Alex Boogers, Lieve Joris, Allard Schröder, John van Ierland, Susanne Röckel, Peter O. Chotjewitz, Harriet Beecher Stowe, Hermann Kant, Thomas Graftdijk

De Nederlandse schrijver Alex Boogers werd geboren op 14 juni 1970 in Vlaardingen. Zie ook alle tags voor Alex Boogers op dit blog.

Uit:Onder een hemel van sproeten

“Het begon met een afwijzing.
Ik lag bij mijn moeder op haar borst, na een bevalling van drie-entwintig uur. De verloskundige had haar met een opgeluchte en vreugdevolle blik aangekeken, maar het was mijn vader die als eerste sprak: ‘Dat gedrocht is niet van mij.’ Daarna verliet hij de kraamkamer.
Ik was te groot en te zwart, zei mama, en ik had geen karakteristieke familietrekken die mijn vader kon herkennen. Hij was lichtgekleurd, verfijnd, pezig, en hoewel mama donkerder was dan hij, was ook zij slank, met de armen en benen van een balletdanseres, en een hoog, rimpelloos voorhoofd, zoals Nefertiti, de koningin van het oude Egypte.
‘Papa was vooral bang,’ zei mama. In de jaren daarna gaf hij mij veel namen, maar nooit die van zoon, en ook noemde hij mij niet bij mijn echte naam. Mama zegt dat ik me dit onmogelijk kan herinneren, maar dat ligt eraan, denk ik. Als iemand hard en lang genoeg iets bij je naar binnen ramt, laat dat een litteken na, een stempel, een afdruk. Hoewel je niet meer precies weet hoe je eraan bent gekomen, blijft het weefsel hard, stug en weinig elastisch. Het gevoel dat je had toen je het litteken kreeg zit in het weefsel opgesloten, en dat blijft bij je. Dat voel je. Je kunt het lezen, als braille.
Je geeft het gevoel door aan je kinderen. Het wordt een erfenis, zoals de striemen op de ruggen van onze voorouders. Je wordt er elk moment weer aan herinnerd. Mama zei: ‘Je bent mijn knappe
jongen.’
Mama geloofde dat ik voorbestemd was om grootse daden te verrichten, maar mijn vader wilde er niets van weten. ‘De grootse daden in deze buurt bestaan uit moord, diefstal en ongewenste
zwangerschappen. We passen er perfect tussen.’
We woonden in een lange, fantasieloze straat met grofvuil dat elke week tegen de lantarenpalen voor onze flat werd gezet zodat de vuilniswagen het kon ophalen. Veel troep werd op straat gegooid, ook als er geen vuilniswagen langskwam. Soms werden er op de hoek van de straat verroeste fietsframes neergezet, of doorgezakte, versleten bankstellen waarvan de voering er op allerlei plekken uitstak. Die rommel werd niet meegenomen door de vuilnismannen, zodat die troep soms maanden buiten bleef staan en de kinderen uit de buurt ermee gingen spelen.”

Alex Boogers (Vlaardingen, 14 juni 1970)


De Vlaamse schrijfster Lieve Joris werd geboren op 14 juni 1953 in Neerpelt. Zie ook alle tags voor Lieve Joris op dit blog.

Uit: Terug naar Neerpelt

“Mijn vader belt. Hij heeft van zichzelf al een doodgraversstem, maar nu klinkt die extra somber. Onze Fonny heeft een accident gehad. Eergisternacht, op zijn verjaardag. Hij ligt in coma op de intensieve.
‘Weten de anderen het al?’
‘Ja, ja, behalve ons Nicole. En Hildeke – die hoeft het nog niet te weten.’
Op de weg van Hasselt naar Tongeren is Fonny’s auto tegen een boom gevlogen en twee keer over de kop gegaan. Fonny was onder invloed, natuurlijk, maar dat vertelt mijn vader er niet bij.
‘Hier is ma,’ kan hij nog net uitbrengen voor zij hem de hoorn uit de hand grist. Fonny zag er zo goed uit die ochtend. Wel had ze ruzie met hem gemaakt. Toen het ziekenhuis belde, hoopte ze dat hij dood zou zijn, maar inmiddels wil ze dat hij erdoor komt. Als hij invalide wordt, zal ze tot het einde van haar leven voor hem zorgen. ‘Ik ben zo sterk als een paard,’ zegt ze, met een snik in haar stem. ‘Ik werk, ik jank en ik bid tot mijne God.’
Dan is ze weer weg.
‘De verpleegsters hebben Fonny’s bebloede hemd meegegeven,’ vervolgt papa, een beetje geheimzinnig, ‘dat is ze in de bergplaats aan het wassen, in een emmer. Haar tranen druppen in het water – net een mater dolorosa.’
Niet alleen met mama, ook met zijn vriendin Annie heeft Fonny op zijn verjaardag onenigheid gehad. Hij heeft een ruit van haar appartement ingegooid en kwam ’s nachts om halftwaalf thuis aan: of papa zijn bed bij Annie wilde weghalen. Onze pa, welja, een gepensioneerde belastingontvanger van bijna zeventig jaar.”

