De Vlaamse schrijfster Lieve Joris werd geboren op 14 juni 1953 in Neerpelt. Joris debuteerde in 1986 met de roman ‘De golf’. Veel van haar romans spelen zich af in Afrika en het Midden-Oosten, regio’s die een grote aantrekkingskracht op haar uitoefenen. Ze woonde een tijdje in de Arabische steden Caïro en Damascus. In 1993 won zij de Henriëtte Roland Holst-prijs voor ‘De melancholieke revolutie’ waarin zij een indringend beeld schetst van het revolutiejaar 1989 in Hongarije. In 1999 won zij de ‘Prix de l’astrolabe’, een Franse literaire prijs voor reisverhalen en de ‘Cultuurprijs van de Vlaamse gemeenschap’.
Uit: Het uur van de rebellen
“Zittend bij het vuur dronk hij de melk die zijn moeder had klaargezet. Dan pakte hij zijn schoolschrift en liep naar Kagogo: dwars door het bos naar beneden, het riviertje over en dan opnieuw de heuvel op – drie kwartier lopen als hij flink doorstapte.
De school was een armoedig bouwseltje dat eenzaam in het landschap stond, beschermd tegen het grazende vee door een omheining van bamboestokken waaraan de leerlingen hun jassen hingen. Door de open luikjes van de propvolle klaslokalen viel wat licht naar binnen en algauw galmden kinderstemmen als het gemekker van jonge geitjes door de lucht.
‘Jij bent altijd de beste van de klas,’ zei de meester tegen Zikiya, ‘maar jouw vader zien we hier nooit.’ Zikiya vertelde hem niet dat hij een weeskind was. Toen alle vaders op school werden geroepen, wist hij niet wat te doen. Hij liep achter de vader van een andere leerling aan en vroeg hem of die even de zijne wilde zijn. Het jaar daarop had hij een meester die tot zijn eigen familie behoorde en die hem sommeerde zijn moeder mee te brengen. Hij weigerde – zij had met school niets te maken. De man strafte hem door hem een week lang het voetbalveld te laten onderhouden. Dat had hij hem nog steeds niet vergeven.”
Lieve Joris (Neerpelt, 14 juni 1953)
De Amerikaans-Poolse schrijver Jerzy Nikodem Kosiński werd geboren in Łódź op 14 juni 1933. Kosiński verwierf bekendheid door zijn romans The Painted Bird (De geverfde vogel), en Being There (Aanwezig). ‘De geverfde vogel’ handelt over een joodse jongen die tijdens de Tweede Wereldoorlog rondzwierf over het Poolse platteland. Tijdens zijn leven suggereerde Kosiński dat The Painted Bird gebaseerd was op zijn eigen ervaringen tijdens de oorlog. Vandaag wordt echter algemeen aangenomen dat de geschiedenis als beschreven in deze roman fictief is.
Uit: THE ART OF THE SELF ESSAYS À PROPOS STEPS
“Do the Germans feel guilt? Have they ever chosen to admit to themselves the crimes they committed? The Nazi actions, unlike Meursault’s killing of the Arab in L’Etranger, were not totally gratuitous: they were planned and carried out, premeditated in the extreme. The case of the Nazis accepting the crime is not merely that of accepting the black humor of an indifferent universe. Bending to the will of a totally gratuitous circumstance is not the same as choosing guilt. If the Germans as a nation accept a communal guilt, they do not necessarily as individuals accept a personal one. Communal guilt still leaves the individual innocent.
Deliberately to choose as a victim an individual or a group with a definable past to eliminate spontaneity from murder, surpasses in its impersonality even ritual killing, since it is devoid of emotion. Rational murder is the ultimate anti-theatre. Theatre implies agon, a struggle between two forces; it is essentially two-sided because it depicts the struggle within an intimate relationship. Massacre, then, is also ultimate anti-theatre; the holocaust (one- sided horror) is contrary to the ultimate theatre, to truly emotional killing.”
