Victor Vroomkoning en Sergej Dovlatov

De Nederlandse dichter Victor Vroomkoning is de komende twee jaar stadsdichter van Nijmegen. De bekende poëzieschrijver woont in Nijmegen en gaf in die stad tot 1995 les in het middelbaar – en beroepsonderwijs. De 68-jarige Vroomkoning (pseudoniem van Walter van de Laar) is neerlandicus en filosoof. Hij heeft veel gepubliceerd in Nederlandse en Vlaamse literaire tijdschriften en bloemlezingen. Vroomkoning heeft een groot aantal prijzen gewonnen.  Vroomkoning zal voor Nijmegen zes gedichten per jaar schrijven over heden en verleden van stad en omgeving, zo heeft de gemeente donderdag bekendgemaakt. Daarnaast vervult hij een rol bij zogenoemde eenzame uitvaarten, teraardebestellingen zonder nabestaanden. Ook doet Vroomkoning mee aan educatieve projecten op scholen.

Werk o.a.: De einders tegemoet, De Stiel, Nijmegen 1983, Oud zeer, Manteau, Antwerpen-Amsterdam 1993, IJsbeerbestaan, De Arbeiderspers, Amsterdam 1999, Bij verstek, De Arbeiderspers, Amsterdam 2002

 

 

Vuilniszakken

Zoals ze daar ’s morgens
op de stoep tegen elkaar aan
geleund warmte zoekend
in hun plastic jassen
staan te wachten, grijs,
vormeloos, vol afgedankt
leven, tegelijk broos
en weerloos. Je zou ze
weer naar binnen willen
halen, je ouders
wachtend op de bus

 

Tuin

Tuin weer slagroomtaart,
hier en daar een wakkere
krokus, kaarsje wegens
het verjaren. Te mooi
om aan te snijden met
maat vierenveertig.
Toch moet de vis gelucht
onder het borstplaat
van de vijver.

Weer terug achter het
warme kijkglas tel ik
de achten die ik achter-
liet. Alleen bij sneeuw
de kraakheldere afdruk
van mijn ijsbeerbestaan.

 

Bedrijvigheid

Ik heb veel meegemaakt.
Vanaf mijn eerste dag
zocht ik mijn ouders
in mijn ouders tot hun
oogopslag vanmorgen.
Ook leefde ik veel levens
tussen vrouw en kinderen,
kreeg steeds kennis aan
de vrienden die ik had.
Onderwijl bereisde ik
de halve wereld in mijn
land, verhuisde aldoor in
mijn stad en zwierf door
de vier tuinen van mijn
tuin. Ik keek mijn ogen
uit naar het weekdier
in mijn dagelijkse bad,
herlas mijn twintig boeken
twintig maal, herschreef
mijn honderd verzen
onophoudelijk en had lief
alsof ik nooit had liefgehad

 


Victor Vroomkoning (Boxtel, 6 oktober 1938)

 

De Russische schrijver Sergej Dovlatov werd geboren op 3 september 1941 in Ufa, in het zuiden van Rusland.Hij schreef voornamelijk (vaak autobiografische) korte verhalen en romans. Hij vervulde zijn militaire dienstplicht in een Goelag gevangenenkamp, waarover hij later een roman zou schrijven. Hij begon zijn carrière als schrijver in de jaren ’60. Hij leidde het leven van een bohémien, vol drankmisbruik en vechtpartijen. Dovlatov maakte naam als journalist in Leningrad, maar het lukte hem niet zijn literaire werk uitgegeven te krijgen. Nadat hij in Leningrad in ongenade was gevallen bij de schrijversbond verhuisde hij naar Tallinn, waar hij artikelen schreef voor verschillende kranten (waaronder Večernij Tallinn en Sovetskaja Estonija). Over zijn periode in de Estse hoofdstad schreef hij het boek Kompromiss. In 1978 kreeg Dovlatov toestemming de Sovjet-Unie te verlaten; hij vestigde zich met zijn gezin in de Verenigde Staten, waar hij een baan kreeg als eindredacteur van een Russischtalige krant. In ditzelfde jaar werden zijn eerste twee boeken bij een westerse uitgeverij gepubliceerd. In de VS raakte hij bevriend met de schrijver Joseph Brodsky. Dovlatov overleed onverwacht in 1990. Hij was nog geen 50 jaar oud.

