Goethe (nagekomen bericht)


Nog een bericht dat voor de 28e augustus gepland was, maar dat in de drukte in de vergetelheid raakte. Ach, over Johann Wolfgang von Goethe kun je een jaar lang dagelijks hele boekenkasten vullen, zoals Boudewijn Büch al wist. Hij zal mij deze omissie dan ook wel vergeven.

 

Goethe leerde de zeven jaar oudere Charlotte von Stein kennen kort na zijn aankomst in Weimar in 1775 en werd verliefd op haar. Hij schreef haar meer dan 1700 brieven, ook al zagen ze elkaar bijna dagelijks. Door Goethes heimelijke vertrek naar Italie (in 1786) voelde zich Charlotte diep gekwetst. Het kwam zelfs tot een breuk (in 1789) tussen de twee, nadat zij vernomen had dat Goethe een relatie had met Christiane Vulpius. Pas na 1801 ontwikkelde zich weer een vriendschap, hoewel de oude vertrouwelijkheid  er nooit helemaal in terugkeerde…

Mit einer Hyazinthe

An Charlotte von Stein

 

     Aus dem Zaubertal dortnieden,

Das der Regen still umtrübt,

Aus dem Taumel der Gewässer

Sendet Blume, Gruß und Frieden,

Der dich immer treu und besser,

Als du glauben magst, geliebt.

 

Diese Blume, die ich pflücke,

Neben mir vom Tau genährt,

Läßt die Mutter still zurücke,

Die sich in sich selbst vermehrt.

Lang entblättert und verborgen,

Mit den Kindern an der Brust,

Wird am neuen Frühlingsmorgen

Vielfach sie des Gärtners Lust.

 

An Charlotte von Stein

 

     Du machst die Alten jung, die Jungen alt,

Die Kalten warm, die Warmen kalt,

Bist ernst im Scherz, der Ernst macht dich zu lachen,

Dir gab aufs menschliche Geschlecht

Ein süßer Gott sein längst bewährtes Recht,

Aus Weh ihr Wohl, aus Wohl ihr Weh zu machen.

 

An Charlotte von Stein

Woher sind wir geboren?

Aus Lieb.

Wie wären wir verloren?

Ohn Lieb.

Was hilft uns überwinden?

Die Lieb.

Kann man auch Liebe finden?

Durch Lieb.

Was läßt nicht lange weinen?

Die Lieb.

Was soll uns stets vereinen?

Die Lieb.

 

 

 

Johann Wolfgang von Goethe (28 augustus 1749 – 22 maart 1832)

 

Théophile Gautier en William Saroyan

Théophile Gautier werd op 31 augustus 1811 geboren in een familie behorende tot de kleine bourgeoisie in Tarbes (departement Hautes-Pyrénées) waar hij zijn eerste lessen kreeg aan de plaatselijke school. Al vlug installeerde de familie zich te Parijs, waar Gautier gedurende korte tijd in 1822 op internaat zat aan het lycée Louis-le-Grand. Omdat hij zich daar zeer ogelukkig voelde, veranderde hij van school en ging vervolgens naar het collège Charlemagne. Daar ontmoette hij Gérard Labrunie (de latere Gérard de Nerval) met wie hij een vriendschap aanknoopte. Gautier vormde met enkele andere schrijvers en kunstenaars (waaronder de Nerval, Pétrus Borel, de schilder Corot) een eigen romantisch cenakel, le petit Cénacle genaamd. Hij las ook de eerste werken van de romantische schrijvers en begon zelf ook te schrijven. Hij las zijn eerste verzen ook voor aan Borel die hem vervolgens vol enthousiasme voorstelde aan Victor Hugo. Deze ontmoeting, op 27 juni 1829, had een grote invloed op Gautier en zou Gautier voorgoed in de richting van een literaire carrière duwen. Gautier bekleedde uiteindelijk een positie waarin hij in contact kwam met vele Franse intelligentsia. Bovendien werd hij beschouwd als een van de (theoretische) leiders van de Parnassebeweging. Baudelaire noemde zich zijn leerling en droeg zijn beroemde dichtbundel Les Fleurs du Mal aan hem op. Gautier stierf op 23 oktober 1872.

 

Plaintive tourterelle

Plaintive tourterelle,
Qui roucoules toujours,
Veux-tu prêter ton aile
Pour servir mes amours!

Comme toi, pauvre amante,
Bien loin de mon ramier,
Je pleure et me lamente
Sans pouvoir l’oublier.

Vole et que ton pied rose
Sur l’arbre ou sur la tour
Jamais ne se repose,
Car je languis d’amour.

Évite, ô ma colombe,
La halte des palmiers
Et tous les toits où tombe
La neige des ramiers.

Va droit sur sa fenêtre,
Près du palais du roi,
Donne-lui cette lettre
Et deux baisers pour moi.

Puis sur mon sein en flamme
Qui ne peut s’apaiser,
Reviens, avec son âme,
Reviens te reposer.

 

 

La Nue

 A l’horizon monte une nue,
Sculptant sa forme dans l’azur:
On dirait une vierge nue
Émergeant d’un lac au flot pur.

Debout dans sa conque nacrée,
Elle vogue sur le bleu clair.
Comme une Aphrodite éthérée,
Faite de l’écume de l’air;

On voit onder en molles poses
Son torse au contour incertain,
Et l’aurore répand des roses
Sur son épaule de satin.

Ses blancheurs de marbre et de neige
Se fondent amoureusement
Comme, au clair-obscur du Corrège
Le corps d’Antiope dormant.

Elle plane dans la lumière
Plus haut que l’Alpe ou l’Apennin;
A son corps, en vain retenue,
Sur l’aile de la passion,
Mon âme vole à cette nue
Et l’embrasse comme Ixion.

La raison dit: « Vague fumée,
Où l’on croit voir ce qu’on rêva,
Ombre au gré du vent déformée,
Bulle qui crève et qui s’en va! »

Le sentiment répond : « Qu’importe!
Qu’est-ce, après tout que la beauté,
Spectre charmant qu’un souffle emporte
Et qui n’est rien, ayant été!

A l’Idéal ouvre ton âme;
Mets dans ton coeur beaucoup de ciel,
Aime une nue, aime une femme,
Mais aime! – C’est l’essentiel! »

 

Théophile Gautier (31 augustus 1811 – 23 oktober 1872)

 

William Saroyan werd geboren op 31 augustus 1908 in Fresno, Californië. Hij was een van de belangrijkste Amerikaanse schrijvers van de 20e eeuw. De zoon van Armeense immigranten begon zijn loopbaan als schrijver met korte verhalen die verschenen tussen 1928 en 1936. Op grond van deze verhalen werd hij door de filmmaatschappij Columbia als script-schrijver ingehuurd. Naast scripts bleef hij romans en toneelstukken schrijven die vooral tijdens de economische crisis van de jaren dertig popul
air waren. In zijn werk vertelde hij vaak de geschiedenis van het opgroeien als zoon van Armeense immigranten. William Saroyan kreeg de Pulitzerprijs voor zijn toneelstuk The Time of your Life en een Acadamy Award voor het script van de film The Human Comedy.

