Rita Dove, John Betjeman, Elmar Schenkel, Janet Frame, William Robertson Davies, Joeri Trifonov

De Amerikaanse schrijfster en dichteres Rita Frances Dove werd geboren op 28 augustus 1952 in Akron, Ohio. Zie ook alle tags voor Rita Dove op dit blog en ook mijn blog van 28 augustus 2009 en ook mijn blog van 28 augustus 2010.

Lines Composed On The Body Politic

Less than the charting of each dawn’s resolutions,
less than each evening’s trickle of doubt,
less than a crown’s weight in silver, a diamond’s
scratch against glass, less than the touted

ill luck of my rich beginnings—and yet
more than Eve’s silence, my mute ingratitude.
More than music’s safe passage, its rapturous net,
more than this stockpile of words, their liquid solicitude;

more desired than praise (the least-prized of my dreams),
less real than dreaming (castle keep for my sins),
more than no more, which seems
much less than hoped-for, again—
one mutiny, quelled; one wish lost, a forgotten treasure:
to live without scrutiny, beyond constant measure.

 

“Teach Us To Number Our Days”

In the old neighborhood, each funeral parlor
is more elaborate than the last.
The alleys smell of cops, pistols bumping their thighs,
each chamber steeled with a slim blue bullet.

Low-rent balconies stacked to the sky.
A boy plays tic-tac-toe on a moon
crossed by TV antennae, dreams

he has swallowed a blue bean.
It takes root in his gut, sprouts
and twines upward, the vines curling
around the sockets and locking them shut.

And this sky, knotting like a dark tie?
The patroller, disinterested, holds all the beans.

 
Rita Dove (Akron, 28 augustus 1952)

Lees verder “Rita Dove, John Betjeman, Elmar Schenkel, Janet Frame, William Robertson Davies, Joeri Trifonov”

John Betjeman, Elmar Schenkel, Janet Frame, William Robertson Davies, Joeri Trifonov

De Engelse dichter en literatuurcriticus Sir John Betjeman werd geboren in Londen op 28 augustus 1906. Zie ook mijn blog van 28 augustus 2009 en ook mijn blog van 28 augustus 2010

In Westminster Abbey

Let me take this other glove off
As the vox humana swells,
And the beauteous fields of Eden
Bask beneath the Abbey bells.
Here, where England’s statesmen lie,
Listen to a lady’s cry.

Gracious Lord, oh bomb the Germans,
Spare their women for Thy Sake,
And if that is not too easy
We will pardon Thy Mistake.
But, gracious Lord, whate’er shall be,
Don’t let anyone bomb me.

Keep our Empire undismembered
Guide our Forces by Thy Hand,
Gallant blacks from far Jamaica,
Honduras and Togoland;
Protect them Lord in all their fights,
And, even more, protect the whites.

Think of what our Nation stands for,
Books from Boots’ and country lanes,
Free speech, free passes, class distinction,
Democracy and proper drains.
Lord, put beneath Thy special care
One-eighty-nine Cadogan Square.

Although dear Lord I am a sinner,
I have done no major crime;
Now I’ll come to Evening Service
Whensoever I have the time.
So, Lord, reserve for me a crown,
And do not let my shares go down.

I will labour for Thy Kingdom,
Help our lads to win the war,
Send white feathers to the cowards
Join the Women’s Army Corps,
Then wash the steps around Thy Throne
In the Eternal Safety Zone.

Now I feel a little better,
What a treat to hear Thy Word,
Where the bones of leading statesmen
Have so often been interr’d.
And now, dear Lord, I cannot wait
Because I have a luncheon date.

John Betjeman (28 augustus 1906 – 19 mei 1984)

Lees verder “John Betjeman, Elmar Schenkel, Janet Frame, William Robertson Davies, Joeri Trifonov”

Johann Wolfgang von Goethe, A. Moonen, Frederick Kesner, Rita Dove, John Betjeman, Elmar Schenkel, Joeri Trifonov, Janet Frame, William Robertson Davies

De Duitse dichter en schrijver Johann Wolfgang von Goethe werd geboren op 28 augustus 1749 in Frankfurt am Main. Zie ook mijn blog van 31 augustus 2006 en ook mijn blog van 28 augustus 2007 en ook mijn blog van 28 augustus 2008 en ook mijn blog van 28 augustus 2009.

Uit: Faust I

 Nacht.

In einem hochgewölbten, engen gotischen Zimmer Faust,
unruhig auf seinem Sessel am Pulte.

FAUST:
Habe nun, ach! Philosophie,
Juristerei und Medizin,
Und leider auch Theologie
Durchaus studiert, mit heißem Bemühn.
Da steh ich nun, ich armer Tor!
Und bin so klug als wie zuvor;
Heiße Magister, heiße Doktor gar
Und ziehe schon an die zehen Jahr
Herauf, herab und quer und krumm
Meine Schüler an der Nase herum-
Und sehe, daß wir nichts wissen können!
Das will mir schier das Herz verbrennen.
Zwar bin ich gescheiter als all die Laffen,
Doktoren, Magister, Schreiber und Pfaffen;
Mich plagen keine Skrupel noch Zweifel,
Fürchte mich weder vor Hölle noch Teufel-
Dafür ist mir auch alle Freud entrissen,
Bilde mir nicht ein, was Rechts zu wissen,
Bilde mir nicht ein, ich könnte was lehren,
Die Menschen zu bessern und zu bekehren.
Auch hab ich weder Gut noch Geld,
Noch Ehr und Herrlichkeit der Welt;
Es möchte kein Hund so länger leben!
Drum hab ich mich der Magie ergeben,
Ob mir durch Geistes Kraft und Mund
Nicht manch Geheimnis würde kund;
Daß ich nicht mehr mit saurem Schweiß
Zu sagen brauche, was ich nicht weiß;
Daß ich erkenne, was die Welt
Im Innersten zusammenhält,
Schau alle Wirkenskraft und Samen,
Und tu nicht mehr in Worten kramen.

O sähst du, voller Mondenschein,
Zum letzenmal auf meine Pein,
Den ich so manche Mitternacht
An diesem Pult herangewacht:
Dann über Büchern und Papier,
Trübsel’ger Freund, erschienst du mir!
Ach! könnt ich doch auf Bergeshöhn
In deinem lieben Lichte gehn,
Um Bergeshöhle mit Geistern schweben,
Auf Wiesen in deinem Dämmer weben,
Von allem Wissensqualm entladen,
In deinem Tau gesund mich baden!

goethe

Johann Wolfgang von Goethe (28 augustus 1749 – 22 maart 1832)
Buste van Alexander Trippel in de Anna-Amalia-Bibliothek in Weimar

 

De Nederlandse schrijver A. Moonen, (spreek uit: ‘a-punt-moonen’) werd geboren in Rotterdam op 28 augustus 1937. Zie ook mijn blog van 31 januari 2007 en ook mijn blog van 28 augustus 2007 en ook mijn blog van 28 augustus 2008 en ook mijn blog van 28augustus 2009.

Uit: Levensvreugde

„Tenslotte belandde hij op de ‘s-Gravendijkwal van zijn woonplaats (Rotterdam). Een verouderde wel wat van een open gevangenis weghebbende dependance. Hij kreeg een tweepersoons slaapkamer twee hoog. Dag en nacht klonk het opbeurende lawaai van doorgaand verkeer uit en naar de Maastunnel. Binnen de recreatieruimtes vernam hij Skyradio met ordinaire zangstemmen en optimistische reclames en praatjes.

