelstuk ‘Candida’ geproduceerd. Hierna volgde een rij klassieke comedy-dramas.Na de Eerste Wereldoorlog bracht hij meer serieus werk uit, waaronder Heartbreak House (1919) en Saint Joan (1923).

 Citaten:

  “A life spent making mistakes is not only more honorable, but more useful than a life spent doing nothing.”

 

“Americans adore me and will go on adoring me until I say something nice about them.”

 

“Few people think more than two or three times a year; I have made an international reputation for myself by thinking once or twice a week.”

George Bernard Shaw (26 juli 1856 – 2 november 1950)

 

Aldous Huxley werd geboren op 26 juli 1894 in Godalming, Surrey. Het voornaamste onderwerp in zijn werk was het “onmenselijke” aspect dat aan de wetenschappelijke vooruitgang verbonden zou zijn. Een van zijn meesterwerken in dat opzicht is Brave New World uit 1932 waarin Huxley een compleet technocratische maatschappij portretteert. Een samenleving waarin leven en dood voorgeprogrammeerd zijn, waar de bevolking door middel van drugs zoet gehouden wordt, en waar wisselende seksuele contacten tot norm verheven zijn. Wrang genoeg werd een deel van Huxleys fantasie gedurende de Tweede Wereldoorlog waarheid.

Citaten:

“A democracy which makes or even effectively prepares for modern, scientific war must necessarily cease to be democratic. No country can be really well prepared for modern war unless it is governed by a tyrant, at the head of a highly trained and perfectly obedient bureaucracy.”

 

“Great is truth, but still greater, from a practical point of view, is silence about truth. By simply not mentioning certain subjects… totalitarian propagandists have influenced opinion much more effectively than they could
have by the most eloquent denunciations.”

 

 “Ignore death up to the last moment; then, when it can’t be ignored any longer, have yourself squirted full of morphia and shuffle off in a coma. Thoroughly sensible, humane and scientific, eh?”

 

Aldous Huxley (26 juli 1894 – 22 november 1963)

Charles Baudelaire en Elias Canetti

Nog meer Franse poëzie tijdens deze zwoele zomeravonden. Ditmaal van Charles Baudelaire.

Correspondances

La Nature est un temple où de vivants piliers
Laissent parfois sortir de confuses paroles;
L’homme y passe à travers des forêts de symboles
Qui l’observent avec des regards familiers.

Comme de longs échos qui de loin se confondent
Dans une ténébreuse et profonde unité,
Vaste comme la nuit et comme la clarté,
Les parfums, les couleurs et les sons se répondent.

II est des parfums frais comme des chairs d’enfants,
Doux comme les hautbois, verts comme les prairies,
— Et d’autres, corrompus, riches et triomphants,

Ayant l’expansion des choses infinies,
Comme l’ambre, le musc, le benjoin et l’encens,
Qui chantent les transports de l’esprit et des sens.

 

 

Correspondenties

 

De Natuur is een tempel met bezielde zuilen

Die soms hun stemmen in verwarring op doen gaan;

De mens doorkruist dit woud waarin symbolen schuilen

Die hem er met vertrouwde blikken gadeslaan.

 

Als langgerekte echo’s die van verre mengen

Tot eenheid vol van duister  en diepzinnigheid

Ontzaglijk als de nacht en als het zonnezengen,

Zijn geuren, kleuren, klanken tot één zin herleidt.

 

En zulke geuren zijn er, fris als kinderhuid,

Mild klinkend als hobo’s en groen zoals de steppen,

En andere – bedorven, zat van winst en buit,

 

Die onverholen van oneindigheden reppen,

Waaronder amber, muskus, mirre, wierookwalmen,

Die zins- en geestvervoering zingen in hun psalmen.

 

 

 

A une passante

 

La rue assourdissante autour de moi hurlait.
Longue, mince, en grand deuil, douleur majestueuse,
Une femme passa, d’une main fastueuse
Soulevant, balançant le feston et l’ourlet ;

 

Agile et noble, avec sa jambe de statue.
Moi, je buvais, crispé comme un extravagant,
Dans son oeil, ciel livide où germe l’ouragan,
La douceur qui fascine et le plaisir qui tue.

 

Un éclair… puis la nuit ! – Fugitive beauté
Dont le regard m’a fait soudainement renaître,
Ne te verrai-je plus que dans l’éternité ?

 

Ailleurs, bien loin d’ici ! trop tard ! jamais peut-être !
Car j’ignore où tu fuis, tu ne sais où je vais,
Ô toi que j’eusse aimée, ô toi qui le savais !

 

 

 

 

In het voorbijgaan

 

Rondom mij kreet de straat haar oorverdovend leven.

Een vrouw, lang, slank in rouwkleed, triest als een vorstin,

Schreed mij voorbij: vol luister was de hand, waarin

Festoen en rokzoom deinden in balans, geheven;

 

Als beeldsnijwerk de benen, adellijk en vlot:

Ik dronk, als een uitzinnige die krampen kwellen,

Uit ogen, bleek als lucht waarin orkanen zwellen.