Werk, o.a:  The Time of Your Life, October 1939, The Cave Dwellers, 1957, Here Comes There Goes You Know Who, 1961, Sons Come and Go, Mothers Hang in Forever, 1976

Uit: Growing up in Fresno

“Now, that’s when my real memories of Fresno began. And, I like all that about Fresno. I like the geometry of, the precise geometry, of setting out vines and orchards. And I was astonished by the contrast between the orderliness, if slightly despotic, of The Fred Finch Orphanage, and the total freedom and independence of the lifestyle, if I may use that overworked term, in Fresno. In a certain kind of a way, the postponed arrival of myself into a home of my own at the center of my own family, being in Fresno, surely made me helplessly aware, if not passionately fond, of the place. As we all know, one’s impulses to leave the place of one’s earliest life — I certainly was delighted to leave The Fred Finch Orphanage, and in 1926, a mere 10 years after my arrival in Fresno, I was delighted to leave Fresno, too. And, it wasn’t any too soon, because I really had become fed up, not only with the limitations and the preoccupations of the people of Fresno, but the same limitations and preoccupations of the members of my own family. A very special people, as members of any family are special. It was only later that I came to see from the perspective of faraway cities some of the charm and some of the depth, dimension, and potential meaning of Fresno, all of which has to be created by each member of that Fresno family. The immediate family and then the local family — visitors to the city itself. We are all visitors to whatever city we are in. There isn’t a great deal that can be said about any proximity of Fresno to culture in the sophisticated sense of that word. Culture is actually nothing more than how people say hello to one another and how they feel about one another, and whether or not they have a certain compulsion to be courteous with one another.”

William Saroyan (31 augustus 1908 – 18 mei 1981)

In memoriam Naguib Mahfouz / Mary Shelley


De Egyptische schrijver en Nobelprijswinnaar Naguib Mahfouz is vandaag overleden

Mahfouz, de voorlopig enige Arabische schrijver die in 1988 de Nobelprijs won, belandde midden juli in het ziekenhuis toen hij zich verwondde aan zijn hoofd. Sindsdien liep hij de ene ernstige complicatie na de andere op. Zijn bloeddruk daalde en zijn nieren functioneerden niet meer naar behoren.Vorige week kreeg hij een interne bloeding waardoor hij naar intensieve zorg moest. Zijn toestand werd toen omschreven als “kritiek maar stabiel”.

Mahfouz (geboren op 11 december 1911 in Caïro) was een van de meest vooraanstaande intellectuelen uit de Arabische wereld. Hij is vooral bekend van zijn sociaal-realistische romans.Tot zijn bekendste romans behoren “Tussen twee paleizen”,Paleis van verlangen” en “Suikersteeg”, een trilogie die zich afspeelt in een oude wijk van Caïro.

Met “De kinderen van onze wijk” zorgde Mahfouz in 1959 voor ophef. Het boek over geloof en valse leerstellingen werd door islamitische critici bestempeld als “godslasterlijk”. Hij noemde “het plooien van het klassieke Arabische naar de eisen van de moderne vertellingen” dan ook zijn zwaarste strijd. Mahfouz schreef meer dan vijftig boeken. In 1994 overleefde hij een moordaanslag van een religieuze fanaticus.

Citaten:

 

“You can tell whether a man is clever by his answers. You can tell whether a man is wise by his questions.”

 

When will the state of the country be sound?… When its people believe that the end result of cowardice is more disastrous than that of behaving with integrity.

 

I am the son of two civilizations that at a certain age in history have formed a happy marriage. The first of these, seven thousand years old, is the Pharaonic civilization; the second, one thousand four hundred years old, is the Islamic civilization.

 

I have condemned Khomeini’s fatwa to kill Salman Rushdie as a breach of international relations and as an assault on Islam as we know it in the era of apostasy. I believe that the wrong done by Khomeini towards Islam and the Muslims is no less than that done by the author himself. As regards freedom of expression, I have said that it must be considered sacred and that thought can only be corrected by counter-thought. During the debate, I supported the boycott of the book as a means of maintaining social peace, granted that such a decision would not be used as a pretext to constrain thought.

 

 

 

 

 

Naguib Mahfouz (11 december 1911 – 30 augustus 2006)

 

Mary Wollstonecraft Shelley werd geboren op 30 augustus 1797. Zij was de dochter van de feministe Mary Wollstonecraft en de filosoof William Godwin. Ze werd de vrouw van de beroemde schrijver/dichter Percy Bysshe Shelley. Haar oudere echtgenoot organiseerde met regelmaat bijeenkomsten waarbij contemporaine literaire grootheden bijeenkwamen. Zij mocht daarbij als toehoorder aanwezig zijn. Geïnspireerd door de verhalen van de literaire kopstukken uit die tijd, schreef Mary Shelley op 19-jarige leeftijd de roman Frankenstein.

Uit: Frankenstein, Introduction:

“Night waned upon this talk, and even the witching hour had gone by, before we retired to rest. When I place my head on my pillow, I did not sleep, nor could I be said to think. My imagination, unbidden, possessed and guided me, gifting the successive images that arose in my mind with a vividness far beyond the usual bounds of reverie. I saw — with shut eyes, but acute mental vision, — I saw the pale student of unhallowed arts kneeling beside the thing he had put together. I saw the hideous phantasm of a man stretched out, and then, on the working of some powerful engine, show signs of life, and stir with an uneasy, half vital motion. Frightful must it be; for supremely frightful would be the effect
of any human endeavour to mock the stupendous mechanism of the Creator of the world. His success would terrify the artist; he would rush away from his odious handywork, horror-stricken. He would hope that, left to itself, the slight spark of life which he had communicated would fade; that this thing, which had received such imperfect animation, would subside into dead matter; and he might sleep in the belief that the silence of the grave would quench for ever the transient existence of the hideous corpse which he had looked upon as the cradle of life. He sleeps; but he is awakened; he opens his eyes; behold the horrid thing stands at his bedside, opening his curtains, and looking on him with yellow, watery, but speculative eyes.” 

 

Mary Shelley (30 augustus 1797 – 1 februari 1851)

 

 

Maurice Maeterlinck

Maurice Maeterlinck werd geboren op 29 augustus 1862 in een Gentse familie van rijke afkomst. Na een korte loopbaan als advocaat ruilde hij de balie voor het literaire leven van Parijs. Hij werd schrijver, eerst van toneelstukken, later van natuurfilosofische essays. Maeterlinck genoot een ongelooflijke populariteit. In 1911 werd hij wereldwijd gelauwerd. Hij ontving als eerste en voorlopig enige Belg de Nobelprijs voor Literatuur. In eigen land was het enthousiasme iets minder. De kerkelijke overheid plaatste er in 1914 zijn gehele oeuvre op de lijst van verboden werken. Daarentegen werd hij In 1932 door Koning Albert I tot graaf benoemd. Maeterlinck debuteerde in Parijs met zijn enige bundel gedichten: “Serres chaudes” in 1889. Hetzelfde jaar werd zijn eerste toneelstuk “La Princesse Maleine” opgevoerd. ‘Le Figaro’ is wild enthousiast. Maeterlinck werd in één klap beroemd. Zijn werk vol melancholie, mystiek en de schaduw van de dood, werd het boegbeeld van het symbolisme. Het stuk “Pelléas en Mélisande” (1892) keeg zelfs nog een tweede leven als opera van Claude Debussy. Rond de eeuwwisseling lag Parijs aan zijn voeten en werd zijn werk vertaald in twintig talen. Hij legde zich toe op het schrijven van essays met een natuurwetenschappelijke, filosofische inslag, waaronder “La Vie des Abeilles” (“Het leven van de bijen“, 1901) en “L’Intelligence des Fleurs” (“De kennis van bloemen”, 1907). Maurice Maeterlinck schreef in het Frans, maar een uitgebreide zoektocht op internet leverde maar een Frans gedicht op. Wel drie vertalingen in het Nederlands.