Zeer besteed aan het gewone volk plus medepatiënten schijnbaar, doch een ware hel voor zijn zich traag herstellend gemoed. Er was een rookhok met uitzicht op een binnenplaats. Feitelijk sinds zijn longontsteking tot de niet-rokers behorend voor ruim een maand, kwam hij in de verleiding af en toe een sigaret te bietsen. Eerst werd hij daar misselijk van, allengs echter ging dat over, zeker naarmate hij er diverse zelf gekochte pakjes op liet volgen. Van zijn vroegere sprankelendheid was niks meer over. Hiervoor in de plaats was een via lithiummedicatie getemperde desgeïnteresseerde stemming gekomen. Twee grote witte tabletten moest hij zelf beneden komen ophalen rond tien uur ’s avonds, terwijl hij toch al uren lang in bed wezenloos het verkeerslawaai lag te beluisteren.

Kortom, hij zakte in een uitzichtloze diepte weg.

Nog in de kliniek te Capelle verblijvend, mocht hij op een avond zich naar zijn huisadres begeven per openbaar vervoer. Maar hij bezat geen huissleutels. De groene gordijnen waren gesloten. Noch de bovenbuurman bleek thuis, noch de zich over zijn katten ontfermd hebbende overbuurman. Ontmoedigd liep hij de donkere straat weer uit en belde bij de stuurman om de hoek aan. Deze leeftijdgenoot, een goeie kennis, was alweer ettelijke jaren met een veel jongere Caboverdiaanse gehuwd. Gastvrij werd hij ontvangen en zelfs door de heer des huizes vergezeld richting Capelle. Er stond een venijnige oostenwind. Het lopen werd bemoeilijkt wegens de in linkerschoen knellende pijnlijke kleine teen. Bovendien bleek hij te licht gekleed op deze barre maartse kou. De stuurman sprak hem moed in. Moeilijk bereikbaar was de kliniek en beide voetgangers wisten, na bij een bushalte vergeefs gewacht te hebben, de juiste weg niet meer.“

 moonen

A. Moonen  (28 augustus 1937 – 24 januari 2007)

 

De Australische dichter Frederick Alexander III Kesner werd geboren op 28 augustus 1967 in Manilla op de Filippijnen. Zie ook mijn blog van 28 augustus 2008 en ook mijn blog van 28 augustus 2009.

A web has been spun

A web has been spun
around the world
wide as imagination
making possible what
before hand took years

Many other modes of
communication and
intercourse have fallen
almost by the way side
and flies come in droves
thirsting for much more

What spider lurks we
can only conceptualise
What dangers we
can scarce visualise

But what remains as
it was in antiquated
human conversation
is that in all this closeness
in each others’ faces
we are trully still alone.

A web has been spun
around the world
wide, wild conflagration
forging herculeaic
the marriage of hearts
and souls and minds.

 

Bemused Rumination

Forget
the balm of barometric exuberance.
This night
no longer young, dissipates.

Recall
the dewy welcome of sun-quaffed green.
Yesterdays
revive severed umbilical dreams.

Peruse
the present with fleeting acumen.
Today
ceases yet emerges again tomorrow.

Ignite
the kindling of autumnal reticence.
Perhaps
genial kindnesses shall spring.

 kesner

 Frederick Kesner (Manilla, 28 augustus 1967)

 

De Amerikaanse schrijfster en dichteres Rita Frances Dove werd geboren op 28 augustus 1952 in Akron, Ohio. Zie ook mijn blog van 28 augustus 2007 en ook mijn blog van 28 augustus 2008 en ook mijn blog van 28 augustus 2009.

My Mother Enters the Work Force

The path to ABC Business School
was paid for by a lucky sign:
Alterations, Qualified Seamstress Inquire Within.
Tested on Sleeves, hers
never puckered — puffed or sleek,
Leg o’ or Raglan —
they barely needed the damp cloth
to steam them perfect.

Those were the afternoons. Evenings
she took in piecework, the treadle machine
with its locomotive whir
traveling the lit path of the needle
through quicksand taffeta
or velvet deep as a forest.
And now and now sang the treadle,
I know, I know….

And then it was day again, all morning
at the office machines, their clack and chatter
another journey — rougher,
that would go on forever
until she could break a hundred words
with no errors — ah, and then

no more postponed groceries,
and that blue pair of shoes!

Wiring Home

Lest the wolves loose their whistles
and shopkeepers inquire,
keep moving, though your knees flush
red as two chapped apples,
keep moving, head up,
past the beggar’s cold cup,
past the kiosk’s
trumpet tales of
odyssey and heartbreak-
until, turning a corner, you stand,
staring: ambushed
by a window of canaries
bright as a thousand
golden narcissi.

dove

Rita Dove (Akron, 28 augustus 1952)

 

De Engelse dichter en literatuurcriticus Sir John Betjeman werd geboren in Londen op 28 augustus 1906. Zie ook mijn blog van 28 augustus 2009.

 

 Verses Turned…

The church is bright with candlelight
And waiting Evensong.
A single bell with plaintive strokes
Pleads louder than the stirring oaks
The leafless lanes along.

It calls the hoirboys from their tea
And villagers, the two or three,
Damp down the kitchen fire,
Let out the cat, and up the lane
Go paddling through the gentle rain
Of misty Oxfordshire.

How warm the many candles shine
Of Samuel Dowbiggin’s design
For this interior neat,
These high box pews of Georgian days
Which screen us from the public gaze
When we make answer meet;

How gracefully their shadow falls
On bold pilasters down the walls
And on the pulpit high.
The chandeliers would twinkle gold
As pre-Tractarian sermons roll’d
Doctrinal, sound and dry.

From that west gallery no doubt
The viol and serpent tooted out
The Tallis tune to Ken,
And firmly at the end of prayers
The clerk below the pulpit stairs
Would thunder out “Amen.”

But every wand’ring thought will cease
Before the noble alterpiece
With carven swags array’d,
For there in letters all may read
The Lord’s Commandments, Prayer and Creed,
And decently display’d.

On country morningd sharp and clear
The penitent in faith draw near
And kneeling here below
Partake the heavenly banquet spread
Of sacremental Wine and Bread
And Jesus’ presence know.

And must that plaintive bell in vain
Plead loud along the dripping lane?
And must the building fall?
Not while we love the church and live
And of our charity will give
Our much, our more, our all.

 

Five O’Clock Shadow

This is the time of day when we in the Mens’s ward
Think “one more surge of the pain and I give up the fight.”
Whe he who strggles for breath can struggle less strongly:
This is the time of day which is worse than night.

A haze of thunder hangs on the hospital rose-beds,
A doctors’ foursome out of the links is played,
Safe in her sitting-room Sister is putting her feet up:
This is the time of day when we feel betrayed.

Below the windows, loads of loving relations
Rev in the car park, changing gear at the bend,
Making for home and a nice big tea and the telly:
“Well, we’ve done what we can. It can’t be long till the end.”

This is the time of day when the weight of bedclothes
Is harder to bear than a sharp incision of steel.
The endless anonymous croak of a cheap transistor
Intesifies the lonely terror I feel.

 betjeman

John Betjeman (28 augustus 1906 – 19 mei 1984)
Beeld door Martin Jennings bij St Pancras station, Londen

 

De Duitse schrijver en vertaler Elmar Schenkel werd geboren in Hovestadt (Westfalen) op 28 augustus 1953. Zie ook mijn blog van 28 augustus 2009.

