Connie Palmen, Maarten ’t Hart, Abdelkader Benali, Arturo Pérez-Reverte, Ba Jin, Augusta de Wit

De Nederlandse schrijfster Connie Palmen werd op 25 november 1955 geboren in Sint Odiliënberg. Zie ook alle tags voor Connie Palmen op dit blog.

Uit: Jij zegt het

“In november — een maand die me aan een verdronken hond doet denken —maakte ik een selectie van veertig gedichten, gaf de verzameling de titel The Hawk in the Rain mee en droeg de bundel op aan mijn vrouw. We liepen samen naar de brievenbus en lieten plechtstatig traag de grote enveloppe met de vereiste zestig bladzijden in de gleuf verdwijnen. Om de kostbare zending persoonlijker te maken had ze hem niet geadresseerd aan het Poëziecentrum te New York, maar schreef voluit de namen van de juryleden op — Mrs. Moore, Mr. Spender en Mr. Auden — in de hoop dat de geste indruk zou maken. Ze had in een visioen gezien dat ik met deze bundel de debutantenprijs voor dichters won, het boek in Engeland en Amerika een bestseller werd, en de zegetocht naar het pantheon begon. Ik moest het allemaal nog zien. Dubbelhartig verborg ik mijn afkeer van het woord ‘bestseller’ en de schaamte die ik moest overwinnen nu ik het heiligste wat ik bezat aan zoiets ordinairs als een competitie veil gaf, me sukkelig liet meeslepen in de jacht op succes, terwijl ik tegelijkertijd wist dat er geen andere manier was om gelezen te worden dan via het pad dat zij volhardend voor mij baande. Ik koesterde het beeld van de dichter als een zielsbezit, diep in mij verankerd, onafhankelijk van de glorie die een buitenwereld eraan zou verlenen. Ik moest vechten tegen het gevoel dat zij met haar mercantiele geest de zuiverheid van mijn liefde voor de poëzie corrumpeerde. Een van de lelijkste erfenissen van mijn afkomst is dat ik altijd te veel met geld bezig ben geweest, voortdurend zon op manieren om een fortuin te verdienen waarmee ik het leven als dichter kon financieren. Maar geld verdienen met poëzie grensde aan het verbodene. Op 23 februari 1957, twee dagen voordat we vierden dat we elkaar een jaar eerder hadden ontmoet, werd op 55 Eltisley een telegram bezorgd. Het Poëziecentrum in New York feliciteerde me met het winnen van de debutantenprijs. Van mijn dubbelhartigheid was niets over, we zongen en sprongen eenduidig door de kamer, zij juichte: ‘Ik wist het, ik wist het,’ en ik kon haar alleen maar bedanken en kussen. Hoewel het aan de overkant van de oceaan midden in de nacht was, holde ze naar de telefoon om haar moeder te bellen.
Bij het vertrek naar Cambridge kreeg ik van mijn leraar Engels, Mr. Fisher —sorry, echt waar, kan het ook niet helpen — het boek dat nu nog, naast de verzamelde Blake en Shakespeare, beduimeld en stukgelezen voor me ligt: The White Goddess van Robert Graves. Het was het begin van de jaren vijftig, en ik herinner me de schok bij het lezen ervan, alsof ik ruw werd beroofd van de geheime wereld waarin ik vanaf mijn dertiende leefde, een waarvan ik tot op dat moment de infantiele fantasie koesterde dat zij zich alleen aan mij openbaarde, en ik, dankzij het lezen van al die mythen en volksverhalen, een volstrekt originele kijk had op haar wonderen en wreedheid.”


Connie Palmen (Sint Odiliënberg, 25 november 1955)

 

De Nederlandse schrijver Maarten ’t Hart werd geboren op 25 november 1944 in Maassluis. Zie ook alle tags voor Maarten ’t Hart op dit blog.