 

Oraison

Mon âme a peur comme une femme.
Voyez ce que j’ai fait, Seigneur,
De mes mains, les lys de mon âme,
De mes yeux, les cieux de mon cœur !

Ayez pitié de mes misères !
J’ai perdu la palme et l’anneau ;
Ayez pitié de mes prières,
Faibles fleurs dans un verre d’eau.

Ayez pitié du mal des lèvres,
Ayez pitié de mes regrets ;
Semez des lys le long des fièvres
Et des roses sur les marais.

Mon Dieu ! d’anciens vols de colombes
Jaunissent le ciel de mes yeux,
Ayez pitié du lin des lombes
Qui m’entoure de gestes bleus !

Maurice Maeterlinck (1862-1949)
Extrait de Serres chaudes, 1890

 

Broeikas

O Broeikas in het midden der wouden.
En Uw altijd gesloten deuren.
En al wat er is onder Uw koepel van glas
en in mijn ziel om te vergelijken met U.

De gedachten van een prinses die honger heeft,
de verveling van een matroos in de woestijn,
een kopermuziek onder de ramen van ongeneeslijk zieken.

Ga tot in de lauwste hoeken.
Het is als een bewusteloos-geworden vrouw op een dag
van de oogst;
er zijn postillons op de koer van het armenhuis;
in de verte gaat een jager op elanden voorbij, die ziekenverpleger
is geworden.

Zoek rond in de maneschijn.
(O, Niets is er op zijn plaats.)
Het is als een gekke voor haar rechters,
een oorlogsschip met volle zeilen op een kanaal,
nachtvogels op lelies,
gelui van doodsklokken omtrent het middaguur
(Ginder onder de stolpen),
een dagreis van zieken over het grasland,
een geur van ether in de zonneschijn.

Mijn God, Mijn God, wanneer krijgen wij regen,
en sneeuw en wind in de serre van glas ?

* * *

Serre der verveling

O die blauwe verveling in het hart.
Met als beters te verwachten:
Mijn dromen blauwig van smachten
In maanlicht, wenend en hard.

Verveling, blauw als de serre,
Waarin besloten zijn –
Achter ruiten met diep-groene schijn,
Overdekt met maanlicht en glanzen

De grote vegetaties
Wier nacht’lijk vergeten-zijn
zich droom-onbeweeglijk uitspreidt
Over de kleurloze rozen der passies –

Terwijl water zich langzaam verheft
En de maan en de hemel vermengt
Tot een zeegroene, eeuwige snik
In een monotoon-langzaam gedroom.

* * *

Verveling

De nonchalante pauwen zijn gevlucht,
De pauwen van vandaag, de witte pauwen,
Voor het komen van de dageraad beducht,
Gevlucht voor de verveling van ’t ontwaken,
Ik zie de witte pauwen, in mijn slaap gevlucht,
De pauwen van vandaag, de achteloze pauwen,
Die onverschillig, onder grijze lucht,
Belanden bij de vijver zonder zon, de grauwe,
Ik hoor de witte pauwen der verveling, op de vlucht,
Gevoelloos uitzien naar de zonneloze dagen.

 

 

 Gedichten uit de “Serres Chaudes”
vert. door J.L.De Belder

 

 

Maurice Maeterlinck (29 augustus 1862 – 6 mei 1949)

 

 

Julio Cortázar (nagekomen bericht)


Even een nagekomen bericht, omdat ik deze schrijver de moeite waard vind en niet de indruk wil wekken hem afgelopen zaterdag moedwillig te hebben overgeslagen.

Julio Cortázar werd geboren op 26 augustus 1914 in Brussel. Hij is bekend van meerdere experimentele romans en vele korte verhalen. Hij had Argentijnse ouders, die toen hij vier jaar oud was besloten terug te gaan naar hun vaderland. De familie vestigde zich in Buenos Aires. Cortázar startte zijn studie aan de Universiteit van Buenos Aires, maar om financiële redenen zou hij die niet af maken. Vervolgens werd Cortázar eerst leraar aan een aantal middelbare scholen en later, in het midden van de 40-er jaren, hoogleraar Franse literatuur aan de Universiteit van Cuyo, Mendoza. In 1966 verscheen Cortázar’s meesterwerk, Rayuela, (in Nederlands: Rayuela, een hinkelspel). In zijn latere jaren werd Cortázar politiek actief. In de 70-er jaren was hij actief deelnemer aan het tweede Russell-tribunaal dat de toestand van de rechten van de mens in Zuid Amerika onderzocht. Hij ondersteunde de linkse bewegingen in Cuba en in Nicaragua. Na de revolutie bezocht hij Cuba en de Sandinisten kregen alle royalty’s van zijn laatste boeken. Julio Cortázar overleed in 1984 in Parijs aan leukemie.

 

To dress a shadow

The hardest thing is to surround it, to fix its limit where it fades into the penumbra along its edge. To choose it from among the others, to separateit from the light that all shadows secretly, dangerously, breathe. To begin to dress it casually, not moving too much, not frightening or dissolving it: this is the initial operation where nothingness lies in every move. The inner garments, the transparent corset, the stockings that compose a silky ascent up the thighs. To all these it will consent in momentary ignorance, as if imagining it is playing with another shadow, but suddenly it will become troubled, when the skirt girds its waist and it feels the fingers that button the blouse between its breasts, brushing the neck that rises to disappear in dark flowing water. It will repulse the gesture that seems to crown it with a long blonde wig (that trembling halo around a nonexistent face! And you must work quickly to draw its mouth with cigarette embers, slip on the rings and bracelets that define its hands, as it indecisively resists, its newborn lips murmuring the immemorial lament of one awakening to the world. It will need eyes, which must be made from tears, the shadow completing itself to better resist and negate itself. Hopeless excitement when the same impulse that dressed it, the same thirst that saw it take shape from confused space, to envelop it in a thicket of caresses, begins to undress it, to discover for the first time the shape it vainly strives to conceal with hands and supplications, slowly yielding, to fall with a flash of rings that fills the night with glittering fireflies.