Uit: Leise Drehung

Scheidungen, Taufen, Firmenjubiläen. Es hatte sich wohl herumgesprochen, dass man auf mich bauen konnte, was die Bilder anging. Ich sorgte für die gute Erinnerung. Darin erkannte ich nach und nach die Aufgabe meines Lebens. Man war ja für irgendetwas angetreten, die Gene wussten Bescheid. Meine Gene sagten: Mach ihnen etwas, damit sie bestimmte Momente im Leben nicht vergessen. Gib ihnen etwas in die Hand, damit sie zumindest glauben, dass dies ein wichtiger Moment war. Mache ihnen den Moment wichtig. Ich war kein Philosoph, jedenfalls nicht in dieser neu entstandenen Vergangenheit, ich war kein Kfz-Mechaniker, ich war kein Vertreter von biologisch

geprüften landwirtschaftlichen Produkten. Alle diese Leute versuchten, den Leuten bestimmte Momente schmackhaft zu machen: gute Autos, gute Gedanken, gutes Essen. Aber eigentlich waren das alles Ablenkungen vom Augenblick. Ich dagegen sage einfach:

»Moment mal « und schon ist etwas geschehen.

» Das mag ja alles sein «, sagte Manja. » Aber wie gesagt, ich hatte den Eindruck, dass deine letzten Bilder dich irgendwie von diesen fixierten Momenten des gesellschaftlichen Lebens abgerückt haben. Auf dem letzten Bild eines Geburtstags habe ich gesehen, dass du dem alten Mann einen Zopf angedichtet hast und seiner Mamsell einen Schnurrbart. Dich scheint der Hafer zu stechen! Ich sehe dich abstürzen mit heiß genähten Flügeln aus Wachs. Also hab ich dich angesprochen, damit du wieder für die Gesellschaft im positiven Sinne produktiv wirst. «

schenkel

Elmar Schenkel (Hovestadt, 28 augustus 1953)

 

De Russische schrijver Joeri Valentinovitsj Trifonov werd geboren in Moskou op 28 augustus 1925. Nadat zijn vader in 1937 slachtoffer werd van Jozef Stalin’s zuiveringen verhuisde het gezin Trifonov echter naar een onderkomen communale woning (welke later model zou staan voor het “huis aan de kade”), tegenover het Kremlin. Tijdens de oorlog diende Trifonov bij een Moskouse vliegtuigfabriek. Van 1944 tot 1949 studeerde hij literatuur en vervolgens wierp hij zich op het schrijverschap. Trifonov staat bekend om zijn zogenaamde “stadse proza” en schetst de alledaagse problemen van het leven in de Sovjet-Unie. In de psychologische uitwerking liet hij zich sterk inspireren doos Anton Tsjechov. Bekende romans van Trifonov (ook in het Nederlands vertaald) zijn “Het huis aan de kade” (1972), “Het andere leven” (1976) en “De oude man” (1978). In “Het huis aan de kade” beschrijft Trifonov” het intellectuele klimaat tijdens de laatste jaren van Stalin’s bewind. Hij behandelt het leven van alledag van een Sovjet-geleerde die het uiteindelijk in de jaren zeventig tot een aanzienlijke post heeft gebracht. Daarnaast is het een geschiedenis van meerdere generaties in het huis aan de kade, hun vechten en compromissen, hun cynisme en illusies, hun zuiverheid en omgang, symbolisch voor een tijdperk.

Uit: Zeit des Zögerns (Bespreking van „Die Zeit der Ungeduld” door Heinrich Böll in Die Zeit, 1975)

„Eine Zigeunerin in Paris hatte dem Zaren Alexander II. prophezeit, sieben Attentate würde er überleben. Das sechste fand im Februar 1880 statt und bestätigte die Wahrsagerin: Es war dem Tischler Stepan Ghaltürin gelungen, sage und schreibe 150 Kilogramm Dynamit in das Winterpalais zu schmuggeln, und der Zar hatte diese fürchterliche Explosion überlebt. Chalturin entkam, während die Zündschnur noch schwelte; Wachsoldaten und Personal entkamen nicht. Und obwohl die Zeichen ungünstig standen (er hatte am Abend vorher beim Whist sein eigenes Bild vom Tisch gestoßen), ließ Alexander II. sich schon .wenige Wochen später, am 1. März 1880, ausfahren, um eine Parade abzunehmen und bei deiner Lieblingskusine Tee zu trinken. Wie konnte er ahnen, daß im siebten Attentat das achte enthalten war? (Ein Zwillingsattentat, das als Drilling geplant war, denn als neuntes Attentat war Scheljabows Dolchstoß in Reserve gewesen, doch war Scheljabow im letzten Augenblick verhaftet worden.) So entging der Zar dem siebten Anschlag, Ryssakows Schuß, und erlag dem achten, Grinewitzkijs Bombe, die wenige Sekunden später geworfen wurde.

Vorbereitungen und Ausführungen des geglückten Anschlags und einiger mißglückter Attentate bilden den Handlungsfaden dieses erstaunlichen Buches von —- ‘ Jurij Trifonow: „Die Zeit der Ungeduld”. Trifonow begibt sich: in die spannungsgeladene Tradition russischer „Langatmigkeit” und wird doch weder konventionell noch spekulativ. Man muß den Glücksfall der Übersetzung von Alexander Kaempfe hinzuzählen, wenn man sich fragt: was ist das für ein Land, für ein Volk, eine Sprache, die nicht nur den Stoff für einen solchen Roman vor der Tür liegen haben, sondern wo ein solcher Roman auch noch geschrieben wird? Wir sollten uns, denke ich, auf einiges gefaßt machen, nicht nur von Trifonow oder Woinowitsch. In Trif onows Roman wird vom Autor weder gerichtet noch hingerichtet; Trifonow hält sich an keinerlei Klischee, weder ideologisch noch in seinen Formalitäten. Er bietet keine Revolutionärs- Ikonographie und hält sich an kein gängiges Kritiker-Klischee, nach dem ein Roman in eine.bestimmte Kategorie zu gehören hat.“

 trifonov

 Joeri Trifonov (28 augustus 1925 – 28 maart 1981)

 

De Nieuw-Zeelandse dichteres en schrijfster Janet Frame werd geboren in Dunedin en groeide op in Oamaru. Zie ook mijn blog van 28 augustus 2006 en ook mijn blog van 28 augustus 2007 en ook mijn blog van 28 augustus 2008 en ook mijn blog van 28 augustus 2009.

Uit: Towards Another Summer

Upstairs in the attic Grace wondered at the nature of those who allow others to enter a room where their deepest secrets lie.

She sat before Philip’s huge desk, considering the drawers and pigeonholes crammed with papers and letters and the Imperial Portable typewriter on the desk with a sheet of paper thrust in it, naked for all the world to see! Somewhere in one of the drawers perhaps Philip’s novel lay typed and bound. How could he dare to give a stranger permission to enter this room! Or was this room not the repository of his secrets? Perhaps he himself had no access to his treasures; perhaps he hoarded them elsewhere without ever recognizing them; perhaps he discarded them one by one without ever having known them?

Telling herself that in spite of temptation it is not kind to explore the papers of another whether or not they are admitted secrets, Grace turned her attention to the window which was small, overlooking the golf course and the rigid death-posed trees that stood in their monumental anguish like the thorn trees that are the suicides in hell.