Uit: Stenen voor een Ransuil

“24 december, zondag Nu heb ik al een paar maal mijnheer Brikke bezocht. Hij verwijt me dat ik me heb ingekapseld, geen vrienden heb, geen echte vriend. Hij zegt dat ik naar clubs moet gaan waar mensen zoals hij en ik bij elkaar komen. Maar nooit ga ik naar een dergelijke club, een sociëteit, nooit. Hij praat als mijn moeder en mijn zusje. Zij zeggen: je moet trouwen. Zij weten niet dat ik zo ben, zij mogen het niet weten: vooral mijn vader, die niet over trouwen of vrienden praat, mag het niet weten. Hij zou sterven van verdriet, denk ik. Ja, eenmaal heb ik trouwplannen gehad, nu vijftien jaar geleden. Ik was acht jaar. Voor mij in de klas op school zat een meisje met lang, zwart haar: Lena Stigter. Ze was rooms-katholiek. Alle andere kinderen in de klas waren gereformeerd. Lena Stigter zou naar de hel gaan. Mijn vader en moeder hadden het zo vaak gezegd: alle roomsen gaan naar de hel als ze zich niet bekeren. Als Lena met mij trouwde werd ze ook protestant, dan zou ze niet naar de hel gaan. Het was goed dat roomsen naar de hel gingen, maar niet dit meisje. Ik vroeg haar ernstig: Wil je met mij trouwen?’ Ja,’ zei ze, ‘dat is goed, breng me dan thuis vandaag.’ Ik bracht haar thuis. Ik trachtte te begrijpen wat het zou betekenen dat dit meisje naar de hel zou gaan. Bij de afschuw van en de vrees voor haar voegde zich een verlangen om zo te zijn als zij was. Ik wist niet waarom. Ik wist ook niet hoe ik mij de hel moest voorstellen. Vuur was er, altijd vuur, langzaam verbranden en toch niet doodgaan. Telkens als ik achter Lena zat hield het mij bezig. Ik zag het vuur dat haar verteerde. Ik hoorde haar huilen, gillen, schreeuwen. Vuur, vuur. Het lange, zwarte haar door vuur verbrand. Het was een kwelling. Maar het was mogelijk om haar te redden door haar te trouwen. Een paar maanden na mijn huwelijksaanzoek ontmoette ik een meisje op de haven.
Waar zit jij op school?’ vroeg ik.
`Op de openbare school,’ zei zij.
`Is dat christelijk?’ vroeg ik.
`Ben je gek? Natuurlijk niet.’
`Geloofje dan niet in de Here Jezus?’
Ze keek me verbaasd aan. Wie is dat?’ vroeg zij. Nu was ik verbaasd. Een meisje dat niet wist wie Jezus was. Je moet in de Here Jezus geloven,’ zei ik met nadruk, ‘anders ga je naar de hel.’

 


Maarten ’t Hart (Maassluis, 25 november 1944)
Cover

 

De Nederlandse dichter, schrijver en tv-presentator Abdelkader Benali werd geboren in Ighazzazen, Marokko, op 25 november 1975. Zie ook alle tags voor Abdelkader Benali op dit blog.