Translation copyright © 1986 by Thomas Christensen

 

 

 

 

Julio Cortázar
(26 augustus 1914 – 12 februari 1984)

 

 

Janet Frame en Robertson Davies

Janet Frame werd geboren in Dunedin en groeide op in Oamaru. Ze ontving haar opvoeding in Waitaki Girls’ High School en het Dunedin Teachers College. Later leefde ze lange tijd in Londen en in de VS.. In 1947 werd er bij vergissing schizofrenie bij haar geconstateerd en liet zij zich opnemen in het Seacliff Mental Hospital. Ze bracht zeven jaar onder uiterst moeilijke omstandigheden door in verschillende psychiatrische klinieken en onderging meer dan tweehonderd elektroshocks. In deze tijd publiceerde zij haar eerste boek, een verzameling korte verhalen getiteld De lagune (The Lagoon and Other Stories, 1951). Op het moment dat haar boek de Hubert Church Memorial Award ontving, scheelde het niet veel of ze moest een lobotomie ondergaan. Door haar literaire werk raakte men uiteindelijk overtuigd dat zij niet geestelijk gestoord was.In 1956 verliet ze Nieuw-Zeeland met financiële ondersteuning van het State Literary Fund. Ze woonde gedurende zeven jaar op Ibiza, in Andorra en in Engeland.

Werk o.a:  Owls Do Cry (1957)The Pocket Mirror(1967), An Angel at My Table (1984)

The End

 

At the end

I have to move my sight up or down.

The path stops here.

Up is heaven, down is ocean

or, more simply, sky and sea rivalling

in welcome, crying Fly (or Drown) in me.

I have always found it hard to resist an invitation

especially when I have come to a dead end

a

dead

end.


The trees that grow along cliff-faces,

having suffered much from weather, put out thorns

taste of salt

ignore leaf-perm and polish:

hags under matted white hair

parcels of salt with the string tangled;

underneath

thumping the earth with their rebellious root-foot

trying to knock up

peace

out of her deep sleep.


I suppose, here, at the end, if I put out a path upon the air

I could walk on it, continue my life;

a plastic carpet, tight-rope style

but I’ve nothing beyond the end to hitch it to,

I can’t see into the mist around the ocean;

I shall have to change to a bird or a fish.


I can’t camp here at the end.

I wouldn’t survive

unless returning to a mythical time

I became a tree

toothless with my eyes full of salt spray;

rooted, protesting on the edge of this cliff

– Let me stay!

 

Eater of Crayfish

 

Commonplace, divine, bald, at home,

licking day-long breath from the walls of his air-cell

he will eat the crayfish green-garnished in its blush of dying,

burned, like love, in and beyond the salt element.


He will taste the embarrassment of dying,

tear off the livid armour hiding the bloodless flesh,

destroy the cable laid along the sea-bed

communicating bloom of excrement.


From the time he is born he will need to eat this crayfish,

his left hand love, his right hand hate, he will take

larger and larger meals of nightmare till his life accumulates

eyes, eyes, that walk on twigs under the sea.

 

Janet Frame (28 augustus 1924 – 29 januari 2004)

 

William Robertson Davies  werd geboren op 28 augustus 1913 in Thamesville, Ontario, Canada. Hij studeerde in Oxford en genoot een opleiding in acteren, regisseren en toneel management bij de Old Vic Repertory Company. Hij werkte van 1942 tot 1963 bij de Peterborough Examiner, een krant die in het bezit was van zijn familie en doceerde Engels aan de universiteit van Toronto van 1960 tot 1981.

Roberson Davies’ vroege roem was gebaseerd op de toneelstukken Eros at Breakfast (1949) en At My Heart’s Core (1950), die een satire vormen op de Canadese normen en waarden. Hij publiceerde ook humoristische essays als The Diary of Samuel Marchbanks (1947); The Table Talk of Samuel Marchbanks (1949) en Samuel Marchbanks’ Almanack (1967).

Roberson Davies’ drie romantrilogies bevestigden zijn faam als Candada’s belangrijkste letterkundige. De eerste, de Salterton trilogie, bestaat uit Tempest-Tost (1951), Leaven of Malice (1954) en A Mixture of Frailties (1958), speelt zich af in een provinciale Canadese universiteitsstad. De Cornish trilogie bestaat uit The Rebel Angels (1981), What’s Bred in the Bone (1985) en The Lyre of Orpheus (1988). Het is een satire op de wereld van de kunst, de opera en andere aspecten van de hogere cultuur in Canada. Murther & Walking Spirits, geschreven vanuit het perspectief van een dode man, verscheen in 1991. Davies’stierf op 2 december 1995 in Orangeville, Ontario.

Citaten:

“ I once had a dispute with a group of Swedish professors at the University of Uppsala as to which country, Sweden or Canada, was the dullest in the world. It was a draw; they claimed superiority because of their long history, and I claimed it because of Canada’s immense land mass, which gives us space for tremendous expansion, even of such things as dullness.”

“ This strengthens a belief which I have long cherished, that in a few centuries women will be the larger, stronger sex, admired for their biceps and superfluous hair, and that men will be their toys and domestic comforters, exciting tenderness in the female breast by their small feet, pretty soft hands, and general helplessness. I do not think I have a heart, for I have never been able to locate my pulse, or any other symptom of a circulatory system, but I am willing to share any of the benefits of male delicacy.”

“ Have you never read the manifesto of the Marchbanks Humanist Party? How does it begin?
The more taboos and prohibitions there are in the world
The poorer the people will be.
The more sharp weapons the people have
The more troubled the state will be.
The more cunning and skill man possesses
The more vicious things will appear.
The more laws and orders are made prominent
The more thieves and robbers there will be.
And who wrote that, do you suppose?” “You, I imagine.” “No, you don’t imagine. That’s what’s wrong with you, and your kind; you don’t, and can’t imagine. Those words were written by the Chinese sage Lao Tzu in the sixth century BC.”


William Robertson Davies (28 augustus 1913 – 2 december 1995)

Tom Lanoye en Charles de Coster

Tom Lanoye werd geboren te Sint-Niklaas op 27 augustus 1958. Hij woont en werkt in Antwerpen en Kaapstad.  Hij staat bekend als dichter, romancier, verhalenschrijver, columnist, toneelauteur en scenarist, en ook als performer van eigen en andermans werk. Is tevens oprichter en gedelegeerd bestuurder van de literaire factorij NV L.A.N.O.Y.E. Hij was  van 1 januari 2003 tot begin 2005 de eerste officiële stadsdichter van Antwerpen. Zelf noemde hij zich liever ‘externe stadsopsteller’. Tot zijn bekendste prozaboeken behoren de bestsellers Kartonnen dozen, het verfilmde Alles moet weg, de zogeheten Monstertrilogie (Het goddelijke monster, Zwarte tranen en Boze tongen), alsook de verhalenbundel Een slagerszoon met een brilletje.

 

Mijn moeilijk lief (1/3)

Vervloekt heb ik u, meer dan Beerschot ooit
verloor. Verlaten? In gedachten meer
dan eb en vloed uw kaden konden boenen.
Verraden? Nooit. Maar des te kwader vaak,
lijk iedere sinjoor, loop ik uw straten door
waarin zo veel zo grondig werd verklooid.

