De Nijmeegse zomerfeesten afgesloten met een optreden van Sven Ratzke. Het werd vandaag dus allemaal wat later.
Ernest Hemingway werd geboren op 21 juli 1899 in Oak Park, Illinois. Hij won met het boek The old man and the sea in 1953 de prestigieuze Pulitzer Prize en in 1954 de Nobelprijs voor de Literatuur. Zijn laatste levensjaren, waarin hij aan zware depressies leed, bracht hij hoofdzakelijk op Cuba door. Op 2 juli1961 benam hij zich met twee schoten uit zijn favoriete geweer het leven. Hij was niet de enige zijn familie die zelfmoord pleegde. Zijn vader, broer en zuster en zijn kleindochter kwamen op dezelfde manier aan hun eind.
Uit: The old man and the sea
“…
When the old man saw him coming be knew that this was a shark that had no fear at all and would do exactly what he wished. He prepared the harpoon and made the rope fast while he watched the shark come on. The rope was short as it lacked what he had cut away to lash the fish.
The old man’s head was clear and good now and he was full of resolution, but he had little hope. It was too good to last, he thought. He took one look at the great fish as he watched the shark close in. It might as well have been a dream, he thought. I cannot keep him from hitting me but maybe I can get him. Dentuso , he thought. Bad luck to your mother.
The shark closed fast astern and when he hit the fish the old man saw his mouth open and his strange eyes and the clicking chop of the teeth as he drove forward in the meat just above the tail. The shark’s head was out of the water and his back was coming out and the old man could hear the noise of skin and flesh ripping on the big fish when he rammed the harpoon down onto the shark’s head at a spot where the line between his eyes intersected with the line that ran straight back from his nose. There were no such lines. There was only the heavy sharp blue head and the big eyes and the clicking, thrusting all-swallowing jaws. But that was the location of the brain and the old man hit it. He hit it with his blood-mushed hands driving a good harpoon with all his strength. He hit it without hope but with resolution and complete malignancy.
The shark swung over and the old man saw his eye was not alive and then he swung over once again, wrapping himself in two loops of the rope. The old man knew that he was dead but the shark would not accept it. Then, on his back, with his tail lashing and his jaws clicking, the shark plowed over the water as a speed-boat does. The water was white where his tail beat it and three-quarters of his body was clear above the water when the rope came taut, shivered, and then snapped. The shark lay quietly for a little while on the surface and the old man watched him. Then he went down very slowly.
“He took about forty pounds,” the old man said aloud. He took my harpoon too and all the rope, he thought, and now my fish bleeds again and there will be others.
He did not like to look at the fish anymore since he had been mutilated. When the fish had been hit it was as though he himself were hit.
But I killed the shark that hit my fish, he thought. And he was the biggest dentuso that I have ever seen. And God knows that I have seen big ones.
…”
De Nederlandse schrijver Belcampo werd in Naarden geboren op 21 juli 1902 als Herman Pieter Schönfeld Wichers. De vader van Belcampo was notaris. Het gezin verhuisde naar Sappemeer en later naar Rijssen. Belcampo studeerde rechten in Amsterdam. Hij zwierf enkele jaren door Europa en ging na terugkomst in Nederland werken op een notariskantoor. Van 1937 tot 1949 studeerde hij vervolgens medicijnen. Hij was huisarts in Bathmen en vanaf 1967 studentenarts in Groningen. Hij debuteerde in 1923 in het studentenblad Propria Cures. Als schrijver nam Schönfeld Wichers het pseudoniem Belcampo aan, dat een letterlijke vertaling van Schönfeld in het Italiaans is. In 1935 verscheen zijn eerste bundel: “Verhalen”. Zijn beroemdste verhaal is “Het grote gebeuren” (1958), dat zich afspeelt in het stadje Rijssen op de dag van het Laatste Oordeel. Het verhaal werd door Jaap Drupsteen in 1975 voor de televisie bewerkt. Belcampo schreef een omvangrijk oeuvre van fantastisch-romantisch proza.
“Ik moest met de trein naar Amsterdam. Juist op tijd kwam de zware metalen reeks voor het stationnetje van mijn geboorteplaats tot stilstand. Het stadje is zoo klein, dat het geknars van de remmen door alle inwoners gehoord werd, ook door mijn vader en mijn moeder. Nou is onze jongen al dertig jaar, zouden ze denken en elkaar daarbij aanzien, en nog dobbert hij als een stuk wrakhout op den oceaan des levens. Mijn vader is dominee en houdt van degelijke beeldspraak. Ja ouders, dacht ik nog even, terwijl ik over het eerste spoor stapte, zeg het gerust, als een stuk rottend hout beschouwt gij uw zoon, maar blind zijt gij voor het wonderbaarlijke licht, dat van zoo’n stuk rottend hout kan uitgaan.
Toen ik het portier geopend had, bleef ik verlamd staan.
Ik zat er al.
Ik was al ingestapt.
Daar in de hoek, in achtelooze, eenigszins bekommerde houding, zat ik.
Ik hoefde dus niet meer in te stappen, ik was mezelf dus al vooruitgeloopen.
Langzaam sloot ik het portier weer en bleef aan het perron genageld; zag toe, dat de stationchef de plaatstok ophief.
Maar daar voelde ik in mijn hand het bruine kaartje.
Maar dan reisde ik zonder kaartje!
In een oogwenk was ik weer in de reeds voortkruipende trein en bevond me tegenover mezelf en alleen met mezelf. lk durfde geen woord te spreken, nauwelijks durfde ik mij op de bank neer te zetten, nooit had ik geweten, dat ik zulk benauwend gezelschap was. Ik keek mij aan en ik keek mij aan. Het kon niet anders. Hetzelfde trotsche voorhoofd, waarvan de edele welving zich verliest in de schaduw van welig bruin haarloof; dezelfde klare en toch mild indringende oogen, die ik zoo goed van de spiegel kende, de nemende mond mijner moeder, de echte ruikneus mijns vaders en daarbij mijn slanke en toch krachtige gestalte met de iets te groote handen. En daar ‑ dezelfde misvormde duim, die ik als jongen, onder de trein … “
Begin van het verhaal Bekentenis uit: ‘De verhalen van Belcampo’ Uitgeverij Kosmos 1947
Belcampo ( 21 juli 1902 – 2 januari 1990)