De Duitse schrijver en journalist Gustav Freytag werd geboren op 13 juli 1816 in Kreuzburg. Zijn vader was arts en burgemeester. Freytag bezocht het gymnasium in Oels en studeerde taalkunde in Breslau (bij August Heinrich Hoffmann von Fallersleben) en in Berlijn. Van 1839 tot 1847 was hij privaatdocent in Breslau. In 1848 werd hij hoofdredacteur van “Die Grenzboten”, een tijdschrift uit Leipzig. Onder zijn leiding werd het een toonaangevend nationaal-liberaal blad. Hij raakte bevriend met hertog Ernst II van Saksen-Coburg en Gotha, die hem in 1854 de titel Hofrat verleende. In 1867 werd Freytag in de Rijksdag van de Noord-Duitse Bond gekozen, maar hij verliet drie jaar later al de politiek. Tijdens de Frans-Duitse Oorlog was hij in de jaren 1870-1871 rapporteur voor de Pruisische kroonprins Frederik Willem. Gustav Freytag was een van de meestgelezen schrijvers van de 19e eeuw. Hij overleed op 30 april 1895 in Wiesbaden.
Bilder aus der deutschen Vergangenhei
I
Aus dem Klosterleben
Von Klöstern und Bischofsitzen verbreitete sich eine Bildung, die in ihrer Literatur noch fast ganz lateinisch, in ihren praktischen Forderungen fast ganz deutsch war. Mit neuer Kraft betätigte der Christenglaube seine Macht als Kulturträger. Allerdings auf eine Weise, welche uns fremdartig erscheint; denn es war Fügung, daß gerade die Richtung, welche unserer Bildung am wenigsten heimisch ist, die weltverachtende Aszese, den Völkern des Mittelalters weltliche Kultur und irdisches Heil begründen sollte.
Christus und die Apostel hatten nicht in der Einsamkeit härenes Gewand getragen, sondern ihr Leben darangesetzt, Lehrer der Völker zu werden. Aber aszetischer Eifer, in dem jüdischen Glauben wie in den heidnischen Kulten des Orients seit alter Zeit geschäftig, drang auch in die milde Christenlehre.
Aus den sittenlosen Städten Ägyptens, wo uralte Superstition sich mit griechischen und orientalischen Kulten widerwärtig gemischt hatte, wo raffinierte Sinnlichkeit auch die Christgläubigen verdarb, zogen sich die frommen Büßer hinweg in die Wüsten längs dem Niltal. Dort am Saum der bewohnbaren Welt errichteten sie ihre Zellen, um darin betend zu kauern, oder einen Säulenschaft, um zu Gottes Ehre darauf zu stehen.
Gustav Freytag (13 juli 1816 – 30 april 1895)
Hij werd geboren op 13 juli 1894 in Odessa, een belangrijke havenstad (nu in Oekraïne) aan de Zwarte Zee. In 1905 overleed zijn grootvader tijdens een massale pogrom, waarbij zo’n 300 Joden de dood vonden. Isaak Babel zelf overleefde de pogrom door de hulp van zijn buren. Midden jaren 20 keerde Babel terug naar Odessa. Daar begon hij aan het werk waarmee hij het meest bekend zou worden: De Odessa Vertellingen, een serie humoristische korte verhalen over de onderwereld in de wijk Moldavanka in Odessa, met als één van de hoofdpersonen de gangsterbaas Benja Krik. In 1925 emigreerde zijn vrouw met zijn dochter naar Frankrijk. Door de toenemende druk vanuit de communistische partij om de voorgeschreven stijl van het socialistisch realisme te volgen, werd Babel steeds minder productief. Na de dood onder verdachte omstandigheden van zijn beschermheer Maksim Gorki in 1936, en de start van de Grote Zuivering, raakte Babel er steeds meer van overtuigd dat ook zijn tijd was gekomen. In mei 1939 werd hij gearresteerd en overgebracht naar de Loebljanka gevangenis. De aanklacht luidde spionage voor de Fransen. Alle manuscripten werden in beslag genomen. Na een schijnproces werd Babel ter dood veroordeeld. Hij werd neergeschoten in de Boetirka gevangenis. Pas op 23 december 1954, een jaar na Stalin’s dood en bijna 15 jaar na de executie, werd Babel postuum in ere hersteld.
Uit: THE DEATH OF DOLGUSHOV
“The curtains of battle were moving toward the city. At noon, Korochaev, in a black cloak, the disgraced commander of the fourth division, fighting alone and seeking out death, flew past us. On the run he shouted to me:
“Our communications links are broken! Radziwillow and Brody are in flames!”
And he galloped off, fluttering, all black, with eyes like coal.
On the plain, flat as a board, the brigades were repositioning themselves. The sun was rolling along in the crimson dust. The wounded, in ditches, were snacking. Nurses were lying on the grass and singing quietly. Afonka’s scouts were roaming the field, searching out the dead and uniforms. Afonka passed by within two feet of me. Without turning his head he said:
“They smacked us right in the face. Ain’t no doubt about it. They’re thinking of changing the divisional commander. The soldiers don’t trust him.”
The Poles came up to the forest three versts from us and set up their machine guns nearby. Bullets whine and scream. Their lament grows unendurably. Bullets wound the earth and dig into it, trembling with impatience. Vytyagaichenko, commander of the regiment, snoring in the sunshine, cried out in his sleep and woke up. He got on his horse and rode off to the lead squadron. His face was crumpled, in red streaks after his uncomfortable sleep, and his pockets were full of plums.
“Son of a bitch,” he said angrily and spit a seed out of his mouth. “What a hell of a mess. Timoshka, pull out the flag!”
“Shall we get going?” asked Timoshenko, taking the staff out of the stirrup and unfurling the banner, which had a star on it and some wording about the Third International.
“We’ll see what’s up there,” Vytyagaichenko said. Then he suddenly let out a wild yell: “Girls, to your horses! Squadron commanders, get your men together!”
Isaak Babel (13 juli 1894 – 27 januari 1940)