Maar waar – vooral door al wie er níet woont –
wat waardevol is nóg wordt weggehoond.
Dat ligt zwaar op mijn maag als ik dat hoor.
Ik spring dan – ondanks alles – in uw bres
en prijs u torenhoog. Ik wijs op uw
verleden, uw parlee, uw kathedraal.
Uw jazz toen jazz te boek stond als exces.
Ik toon u thans: uw kunst, uw diamant,
uw mannen van de mode en de dans.

Ik noem het allemaal! Maar met tactiek.
(Dus zonder uw balans en wapentuigtrafiek.)
(Uw flikken, al dan niet met vals krediet
en karren vol klandizie voor hun snol.)
(Uw secretaris met zijn vriendjeskliek.)
(Uw Schepenen met rugzak en sacochen.)
(Hun sleutelhangers, groter dan briochen.)
(De kaartjes voor hun koters.) (Hun paniek,
na jaren van struisvogelpolitiek.)

Oh nee! Dan krijgt kritiek bij mij geen kans.
Ik smelt voor uw tragiek en blijf u trouw.
Ik zing uw renommee. Qua fijne schrans.
Uw internationale resonans. Qua bier
met col en rock-‘n-roll met zwans.
Uw trotse koppigheid. Uw hoerenchance.
Uw fel talent – gemaltraiteerd misschien,
maar door geen twintig charlatans te nekken.
Al uw geweldig bruisen! Al dat pakkends…
Wie dan nog met u lacht, krijgt op zijn bakkens.

   

Pleinvrees voor het Theaterplein, wieg
van de vogelenmarkt, smartelijk
wachtend op renovatie
 

geniet op mijn banken
vergader op mij ja voetbal
betoog verlies in de massa
mekaar uit het oog –
maar geef dat ik niet
met mijzelf overschiet

kietel mijn flanken met de
rankste der skaters versier
mij met kruiden & kramen
voor uw gulzigste eters –
maar geef dat ik niet
hier alleen wortel schiet

sta op mij in de rij om
ter meest om ter langst
maar laat mij niet liggen
& vergeef mij die angst –
ik ben maar lijk gij
& gelijk ieder mens:

van mijn essentie –
de leegte – ben ik
zelf nog het bangst
.   

Tom Lanoye (Sint-Niklaas, 27 augustus 1958)

 

Charles de Coster, in het Frans altijd als De Coster geschreven, werd geboren op 20 augustus 1827 in München. Hij had een Vlaamse vader en een Waalse moeder en studeerde aan de Université Libre de Bruxelles waar hij zich aansloot bij de democratische en anti-clerikale opvattingen. Hij werd eerst journalist en later leraar aan de militaire school in Brussel.Les Légendes flamandes (Vlaamse legenden), in het tijdschrift Uylenspiegel, waaraan hij meewerkte, kende snel enig succes maar de rest van zijn werk genoot pas later bijval. Zijn voornaamste werk La Légende et les Aventures héroïques, joyeuses et glorieuses d’Ulenspiegel et de Lamme Goedzak au pays de Flandres et ailleurs viel niet in de smaak in Belgische conformistische kringen. Het was gekend in de hele wereld en vertaald in alle Europese talen, maar in eigen land genegeerd. In de jaren 70 werd het verfilmd in het Russisch, tegen de achtergrond van de Tachtigjarige Oorlog.

Uit  Uilenspiegel: 

“Te dien tijde namen de geuzen, onder welke Lamme en Uilenspiegel waren, het stedeken Gorkum.En zij waren aangevoerd door kapitein Marinus.Deze Marinus, die vroeger dijkwerker was, was weergaloos trots en verwaand en tekende met Gaspard Turk, den verdediger van Gorkum, ene capitulatie, bij dewelke Turk, de monniken, poorters, en soldaten, die binnen de vesting waren, vrijelijk zouden mogen uitgaan, met de kogel in de mond, het musket op de schouder, met alles wat zij zouden kunnen dragen, uitgenomen de goedingen van kerken en kloosters, die aan de belegeraars moesten komen.Maar op bevel van messire Lumey wederhield kapitein Marinus negentien monniken; alleen de soldaten en poorters liet hij gaan.En Uilenspiegel sprak:“Soldaten woord moet gulden woord wezen. Waarom breekt hij het zijne?”Een oude Geus antwoordde hem:“De monniken zijn zonen Satans, de melaatsheid der landen, de schande der volken.Sedert de komst van den bloedige hertog spelen dezen hier de baas in Gorkum.Onder hen is er een, paap Nicolaas, die fier is als een pauw en wreed als een tijger.Telkenmale dat hij over de straat ging met zijn monstrans, waarin zijn met hondenvet gebakken ouwel stak, keek hij met grammoedige ogen naar de huizen, uit welke de vrouwen niet kwamen om neder te knielen, en kloeg hij bij den rechter al degen
en aan, die de knie niet bogen voor zijnen afgod van water en bloem.De ander monniken volgden zijn voorbeeld.

Dat was de oorzaak van vele gruweldaden, verbrandingen en andere wrede folteringen in het stedeken Gorkum.-”

 

Charles de Coster (20 augustus 1827 – Elsene, 7 mei 1879)

Apollinaire, Romains en Isherwood

De Franstalige schrijver en dichter Guillaume Apollinaire is in Parijs geboren op 26 augustus 1880 als zoon van een ongehuwde moeder van Poolse afkomst en een Italiaanse officier. In Parijs ontmoet hij de groten van zijn tijd: Picasso, De Vlaminck, Henri Matisse, George Braque, Dufy, Van Dongen en Henri Rousseau. Daar ontwikkelt hij zijn grote schrijftalent. Hij ontmoet Marie Laurencin, maar ook zij verlaat hem om met een ander te trouwen. Hij beschrijft dit in Le poète assassiné (De vermoorde dichter). In 1913 verschijnt zijn dichtbundel Alcools. Vele bundels volgen. In november 1918 sterft hij aan de Spaanse griep en wordt begraven op Père-Lachaise. Na zijn dood wordt Calligrammes uitgegeven, gedichten die Apollinaire in de loopgraven heeft geschreven. Het werk van Apollinaire is van grote invloed geweest op Dada.

Nocturne

Le ciel nocturne et bas s’éblouit de la ville
Et mon cœur bat d’amour à l’unisson des vies
Qui animent la ville au-dessous des grands cieux
Et l’allument le soir sans étonner nos yeux

Les rues ont ébloui le ciel de leurs lumières
Et l’esprit éternel n’est que par la matière
Et l’amour est humain et ne vit qu’en nos vies
L’amour cet éternel qui meurt inassouvi

 

Automne

Dans le brouillard s’en vont un paysan cagneux
Et son boeuf lentement dans le brouillard d’automne
Qui cache les hameaux pauvres et vergogneux

Et s’en allant là-bas le paysan chantonne
Une chanson d’amour et d’infidélité
Qui parle d’une bague et d’un coeur que l’on brise

Oh! l’automne l’automne a fait mourir l’été
Dans le brouillard s’en vont deux silhouettes grises

 

Guillaume Apollinaire (26 augustus 1880 – 9 november 1918)

 

De Franse schrijver Jules Romains, pseudoniem van Louis Henri Farigoule, werd geboren op 26 augustus 1885 in  La Chapuze in het kanton Saint-Julien-Chapteuil. Zijn vader was leraar en zelf studeerde hij filosofie en biologie aan de Sorbonne. Later bekleedde hij leerstoelen in Brest, Nice en Parijs. In 1936 werd hij voorzitter van de internationale PEN Club. Dat was niet onomstreden omdat hij contacten had met een organisatie die dichtbij het nationaal-socialisme stond. Naar aanleiding van de bezetting van Frankrijk door Nazi-Duitsland emigreerde hij naar de VS en ging hij in New York wonen. In 1946 keerde hij naar Frankrijk terug en in het zelfde jaar werd hij lid van de Académie française.