Uit: Feldman en ik

“Door op mijn eentje rommelmarkten te gaan bezoeken, was ik in de voetsporen van mijn vader getreden. Het kan zijn dat ik ze bezocht omdat ik de illusie koesterde dat ik daar, in die beduimelde wereld van verwaarloosde mensen en dingen, als rook kon vervliegen zonder verplicht identiteitsbewijs.
Alsof de zware sigarenlucht die er hing, de stemmen die overal opklonken, het kakelen van de hooggeblondeerde dames de ideale omstandigheden creëerden voor een geslaagde vlucht uit de barre werkelijkheid. Het was een plek waar mensen zichzelf waren, zonder franje, waar ze geen loze gebaren hoefden te maken en geen last hadden van zichzelf.
Zo doolde ik daar, die bewuste dag, door de hallen, met beide handen in de zakken, totdat, net nadat ik had besloten maar weer eens op huis aan te gaan omdat het tijd werd om iets te gaan eten wat niet druipend van het vet onder een laag ketchup en mayonaise schuilging, mijn oog viel op 88 richtlijnen voor het schrijven van een dagboek, opgesteld door Lavoisier Carmel. Uit het Spaans vertaald met een nawoord van dokter Miguel Marineiro.
‘Ligt daar al een tijdje,’ zei de verkoper, die in de smiezen had naar welk boek mijn belangstelling uitging. ‘Heb ik uit de boedel van een weduwe. De staat had voor haar organen maar een luttel bedrag over. Ze moest haar spullen verkopen, waaronder de boeken die haar man verzameld had.’
Ik reikte met een onbestemde gretigheid naar het boekje en net op het moment dat mijn hand het omklemde, greep ook een andere hand, toebehorend aan een jongeman van ongeveer mijn leeftijd, alleen wat langer en in het bezit van een donkere bos krullend haar en een opvallend bleek gelaat – alsof hij een ziekte onder de leden had die zijn bloedsomloop vertraagde –, het exemplaar vast. Zijn verschijning had mijn medelijden kunnen opwekken, maar dat gebeurde niet. Ik moest en zou het boekje aan deze begerige bleekscheet ontfutselen.
Anders dan mijn vader was het mijn gewoonte altijd iets op een rommelmarkt te kopen. Ik had al eens twintig eierdopjes gekocht. En een verlengsnoer. En een bot slagersmes. Had ik dat verlengsnoer en dat slagersmes bij me gehad, dan zou ik er die jongen mee gedreigd hebben. Ik bemerkte zelfs dat ik er een handgemeen voor zou overhebben, mocht die jongen de zaak op de spits willen drijven, want er was me ineens alles aan gelegen om in het bezit van dit papieren prullarium te komen. Het was niet zozeer dat ik dit boekje wilde hebben, maar eerder dat ik voelde dat het boekje míj wilde hebben.”

 

 
Abdelkader Benali (Ighazzazen, 25 november 1975)

 

De Spaanse schrijver Arturo Pérez-Reverte werd geboren op 25 november 1951 in Cartagena. Zie ook alle tags voor Arturo Pérez-Reverte op dit blog.

Uit: The Club Dumas (Vertaald door Sonia Soto)

“I was pleased, be-cause most visitors paid Sabatini little attention, taking him for an aged relative. I waited for Corso’s reaction. He was half smiling as he sat down—a youthful expression, like that of a cartoon rabbit in a dead-end street. The kind of look that wins over the audience straightaway. In time I found out he could also smile like a cruel, hungry wolf, and that he chose his smiles to suit the circumstances. But that was much later. Now he seemed trustworthy, so I decided to risk a password. `He was born with the gf of laughter,” I quoted, point-ing at the portrait. “… and with a feeling that the world was mad .. .” Corso nodded slowly and deliberately. I felt a friendly com-plicity with him, which, in spite of all that happened later, I still feel. From a hidden packet he brought out an unfiltered cigarette that was as crumpled as his old overcoat and corduroy trousers. He turned it over in his fingers, watching me through steel-rimmed glasses set crookedly on his nose under an untidy fringe of slightly graying hair. As if holding a hidden gun, he kept his other hand in one of his pockets, a pocket huge and deformed by books, catalogues, papers, and, as I also found out later, a hip flask full of Bols gin.
“… and this was his entire inheritance.” He completed the quotation effortlessly, then settled himself in the armchair and smiled again. “But to be honest, I prefer Captain Blood.” With a stern expression I lifted my fountain pen. “You’re mistaken. Scaramouche is to Sabatini what The Three Muske-teers is to Dumas.” I bowed briefly to the portrait. ” ‘He was born with the gift of laughter.. ..’ In the entire history of the adventure serial no two opening lines can compare.” “That may be true,” Corso conceded after a moment’s re-flection. Then he laid the manuscript on the table, in a protec-tive folder with plastic pockets, one for each page. “It’s a coincidence you should mention Dumas.” He pushed the folder toward me, turning it around so I could read its contents. The text was in French, written on one side of the page only. There were two types of paper, both discolored by age: one white, the other pale blue with light squares. The handwriting on each was different—on the white pages it was smaller and more spiky. The handwriting of the blue paper, in black ink, also appeared on the white pages but as annotations only. There were fifteen pages in all, eleven of them blue. “Interesting.” I looked up at Corso. He was watching me, his calm gaze moving from the folder to me, then back again. “Where did you find it?” He scratched an eyebrow, no doubt calculating whether he needed to provide such details in exchange for the information he wanted. The result was a third facial expression, this time an innocent rabbit. Corso was a professional. “Around. Through a client of a client.” “I see.” He paused briefly, cautious. Caution is a sign of prudence and reserve, but also of shrewdness.”