Jerzy Kosiński (14 juni 1933 – 3 mei 1991)
De Amerikaanse schrijfster en abolitioniste Harriet Beecher Stowe werd geboren in Litchfield, Connecticut, op 14 juni 1811. Zie ook mijn blog van 14 juni 2006.
Uit: Our Country Neighbours
“A little knoll near the house was
chosen for a garden-spot; a dense, dark mass of trees above, of bushes in mid-air, and of all sorts of ferns and wild-flowers and creeping vines on the ground. All these had to be cleared out, and a dozen great trees cut down and dragged off to a neighbouring saw-mill, there to be transformed into boards to finish off our house. Then, fetching a great machine, such as might be used to pull a giant’s teeth, with ropes, pulleys, oxen, and men, and might and main, we pulled out the stumps, with their great prongs and their network of roots and fibres; and then, alas! we had to begin with all the pretty wild, lovely bushes, and the checkerberries and ferns and wild blackberries and huckleberry- bushes, and dig them up remorselessly, that we might plant our corn and squashes. And so we got a house and a garden right out of the heart of our piece of wild wood, about a mile from the city of H-.
Well, then, people said it was a lonely place, and far from neighbours,–by which they meant that it was a good way for them to come to see us. But we soon found that whoever goes into the woods to live finds neighbours of a new kind, and some to whom it is rather hard to become accustomed.”
Harriet Beecher Stowe (14 juni 1811 – 1 juli 1896)
De Duitse schrijver Hermann Kant werd op 14 juni 1926 in Hamburg geboren. Hij werd opgeleid tot electromonteur. Tijdens WO II was hij soldaat. Van 1945 tot 1949 was hij krijgsgevangene in Polen. Na zijn vrijlating ging hij naar de DDR en werd lid van de SED. Van 1952 tot 1956 studeerde hij germanistiek in Berlijn. Daarna werkte hij als wetenschappelijk assistent en redacteur. Sinds 1962 werkt hij als zelfstandig schrijver. Van 1978 tot 1989 was hij voorzitter van de schrijversbond van de DDR.
Uit: Okarina (2002)
“Rechts am Bildrand, den der Fensterrahmen abgab, rührte sich etwas, das mir bei erster Ausschau entgangen war. Eine Möwe schlug mit den Flügeln, die, anders als ihre Krallen, nicht ins Eis gefroren waren. Keine Ahnung, wie lange das arme Vieh schon in der Falle saß; keine Ahnung, wie lange noch. Fest stand nur, ich konnte ihm kaum helfen. Kaum oder nicht? Kaum ist nicht nicht. Kaum läßt einen Rest für Prüfung.
Also setzte ich die Mütze auf, zog mich warm an, stieg in feste Stiefel und stiefelte über den verkommenen Rasen an den Seerand, wo eine Möwe im Eis meiner harrte. An diesem Gedanken, vor allem an seiner Form merkte ich, daß ich die Schreiberhaltung noch nicht abgeschüttelt hatte. Was statt ihrer nottat, war Retterhaltung. Die Möwe harrte meiner nicht; sie wollte nur, wie sie ab und an zu erkennen gab, raus aus dem Eis. Das war zwar fest genug, sie festzuhalten; fest genug, mich zu tragen, war es nicht.
Die Hoffnung, der Vogel lasse sich mit einer langen Stange losstochern, kam gegen meine Einsicht nicht an, daß ich auf dem Grundstück keine Stange finden werde. Mit den Perlonleinen und Trockenspinnen war das Ende der Wäschestützen gekommen. Jetzt, wenn eine Kahnbauer-Stake zur Hand wäre, dachte ich und fühlte mich versucht, es der Möwe zuzurufen, als sie unfern dem Ufer, aber viel zu fern von ihm einen ihrer aussichtslosen Flugversuche machte.”