Uit: Het leven is kort (Vertaling  Eric Boerner)

»Nehmen sie«, sagte Regina, »und zusätzlich…«

Sie zog aus der Handtasche ein Manuskript in einem dünnen Umschlag. Levickij wartete geduldig. Mit einer lang erarbeiteten Bemühung setzte er eine Leidensgrimasse auf sein Gesicht. Dann fragte er:

»Ist das von ihnen?«

Regina antwortete mit der angemessenen Bescheidenheit.

»Das sind meine letzten Erzählungen. Leider nicht gerade die besten. Könnte man… Wenn es möglich wäre… Kurz, ihre Meinung… Die sprichwörtlichen zwei Worte…«

»Wünschen sie eine schriftliche Bemerkung?«

»Ja, wissen sie, die sprichwörtlichen drei Worte… Unabhängig von…«

»Ich schicke ihnen eine Karte.«

»Bemerkenswert. Meine Adresse steht auf der letzten Seite.«

Levickij stand auf:

»Und jetzt, entschuldigen sie mich. Das Prozedere.«

Mit dem Löffel klappernd, rührte Regina ihren Kaffee um. »Interessiert es sie vielleicht, wo ich abgestiegen bin…«

Levickij küsste ihr die Hand:

»Danke. Ich fürchte, meine Jugendgedichte waren ihren Anstrengungen nicht dienlich.«

Er nickte und wandte sich in Richtung Aufzug. Regina, nervös rauchend, ging zur Drehtür.

Levickij fuhr zur dritten Etage hinauf. Im Gang zu seinem Zimmer hielt er an. Er zog das Manuskript aus dem Umschlag. Riss den Papierstreifen mit der Adresse heraus. Steckte ihn in die Tasche seiner Radfahrerhose. Öffnete die vernickelte Klappe des Müllschluckers. Hielt das kleine Büchelchen in der Handfläche und warf es dann mit Schwung ins lärmende Dunkel. Denselben Weg flatterte auch, an den Wänden des Müllschluckers raschelnd, das Manuskript hinterher. Er schaffte es noch, die Aufschrift »Sommer in Karlsbad« zu entziffern. Augenblicklich war der Text geboren:

»Habe ihren warmen, klaren ›Sommer‹ gelesen – zweifach. Es liegt so eine Empfindung für das Leben und den Tod darin. Aber auch – ein Vorgefühl des Herbstes. Glückwunsch…«

Er ging auf sein Zimmer. Sofort rief er sei
ne Köchin und sagte:

»Wollen wir Haifisch spielen?«

Sergej Dovlatov (3 september 1941 – 24 augustus 1990)

Johan Daisne, Joseph Roth, Willem de Mérode

De Belgische schrijver Johan Daisne werd op 2 september 1912 in Gent geboren als Hermanus Thiery. Hij doorliep de handelsafdeling van het Koninklijk Atheneum en studeerde daarna economie en Slavische talen aan de universiteit in Gent. Na zijn promotie werkte Daisne onder meer als leraar. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij aangesteld als directeur van de Openbare Stadsbibliotheek in Gent. Een reis door Rusland resulteerde in de reportage “Stof op het Kremlin” (1935). Van 1937 tot 1948 was Johan Daisne redacteur van het tijdschrift Klaver(en)drie. Hij behoorde tot de oprichters van het Nieuw Vlaams Tijdschrift in 1945. Naast gedichten schreef Daisne romans, toneelstukken en beschouwingen. Hij was gefascineerd door de filmkunst en schreef veel over dit onderwerp. In het overlijdensjaar van Johan Daisne, 1978, verschenen zijn “Verzamelde gedichten”. Karakteristiek voor zijn poëzie, traditioneel van vorm en naar de geest verzoenend tegenover het leven van elke dag, is een bundel als “De nacht komt gauw genoeg” (1961). Andere belangrijke boeken van Johan Daisne zijn: “De trap van steen en wolken” (1942), “De man die zijn haar kort liet knippen” (1948), “Lago Maggiore” (1957), “Hoe schoon was mijn school” (1961) en “Ontmoeting in de zonnekeer” (1967). Johan Daisne werd in 1946 onderscheiden met de Staatsprijs voor Vlaamse toneelletterkunde. In 1960 werd “De neusvleugel der muze” (1959) bekroond met de Staatsprijs voor verhalend proza.

 

Je bent

Je bent, en je bent permanent,
sinds je gekomen bent, de zachte,
door niemand als door mij gekend,
de achtergrond van mijn gedachten.

Je bent, zolang het licht me schendt,
de dagen door, achter mijn jachten,
de tent waar zich mijn ziel naar wendt,
de verre grond voor als ’t zal nachten.