 


Arturo Pérez-Reverte (Cartagena, 25 november 1951)

 

De Chinese schrijver Ba Jin werd op 25 november 1904 geboren in Chengdu. Zie ook alle tags voor Ba Jin op dit blog.

Uit: When the Snow Melted (Vertaald door Tang Sheng)

“My words must have wounded him, for his face darkened further and he bit his lips.
“It’s my fault, of course, I admit that,” he replied wretchedly after a pause. “She is not to blame at all.” This was unexpected, but I was not displeased to hear it. I hoped by following up this advantage to solve that problem of theirs.
“Then why behave the way you do?” I pursued. “Since you know you’re in the wrong, it’s up to you to do something about it.”
Without the slightest sign of gratitude or gladness, he continued to shake his head and muttered hopelessly, “You still don’t understand.”
This puzzled me even more. I could not guess what he meant. Outside, the wind was still moaning. The fire was blazing and its leaping flames turned both our faces crimson, but I found him utterly inscrutable.
“I’m tasting the agonies of love,” he muttered with a sigh. Suddenly he buried his face in his hands and I knew his mental anguish was beyond all I had suspected. Any clumsy probing into it would be useless.
“Believe me, Zisheng, I am telling the truth,” he said at last, raising his head. “I did love Jingfang, I still love her, and I know that she loves me too. But . . .” he paused for a moment in painful thought, putting one hand to his temples, and my eyes were caught by the beads of sweat on his forehead.
“But I don’t want to love her any more.” His hand swept down and he spoke with determination as if love were something he could no longer endure. “Love can be agonizing. She once gave me joy and courage but those days are gone. Now I find that tenderness, that domesticity, unbearable. You see, my outlook has changed . . .”
I merely stared at him in bewilderment. I believed he was speaking the truth though.
“I have new convictions. I cannot go on living as before. I want to take a new road completely different from the old one, which means I must abandon my old life.” He was absolutely in earnest but I still failed to understand. “However, she is incapable of going forward. She must have love, she must live the way we used to. It’s not her fault, and I sometimes think she may be right . . . But she makes it difficult for me to give up the old life. She loves me but she can’t understand what’s in my mind. So she’s making me miserable, making me hesitate.”

 


Ba Jin (25 november 1904 – 17 oktober 2005) 

 

De Nederlandse schrijfster Augusta de Wit werd geboren in Sibolga (Sumatra) op 25 november 1864. Zie ook alle tags voor Augusta de Wit op dit blog.