Hermann Kant (Hamburg, 14 juni 1926)
De Franse dichter René Char werd geboren op 14 juni 1907 in L’Isle-sur-la-Sorgue, Vaucluse. Zie ook mijn blog van 14 juni 2006.
J’habite une douleur
Le poème pulvérisé (1945-1947)
Ne laisse pas le soin de gouverner ton coeur à ces tendresses parentes de l’automne auquel elles empruntent sa placide allure et son affable agonie. L’oeil est précoce à se plisser. La souffrance connaît peu de mots. Préfère te coucher sans fardeau: tu rêveras du lendemain et ton lit te sera léger. Tu rêveras que ta maison n’a plus de vitres. Tu es impatient de t’unir au vent, au vent qui parcourt une année en une nuit. D’autres chanteront l’incorporation mélodieuse, les chairs qui ne personnifient plus que la sorcellerie du sablier. Tu condamneras la gratitude qui se répète. Plus tard, on t’identifiera à quelque géant désagrégé, seigneur de l’impossible.
Pourtant.
Tu n’as fait qu’augmenter le poids de ta nuit. Tu es retourné à la pêche aux murailles, à la canicule sans été. Tu es furieux contre ton amour au centre d’une entente qui s’affole. Songe à la maison parfaite que tu ne verras jamais monter. A quand la récolte de l’abîme? Mais tu as crevé les yeux du lion. Tu crois voir passer la beauté au-dessus des lavandes noires…
Qu’est-ce qui t’a hissé, une fois encore, un peu plus haut, sans te convaincre?
Il n’y a pas de siège pur.
René Char (14 juni 1907 – 19 februari 1988)
De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler Thomas Graftdijk werd geboren in Amsterdam op 14 juni 1949. Graftdijk studeerde economie te Amsterdam. Hij begon gedichten te publiceren in het tijdschrift Tirade en debuteerde met de bundel Lachend op de achterste rij (1970). Hij was medeoprichter van het tijdschrift Soma en in 1974 van De Revisor, waarvan hij redacteur was. In 1977 verscheen de bundel Treurarbeid. In 1980 verscheen zijn eerste bundel verhalen, Positieve helden. In die verhalen spelen exhibitionisme en sadisme een rol. Graftdijk trad op als vertaler van het werk van Canetti, Hesse en Rilke. Postuum verschenen van hem nog vertalingen van het werk van Nietzsche, Freud, Thomas Mann en Kafka
Uit: Positieve helden
“De mensen hebben geen bezittingen meer. Al dat moderne snertspul is efemeer en staat het opbouwen van een inventaris niet toe. Ten slotte sterf je in een kamer propvol defecte ondingen, die de zinloosheid van je voorbije leven welsprekend illustreren: je hebt geen waarde weten toe te voegen, je hebt als alleen maar kapotgemaakt… Heidegger oordeelde: de zin van het bestaan ontsluiert zich aan de horizon der vernietigde gebruiksvoorwerpen. Eindelijk heb ik begrepen wat hij bedoelt.’
Lucas filosofeert met overgave, zwaaiend met zijn vork, zichzelf opzwepend en zich in labyrintische volzinnen klemredenerend, tot hij vertwijfeld uitroept: ‘O verdomme, lul maar raak, de angst om gek te worden is geen schepsel vreemd dat uitgegroeid tot mens in wie de weegschaal scheefhangt naar de foute kant… Tandpastàà! Laat ik liever vertellen hoe mijn jammerlijke scheefgroei begon! Nu ik mij moreel gepantserd weet door onze jonge vriend hier, vergaar ik de nodige moed en durf het eindelijk aan, ook Cor de waarheid over mijn jeugd te onthullen: de alles overschaduwende vloek die mij gemaakt heeft tot het monster dat ik ben.”
Thomas Graftdijk (14 juni 1949 – 10 februari 1992)
Omslag van de Nederlandse vertaling van Thomas Manns Buddenbrooks
Door Graftdijk (Geen portret beschikbaar)