En donkert dan het firmament.
je bent, o droomschoot van mijn krachten,
de aan-weer-gloeiende orient,
de lent van morgen en nieuw trachten.

Je bent, en je bent permanent,
sinds je gekomen bent, present,
o achtergrond van mijn gedachten!

Op alles, als ik ’t ommewend,
vind ik je wenkend beeld present.
Je bent mijn aards en hemels wachten.

Je bent vervulling zonder end!…

 

De nacht komt gauw genoeg

Lig niet des nachts in bed te denken
aan al de dingen die ons krenken.
De dag was vol genoeg.

Probeer je niet te overtreffen
om je erboven te verheffen.
De dag was druk genoeg.

Koester de liefde voor je nering
niet tot een vuur van zielsvertering.
De eer was groot genoeg.

En denk ook zo nog morgenvroeg.
De dag komt gauw genoeg.

 

Johan Daisne (2 september 1912 – 9 augustus 1978)

 

De Oostenrijks – Hongaarse schrijver en journalist Joseph Roth  werd geboren op 2 september 1894 in Brody  in Galicië, aan de uiterste oostgrens van de toenmalige Dubbelmonarchie, en diende tijdens de Eerste Wereldoorlog in het Oostenrijks-Hongaarse leger. Na de oorlog zou zijn werk doortrokken blijven van heimwee naar zijn verloren vaderland. Hij schreef romans en korte verhalen. Hij werd vooral bekend door zijn romans ‘Job’ (Hiob, 1930) en ‘Radetzkymars’  (Radetzkymarsch, 1932).In 1933 ontvluchtte hij Duitsland, waar zijn boeken verboden werden. Hij leidde sindsdien een reizend bestaan. Zijn werk werd sindsdien in Nederland uitgegeven door de Amsterdamse uitgevers Querido en Allert de Lange. Roth’s privé-leven werd vanaf 1928 overschaduwd door de ziekte van zijn vrouw die aan schizofrenie leed. In deze jaren schreef hij echter ook zijn meeste romans. Hij stierf verarmd in 1939 in ballingschap in Parijs aan de gevolgen van alcoholisme. Zijn graf is te vinden op het Cimetière de Thiais. Een van Roth’s bekendste romans is Radetzkymarsch (1932). Het vertelt over opkomst en neergang van 3 generaties van het geslacht Von Trotta, beginnend in 1859 met de grootvader, de “held van Solferino”, die in dat jaar min of meer toevallig het leven redt van de nog jonge keizer Franz Joseph. Het eindigt met de dood van de keizer in 1916. In de loop van het boek wordt de dreiging van de naderende wereldoorlog voelbaar. De oorlog die een eind zal maken aan de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie en de adellijke tak van het geslacht (Von) Trotta.

Uit : Radetzkymarsch

„Er unterhielt merkwürdige Beziehungen zum Essen. Es war, als ässe er die wichtigsten Stücke mit den Augen, sein Schönheitssinn verzehrte vor allem den Gehalt der Speisen, gewissermassen ihr Seelisches; der schale Rest, der dann in Mund und Gaumen gelangte, war langweilig und musste unverzüglich verschlungen werden.

Die schöne Ansicht der Speisen bereitete dem Alten ebensoviel Vergnügen wie ihre einfache Beschaffenheit. Denn er hielt auf ein sogenanntes »bürgerliches« Essen: ein Tribut, den er seinem Geschmack ebenso wie seiner Gesinnung zollte; diese nämlich nannte er eine spartanische. Mit einem glücklichen Geschick vereinigte er also die Sättigung seiner Lust mit den Forderungen der Pflicht. Er war ein Spartaner. Aber er war ein Österreicher.

Er machte sich nun, wie jeden Sonntag, daran, den »Spitz« zu zerschneiden. Er stiess die Manschetten in die Ärmel, hob beide Hände, und indem er Messer und Gabel an das Fleisch ansetzte, begann er, zu Fräulein Hirschwitz gewendet: »Sehn Sie, meine Gnädige, es genügt nicht, beim Fleischer ein zartes Stück zu verlangen. Man muss darauf achten, in welcher Art es geschnitten ist.Ich meine, Querschnitt oder Längsschnitt. Die Fleischer verstehen heutzutage ihr Handwerk nicht mehr. Das feinste Fleisch ist verdorben, nur durch einen falschen Schnitt. Sehen Sie her, Gnädigste! Ich kann es kaum noch retten. Es zerfällt in Fasern, es zerflattert geradezu. Als Ganzes kann man’s wohl >mürbe< nennen. Aber die einzelnen Stückchen werden zäh sein, wie Sie bald sehen werden. Was aber die Beilagen, wie es die Reichsdeutschen nennen, betrifft, so wünsche ich ein anderes Mal den Kren, genannt Meerrettich, etwas trockener. Er darf die Würze nicht in der Milch verlieren. Auch muss er, knapp bevor er zum Tisch kommt, angerichtet werden. Zu lange nass gewesen. Ein Fehler!«