Uit: Orpheus in de dessa

“Het fluitedeuntje deinde op en neer, al langzamer op en neer, stil als een ademhaling, die nog stiller gaat worden bij het inslapen.
De leguaan lag als bedwelmd.
Behoedzaam, zonder dat hij een blad liet ritselen, stond de Indo op en doodde hem met een lichten stokslag. Het dier bleef roerloos in dezelfde houding waarin het betooverende fluitspel het had doen verstijven; het leek dood-gespeeld.
De Indo die, tevreden, gezien had dat de huid niet gekwetst was door den slag van zijn stok, riep den fluitspeler te voorschijn uit zijn schuilplaats.
‘Si-Bengkok! Kom!’
Uit den rood bloeienden struik zag een donker gezicht te voorschijn, met glanzige, schuchtere oogen. De hand die de twijgen opzij boog hield een bamboe-fluitje.
‘Kom maar hier!’
De glanzige oogen zagen aarzelend naar den Hollander.
‘Nu! kom dan toch! Voor wien ben je bang?’
Het loover deed zich op rondom een half-naakten knaap, die op gekruiste enkels in het groen zat. De avondhemel begloorde zijn gezicht en zijn tengere schouders.
Een oogenblik bleef hij besluiteloos zoo zitten; toen liet hij zich afglijden naar den oever en begon, zittende, voort te schuiven over het gras met een beweging die aan het huppelen van een onbeholpen jongen vogel deed denken.
Bake meende eerst dat hij uit de onderdanige beleefdheid van een Javaan tegenover zijn meerderen zoo kruipend naderde: maar toen de knaap vóor hem stilhield, zag hij dat zijn kruiselings over elkaar liggende schenkels verdord waren. Dat was het zeker wat hem dien naam van Si-Bengkok, ‘de mismaakte’, had doen geven.
Toch was er verder aan hem geen misvorming of teeken van lijden te zien. Zooals hij daar op zijn groene zode zat, geleek de jongen een Boeddha in den lotus-kelk. Het welgevormde jonge lijf rees rank van de heupen omhoog. Het gezicht was zacht in trek en ommelijn, als hadden liefkoozende handpalmen het uit de mollige, bruine boschaarde gevormd. Onder den sierlijk geplooiden hoofddoek, bont van bloemen en vlinder-kleuren, gloorden de oogen met die tinteldonkere klaarheid, die stroomend water heeft in de schaduw.”

 

 
Augusta de Wit (25 november 1864 – 9 februari 1939)
Standdbeeld van Orpheus naar de roman van Augusta de Wit in het Zuiderpark in Den Haag, gemaakt door de beeldhouwster Lidi van Mourik Broekman

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e november ook mijn vorige blog van vandaag.

Maarten ’t Hart, Connie Palmen, Abdelkader Benali, Arturo Pérez-Reverte, Ba Jin, Augusta de Wit

De Nederlandse schrijver Maarten ’t Hart werd geboren op 25 november 1944 in Maassluis. Zie ook alle tags voor Maarten ’t Hart op dit blog.

Uit: Magdalena

“Dat weet je toch wel, die had dertien kinderen uit zijn eerste huwelijk en elf kinderen uit zijn tweede huwelijk, en van die dertien uit dat eerste huwelijk werden maar liefst de laatste tien, steeds met tussenpozen van een jaar, dood geboren, en nummertje drie heeft ook maar een paar dagen ademgehaald, en na die tien levenloos geboren kindjes is de eerste vrouw van Leen zelf ook door de Heere thuisgehaald, dus toen had je opeens een weduwnaar met twee overgebleven bloedjes, mijn man Arie dus en z’n oudere zusje, en Leen is weer hertrouwd en die tweede vrouw heeft elf kinderen ter wereld gebracht, dus bij elkaar waren het er, als ik het goed optel, wel vierentwintig – stel je toch voor, vierentwintig kinderen, ’t zou wat geweest zijn als ze allemaal waren blijven leven, m’n schoonvader was eendenkooiman op Rozenburg, nou, van wat daarvan overschoot had hij nooit vierentwintig mondjes kunnen voeden, dus ’t was maar goed dat de Heere er zoveel wegnam. Maar de kinderen uit dat tweede huwelijk bleven allemaal wel leven, dus je grootvader had maar liefst elf halfbroers en halfzusjes. En dat in zo’n petieterig dijkhuisje op Rozenburg. Vierentwintig kinderen, het is toch wat, je zult zo’n vurige man hebben, je grootvader vertelde altijd dat zijn vader tussen de middag thuiskwam en dan na het eten opstond en zijn stiefmoeder probeerde te grijpen. Maar die probeerde uit z’n handen te blijven, en dan renden ze achter elkaar aan, om de tafel heen, een rondje of zes, zeven, het kunnen er ook acht zijn geweest, daar wil ik vanaf zijn, en dan had vadertje Leen moeder Betje te pakken, en zagen al die kindertjes hoe hun moeder het laddertje naar het zoldertje werd opgesjord en even later hoorden ze dan van dat zoldertje van die speciale geluiden komen – och, och, ja, ja, je grootvader was wel getekend, die heeft het als kind al vreselijk zwaar gehad, elf broertjes en zusjes dood, moeder dood, en een vader die zijn tweede vrouw elke dag om de tafel heen nazat omdat hij goesting had, altijd maar door goesting. Zijn eerste vrouw zal hij trouwens ook wel om de tafel heen nagezeten hebben, maar dat herinnerde je grootvader zich niet, toen was hij daar nog te klein voor.Toch hebben we hem, al die goesting ten spijt, lang mogen meemaken, want hij was van 1869 en is pas in 1960 gestorven. Maar ja, dat moet je ze wel nageven, die Van der Giessens, als ze niet al in hun wiegjes bezwijken, en daar zijn heel wat voorbeelden van, worden ze doorgaans heel oud.’