The room, Grace decided, would be a perfect place to write in, although not because of the view, for in writing the studied landscape is not the Holly Road back garden, the Winchley golf course; nor the Old Brompton Road, the car salesroom, the jet cotton-trails in the sky; it is some mysterious place out of the world’s depths where the waves are penetrated by the faint gleam of the drowning sun and the last spurts of light escape like tiny sparkling fi sh into the dark folds and ceaselessly moving draperies of the water; it is the inner sea; you may look from every window – in Winchley, London, New Zealand, the World, and never fi nd the Special View. Yet here, in the attic, Grace decided, little effort or encouragement would be needed to draw aside the curtains of the secret window, to smash the glass, enter the View; fearful, hopeful, lonely; disciplining o’e’s breath to meet the demands of the new element; facing again and again the mermaid’n’s conflict – to go or stay; to return through the window whose one side is a mirror, or inhabit the blood-cave and slowly change from one who gazed at the view to one who is a part or whole of the view itself; and from there (for creation is movement) when all the mirror is a distorted image of oneself, bobbing in the dark waves with stripes of light like silver and gold bars imprisoning’one’s face and body, to pass beyond the view, beyond oneself to – where?

frame

Janet Frame (28 augustus 1924 – 29 januari 2004)

 

 De Canadese schrijver William Robertson Davies werd geboren op 28 augustus 1913 in Thamesville, Ontario. Zie ook mijn blog van 28 augustus 2007 en ook mijn blog van 28 augustus 2009.

Uit: Tempest Tost

“Though not a large place it is truly describable as a city. That word is now used of any large settlement, and Salterton is big enough to qualify; but a city used to be the seat of a bishop, and Salterton was city in that sense long before it became one of the latter. It is, indeed, the seat of two bishoprics, one Anglican and one Roman Catholic. As one approaches it from the water the two cathedrals, which are in appearance so characteristic of the faiths they embody, seem to admonish the city. The Catholic cathedral points a vehement and ornate Gothic finger toward Heaven; the Anglican cathedral has a dome which, with offhand Anglican suavity, does the same thing. St. Michael’s cries, “Look aloft and pray!”; St. Nicholas’ says, “If I may trouble you, it might be as well to lift your eyes in this direction.” The manner is different; the import is the same.”

davies

William Robertson Davies (28 augustus 1913 – 2 december 1995)

Janet Frame, William Robertson Davies, John Betjeman, Elmar Schenkel

De Nieuw-Zeelandse dichteres en schrijfster Janet Frame werd geboren in Dunedin en groeide op in Oamaru. Zie ook mijn blog van 28 augustus 2006 en ook mijn blog van 28 augustus 2007 en ook mijn blog van 28 augustus 2008.

 

Storms Will Tell

 

Storms will tell; they can be trusted.

On the sand the wind and high tide write

bulletins of loss, imperfect shells,

by smooth memorial of high-country trees,

sea-weed, ripped bird, fine razor, ramshorn, cockleshell.

 

Give us the news say the tall ascetics reading

ten miles of beach over and over; between empty shells, look,

burning from the salt press, stories

of flood: How I abandoned house and home.

Razor: How I slit the throat of sunlight.

Ramshorn: How I butted and danced at the ewe sunlight.

Cockle: How my life sailed away on a black tide.

 

 

 

The Suicides

 

It is hard for us to enter

the kind of despair they must have known

and because it is hard we must get in by breaking

the lock if necessary for we have not the key,

though for them there was no lock and the surrounding walls

were supple, receiving as waves, and they drowned

though not lovingly; it is we only

who must enter in this way.

 

Temptations will beset us, once we are in.

We may want to catalogue what they have stolen.

We may feel suspicion; we may even criticise the décor

of their suicidal despair, may perhaps feel

it was incongruously comfortable.

 

Knowing the temptations then

let us go in

deep to their despair and their skin and know

they died because words they had spoken

returned always homeless to them.

 

frame3Janet_Frame

Janet Frame (28 augustus 1924 – 29 januari 2004)

 

De Canadese schrijver William Robertson Davies werd geboren op 28 augustus 1913 in Thamesville, Ontario. Zie ook mijn blog van 28 augustus 2007.

 

Uit: The Cunning Man

 

“Didn’t heat the rectory properly. Didn’t dress himself in anything but ancient clothes. . . . Ate awful food. . . . Gave every penny he had to the poor. . . . He used to roam around the parish on winter nights, up and down all the alleys, looking for bums who might have dropped down drunk, and who might freeze. Time and again he brought one of them home and put him in his own bed, while he slept on a sofa. . . . He was very generous to whores who were down on their luck. He made their more prosperous sisters stump up to help them in bad times. Got the whores to come to Confession and be scrubbed up, spiritually. . . . You should have seen the whores at his funeral. Got into trouble because he let the church fabric run down, giving away money that should have gone for heating. . . . Of course with an example like that, money rolled in. St. Aidan’s wasn’t a rich parish by any means, but people stumped up astonishingly to help Father Hobbes, because he never spared himself. . . . There was an extraordinary atmosphere about the place.“

davies

William Robertson Davies (28 augustus 1913 – 2 december 1995)

 

De Engelse dichter en literatuurcriticus Sir John Betjeman werd geboren in Londen op 28 augustus 1906. De oorspronkelijke familienaam was Betjemann. De laatste n verdween tijdens de Eerste Wereldoorlog om de naam minder Duits te doen lijken. Betjeman groeide op in een buitenwijk van Londen. Hij studeerde in Oxford, maar behaalde daar niet zijn graad, omdat hij zijn werk verwaarloosde. Zijn jeugd en studententijd beschreef hij in Summoned by Bells (1960). Hij vond werk in het onderwijs en later als journalist. Recent werd duidelijk dat hij zich tijdens de oorlog met spionageactiviteiten bezighield. Betjeman nam zichzelf niet al te serieus. Zijn poëzie is mede daardoor zeer toegankelijk. Ook werd hij populair als televisiepersoonlijkheid. Kenmerkend voor zijn poëzie is dat hij bijna al zijn gedichten in verband bracht met een plek, vaak een dorp, soms een gebouw. Betjeman was bovendien een autoriteit op het gebied van Britse architectuur en probeerde dit in zijn werk te populariseren. In 1969 werd hij geridderd en in 1972 werd hij Poet Laureate.

 

 

Seaside Golf

 

How straight it flew, how long it flew,

It clear’d the rutty track

And soaring, disappeared from view

Beyond the bunker’s back –

A glorious, sailing, bounding drive

That made me glad I was alive.

 

And down the fairway, far along

It glowed a lonely white;

I played an iron sure and strong

And clipp’d it out of sight,

And spite of grassy banks between

I knew I’d find it on the green.

 

And so I did. It lay content

Two paces from the pin;

A steady putt and then it went

Oh, most surely in.

The very turf rejoiced to see

That quite unprecedented three.

 

Ah! Seaweed smells from sandy caves

And thyme and mist in whiffs,

In-coming tide, Atlantic waves

Slapping the sunny cliffs,

Lark song and sea sounds in the air

And splendour, splendour everywhere.

 

 

 

Sun and Fun

 

I walked into the night-club in the morning;

There was kummel on the handle of the door.

The ashtrays were unemptied.

The cleaning unattempted,

And a squashed tomato sandwich on the floor.

 

I pulled aside the thick magenta curtains

-So Regency, so Regency, my dear –

And a host of little spiders

Ran a race across the ciders

To a box of baby ‘pollies by the beer.

 

Oh sun upon the summer-going by-pass

Where ev’rything is speeding to the sea,

And wonder beyond wonder

That here where lorries thunder

The sun should ever percolate to me.

 

When Boris used to call in his Sedanca,

When Teddy took me down to his estate

When my nose excited passion,

When my clothes were in the fashion,

When my beaux were never cross if I was late,

 

There was sun enough for lazing upon beaches,

There was fun enough for far into the night.

But I’m dying now and done for,

What on earth was all the fun for?

For I’m old and ill and terrified and tight.