Lieve Joris (Neerpelt, 14 juni 1953)
Cover achterkant

 

De Nederlandse dichter en schrijver Allard Schröder werd geboren in Haren op 14 juni 1946. Zie ook alle tags voor Allard Schröder op dit blog.

Supermarktgedicht

Eindeloze rijen bonen in blik daar blinkend staan,
waar traag het karretje langs de schappen rijdt
waar cornflakes, bruine suiker, sudderlappen
tot aan wollig witbrood en de doodvermoeide moeder;
haar handen bij de fijne vleeswaren op de tast, aan de rok
het voorgebakken jengelkind met korting wegens misgebakken –
en zij, voor haar meeëters verbeten leeftocht zoekend…
Waar een blonde pracht de zachte merken kiest, fel nog
haar leven vol hooggehakte, glansgelakte lichte plekken
en ’s ochtends snel de blanke yoghurt uitgelepeld,
dan werkwaarts, het fris selderijhart vol klare zouten,
de dood woont nog in het gootsteenkastje bij de oude spons…
Waar de zot bij ontbijtkoek te tobben staat
– intussen zijn onbegrijpelijk leven overwegend –
hij vraagt me de prijs – godsallejezus de prijs met die zware stem
alsof een ander uit hem spreekt: ‘Wat kost ontbijtkoek?’
Een blauwe engel in stofjas wordt hem gewezen,
eens ijzige godin der lege flessen, thans inquisiteur
van een zot bij koek die hij nooit betalen kan…
Waar de oude dame met porseleinen hand vanillevla inlaadt.
Spoedig zal ze sterven, al kan vanillevla barmhartig zijn.
Wie weet dat niet? ‘Wat kost ontbijtkoek?’
Waarom weet je dat niet? ‘Wil jij hem voor me kopen?’
Zal de zot tot de kassa naast me lopen
als een zoon, de hand aan de kar, de blik op koek…
Waar een donker voorbijgaand wicht naar abrikozen ruikt.
Ineens verlang ik naar vanillevla met haar,
maar alles heeft zijn loop al, zacht soezend in mijn kar –
louter geborgenheid van aardappels en het wijs besluit
van de scharrelmens te midden van frambozen bessen.
Daarnaast de zot, de goede zotzoon met zijn koek,
wachtend bij de kassa-engel, tot er voor hem wordt afgerekend.
Zegels.

 

Het is tijd

Het is tijd de dieren te vertellen wie we zijn;
voorzichtig, hun huid niet aanraken en geduld bewaren.
Aan woorden zijn ze niet gewend.
We zullen onze schoenen voor hen uittrekken
en het bittere van onze geur verbergen,
een beetje buigen als het zover is.
Een menuet dansen – een menuet is het beste –
bijna geruisloos, zonder hen
aan te kijken – vooral dat niet.
We zullen dansen in stilte, dat doet hen goed.
Dan samen voorzichtig een krant beginnen
eerst maar zonder woorden.
Daarna nog altijd sprakeloos tegenover elkaar zitten.
Blikken van elkaar wegdraaien.
Wanneer komt het ruimteschip?

Allard Schröder (Haren,14 juni 1946)


De Nederlandse schrijver en uitgever John van Ierland werd op 14 juni 1964 geboren in Breda. Zie ook alle tags voor John van Ierland op dit blog.