Naast tederheid die kluistert dodelijk genot.

 

Een weerlicht… Dan de nacht! – O pracht die mij ontglijdt,

Die met haar aanblik maakte dat ik werd herboren,

Zal ik je nimmer weerzien eer de eeuwigheid?

 

Niet hier, ver weg van hier! Te laat! Nooit meer misschien!

Want jóúw weg ken ik niet en jij volgt niet míjn sporen,

Jij die ik minnen zou, jij, die het hebt gezien!

 

 

 

De vertalingen zijn van Petrus Hoosemans en ze zij te vinden in:
Dichters van de avant-garde – de moderne Franse poëzie,

Samengesteld en ingeleid door Guus Luijters,

L.J. Veen, Amsterdam, 2003

Charles Baudelaire

 

Elias Canetti werd geboren op 25 juli 1905 in Russe in Bulgarije. Hij is vooral bekend geworden door ‘Het Martyrium’, zijn eerste en enige roman, en de sociaalfilosofische studie ‘Massa en Macht’.
Daarnaast schreef hij boeken vol met aantekeningen en aforismen; kleine puntige notities over leven en dood. Ook beoefende hij het genre van het reisverhaal en schreef talloze essays, o.a. over Franz Kafka, zijn grote voorbeeld. Canetti ontving in 1981 de Nobelprijs voor de literatuur.

 

Citaten:

 

„Man mag drei- oder viertausend Menschen gekannt haben, man spricht aber immer nur von sechs oder sieben.“

 

„Feig, wirklich feig ist nur, wer sich vor seinen Erinnnerungen fürchtet“.

 

„Wie wenig du gelesen hast, wie wenig du kennst – aber vom Zufall des Gelesenen hängt es ab, was du bist.“

 

„Ich habe noch nie von einem Menschen gehört, der die Macht attackiert hat, ohne sie für sich zu wollen.“

 


Elias Canetti (25 juli 1905 – 14 augustus 1994)

 

 

Johan Andreas dèr Mouw

Johan Andreas dèr Mouw werd  geboren op 24 juli 1863 in Westervoort. Hij studeerde en promoveerde te Leiden in de klassieke letteren, en was leraar aan het gymnasium te Doetinchem, totdat een conflict inzake zijn antichristelijke theorieën, met een felle lastercampagne, een dubbele poging tot zelfmoord en een rechtszaak daaraan in 1902 een eind maakte. Daarna woonde hij als privé-leraar in Den Haag. Als dichter is hij ook wel bekend onder het pseudoniem Adwaita

IJl ligt de wilgenschaduw op de wei

IJl ligt de wilgenschaduw op de wei;
Het slootje-in plonst, lichtgroene boog, een kikker;
Over het riet beweegt zich blauw geflikker,
Wanneer de wind zijn wimpels schuift op zij.

 

In ’t gras bij ’t water, naast de wilgenrij,
Speelt een blond jochie ernstig met een knikker;
Wegjaagt in ’t bongerdje een vogelverschrikker
De Zondagsstilte over de boerderij.

 

Houdt even op de droogratelende r,
Dan is ’t, of zich de stilte van heel ver
Hier samentrekt en plots’ling vreemd verdicht:

 

Op ’t lege zand voor te gesloten stal,
In ’t vierkant tuintje, in ’t bongerdje, overal,
Is ’t of een vraag en een verwond’ring ligt.

 

 

’t Is zomer, zondagmorgen, een toneel

‘T is zomer; Zondagmorgen. Een toneel
Zie ‘k plots’ling voor me uit verre jongensjaren:
Ik lig in ’t gras; er liggen rozeblaren
Overal om me, roze en wit en geel;

 

Mijn moeder speelt piano, ’t laatste deel
Van Gounod’s Faust. En ’t leek op eens, als waren
Aan ’t trillen ergens in mij zelf de snaren,
En ’t bonsde door mijn borst tot aan mijn keel.

 

En ‘k huilde en huilde, tot mijn moeder kwam,
En me aaide en kuste en me in haar armen nam,
En ‘k gaf, gelukkig, haar de liefste naam. –

 

‘K zie rozen. Ik word grijs. De herinnering
Voel ‘k trillen in mijn keel, en ’t is me, als zing
Ik stil: Anges des cieux, portez mon âme.

 

 

‘k Ben Brahman. Maar we zitten zonder meid

‘k Ben Brahman. Maar we zitten zonder meid.
Ik doe in huis het een’ge dat ik kan:
‘K gooi mijn vuilwater weg en vul de kan;
Maar ‘k heb geen droogdoek; en ik mors altijd.
Zij zegt, dat dat geen werk is voor een man.
En ‘k voel me hulp’loos en vol zelfverwijt,
Als zij mijn lang verwende onpraktischheid
Verwent met wat ze toverde in de pan.