 

betjeman

John Betjeman (28 augustus 1906 – 19 mei 1984)

 

De Duitse schrijver en vertaler Elmar Schenkel werd geboren in Hovestadt (Westfalen) op 28 augustus 1953. Hij studeerde kunstgeschiedenis, sinologie en filosofie in Marburg en anglistiek, romanistiek en germanistiek in Freiburg. Hij publiceerde o. A, werk over John Cowper Powys, Hugo Kükelhaus, H. G. Wells, over lyriek en over de verhouding tussen literatuur en natuurwetenschap. Ook vertaalde hij poëzie uit het Engels. Als schrijver is hij vooral bekend door zijn literair-essayistische geschriften en reisverslagen. Sinds 1993 is hij hoogleraar Engelse literatuur in Leipzig.

 

Uit: H. G. Wells

 

„Es gibt wenige Spaziergänger bei Wells; keine geruhsamen, resignierten Wanderer, Abkömmlinge der Romantik, Meditierende und Zukurzgekommene wie in der deutschen Literatur. Ging er selbst spazieren? Wir wissen, daß er gerne wanderte, aber oft war es ihm zu langsam, er konnte ungeduldig sein, und deshalb zog er Fahrzeuge vor. Zunächst das Fahrrad, das eine Zeitlang auch Dreirad, Tricycle, war. Auf dem Fahrrad begann er die Landschaft, aber auch die Luft zu entdecken, Bewegungen des Himmels, Luftschiffe, so daß sich aus dem Zweirad in seinen Geschichten bald Fluggeräte erhoben, Zeppeline, Ballons, fischartige Gestalten und allerlei Konstruktionen, die über den Ärmelkanal schwebten, noch bevor Blériot seinen Flug antrat; Fluggeräte auch, die von Deutschland über den Atlantik flogen, um Amerika zu erobern; schließlich Fahrzeuge für das All, Raketen, Kapseln mit Antischwerkraftelementen. Später bestieg Wells das Auto und noch später wurde das Flugzeug
sein Vehikel, mit dem er aus der Vogelperspektive die Weltorte sah und den Weltplan zu schmieden begann. Er hatte, bei allem demokratischen Denken, immer etwas Diktatorisches, und für die Diktatur war, wie die Futuristen es in die Welt blökten, das Flugzeug geboren worden. Aber Wells haßte auch die Diktaturen, er bekämpfte Faschismus und Kommunismus, bewunderte zunächst Stalin, verachtete Hitler und Mussolini, bewunderte Lenin und Roosevelt, kritisierte sie alle, und bestieg wieder das Flugzeug, um an den Menschenrechten zu arbeiten, um eine Weltenzyklopädie zu entwerfen und um das Weltgehirn in Form einer offenen Verschwörung, einer open conspiracy, vorzubereiten.
Fahrzeuge befreiten ihn von der Welt, die er als uneingelöste, unfertige, noch zu verwirklich
ende haßte und liebte. Man könnte sein Werk nach Fahrzeugen einteilen: das Fahrrad rast durch The Time Machine (Die Zeitmaschine), ist gar identisch mit ihr, durch den Radlerroman The Wheels of Chance (Die Räder des Glücks); durch die Sozialsatiren Kipps, Mr. Polly und Love and Mr. Lewisham. Es verwandelt sich in The War in the Air (Der Luftkrieg) zunächst in ein Motorrad, dann in einen Ballon und schließlich in eine Flugmaschine. In The First Men in the Moon (Die ersten Menschen auf dem Mond) steigt die Raketenkapsel in den Weltraum, während auf dem Mond andere Arten der Fortbewegung praktiziert werden, etwa das schwerelose Hüpfen oder die merkwürdigen Bewegungen der Mondbewohner, der Seleniten. Die Marsianer lassen sich mit Projektilen zur Erde schießen und staken auf hohen Dreifüßen durch England. In mehreren Erzählungen – etwa in “Under the Knife” (“Unter dem Messer”) – verläßt der Mensch das Fahrzeug namens Körper und läßt das Bewußtsein selbst ausfliegen. In dieser Geschichte verläßt der Mensch den irdischen Innenraum; Information und Bewegung werden eins. So ließe sich Wells’ Werk als Diagramm von Bewegungen und Fahrzeugen beschreiben, auch als Diagramm von Geschwindigkeiten, vom Auftauchen und Verschwinden.“

 

Schenkel_Elmar

Elmar Schenkel (Hovestadt, 28 augustus 1953)

Johann Wolfgang von Goethe, A. Moonen, Rita Dove, Janet Frame, Frederick Kesner,William Robertson Davies

De Duitse dichter en schrijver Johann Wolfgang von Goethe werd geboren op 28 augustus 1749 in Frankfurt am Main. Zie ook mijn blog van 31 augustus 2006 en ook mijn blog van 28 augustus 2007.

 Uit: Wilhelm Meisters Lehrjahre

 

Das Schauspiel dauerte sehr lange. Die alte Barbara trat einigemal ans Fenster und horchte, ob die Kutschen nicht rasseln wollten. Sie erwartete Marianen, ihre schöne Gebieterin, die heute im Nachspiele, als junger Offizier gekleidet, das Publikum entzückte, mit größerer Ungeduld als sonst, wenn sie ihr nur ein mäßiges Abendessen vorzusetzen hatte; diesmal sollte sie mit einem Paket überrascht werden, das Norberg, ein junger, reicher Kaufmann, mit der Post geschickt hatte, um zu zeigen, daß er auch in der Entfernung seiner Geliebten gedenke.

Barbara war als alte Dienerin, Vertraute, Ratgeberin, Unterhändlerin und Haushälterin in Besitz des Rechtes, die Siegel zu eröffnen, und auch diesen Abend konnte sie ihrer Neugierde um so weniger widerstehen, als ihr die Gunst des freigebigen Liebhabers mehr als selbst Marianen am Herzen lag. Zu ihrer größten Freude hatte sie in dem Paket ein feines Stück Nesseltuch und die neuesten Bänder für Marianen, für sich aber ein Stück Kattun, Halstücher und ein Röllchen Geld gefunden. Mit welcher Neigung, welcher Dankbarkeit erinnerte sie sich des abwesenden Norbergs! Wie lebhaft nahm sie sich vor, auch bei Marianen seiner im besten zu gedenken, sie zu erinnern, was sie ihm schuldig sei und was er von ihrer Treue hoffen und erwarten müsse.

Das Nesseltuch, durch die Farbe der halbaufgerollten Bänder belebt, lag wie ein Christgeschenk auf dem Tischchen; die Stellung der Lichter erhöhte den Glanz der Gabe, alles war in Ordnung, als die Alte den Tritt Marianens auf der Treppe vernahm und ihr entgegeneilte. Aber wie sehr verwundert trat sie zurück, als das weibliche Offizierchen, ohne auf die Liebkosungen zu achten, sich an ihr vorbeidrängte, mit ungewöhnlicher Hast und Bewegung in das Zimmer trat, Federhut und Degen auf den Tisch warf, unruhig auf und nieder ging und den feierlich angezündeten Lichtern keinen Blick gönnte.

»Was hast du, Liebchen?« rief die Alte verwundert aus. »Um ’s Himmels willen, Töchterchen, was gibt’s? Sieh hier diese Geschenke! Von wem können sie sein, als von deinem zärtlichsten Freunde? Norberg schickt dir das Stück Musselin zum Nachtkleide; bald ist er selbst da; er scheint mir eifriger und freigebiger als jemals.«

 

goethe_kauffmann

Johann Wolfgang von Goethe (28 augustus 1749 – 22 maart 1832)
Portret door Angelika Kauffmann

 

 

De Nederlandse schrijver A. Moonen, (spreek uit: ‘a-punt-moonen’) werd geboren in Rotterdam op 28 augustus 1937. Zie ook mijn blog van 31 januari 2007 en ook mijn blog van 28 augustus 2007.