 

 
Maarten ’t Hart (Maassluis, 25 november 1944)

Lees verder “Maarten ’t Hart, Connie Palmen, Abdelkader Benali, Arturo Pérez-Reverte, Ba Jin, Augusta de Wit”

Maarten ’t Hart, Connie Palmen, Abdelkader Benali, Arturo Pérez-Reverte, Alexis Wright, Ba Jin, Augusta de Wit

De Nederlandse schrijver Maarten ’t Hart werd geboren op 25 november 1944 in Maassluis. Zie ook alle tags voor Maarten ’t Hart op dit blog.

Uit: Magdalena

“Mijn moeder, Magdalena van der Giessen, werd geboren op 30 mei 1920 in Poeldijk, gemeente Monster. Zij was de eerste dochter van Arie Adriaan van der Giessen, geboren 1 augustus 1893 op Rozenburg en Magdalena de Winter, geboren 15 augustus 1896 in Hoek van Holland. Aan mijn moeder was een jongen voorafgegaan die op 8 augustus 1918 in Poeldijk werd geboren, en na mijn moeder volgden met mooie regelmatige afstanden van ongeveer twee jaar nog vijf jongens en twee meisjes. In een van haar wonderbaarlijke, meanderende monologen die mijn grootmoeder, zodra je in haar gezichtsveld verscheen, tegen je afstak, onthulde zij mij hoe zij voor elkaar had gekregen dat zij het kindertal had weten te beperken tot slechts negen stuks en hoe begrepen moest worden dat die negen elkaar met tussenpozen van twee jaar opvolgden.
‘Ik wou dolgraag kinderen, en liefst meer dan een stuk of vier, maar ik wilde niet elk jaar bevallen, dat was me veel te zwaar, je doet er toch een stevig jasje van uit als je een kindje krijgt, dus hield ik elke baby zo lang mogelijk aan de borst, en zolang je een zuigmondje aan de tepel hebt, kan je man zo vurig zijn als een winterkoninkje in de rui, maar hoef je toch niet bang te zijn dat je weer in verwachting zult raken. Ik had Leen en Lena en Teun en Siem en Cor en Jan en Bep en Jaap nog wel langer aan de borst willen houden dan twee jaar, maar daar kreeg ik de kans niet voor, na twee jaar hielden ze op met drinken, behalve Aad, die heeft het gepresteerd om drie jaar te sabbelen, dus Jan is pas in f31 geboren, terwijl Aad van ’28 was. En na Jaap was het afgelopen, toen kwam er gelukkig niks meer, hoewel ik toen nog maar net achtendertig was geworden. Ja. Mooi was het, alles bij elkaar, Leen van 1918, Lena van 1920, Teun van 1922, Siem van 1924, Cor van 1926, Aad van 1928, en dan opeens een gat van drie jaar, Jan van 1931, Bep van 1933 en Jaap van 1935. Goed gedaan, Lena de Winter, zeg ik dan maar tegen mezelf, want denk maar niet dat een ander mij de hoogte zal in steken, wat ook wel weer goed is, je zou maar groos kunnen worden, maar ik wou niet dezelfde weg op gaan als de twee vrouwen van mijn schoonvader, vadertje Leen van der Giessen.”