 

En steeds vereerde ik Hem, die zich ontvouwt
Tot feeërie van wereld, kunst en weten:
Als zij me geeft mijn bordje havermout,
En ‘k zie, haar vingertoppen zijn gespleten,
Dan voel ik éénzelfde adoratie branden
Voor Zon, Bach, Kant, en haar vereelte handen.

 

Johan Andreas dèr Mouw (24 juli 1863 – 8 juli 1919)

Abdelkader Benali

Met weinig tijd en met de meeste bloggers sowieso op vakantie, maar geïnspireerd door het weer met een zoekmachine (nee, niet die van dat werkwoord) gezocht naar gedichten voor de zomer en dan vind je deze van Abdelkader Benali :

MIJN HAAT

Mijn haat voor jou gaat diep, vriend, nog dieper nog
Dan mijn liefde, graag zou ik een verse zak stront
Over je hoofd willen trekken, dat het bruin naar
Beneden loopt, de gele groene strepen van

Diarree die goed kleurt bij je mooie kleding,
Een zak pudding onder je oksels zou je ook
Goed staan, alles staat je goed, als het maar
Vervuld is van mijn walging en afkeer van jou

Die oneindig en voor eeuwig is, die `s nachts
Gewoon nog wortel in mij schiet, hard en stug
Doorgroeit alsof er niks aan de hand is, zoals
De waarheid is hij, of het kussen nu warm of

Koud is, wat zou ik graag zien dat je werd door
Boord door een gorilla, jij, je pijn, je gillen.

 

WELLUST

Ik ben altijd open en mocht ik zin hebben
Dan klop ik ergens aan. `t Is waar: genot
Kun je niet kopen, en wie het onveilig doet
Danst op een vulkaan die veel weg heeft 

Van mijn aars. Rauw lust ik ze, maar ook
In opgezwollen staat, cup d, tepels zacht
Als leer, een jongeheer om door een ringetje
Te halen. Gêne en lust gaan niet goed samen

Daarom ken ik geen schaamte meer. Zo wil
Ik oud worden om eeuwig jong te blijven
Laatst was mama op bezoek, zo lief keek ik
Haar aan, het zit ook in haar geil ding, geen

Eens vroeg ze wat ik deed, op het toppunt van
Mijn kunnen! Steek me geen oog uit, heb er maar één.

 

Gedichten voor de zomer
Abdelkader Benali
Uitgeverij 521, Amsterdam 2003

Abdelkader Benali

 

 

Emma Lazarus

Emma Lazarus was een joodse, Amerikaanse dichteres die vooral bekend is door het gedicht dat in de voet van het Vrijheidsbeeld gegraveerd staat: The New Colossus  Zij was het vierde van in totaal zeven kinderen van Esther en Moses Lazarus. Zij kreeg les van privé-docenten, o.a. in Amerikaanse en Europese Literatuur. Gesteund door haar vader begon zij al op jonge leeftijd gedichten te schrijven. Ralph Waldo Emerson die destijds een van de belangrijkste Amerikaanse dichters en essayisten was kreeg belangstelling voor haar werk en zij correspondeerde met hem tot aan zijn dood in 1882. Naast het schrijven van haar eigen poëzie vertaalde Emma Lazarus ook gedichten van Goethe en Heine. Door het lezen van de roman Daniel Deronda ontstond bij haar het interesse voor het jodendom. De Russische pogroms in het begin van de jaren 1880 versterkten haar interesse nog en zo begon voor haar een productieve tijd, waarin ze veel joodse dichters vertaalde. Ook in haar essays hield ze zich met joodse thema’s bezig. Emma Lazarus reisde twee keer naar Europa: in 1883 en in mei 1885 na de dood van haar vader. Van de tweede reis keerde ze in september 1887 ernstig ziek terug naar New York. Twee maanden later stierf ze, vermoedelijk aan kanker.

The New Colossus

Not like the brazen giant of Greek fame,
With conquering limbs astride from land to land;
Here at our sea-washed, sunset gates shall stand
A mighty woman with a torch, whose flame

Is the imprisoned lightning, and her name
Mother of Exiles. From her beacon-hand
Glows world-wide welcome; her mild eyes command
The air-bridged harbor that twin cities frame.

“Keep ancient lands, your storied pomp!” cries she
With silent lips. “Give me your tired, your poor,
Your huddled masses yearning to breathe free,

The wretched refuse of your teeming shore.
Send these, the homeless, tempest-tost to me,
I lift my lamp beside the golden door!”

 

Long Island Sound

I see it as it looked one afternoon
In August,–by a fresh soft breeze o’erblown
The swiftness of the tide, the light thereon.
A far-off sail, white as a crescent moon.

The shining waters with pale currents strewn,
The quiet fishing-smacks, the Eastern cove,
The semi-circle of its dark, green grove.
The luminous grasses, the merry sun

In the grave sky; the sparkle far and wide
Laughter of unseen children, cheerful chirp
Of crickets, and low lisp of rippling tide

Light summer clouds fantastical as sleep
Changing unnoted while I gazed thereon
All these fair sounds and sights I made my own.

Emma Lazarus (22 juli 1849 – 19 november 1887)