 

Uit: Armlastig

 

Slechts eenmaal ben ik de afgelopen zomer naar het Scheveningse strand geweest. Ik moet die bewuste woensdagmiddag in juli alles meegehad hebben, leek een uitgelaten hondje, wuifde en riep naar de zee. Luchtig gekleed en op voetbedsandalen liep ik door rullig zand richting ver nudistengedeelte, kon mij niet herinneren wanneer precies voor ’t laatst de zee gezien te hebben, metaalkleurig en witschuimige golfslag. In de verte een groot schip. Helaas de ontsierende zuurstok/pretpier van Zwolsman. Langs de botenverhuurafdeling en dan eindelijk het naturistenstrand, naakter dan naakt omdat er verder niemand aanwezig was. Nabij de verboden duinen ontkleedde ik mij rap en poogde zo zandvrij mogelijk te blijven. Op pantalon en shirt ging ik onbevangen om en om liggen. Wind en zon masseerden mij met zuivere zeelucht, zonder nabehandeling. Dit liet mijn piemel zeker niet onberoerd. Aldus ontstond de volgende dag weer eens een mop van eigen makelij: ik sta daar helemaal alleen op het nudistenstrand en word door wind en zon gemasseerd. Komt er in de verte een jongetje aangelopen, gekleed nog. Eindelijk naderbij gekomen blijkt het een dwergmevrouwtje te zijn. Zij is me genaderd en begint zich pal voor m’n Rotterdamse staander en zeeverkenner uit te kleden, hangt de boel eraan. Komt uit de zee een brok verval van ’t zwakke geslacht hompig in mijn gezichtsveld, waardoor een verslapping ontstaat en de kleertjes van ’t dwergmevrouwtje in het zand pleuren. Zij reageert verontwaardigd, waarop ik woedend: ‘Mijn pik is geen kapstok!’

Hoogstens drie kwartier zal ik daar gebleven zijn. Een tweetal schelpen zoekende geklede jongedames gunde mij geen blik waardig en zou dat evenmin gedaan hebben indien er iemand met een hengstenzwengel aanwezig was geweest. Ontzag voor en verlangen naar piemels is de omhooggeprezen andere sekse kennelijk vreemd. Na mij zandloos weer aangekleed te hebben, begaf ik mij naar de strandtent voor nudisten. In het overdekte restaurant ging ik een shaggie draaien met rollertje. Een speels bruingevlekt hondje had mij al welkom geheten. In een kooitje bevond zich een aangevlogen Japanse nachtegaal. Geen muziekstampij. Vroeger zou ik door een neerdrukkende stemming bevangen zijn, maar thans bleef ik in opperbeste bui, proefde met volle teugen van de door zee en strand aangereikte onbeperkte vrijheid.”

 

Moonen

A. Moonen  (28 augustus 1937 – 24 januari 2007)

 

 

De Amerikaanse schrijfster en dichteres Rita Frances Dove werd geboren op 28 augustus 1952 in Akron, Ohio. Zie ook mijn blog van 28 augustus 2007.

 

Vacation

I love the hour before takeoff,
that stretch of no time, no home
but the gray vinyl seats linked like
unfolding paper dolls. Soon we shall
be summoned to the gate, soon enough
there’ll be the clumsy procedure of row numbers
and perforated stubs—but for now
I can look at these ragtag nuclear families
with their cooing and bickering
or the heeled bachelorette trying
to ignore a baby’s wail and the baby’s
exhausted mother waiting to be called up early
while the athlete, one monstrous hand
asleep on his duffel bag, listens,
perched like a seal trained for the plunge.
Even the lone executive
who has wandered this far into summer
with his lasered itinerary, briefcase
knocking his knees—even he
has worked for the pleasure of bearing
no more than a scrap of himself
into this hall. He’ll dine out, she’ll sleep late,
they’ll let the sun burn them happy all morning
—a little hope, a little whimsy
before the loudspeaker blurts
and we leap up to become
Flight 828, now boarding at Gate 17.

 

Persephone, Falling

One narcissus among the ordinary beautiful
flowers, one unlike all the others! She pulled,
stooped to pull harder—
when, sprung out of the earth
on his glittering terrible
carriage, he claimed his due.
It is finished. No one heard her.
No one! She had strayed from the herd.

(Remember: go straight to school.
This is important, stop fooling around!
Don’t answer to strangers. Stick
with your playmates. Keep your eyes down.)
This is how easily the pit
opens. This is how one foot sinks into the ground.

Dove-Rita

Rita Dove (Akron, 28 augustus 1952)

 

 

De Nieuw-Zeelandse dichteres en schrijfster Janet Frame werd geboren in Dunedin en groeide op in Oamaru. Zie ook mijn blog van 28 augustus 2006 en ook mijn blog van 28 augustus 2007.

 

The End

At the end

I have to move my sight up or down.

The path stops here.

Up is heaven, down is ocean

or, more simply, sky and sea rivalling

in welcome, crying Fly (or Drown) in me.

I have always found it hard to resist an invitation

especially when I have come to a dead end

a

dead

end.


The trees that grow along cliff-faces,

having suffered much from weather, put out thorns

taste of salt

ignore leaf-perm and polish:

hags under matted white hair

parcels of salt with the string tangled;

underneath

thumping the earth with their rebellious root-foot

trying to knock up

peace

out of her deep sleep.


I suppose, here, at the end, if I put out a path upon the air

I could walk on it, continue my life;

a plastic carpet, tight-rope style

but I’ve nothing beyond the end to hitch it to,

I can’t see into the mist around the ocean;

I shall have to change to a bird or a fish.


I
can’t camp here at the end.

I wouldn’t survive

unless returning to a mythical time

I became a tree

toothless with my eyes full of salt spray;

rooted, protesting on the edge of this cliff

– Let me stay!

 

Frame

Janet Frame (28 augustus 1924 – 29 januari 2004)

 

 

De Australische dichter Frederick Alexander III Kesner werd geboren op 28 augustus 1967 in Manilla op de Filippijnen. Hij volgde opleidingen aan de Aquinas School in San Juan en aan de universiteit van Sint Thomas in Manilla. Daarna werkte hij o.a. als docent Engels. In 1998 haalde hij een graad in de theologie aan de Asian Seminary of Christian Ministries in Makati City. Kesners gedichten zijn verzameld in de bundels Waking Up to Self en Eye Soar. Ook verscheen werk van hem in The Curious Record en de Stylus Poetry Journal.

Kesner Poem

Keeper of records or accounts
Enervating (is there such a word?) Even so
Scintilling Scribe, spontaneous service
Not a clue to be had (what is this?)
Eclectic, eccentric estzet dissolved
Rich, filthy, but only in his dreams

 

 

 

Come Not Into My Soul

Come not into my soul,
You are not whom I love!
For even out of that
My heart will surely perish.

When my soul is bursting
As a fiery bolt ablaze,
My heart in fevered embrace!
Through my furious bleeding;
Come not near unto my soul,
You are not whom I love!

Do not you touch my soul,
You are not whom I love!
Worn is the heart with want
Where my bursting bruised it.
Breathe-in not that blue fire,

Do not lean you upon my soul;
You are not whom I love –
Which now with my languor rests,
Lest from out of my bleeding
My fevered heart perish

 

Kessner

Frederick Kesner (Manilla, 28 augustus 1967)

 

 

 Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 28 augustus 2007.

 

De Canadese schrijver William Robertson Davies werd geboren op 28 augustus 1913 in Thamesville, Ontario.

 

Goethe, A. Moonen, Rita Dove, Janet Frame, William Robertson Davies

De Duitse dichter en schrijver Johann Wolfgang von Goethe werd geboren op 28 augustus 1749 in Frankfurt am Main. Zie ook mijn blog van 31 augustus 2006.