Uit: Kasseien

“Dat verstaan wij Jordanezen niet.”
Het was de gevleugelde uitspraak die steevast als repliek diende wanneer de kinderen weer eens vroegen om de brug over te steken.
“Ze benne d’r heel anders dan wij, we kunnen er niet aarden.”
De hele familie Mulder hield heel lang vast aan de eigen vertrouwde Jordaan, daar hadden ze meer dan genoeg aan. Het was het meest kostbare bezit van hun leven. Ze wisten niet beter. Ondanks de betrekkelijke armoede, het harde werken om het hoofd boven het water van de omliggende grachten te houden, kwam het bij hen niet op dat ze wellicht geluk konden vinden op de oevers van de onbekende wereld van de overkant. Nu is die wereld niet meer zo onbekend, niet zo gevaarlijk en is iedereen er goed te verstaan. Zijn broers en zussen hebben de stap al gemaakt, zij zijn al vele malen de brug overgegaan. Maar Freek, de oudste van de kinderen, bevindt zich nog in de ongewisse schemerzone. Hij weet nog niet goed wat hij aan moet met de vooruitgang. Links ligt volgens hem alles wat zich buiten de grachten bevindt, hij noemt het de vernieuwing, en rechts ligt de warme geborgenheid van zijn Jordaan.
Tegen het vallen van de avond is hij vaak te vinden aan de kanten van een gracht, de Prinsengracht is daarbij veruit zijn favoriete stek. Met zijn benen bungelend over de rand loopt hij in gedachten van links naar rechts. Hij wil heel graag vooruit, zich verbeteren, maar de Jordaan ligt hem erg na aan het hart. Voor de wal liggen schepen in het roetzwarte grachtenwater. Volgens hem lijken ze op donkere beesten met een gekleurd vachtje dat rul oogt. In de schemering ziet hij er gele lichtjes glimmen in de volgens hem knusse kajuitjes. De schepen deinen op het Amsterdamse water dat zachtjes stroomt tussen de gemetselde walmuren. Hij vangt met zijn neus, lichtjes tegen de wind ingedraaid, de rook op van grijze turfsmook die her en der opdwarrelt uit de roestige pijpen. Hij is gewend aan de geluiden van het dorp in de stad, van het ratelen van de karren, het brullen van de motoren van de auto’s en het slaan van de klokken van de Noorderkerk. Ondanks die gewenning kijkt hij door de galm van het stevige bronzen geluid toch weer om naar het imposante gebouw. Hij ziet het silhouet van de na zeven slagen weer zwijgende kerk dat opdonkert tegen de loodgrauwe lucht. Een torentje met een parmantige koperen windhaan, een grijsblauw leiendak boven een samenstel van nissen en schaduwhoeken die zachtjesaan qua vorm vervagen door de invallende duisternis”.

John van Ierland (Breda, 14 juni 1964)

 

De Duitse schrijfster en vertaalster Susanne Röckel werd geboren op 14 juni 1953 in Darmstadt. Zie ook alle tags voor Susanne Röckel op dit blog.

Uit: Der Vogelgott

„… Es war, wie mir bald klar wurde, jene sagenhafte Gegend, von der ich bei den Großen meines Fachs schon so viel gelesen hatte. Während die ramponierte Lok in irgendein Depot geschleppt
wurde, erhielt ich mehrere Angebote ortsansässiger Taxifahrer mit Schnauzbärten und schmutzigen Gummistiefeln, die wünschten, mich über die kurvigen und schlaglochreichen Bergstraßen zum nächsten Bahnhof zu fahren, doch nach einem Blick gen Himmel, der ungewöhnlich hell und rein zu werden versprach, beschloss ich, an Ort und Stelle zu bleiben und mir in dem Dorf Z., das mir gezeigt wurde – wie es unregelmäßig und schief zwischen den Felszacken hing, ähnelte es dem Brutplatz eines Wanderfalken –, eine Unterkunft zu suchen.
Der Weg schlängelte sich zwischen Wiesen, Wäldchen und Äckern in sanfter Steigung aufwärts. Auf den ersten Blick war mir die Landschaft malerisch erschienen, doch während ich mit meinem schweren Gepäck voranrückte, bemerkte ich, dass mir die Erinnerung an die gelesenen Bücher den Blick getrübt hatte. Pechstein und von Boettiger hatten vom abwechslungsreichen Anblick der bestellten Felder geschwärmt, von grünen Hügeln, sprudelnden Quellen, reizenden Hainen, von der erhabenen Silhouette der Felsenberge am Horizont. Droste hatte – besonders diese Stelle seiner Lustreisen eines Vogelnarren war mir im Gedächtnis geblieben – den melodiösen Gesang der fleißigen Bäuerinnen beschrieben, der sich mit dem frommen Jubel der Lerchen mischt. Ich fand nichts von alldem.
Neben dem monotonen Grillengezirp ließen sich weder menschliche noch Vogelstimmen hören, und die Felder wurden offenbar schon seit Jahren nicht mehr bestellt. Ich sah die Reste von Zäunen, Heuschobern, Unterständen für Tiere und ähnliche Anzeichen ehemaliger landwirtschaftlicher Tätigkeit, doch waren sie sämtlich bis zum Boden eingesunken und von Disteln, Quecken, Brennnesseln überwuchert. Ein einst schmuckes Bienenhaus mit farbig gestrichenen Anflugbrettern
hatte man offenbar zu zerstören und in Brand zu setzen versucht; die herausgerissenen Kästen steckten halb vermodert in der Erde.“