Werk, oa: Knock, toneelstuk (1923),  Les Hommes de bonne volonté romanserie (1932-1947)

La chapelle

Entre deux piliers noirs sculptés dans le mystère,
Qui portent noblement la charge des arceaux,
La chapelle d’un saint se creuse, solitaire,
Comme un golfe antique où dorment les vaisseaux.

Et tant d’âmes déjà, mouettes immortelles
Que chassait sur les flots le vent de haute mer,
A l’abri de ces murs vinrent plier leurs ailes,
Qu’un peu de duvet blanc s’éternise dans l’air.

Si de l’ombre s’étale en nappes sur les pierres,
C’est qu’elles ont reçu depuis quatre cent ans
La fumée odorante et fine des prières,
Et les larmes de l’homme et les larmes du temps.

Un antique vitrail rêve près de la voûte
D’où ruisselle, roulant des constellations,
Claire comme la foi que ne trouble aucun doute,
Une rivière lente et calme de rayons.

Le vitrail généreux fait à toutes les choses
Qu’il soulève et qu’il tire à lui comme un aimant,
L’aumône de ses ors, de ses bleus, de ses roses,
Et jette à leur détresse un bout de firmament.

Et quand je passe là, plein d’angoisse, il me semble
Que, si le beau vitrail voulait s’ouvrir un peu,
Je verrais, à travers un arc-en-ciel qui tremble,
Tout proche, devant moi, frôlant mon âme, Dieu.

Jules Romains (26 augustus 1885 – 14 augustus 1972)

 

De Brits-Amerikaanse schrijver Christopher William Bradshaw Isherwood werd geboren op 26 augustus 1904 in Disley in het graafschap Cheshire in Engeland als zoon van een officier. Naar eigen zeggen ontdekte hij al op tienjarige leeftijd dat hij homosexueel was. Hij studeerde geschiedenis en medicijnen in Cambridge en Londen. Van 1929 tot 1933 leefde hij als leraar moderne talen in Berlijn, eerst aan het Institut für Sexualwissenschaft van Magnus Hirschfeld, toen in Berlijn – Kreuzberg en tenslotte vanaf december 1930 in Berlijn – Schöneberg, Nollendorfstraße 17, waar nu een gedenkplaat aan Isherwood herinnert. De romans Goodbye To Berlin en Mr Norris Changes Trains grijpen terug op Isherwoods belevenissen in het Berlijn van de jaren twintig. De stof voor de musical Cabaret is er grotendeels aan ontleend. Nadat hij uitgebreide reizen gemaakt had in Europa en naar China (1938) emigreerde Isherwood in 1939 naar de VS. Hij woonde in Calefornië en werkte als script schrijver voor de studio’s van Hollywood. In die tijd leerde hij de filosofie van de Vedanta kennen die zijn leven lang belangrijk voor hem bleef. In 1946 werd hij Amerikaans staatsburger. Isherwood had vijfendertig jaar lang een relatie met de dertig jaar jongere schilder Don Bachardy waarmee hij onder andere zijn novelle Meeting By The River omwerkte voor toneel. Op latere leeftijd engageerde Isherwood zich nog voor de Amerikaanse Gay Rights Movement.

On His Queerness

 

When I was young and wanted to see the sights,

They told me: ‘Cast an eye over the Roman Camp

If you care to.

But plan to spend most of your day at the Aquarium –

Because, after all, the Aquarium –

Well, I mean to say, the Aquarium –

Till you’ve seen the Aquarium you ain’t seen nothing.’

 

So I cast my eye over

The Roman Camp –

And that old Roman Camp,

That old, old Roman Camp

Got me

Interested.

 

So that now, near closing-time,

I find that I still know nothing –

And am still not even sorry that I know nothing –
About fish.

 

Zijn meest geciteerde tekst is wellicht het begin van Goodbye to Berlin (1939): “I am a camera with its shuter open, quite passive, recording, not thinking. Recording the man shaving at the window opposite and the woman in the kimono washing her hair. Some day, all this will have to be developed, carefully printed, fixed.”

Christopher Isherwood (26 augustus 1904 – 4 januari 1986)
Portret door Don Bachardy, 12 juli 1979

 

 

Maria van Daalen en Johann Gottfried Herder

Afgelopen week ontdekte ik, als liefhebber van het sonnet, een bundel van Maria Van Daalen die al in 2000 verscheen: Daarin ook de gedichten die ik hier verderop citeer.

 

Maria van Daalen werd geboren op 8 juli 1950 in Voorburg. In 1989 verscheen haar eerste dichtbundel, Raveslag, die genomineerd werd voor de C. Buddingh’-prijs (1990). Het woord ‘priesteres’ viel veelvuldig in de recensies. Hierna volgden Onder het hart (1992), Het Hotel (1994), Het geschenk // De maker (1996). Na deze bundels in vrije verzen schreef zij het erotische Elektron, muon, tau (2000), deels tweetalig Nederlands en Amerikaans-Engels, met vernieuwing van het sonnet door toepassing van de klassieke Italiaanse vorm van de ‘endecasillabi’. In 2003 verscheen Yo! de liefde, een bundel met sonnetten en ‘oefeningen’. Thomas Vaessens hierover in Het Financiële Dagblad (28 juni 2003): “Spannende poëzie, waarin het draait om een bijzondere invulling van het oeroude conflict tussen lichaam en geest.” In 2005 verscheen de verhalenbundel De zwarte engel bij uitgeverij Kleine Uil (Groningen). De website Het Periodiek Systeem / The Periodic Table Of Elements, ontstaan in samenwerking met mediakunstenaar YuriGoul, als opdracht van het Fonds voor de Letteren (maart 2005), is een langdurig en ingewikkeld project, waarvan de eerste aanzet te zien is op Annomedia. De eerstvolgende publikatie wordt Le Miroir des Mystères (werktitel), het Vodou-boek, bij uitgeverij Querido, een groot essay over de religie Vodou als werkelijkheidsbeleving. De auteur publiceert regelmatig artikelen in Trouw, zaterdagkatern Letter&Geest. Zij woont in Almere.

 

In 1992 trad zij op tijdens het vertaal- en poëziefestival te Faënza, Italië. In het najaar van 1995 nam de dichteres deel aan het International Writing Program van de University of Iowa, Iowa City, USA, als de Nederlandse deelneemster van dat jaar, daartoe voorgedragen door het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds; het Center for International and Comparative Studies van de University of Iowa bood haar naderhand een positie aan als Writer In Residence, en tot einde 1996 woonde en werkte zij in Iowa City. Het Fonds voor de Letteren bood haar in 2003 voor twee maanden het schrijversappartement te Montréal (Canada) aan om te werken aan een groot essay over Vodou als werkelijkheidsbeleving.