Uit: Die Leiden des jungen Werthers

 

“Wie froh bin ich, daß ich weg bin! Bester Freund, was ist das Herz des Menschen! Dich zu verlassen, den ich so liebe, von dem ich unzertrennlich war, und froh zu sein! Ich weiß, du verzeihst mir’s. Waren nicht meine übrigen Verbindungen recht ausgesucht vom Schicksal, um ein Herz wie das meine zu ängstigen? Die arme Leonore! Und doch war ich unschuldig. Konnt’ ich dafür, daß, während die eigensinnigen Reize ihrer Schwester mir eine angenehme Unterhaltung verschafften, daß eine Leidenschaft in dem armen Herzen sich bildete? Und doch – bin ich ganz unschuldig? Hab’ ich nicht ihre Empfindungen genährt? Hab’ ich mich nicht an den ganz wahren Ausdrücken der Natur, die uns so oft zu lachen machten, so wenig lächerlich sie waren, selbst ergetzt? Hab’ ich nicht – o was ist der Mensch, daß er über sich klagen darf! Ich will, lieber Freund, ich verspreche dir’s, ich will mich bessern, will nicht mehr ein bißchen Übel, das uns das Schicksal vorlegt, wiederkäuen, wie ich’s immer getan habe; ich will das Gegenwärtige genießen, und das Vergangene soll mir vergangen sein. Gewiß, du hast recht, Bester, der Schmerzen wären minder unter den Menschen, wenn sie nicht – Gott weiß, warum sie so gemacht sind! – mit so viel Emsigkeit der Einbildungskraft sich beschäftigten, die Erinnerungen des vergangenen Übels zurückzurufen, eher als eine gleichgültige Gegenwart zu ertragen.

Du bist so gut, meiner Mutter zu sagen, daß ich ihr Geschäft bestens betreiben und ihr ehstens Nachricht davon geben werde. Ich habe meine Tante gesprochen und bei weitem das böse Weib nicht gefunden, das man bei uns aus ihr macht. Sie ist eine muntere, heftige Frau von dem besten Herzen. Ich erklärte ihr meiner Mutter Beschwerden über den zurückgehaltenen Erbschaftsanteil; sie sagte mir ihre Gründe, Ursachen und die Bedingungen, unter welchen sie bereit wäre, alles herauszugeben, und mehr als wir verlangten – kurz, ich mag jetzt nichts davon schreiben, sage meiner Mutter, es werde alles gut gehen. Und ich habe, mein Lieber, wieder bei diesem kleinen Geschäft gefunden, daß Mißverständnisse und Trägheit vielleicht mehr Irrungen in der Welt machen als List und Bosheit. Wenigstens sind die beiden letzteren gewiß seltener.”

 

goethe(26)

Johann Wolfgang von Goethe (28 augustus 1749 – 22 maart 1832)
Hier 26 jaar oud.

 

De Nederlandse schrijver Arie Wilhelmus Pieter Moonen, beter bekend als A. Moonen (spreek uit: ‘a-punt-moonen’) werd geboren in Rotterdam op 28 augustus 1937.Na allerlei kortdurende werkkringen te hebben gehad, leefde hij lange tijd van een uitkering in Den Haag en later in Amsterdam. Moonen schreef voor het Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures.

“Zalf voor de dood” was het boek waarmee Moonen had willen debuteren maar hij kon het pas in 1980 uitgebracht krijgen. Daarom was “Stadsgerechten” uit 1977 zijn eigenlijke debuut. Het betreft een autobiografische en verwarde weergave in de vorm van een dagboek van zijn kleinschalige leven waarin met name zijn aparte seksuele voorkeuren worden beschreven. Zie ook mijn blog van 31 januari 2007.

 

Uit: Waakvlamseks

“Ik kon op een klapstoeltje aan een tafel plaatsnemen en kreeg aldra een glas cola te drinken. Eerst meende ik een lange smalle doos met kapotjes overhandigd te krijgen, doch bij inspectie bleek het een keurig verpakt gastendoekje met Safe Sex erop geborduurd te zijn. Verder werd ik nog een anuscondoom rijker gemaakt. Volgens een woordvoerder hadden de rondlopende personen drempelvrees om zich bij ons te voegen. Het begon te schemeren. Er werd een kleine dildo op tafel geplaatst om mij aan te leren hoe ook in het donker een kapotje over een stijve indringer gestroopt moest worden. Ik vertelde nog een vaste partner te hebben en dat wij nooit condooms gebruikten. Nadat ik de waakvlamafgezanten had verlaten, genoot ik in de ondertussen donkere koelte van wijds uitzicht over de kralingse plas. Thuis wachtten de vijf katten mij op. Precies als de rotterdamse pikonttreksters kon ik weer eens ongeneukt naar bed.

Langzaamaan kom ik dan eindelijk weer terug in mijn vakgebied op zondagavond de zevende september binnen tuinkamer. Een dag eerder was de vaste partner eindelijk verschenen. Ik werd platgeneukt, gebeten en gelikt. Onze samenvoeging speelde zich af terwijl bekant de ganse wereldbevolking via de buis gelegenheid geboden kreeg de begrafenis van hun mediamadonna te overkiekelen, om maar niet met hun eigen al of niet dagschotelachtige besognes geconfronteerd te hoeven worden.”

 

Moonen

A. Moonen  (28 augustus 1937 – 24 januari 2007

 

De Amerikaanse schrijfster en dichteres Rita Frances Dove werd geboren op 28 augustus 1952 in Akron, Ohio. In 1987 ontving zij de Pulitzer prijs voor haar gedichtencyclus Thomas and Beulah. De inspiratie ervoor vond zij in het levensverhaal van haar grootouders. Die hadden in de eerste helft van de 20e eeuw de zuidelijke staten verlaten om in het noorden naar werk te zoeken. Van 1993 tot 1995 was Rita Dover Poet Laureate van de VS. Zij was zowel de jongste persoon aan wie die eer te beurt viel als ook de eerste persoon van afro-amerikaanse afkomst.

History


Everything’s a metaphor, some wise
guy said, and his woman nodded,
wisely.


Why was this such a discovery
to him? Why did history happen
only on the outside?


She’d watched an embryo track
an arc across her swollen belly from
the inside and knew she’d best
think knee, not tumor or burrowing mole,
lest it emerge a monster.


Each craving marks the soul:
splashed white upon a temple the dish
of ice cream, coveted, broken
in a wink, or the pickle duplicated
just behind the ear.


Every wish will find its symbol,
the woman thinks.

 

 

 

Adolescence II


Although it is night,
I sit in the bathroom, waiting.
Sweat prickles behind my knees,
the baby-breasts are alert.
Venetian blinds slice up the moon;
the tiles quiver in pale strips.


Then they come, the three seal men
with eyes as round As dinner plates
and eyelashes like sharpened tines.
They bring the scent of licorice.
One sits in the washbowl,


One on the bathtub edge;
one leans against the door.
“Can you feel it yet?” they whisper.
I don’t know what to say, again.
They chuckle,


Patting their sleek bodies with
their hands.
“Well, maybe next time.”
And they rise, Glittering like pools
of ink under moonlight,


And vanish. I clutch at the
ragged holes
They leave behind, here at
the edge of darkness.


Night rests like a ball of fur
on my tongue.

 

dove_rita

Rita Dove (Akron, 28 augustus 1952)

 

De Nieuw-Zeelandse dichteres en schrijfster Janet Frame werd geboren in Dunedin en groeide op in Oamaru. Zie ook mijn blog van 28 augustus 2006.