 
Maarten ’t Hart (Maassluis, 25 november 1944)
Cover

Lees verder “Maarten ’t Hart, Connie Palmen, Abdelkader Benali, Arturo Pérez-Reverte, Alexis Wright, Ba Jin, Augusta de Wit”

Dolce far niente, Abdelkader Benali, John Birmingham, Cees Buddingh’, Diana Ozon, Othon III de Grandson

 

Dolce far niente

 

 
Kasteel Assumburg, Heemskerk

 

Heemskerk

Paars pioenroze in juni. Twee vijftig voor een bosje.
Te geef. Ze liggen in een kratje te wachten op een
hardloper, een wandelaar, een koper.Wij passeren.
Mijn tweede keer in Heemskerk. Drie rondjes

van zeven kilometer. Een bordje met daarop kam-
pioenen. Bloemen geurt alles naar. Drie rondjes
betaald door Tata Steel. Tietenijzer. De eerste keer
liep ik harder, de tweede keer kom ik niet verder

dan de derde. Villawijk. Polder. De geur van
mest. Mensen op het gazon, kortgeknipt en
groen. Een villa staat te koop. Een donkere
vrouw met aan haar voet een flesje water,

wacht op haar man, haar minnaar, haar vriend,
een zus. Familie. Onze blikken missen elkaar.

 

 
Abdelkader Benali (Ighazzazen, 25 november 1975)

Lees verder “Dolce far niente, Abdelkader Benali, John Birmingham, Cees Buddingh’, Diana Ozon, Othon III de Grandson”

Abdelkader Benali

De Nederlandse schrijver en tv-presentator Abdelkader Benali werd geboren in Ighazzazen, Marokko, op 25 november 1975. Benali kwam op vierjarige leeftijd naar Rotterdam. Later verhuisde hij naar Amsterdam. Benali schrijft behalve romans en toneel ook artikelen en recensies voor onder meer Algemeen Dagblad, de Groene Amsterdammer, Esquire, de Volkskrant en Vrij Nederland. Voor zijn romandebuut Bruiloft aan zee werd hij in 1997 genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs, die hij in 2003 kreeg voor zijn tweede roman, “De langverwachte”. Tijdens de Israëlisch-Libanese Oorlog in 2006 verzorgde Benali voor Vrij Nederland een weblog vanuit Libanon, waar hij bij het uitbreken van de oorlog toevallig verbleef. In 2010 trok hij met Jan Mulder in het programma Wereldkampioen van Afrika door Afrika in aanloop naar het wereldkampioenschap in Zuid-Afrika. Benali presenteerde in het voorjaar van 2010 het NPS-programma De schrijver en de stad. In 2011 volgde een zesdelige serie Benali Boekt waarin Abdelkader Benali bekende Nederlandse schrijvers interviewde: Ramsey Nasr, Leon de Winter, Doeschka Meijsing, Tommy Wieringa, Thomas Rosenboom, Connie Palmen. In het tweede seizoen van Benali Boekt (2012) stonden centraal: Jan Wolkers, Maarten ’t Hart, Tim Krabbé, Tessa de Loo, Anna Blaman en J. Bernlef. In 2016 trad Benali samen met zijn vrouw en dochter op in de TV-serie Chez Benali. De serie werd gebracht als een culinair-historische ontdekkingsreis door het geboortland van Benali. Zie ook alle tags voor Abdelkader Benali op dit blog.