 

 

Het sonnet van de leugen

Koppen dicht, dit is een sonnet, denk je heus
dat ik je dat nog hardop ga vertellen,
of dat je lettergrepen mee mag tellen,
één harf-on, en hard schreeuwen, tot ik gekneusd

ben, nog meer blauwe plekken, je merkteken
gezet in mijn hals, zuigend, maar nergens pijn,
het bloed eruit, twee gaten, of zijn het mijn
ogen waar je je vingers in wilt steken?

Ik heb nog zes regels om je wc vol
te kotsen, of, dronken, alles tegen je
te zeggen dat ik liever geheim houden

moet. In elk gedicht schuilt dezelfde fraude,
vormgeving. Dichterschap is geen zegen, je
belt niet terug, je antwoordapparaat is vol.

 

Het sonnet van de visite I

Je kleren liggen in chaos op de grond
en op je schoenen – een ervan uitgedraaid
en de ander omgevallen, weggewaaid
ben je, of opgestegen van waar je stond,

half in pliè, nog buigend over je gesp
en dan trek je snel de rits los, het linnen
aan de voorkant open en je bent binnen
handbereik, strelend langs je billen rekt het

zwarte lycra van het sportbroekje over
je zachtbehaarde huis en zakt weg in de
plooien van de lange broek, twee in één, een

stoffen omhulsel waaruit je verdwenen
was en nu je omhoogkomt in de blinde
opening: het staat en daar gaat het over.

 

Uit: Maria van Daalen, Elektron, muon, tau

(Querido, Amsterdam, 2000)

 

 

Maria van Daalen (Voorburg, 8 juli 1950)

 

De Duitse schrijver, theoloog en cultuur-filosoof Johann Gottfried von Herder werd geboren in Mohrungen op 25 augustus 1744. Hij studeerde theologie en filosofie en was predikant van beroep. Herder was een groot liefhebber van volksliteratuur, en verzamelde grote hoeveelheden Volkslieder (1778-1798). Naar zijn mening hing de volksaard nauw samen met de taal. Als dichter gold hij als de belangrijkste vertegenwoordiger van de Sturm und Drang-beweging (ca. 1770) en had hij een belangrijke invloed op latere Duitse dichters als Goethe en Schiller. In 1802 werd hij in de adelstand verheven.

Das größte Übel des Staats, die Ratte in der Bildsäule

Hoan-Kong frage einst seinen Minister, den Koang-Tschong, wofür man sich wohl in einem Staat am meisten fürchten müsse. Koang-Tschong antwortete: “Prinz, nach meiner Einsicht hat man nichts mehr zu fürchten, als was man nennet: die Ratte in der Bildsäule.”

Hoan-Kong verstand diese Vergleichung nicht; Koang-Tschong erklärte sie ihm also:

“Ihr wisset, Prinz, daß man an vielen Orten dem Geiste des Orts Bildsäulen aufzurichten pflegt; diese hölzernen Statuen sind inwendig hohl und von außen bemalet. Eine Ratte hatte sich in eine hineingearbeitet; und man wußte nicht, wie man sie verjagen sollte. Feuer dabei zu gebrauchen getraute man sich nicht, aus Furcht, daß solches das Holz der Statue angreife; die Bildsäule ins Wasser zu setzen, getraute man sich nicht, aus Furcht, man möchte die Farben an ihr auslöschen. Und so bedeckte und beschützte die Ehrerbietung, die man vor der Bildsäule hatte, die – Ratte.”

“Und wer sind diese Ratten im Staat?” fragte Hoan-Kong.

“Leute”, sprach der Minister, “die weder Verdienst noch Tugend haben und gleichwohl die Gunst des Fürsten genießen. Sie verderben alles; man siehet es und seufzet darüber; man weiß aber nicht, wie man sie angreifen, wie man ihnen beikommen soll. Sie sind die Ratten in der Bildsäule.”

 

Johann Gottfried von Herder (25 augustus 1744 – 18 december 1803)
Geschilderd door Friedrich Rehberg rond 1784.

Borges, Bloem en Fabricius

Jorge Luis Borges werd geboren op 24 augustus 1899  in Buenos Aires.De voorouders van borges waren Engelsa van afkomst en hij sprak deze taal ook eerder dan Spaans. Zijn vader was advocaat en gaf les in psychologie. Zij hadden een groot huis met een bibliotheek en tuin welke de fantasieen van Boregs prikkelden. In 1914 verhuisde de familie naar Geneve, waar borges Frans en Duits leerde, Zijn Bachelor of Arts haalde hij op het college van Geneve. In 1921 vestigt Borges zich in Buenos Aires en begon zijn carrière als schrijver met het publiceren van poëzie en essays in literaire tijdschriften. Na de Eerste Wereldoorlog leefde de familie in Spanje waar Borges lid werd van de avant-gardische ‘Extreem Literaire Groep’. Borges eerste bundel Poëzie verscheen in 1923: ‘FERVOR DE BUENOS AIRES’. Van 1939 tot 1946 was Borges Bibliothecaris, maar werd onder het regime van Peron ontslagen en was tussen 1946 en 1954 werkzaam als inspecteur van pluimvee op de markt. Na de periode Peron werd Borges benoemd tot Directeur van de Nationale Bibliotheek welke functie hij tussen 1955 en 1973 bekleedde. Tevens was hij van 1955 tot 1970 professor literatuur op de Universiteit van Buenos Aires. Toen Juan Peron nogmaals tot president werd gekozen in 1973, trad Borges af als directeur van de bibliotheek. Desondanks deze daad en zijn oppositie later tegen de militaire junta, werd zijn steun aan vrijheidsidealen ambivalent genoemd. Borges was in zijn laatste jaren door een genetische erfelijke ziekte volkomen blind geworden maar wist nog wel te publiceren: ‘EL LIBRO DE LOS SERES IMAGINARIOS’ (1967), ‘EL INFORME DE BRODIE (1970), en EL LIBRO DE ARENA’ (1975). Op 14 juni 1986 stierf Jorge Luis borges, Argentinië’s belangrijkste en beroemdste schrijver.

El Apice

No te habrá de salvar lo que  dejaron

Escrito aquellos que tu miedo implora;

No  eres los otros y te ves ahora

Centro del laberinto que tramaron

Tus pasos. Ne te salva la agonía

De Jesús o de Sócratesni el fuerte

Siddharta de oro que aceptó lamuerte

En el jardin, al declinar el día.

Polvo tambíen es la palabra ascrita

Por tu boca. No hay lástima en el Hado

Y la noche de Dios es infinita.

Tu materia es el tiempo, el incesante

Tiempo. Eres cada solitario instante.

 

 

De Top

Het geschrevene dat diegenen nalieten

Op wie jouw angst zich beroept kan je niet redden;

je bent de anderen niet en je weet je thans

Centrum van het labyrint dat jouw stappen

Vlochten.  Niet de doodsstrijd van Jezus

Noch die van Socrates, noch de sterke gouden

Siddharta die bij het doven van de dag

De dood in een tuin aanvaardde zal je redden.