Susanne Röckel (Darmstadt, 14 juni 1953)


De Duitse schrijver, vertaler en jurist Peter O. Chotjewitz werd geboren op 14 juni 1934 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Peter O. Chotjewitz op dit blog.

Uit: Mein Freund Klaus

„Es war so. Eines Tages hatten die zwei Geschäftsfrauen den Plan, Klaus und Linde zu verkuppeln.
Man warf sich also in Schale, stieg ins Auto und fuhr los.
In dem üblichen Ausflugslokal angekommen, gingen die zwei Alten ein wenig auf und ab, während die zwei Jungen auf Vorschlag der zwei Alten einen Spaziergang absolvierten.
»Nun und, wie war’s?« drängele ich.
»Es war schrecklich«, gesteht Linde.
»Der reife, ältere Student aus der Großstadt Heidelberg und das dumme junge Gänschen aus dem Frankenland. Ich war hoffnungslos overdressed.«
»Und Klaus? Wie war der?«
»Der hat bestimmt einen Anzug angehabt.«
»Einen Anzug?«
»Ja. Nehme ich an.«
»Habt Ihr’s getrieben?«
»Wo denkst du hin?«
»Hat er wenigstens gebaggert?«
»Was für ein Ausdruck. Dafür war er viel zu gebildet. Viel zu elegant.«
»Ihr habt nichts gemacht?«
»O, doch, natürlich.«
»Was?«
Nach ihrer Erinnerung hätten sie Konversation gemacht.“

Peter O. Chotjewitz (14 juni 1934 – 15 december 2010)

 

De Amerikaanse schrijfster en abolitioniste Harriet Beecher Stowe werd geboren in Litchfield, Connecticut, op 14 juni 1811. Zie ook alle tags voor Harriet Beecher Stowe op dit blog.

Uit: Uncle Tom’s Cabin

“He was waited upon over the factory, shown the machinery by George, who, in high spirits, talked so fluently, held himself so erect, looked so handsome and manly, that his master began to feel an uneasy consciousness of inferiority. What business had his slave to be marching round the country, inventing machines, and holding up his head among gentlemen? He’d soon put a stop to it. He’d take him back, and put him to hoeing and digging, and “see if he’d step about so smart.” Accordingly, the manufacturer and all hands concerned were astounded when he suddenly demanded George’s wages, and announced his intention of taking him home.
“But, Mr. Harris,” remonstrated the manufacturer, “isn’t this rather sudden?”
“What if it is?–isn’t the man _mine_?”
“We would be willing, sir, to increase the rate of compensation.”
“No object at all, sir. I don’t need to hire any of my hands out, unless I’ve a mind to.”
“But, sir, he seems peculiarly adapted to this business.”
“Dare say he may be; never was much adapted to anything that I set him about, I’ll be bound.”
“But only think of his inventing this machine,” interposed one of the workmen, rather unluckily.
“O yes! a machine for saving work, is it? He’d invent that, I’ll be bound; let a nigger alone for that, any time. They are all labor-saving machines themselves, every one of ‘em. No, he shall tramp!”
George had stood like one transfixed, at hearing his doom thus suddenly pronounced by a power that he knew was irresistible. He folded his arms, tightly pressed in his lips, but a whole volcano of bitter feelings burned in his bosom, and sent streams of fire through his veins. He breathed short, and his large dark eyes flashed like live coals; and he might have broken out into some dangerous ebullition, had not the kindly manufacturer touched him on the arm, and said, in a low tone,
“Give way, George; go with him for the present. We’ll try to help you, yet.”
The tyrant observed the whisper, and conjectured its import, though he could not hear what was said; and he inwardly strengthened himself in his determination to keep the power he possessed over his victim.
George was taken home, and put to the meanest drudgery of the farm. He had been able to repress every disrespectful word; but the flashing eye, the gloomy and troubled brow, were part of a natural language that could not be repressed,–indubitable signs, which showed too plainly that the man could not become a thing.”