The Happy Prince

 

In the children’s record of the Happy Prince,

before each gold flake is peeled from the Prince’s body,

the voice orders, Turn the Page, Turn the Page,

supposing that children do not know when to turn,

and may live at one line for many years,

sliding and bouncing boisterously along the words,

breaking the closed letters for a warm place to sleep.

Turn the Page, Turn the Page.


By the time the Happy Prince has lost his eyes,

and his melted heart is given to the poor,

and his body taken from the market-place and burned,

there is no need to order, Turn the Page,

for the children have grown up, and know when to turn,

and knowing when, will never again know where.

 

janetframe,0

Janet Frame (28 augustus 1924 – 29 januari 2004)
Jonger en ouder.

 

De Canadese schrijver William Robertson Davies werd geboren op 28 augustus 1913 in Thamesville, Ontario, Zie ook mijn blog van 28 augustus 2006.

 

Uit: The Diary of Samuel Marchbanks (1947)

 

“Some people I know were telling me of a curious experience which they had recently; they put a collection of old and rejected household articles in their car and drove to a dump to dispose of them. While busy at the dump, they were accosted by a strange figure, a woman of tall and stately presence, wearing a paper crown and carrying a staff in her hand, who strode majestically through the avenues of ashes, tin cans, dishonoured wash-boilers and superannuated bathtubs, attended by a rabble of admiring children. This apparition hailed my friends in a strange, incoherent, but musical language, and her breath was richly perfumed with bay-rum, or it may have been lilac lotion; she was in fact as high as a kite and as mimsy as a borogrove. Having said her say, she strode off in queenly style, and she and her raffish crew were soon lost in the mazes of the dump… My theory is that this was Titania, the fairy queen, fallen upon evil days, but magnificent in ruin; or it may simply have been some rumdumb old bag with a sense of humour. In either case the matter is worth investigating.”

 

 

Robertson

William Robertson Davies (28 augustus 1913 – 2 december 1995)

Janet Frame en Robertson Davies

Janet Frame werd geboren in Dunedin en groeide op in Oamaru. Ze ontving haar opvoeding in Waitaki Girls’ High School en het Dunedin Teachers College. Later leefde ze lange tijd in Londen en in de VS.. In 1947 werd er bij vergissing schizofrenie bij haar geconstateerd en liet zij zich opnemen in het Seacliff Mental Hospital. Ze bracht zeven jaar onder uiterst moeilijke omstandigheden door in verschillende psychiatrische klinieken en onderging meer dan tweehonderd elektroshocks. In deze tijd publiceerde zij haar eerste boek, een verzameling korte verhalen getiteld De lagune (The Lagoon and Other Stories, 1951). Op het moment dat haar boek de Hubert Church Memorial Award ontving, scheelde het niet veel of ze moest een lobotomie ondergaan. Door haar literaire werk raakte men uiteindelijk overtuigd dat zij niet geestelijk gestoord was.In 1956 verliet ze Nieuw-Zeeland met financiële ondersteuning van het State Literary Fund. Ze woonde gedurende zeven jaar op Ibiza, in Andorra en in Engeland.

Werk o.a:  Owls Do Cry (1957)The Pocket Mirror(1967), An Angel at My Table (1984)

The End

 

At the end

I have to move my sight up or down.

The path stops here.

Up is heaven, down is ocean

or, more simply, sky and sea rivalling

in welcome, crying Fly (or Drown) in me.

I have always found it hard to resist an invitation

especially when I have come to a dead end

a

dead

end.


The trees that grow along cliff-faces,

having suffered much from weather, put out thorns

taste of salt

ignore leaf-perm and polish:

hags under matted white hair

parcels of salt with the string tangled;

underneath

thumping the earth with their rebellious root-foot

trying to knock up

peace

out of her deep sleep.


I suppose, here, at the end, if I put out a path upon the air

I could walk on it, continue my life;

a plastic carpet, tight-rope style

but I’ve nothing beyond the end to hitch it to,

I can’t see into the mist around the ocean;

I shall have to change to a bird or a fish.


I can’t camp here at the end.

I wouldn’t survive

unless returning to a mythical time

I became a tree

toothless with my eyes full of salt spray;

rooted, protesting on the edge of this cliff

– Let me stay!

 

Eater of Crayfish

 

Commonplace, divine, bald, at home,

licking day-long breath from the walls of his air-cell

he will eat the crayfish green-garnished in its blush of dying,

burned, like love, in and beyond the salt element.


He will taste the embarrassment of dying,

tear off the livid armour hiding the bloodless flesh,

destroy the cable laid along the sea-bed

communicating bloom of excrement.


From the time he is born he will need to eat this crayfish,

his left hand love, his right hand hate, he will take

larger and larger meals of nightmare till his life accumulates

eyes, eyes, that walk on twigs under the sea.

 

Janet Frame (28 augustus 1924 – 29 januari 2004)

 

William Robertson Davies  werd geboren op 28 augustus 1913 in Thamesville, Ontario, Canada. Hij studeerde in Oxford en genoot een opleiding in acteren, regisseren en toneel management bij de Old Vic Repertory Company. Hij werkte van 1942 tot 1963 bij de Peterborough Examiner, een krant die in het bezit was van zijn familie en doceerde Engels aan de universiteit van Toronto van 1960 tot 1981.

Roberson Davies’ vroege roem was gebaseerd op de toneelstukken Eros at Breakfast (1949) en At My Heart’s Core (1950), die een satire vormen op de Canadese normen en waarden. Hij publiceerde ook humoristische essays als The Diary of Samuel Marchbanks (1947); The Table Talk of Samuel Marchbanks (1949) en Samuel Marchbanks’ Almanack (1967).

Roberson Davies’ drie romantrilogies bevestigden zijn faam als Candada’s belangrijkste letterkundige. De eerste, de Salterton trilogie, bestaat uit Tempest-Tost (1951), Leaven of Malice (1954) en A Mixture of Frailties (1958), speelt zich af in een provinciale Canadese universiteitsstad. De Cornish trilogie bestaat uit The Rebel Angels (1981), What’s Bred in the Bone (1985) en The Lyre of Orpheus (1988). Het is een satire op de wereld van de kunst, de opera en andere aspecten van de hogere cultuur in Canada. Murther & Walking Spirits, geschreven vanuit het perspectief van een dode man, verscheen in 1991. Davies’stierf op 2 december 1995 in Orangeville, Ontario.

Citaten:

“ I once had a dispute with a group of Swedish professors at the University of Uppsala as to which country, Sweden or Canada, was the dullest in the world. It was a draw; they claimed superiority because of their long history, and I claimed it because of Canada’s immense land mass, which gives us space for tremendous expansion, even of such things as dullness.”

“ This strengthens a belief which I have long cherished, that in a few centuries women will be the larger, stronger sex, admired for their biceps and superfluous hair, and that men will be their toys and domestic comforters, exciting tenderness in the female breast by their small feet, pretty soft hands, and general helplessness. I do not think I have a heart, for I have never been able to locate my pulse, or any other symptom of a circulatory system, but I am willing to share any of the benefits of male delicacy.”

“ Have you never read the manifesto of the Marchbanks Humanist Party? How does it begin?
The more taboos and prohibitions there are in the world
The poorer the people will be.
The more sharp weapons the people have
The more troubled the state will be.
The more cunning and skill man possesses
The more vicious things will appear.
The more laws and orders are made prominent
The more thieves and robbers there will be.
And who wrote that, do you suppose?” “You, I imagine.” “No, you don’t imagine. That’s what’s wrong with you, and your kind; you don’t, and can’t imagine. Those words were written by the Chinese sage Lao Tzu in the sixth century BC.”


William Robertson Davies (28 augustus 1913 – 2 december 1995)