Joseph Roth (2 september 1894 – 27 mei 1939)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Willem de Mérode (pseudoniem van Willem Eduard Keuning) werd op 2 september 1887 geboren in Spijk. Zie ook mijn blog van 21 maart 2006.

 

 

BRUSSEL – I

Groote Markt

Gul en kunstzinnig is het volk geweest,
Statig van bouw en prachtig blauw van oogen,
Die gretig-wijd het gouden zonlicht zogen,
Geestig van zin en zinnelijke van geest

Hun huizen zijn als vrouwen op een feest,
Voornaam en moe, iets tot elkaar gebogen,
Met rag van kanten beeldhouwwerk omtogen,
En blank verguld, de burgerlijkste ’t meest.

Hun ouderdom volmaakte tooi en luister,
Zij droomen in een schemering van duister
Verheven boven het moderne grauw.

In de weerspiegelingen hunner ramen
Vloeien de beelden van ’t verleden samen
En flonkeren als zonneschijn in dauw

MerodeStaandeRechts

Willem de Mérode (2 september 1887 – 22 mei 1939
Willem de Mérode staande rechts

De

Hermans, Lampo en de vader van Tarzan

Willem Frederik Hermans werd geboren op 1 september 1921 in Amsterdam. In 1971 werd aan Hermans de P.C. Hooftprijs toegekend, die hij weigerde. Toenmalig minister van het ministerie van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk, P.J. Engels, zou in zijn eerste brief (22 december 1972) aan Hermans een tikfout hebben laten staan: in plaats van Fl 8000,- zou Hermans Fl 18.000 tegemoet mogen zien. In een excuusbrief werd dit hersteld. Hermans schreef terug: ‘Men kan nauwelijks verwachten dat een schrijver zich bijzonder vereerd zal voelen wanneer hij bekroond wordt door een minister wiens handtekening van de ene dag op de andere 10.000 gulden in waarde daalt.’ Het zou niet het laatste rumoer zijn rondom de schrijver. Nadat hij zijn werk  als lector in de fysische geografie aan de universiteit van Groningen vaarwel had gezegd vestigde hij zich in 1973 als fulltime schrijver in Parijs. In Onder professoren, een ternauwernood verhulde sleutelroman, nam hij wraak op zijn oude tegenstanders en het universitaire milieu dat hem had uitgestoten. In 1977 werd hem in Brussel uit handen van de Belgische koning Boudewijn de Prijs der Nederlandse Letteren uitgereikt. Hermans zag dit als de belangrijkste en meest eervolle bekroning van zijn werk. Vooral omdat dit ook een blijk van waardering was in zijn geliefde België. Als kenner en liefhebber van de Franse taal en cultuur voelde hij zich in het bourgondische België altijd erg thuis.

Uit: De tranen der acadia’s

“Hij bukte zich, sloeg het dek van het bed op en ging liggen, alsof hij in zijn eigen bed stapte en Andrea er niet was. Zij moest er toch zijn, al begreep hij niet dat hij niet tegen haar aanstootte, toen hij ging liggen. Maar opeens kroop haar hand over zijn borst. Hij strekte zijn linker arm uit en Andrea lichtte vanzelf haar hoofd op. Zij wentelden zich tegelijkertijd naar elkaar toe. Zij wisten niet waar zij elkaar het innigst konden omklemmen. Hij streelde haar lichaam, zijn vingers zich verwarrend in de zachte zijde van haar nachthemd. Andrea kuste hem met de weke binnenkant van haar lippen die zo warm waren als zijn eigen mond en zo zacht dat hij ze nauwelijks voelde, dat hij niet kon uitmaken waar zij begon en hijzelf eindigde. Zijn hand gleed bijna angstig over haar huid, of Andrea tot hun straf plotseling in een afzichtelijk cadaver kon veranderen, of zijn vingers konden blijven haken in een open gezwel. Maar onmiddeliijk daarop sloegen zijn gedachten weer om. Zij trok de knopen van zijn ondergoed los, hij voelde haar hele lichaam techen zich aan, warm als zijn eigen bloed.” 