Harriet Beecher Stowe (14 juni 1811 – 1 juli 1896)
Cover 


De Duitse schrijver Hermann Kant werd op 14 juni 1926 in Hamburg geboren. Zie ook alle tags voor Hermann Kant op dit blog.

Uit: Lebenslauf, zweiter Absatz

„Aus einigen der kleinen Fenster fiel sanftes gelbes Licht in den noch fast unberührten Schnee auf der Straße – es trat so ruhig und sicher durch die Scheiben, als wollte es für alle Ewigkeit weiterleuchten. Die alte Haushälterin, der ich sagte, ich sei der Elektriker, wiederholte die Berufsbezeichnung in einem Ton, der mir sogleich klarmachte, daß das in diesem Hause ein Schimpfwort war. Ich hatte Herrn Buttewegg schon öfter gesehen, darum erschrak ich nicht, als er die Stiege heruntergetrippelt kam. Er sah aus, als wollte er auch mit seiner äußeren Erscheinung deutlich machen, daß zwischen einem Fabrikanten feinsten Branntweins und einem vulgären Bierbrauer ein Unterschied weit wie der Himmel liege. Bierbrauer sind – zumindest ist das eine weitverbreitete Ansicht – in Statur und Gemüt den Pferden, die ihr Produkt vom Hof weg in die Kneipen schleppen, ähnlich, sie sind grobknochige, breitschultrige, dickwänstige Kerle, die gar nicht wissen, wohin mit all ihrer Gesundheit.
Nicht so Herr Buttewegg. Er war ein Hänfling, und ein häßlicher obendrein. Statt meinen Gruß zu erwidern, musterte er mich scharf und sagte mit einer Stimme, die irgendwer mit einer Schrotfeile bearbeitet zu haben schien: »Ihr Chef sprach von einem Spezialisten …« »Und er weiß, was er sagt«, antwortete ich. »Deliziöse Antwort«, raspelte er und schickte sich an, mir die Geschichte seiner Leiden zu erzählen. Als er das erste Mal »und dann passierte es« gesagt hatte, unterbrach ich ihn, was mir einen Blick mit einer tüchtigen Ladung Strychnin darin einbrachte. »Herr Buttewegg«, sagte ich und versuchte wie ein ergrauter Spezialist für Kurzschlüsse dreinzuschauen, »ersparen Sie mir diese Quisquilien; was Sie da mit dem wohl eher ins Medizinische greifenden Ausdruck >periodische Malaise< zu bezeichnen suchen, ist nichts weiter als ein ordinärer schleichender Kurzschluß …« Ich glaube, hätte ich ihm auf die Schulter geschlagen und »Das werden wir bald haben, Sie häßlicher kleiner Giftmischer!« gesagt, er hätte nicht geschockter aussehen können. Er trat einen Schritt zurück und eine Stufe der Treppe hinauf, um mir gerade in die Augen starren zu können, dann fragte er fast sanft: »Sie haben Bildung genossen?« »Ist das jetzt relevant?« fragte ich zurück und zog dabei die Augenbrauen so hoch, daß mir geradezu anzusehen war, welch eine piekfeine Bildung ich genossen hatte. Aus meiner Brust aber flog ein Segensspruch jenem Fleischerlehrling nach, von dem ich vor langer Zeit ein Fremdwörterbuch gegen einen alten Akku eingehandelt hatte. Das Buch war immer scharfer Konkurrent von Edgar Wallace, und wenn es mich überkam und ich daheim in der Küche mit meinen Lesefrüchten aufwartete, bedurfte es erst eines Machtwortes meiner Mutter, daß ich dem »karierten Gefasel« ein Ende setzte.“

Hermann Kant (14 juni 1926 – 14 augustus 2016)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler Thomas Graftdijk werd geboren in Amsterdam op 14 juni 1949. Zie ook alle tags voor Thomas Graftdijk op dit blog.