Uit: De eeuwigheidskunstenaar

‘Diezelfde Renaissance, die niet alleen onze Europese cultuur het elan en het vooruitgangsdenken heeft gegeven die ze in de koude Middeleeuwen ontbeerde. Voorloper daarvan was uw Federico II, op Sicilië, waar hij met Arabieren en joden de wereld in kaart bracht en mooier maakte, een waarlijke voorloper, die een onuitputtelijke voorraad aan kunstschatten voortbracht welke in uw kerken en paleizen liggen opgeborgen en waarvan we nog niet alle geheimen kennen. Uw meesters hebben me altijd geïntrigeerd en me ook geïnspireerd. Wat ik daarmee wil zeggen: mijn oeuvre hoort u toe. Pico della Mirandola is mijn kijkmeester, zoals Dante mijn schrijfmeester is. De Alpen scheiden ons van u, leren we op de lagere school, maar dat is geografische nonsens voor kinderen. In de toekenning van deze prijs geeft u te kennen de lagere school allang te zijn ontgroeid. Niet alleen om die reden beschouw ik deze prijs als de meest eervolle die ik heb gekregen, al was het maar omdat hiermee bewezen is dat er leven is voor mensen die geen ideale leerlingen waren. Het is een van de redenen, maar die reden alleen is genoeg om alle andere argumenten te laten voor wat ze zijn. Op de Renaissance, op u!’
(…)

Verbeelding zorgde ervoor dat de wereld zich in jou kon verplaatsen. Hoe dat in elkaar zat, daar was hij als kind achter gekomen. Hij wist het nog precies. Terwijl zijn moeder zich achter hem voorbereidde op een soiree – zo noemde het – buiten de deur, was hij gegrepen door de voor hem magische verschijning van de flikkerende vuurvlam in de open haard. Zij hadden een open haard en van tijd tot tijd liet zijn moeder er wat hout in gooien. Ze zat nooit bij de open haard. Niet alleen was hij stomverbaasd dat zijn moeder geen oog had voor het dartele spel van een chemische Prometheus, nog vreemder vond hij de sensatie van het vuur dat in hem bewoog. Hij was dat vuur geworden enkel en alleen door zich ervoor te openen. De wereld verplaatste zich in jou.”

 
Abdelkader Benali (Ighazzazen, 25 november 1975)

Abdelkader Benali

Met weinig tijd en met de meeste bloggers sowieso op vakantie, maar geïnspireerd door het weer met een zoekmachine (nee, niet die van dat werkwoord) gezocht naar gedichten voor de zomer en dan vind je deze van Abdelkader Benali :

MIJN HAAT

Mijn haat voor jou gaat diep, vriend, nog dieper nog
Dan mijn liefde, graag zou ik een verse zak stront
Over je hoofd willen trekken, dat het bruin naar
Beneden loopt, de gele groene strepen van

Diarree die goed kleurt bij je mooie kleding,
Een zak pudding onder je oksels zou je ook
Goed staan, alles staat je goed, als het maar
Vervuld is van mijn walging en afkeer van jou

Die oneindig en voor eeuwig is, die `s nachts
Gewoon nog wortel in mij schiet, hard en stug
Doorgroeit alsof er niks aan de hand is, zoals
De waarheid is hij, of het kussen nu warm of

Koud is, wat zou ik graag zien dat je werd door
Boord door een gorilla, jij, je pijn, je gillen.

 

WELLUST

Ik ben altijd open en mocht ik zin hebben
Dan klop ik ergens aan. `t Is waar: genot
Kun je niet kopen, en wie het onveilig doet
Danst op een vulkaan die veel weg heeft 

Van mijn aars. Rauw lust ik ze, maar ook
In opgezwollen staat, cup d, tepels zacht
Als leer, een jongeheer om door een ringetje
Te halen. Gêne en lust gaan niet goed samen

Daarom ken ik geen schaamte meer. Zo wil
Ik oud worden om eeuwig jong te blijven
Laatst was mama op bezoek, zo lief keek ik
Haar aan, het zit ook in haar geil ding, geen

Eens vroeg ze wat ik deed, op het toppunt van
Mijn kunnen! Steek me geen oog uit, heb er maar één.

 

Gedichten voor de zomer
Abdelkader Benali
Uitgeverij 521, Amsterdam 2003

Abdelkader Benali