 

Uit: De raadselachtige Multatuli 

“De Franse tijd heeft heel wat sporen achtergelaten: een nieuwe staatsvorm, nieuwe ideeën, nieuwe wetten en de militaire dienstplicht. Maar ook slachtoffers.

Nog tientallen jaren zal de discussie over de vraag of Napoleon een monster geweest is, dan wel een kracht van de vooruitgang en de grondvester van een nieuwe tijd met nieuwe mensenrechten, niet verstommen. Ondertussen heeft de Corsicaanse heilbrenger ons vaderland straatarm achtergelaten.

Het door hem opgelegde Continentaal Stelsel, dat de handel met Engeland verbood en daardoor tot Engeland’s ondergang zou moeten voeren, had minder in het Engelse dan in het eigen vlees gesneden. Maar, als alle verbodsbepalingen, gaf ook deze, aan wie durfde, de kans zich te verrijken door het verbod te overtreden.

Een van hen schijnt de Amelandse zeekapitein Engel Douwes(zoon) Dekker te zijn geweest. Echt rijk werd hij daarvan niet.

Te Amsterdam worden de grachten bewoond door de rijken, patriciërs met dubbele namen en soms adellijke titels. In de straten en stegen die dwarsverbindingen tussen de grachten vormen, wonen de minder rijken. In een huis aan een van deze stegen, de Korsjespoortsteeg, komt op 2 maart 1820 het vierde, of eigenlijk het vijfde kind van Engel Dekker en zijn vrouw Sytske Eeltjes Klein ter wereld: Eduard.”

 

W. F. Hermans (1 september 1921 – 27 april 1995)
Zelfportret, zomer 1940


Hubert Léon Lampo
werd geboren op 1 september 1920 geboren in Het Kiel, Antwerpen. Hij is vooral bekend geworden door zijn roman De komst van Joachim Stiller (1960), die in 1976 werd verfilmd en waarvan tijdens zijn leven 44 nederlandstalige drukken en talrijke vertalingen verschenen. Lampo is in het Nederlandse taalgebied niet alleen een belangrijke grondlegger, maar tevens de met afstand bekendste exponent van het
magisch realisme, een stroming die zich kenmerkt door de realistische weergave van ‘bovennatuurlijke’ verschijnselen, eigenschappen en gebeurtenissen Het feit dat hij vrijwel de enige echt uitgesproken vertegenwoordiger van het magisch realisme in ons taalgebied was, verschafte hem bovendien een plaats in de Nederlandse en Belgische school- en geschiedenisboeken en tientallen jaren prijkte zijn werk op vrijwel alle lijsten van verplichte lectuur in het voortgezet onderwijs.

Terwijl hij met name in de jaren ’60 en ’70 van de twintigste eeuw met eer, roem en lof was overladen, zag hij zijn lezersschare nadien weer in een onthutsend tempo ineenschrompelen. Meest illustratief hiervoor is wel het feit dat hij op de lijst van de gedurende het jaar 2004 door Vlaamse bibliotheken meest uitgeleende auteurs al tot de 430e plaats was gedaald. Lampo maakte er overigens ook zelf bepaald geen geheim van dat hij zich door de allengs aanzwellende kritiek ten zeerste miskend en gekrenkt voelde.

Citaten:

“Maar een man die er naar streeft eerlijk te zijn of het langzamerhand te worden, draagt zijn rechter in het eigen hart.”

“Men kan gemakkelijker een vijandig mitrailleursnest het zwijgen opleggen, dan een herinnering, die als een luchtbel na jaren plots opnieuw naar het bewustzijn stijgt.”

“De dood: dat is maar wat snelwerkend gif in een beker wijn, een koude prik op de juiste plaats of een behoedzaam doorgesneden slagader.”

 

Hubert Lampo (1 september 1920 – 12 juli 2006)

 

Edgar Rice Burroughs werd geboren op 1 september 1875 in Chicago. Hij is vooral bekend geworden door zijn boeken over de held van de jungle: Tarzan. Zijn boek Tarzan of the Apes werd in oktober 1912 voor het eerst gepubliceerd.

 

Johnny Weissmuller in Tarzan The Apeman (1932)

 

Edgar Rice Burroughs (1 september 1875 – 19 maart 1950)