Stof is ook het woord geschreven door

Jouw hand of uitgesproken door jouw mond.

De Hades kent geen mededogen

En de nacht van God is eindeloos.

Je bent gemaakt van tijd, de onophoudelijke

Tijd. Je bent ieder afzonderlijk moment.

 

Uit: De roos van Paracelsus

 Paracelsus zei, langzaam:

  `De weg is de Steen.  Het vertrekpunt is de Steen.

Als u deze woorden niet begrijpt, bent u nog niet

begonnen te begrijpen.  Iedere stap die u zult zetten

is het eindpunt.’

  De ander keek hem achterdochtig aan.  Hij zei op

andere toon:

  `Is er dan een eindpunt?’

  Paracelsus lachte.

  `Mijn lasteraars, die even talrijk als dom zijn, zeg-

gen van niet en zij noemen mij een bedrieger.  Ik

geef ze geen gelijk, maar het is niet onmogelijk dat

ik een dromer ben.  Er _is_ een Weg, dat weet ik.’

 

  Er viel een stilte, en de ander zei:

  `Ik ben bereid die met u af te leggen, al moeten

we vele jaren gaan.  Laat mij de woestijn doorsteken.

Laat mij desnoods van verre het beloofde land zien,

al staan de sterren me niet toe het te betreden.  Voor

ik de reis onderneem wil ik een bewijs.’

  `Wanneer?’ vroeg Paracelsus, onrustig.

  `Nu meteen,’ zei de leerling, met plotselinge be-

slistheid.

…”

 

Vertaling Barber van de Pol

 

Jorge Luis Borges (24 augustus 1899 – 14 juni 1986)

 


Marion Bloem
werd op 24 augustus 1952 geboren in Arnhem als tweede dochter in een gezin van vier kinderen. Haar Indisch-Nederlandse ouders waren in 1950 uit Nederlands-Indië gekomen. Bloem volgde de HBS te Amersfoort, en ging in 1971 psychologie studeren. In 1976 studeerde zij af. Ze debuteerde als schrijfster in 1976 met De overgang, en schreef hierna nog een twintigtal boeken. Bij het grote publiek brak ze door in 1983 met Geen gewoon Indisch meisje. Naast het schrijven is ze actief als beeldend kunstenaar.

Uit: Thuis

Mijn vader

De vingers wrijven zijn neus tot een bal
paars en rood door de bruine hand die is gaan sli
jten
Gesprongen adertjes verraden de verveling
die een gierig heden hem verleent als vergoeding
voor wredere jaren in ’t tropisch voorbij
Hij zit, zijn voeten onder zijn billen
zijn handen onder zijn kin, de elleboog
in de hoek van de bank, zijn hoofd op
vier grote kussens. Hij verschuift. Zijn benen
gestrekt, de tenen kwispelend tegen de rand
van de skaileren stoel bij het raam
Ooit was hij sterk zonder moedig te willen zijn
Hij beantwoorde bevelen, boog diep
schreeuwde beleefd zijn nummer
in een taal die hij niet verstond
en leerde te haten, daarna vergeten
dat hij had gezwommen terwijl hij niet
zwemmen kon
dat hij anderen had horen sterven
schreeuwend om hun moeder, zei hij,
en ’tolong, tolong’, wat ‘help’ betekent
Ik hoefde van hem geen man te zijn
Ik klom in bomen, schopte hoog, over muren
leerde vechten met vuisten, ook al hadden
mijn woorden meer kracht gehad
en vroeg vol verwachting: ‘Lijk ik al
op Hanoman, papa?’
‘Je bent net een jongen,’ zei hij trots
en ik werd vader. (Zijn stem is mijn ziel, zijn
lach is mijn adem. Hij is de zuurstof om
verder te gaan als ik eigenlijk wil verdrinken
terwijl ik wel degelijk zwemmen kan)
Hij kijkt uit ’t raam, ziet wat passeert
maar verzint wat gaat komen
De vingers glijden van de neus die glimt
Hij weet niet of ’t regent, sneeuwt, hagelt
of dat de zon eindelijk weer eens schijnt
z’n benen gestrekt, dan weer zijn voeten
onder zijn zitvlak geschoven. Een hand
die krabt, een mond die gaapt,
een oog dat samenknijpt
Er is zoveel tijd om te denken tegenwoordig.

 

Marion Bloem (Arnhem, 24 augustus 1952)

 

Johan Johannes Fabricius werd op 24 augustus 1899 in Bandoeng geboren als enige zoon van de toneelschrijver Jan Fabricius, die daar met zijn vrouw en dochtertje woonde. Het gezin verhuisde een aantal malen: van Nederlands-Indië naar Nederland, terug naar Indië, naar Parijs en weer naar Nederland. Johan ging naar de Haagse H.B.S om de in Batavia onderbroken middelbare opleiding voort te zetten. Na deze opleiding mocht hij van zijn vader naar de Haagse Academie voor Beeldende Kunsten, waar hij zich bekwaamde als reëel-figuratief schilder. In 1918 ging hij als oorlogstekenaar naar het front in Oostenrijk. Over zijn ervaringen daar schreef hij boeiende brieven waarvan er enkele in De Gids werden gepubliceerd. Na dit terloopse debuut in de letteren, zette Johan zijn schildersstudie op negentienjarige leeftijd voort. In zijn jonge jaren was hij dus kunstschilder en geen schrijver. Enkel in zijn vrije tijd schreef hij sprookjes en kinderboeken. Zijn eerste boek Eiko van de Reigerhof  kwam uit in 1922. Toneelstukken, jongensboeken en de tot romans uitgegroeide vertellingen, maakten hem bekwaam voor groter werk en langzamerhand verwisselde hij zijn beroep met zijn nevenberoep. De definitieve doorbraak als romancier kwam met zijn romans: Het meisje met de blauwe hoed uit 1927 en De scheepsjongens van Bontekoe uit 1924, Fabricius’ beroemdste boek

 

Uit: De scheepsjongens van Bontekoe

   Zeewind

‘Satanse jongen, hou die bout vast!’

‘k Hou ‘m toch vast, baas?’

‘Noem je dat vasthouden? Jij zult nooit een goeie smid worden!’

Peter Hajo zweeg even. ‘Wil ik ook niet,’ pruttelde hij toen.

‘W-wat zeg je? Wil jij geen smid worden?!’

‘Nee, baas. ‘k Wil naar zee.’

Meester Wouter, de hoefsmid uit ‘De IJzeren Man’, liet de zware voorhamer, die hij juist had opgeheven, van verbazing een seconde lang in de lucht zweven. Toen dreunde een mokerslag; de vonken stoven meester en knecht om het gezicht. ‘Gekkenpraat!’ zei de hamer in zijn ijzeren taal.

Peter Hajo keek zwijgend naar het roodgloeiende bouteinde.

Hij verstond de taal van de voorhamer! Als hij in het halfdonker van de wintermorgen de rossig-schemerende smederij binnenkwam, had hij buiten al gehoord hoe zijn baas gemutst was.

 

JohanFabricius1915

Johan Fabricius (24 augustus 1899 – 21 juni 1981)