Natuurlijk verdwaalde ik
op de terugweg. Tekeningen, foto’s,
films van mijn leven tot nu toe
werden onbegrijpelijke sferen
die ik onmogelijk kon herkennen. Ik
had ze godverdomme toch
nog nooit gezien.

*          

Het is eigenlijk niet belangrijk meer
wat ik heb willen zeggen
en af en toe heb ik de dingen gedaan
alsof het allemaal maar vanzelf sprak,
maar toch was het nooit meer dan: laten
we weggaan, laten we het proberen.

*          

Soms wil ik beleefd zijn
en geef vrolijk grijnzend iedereen
een hand. Soms praat ik zelfs urenlang.
met de ongelofelijke slijmerd
die ik steeds weer
overal tegenkom.

Soms loopt de spoorrails
van mijn argeloosheid
dood waar de zomer voor de zoveelste
keer begint. Maar als er
weer eens oorlog komt

Thomas Graftdijk (14 juni 1949 – 10 februari 1992)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 14e juni ook mijn blog van 14 juni 2018 en ook mijn blog van 14 juni 2015 deel 1 en eveneens deel 2.

Alex Boogers, Lieve Joris, Allard Schröder, John van Ierland, Peter O. Chotjewitz, Harriet Beecher Stowe, Hermann Kant, Jerzy Kosiński, Thomas Graftdijk

De Nederlandse schrijver Alex Boogers werd geboren op 14 juni 1970 in Vlaardingen. Zie ook alle tags voor Alex Boogers op dit blog.

Uit: De lezer is niet dood.

“De mediagenieke schrijver, inmiddels een vast onderdeel van een commercieel circus, het kind van Narcissus, de tv-persoonlijkheid die geen aandacht meer heeft voor marginaal literair gezwets, probeert doorgaans zijn gelijk te halen met het noemen van cijfers. Hij spreekt over zijn grote succes, en krijgt de bevestiging die hij nodig heeft, maar hij ziet niet in dat hij in feite spreekt over het spek rond zijn middel waar uiteindelijk een blinde massa zonder enig gevoel van zal vreten. Het is niet moeilijk om de massa te vinden. Ze vraagt een eenvoudige receptuur. Het is door de jaren heen door uitgevers en verkopers eindeloos aangepast en verbeterd, en nog elke keer wordt er een kunstmatig ingrediënt aan toegevoegd zodat het idee van smaak bewaard blijft. Voor elke doelgroep een specifieke smaak, totdat ze er misselijk van worden. Commercieel succes voor een schrijver is alleen ’te verteren’ als hij het heeft weten te bereiken zonder dat hij zich heeft aangepast aan de heersende wetten en het vaste recept. Dat is bevredigend. De massa, die door de mediagenieke schrijver gevoed wordt, zal veranderen in een zevenkoppig monster, dat het hoofd van de schrijver zal afbijten als het niet zijn dagelijkse portie leugens krijgt, maar niet voordat het eerst ook diens buikspek heeft afgevreten.
De schrijver kan in de valkuil van het mediacircus vallen zonder dat hij het weet. Met de plotselinge aandacht rondom zijn boek wordt hij ineens gefeliciteerd alsof hij een belangrijke literaire prijs heeft gewonnen. Hij wordt verwelkomd door andere schrijvers met nog net iets meer commercieel succes en aanzien, want verschil moet er zijn en de hiërarchie moet bewaard. Hij wordt op de schouders geklopt en de woorden die hij spreekt vangt het schrijven aan, en dan worden de keuzes verdedigd: het is noodzakelijk om tegen de wanden van het fatsoen te schuren en de verheven moraliteit in onze maatschappij te betwijfelen. Ongetwijfeld. Maar waar zijn de jonge schrijvers die een verhaal hebben, maar de taal niet machtig zijn? De vertellers die niet meer geloven in boeken en verhalen, die niet eens weten dat zij de nieuwe vertellers zijn, de schrijvers en lezers die niet tot een doelgroep behoren en waarvan het hoofd overloopt en die een pen of een boek moet worden aangereikt. De vergeten milieus. De jongeren op straat, met hun ouders opgehoopt in stapelvilla’s. Het blanke uitschot. Kinderen van migranten, die allochtoon worden genoemd, en over wie veel wordt gesproken, maar wie niemand als buurjongen heeft. De armoedige, jonge lezer die een schrijver is, of in elk geval een verteller. De verteller die niet leest, maar op straat hangt, en niet meteen raad weet met wat er in zijn hoofd leeft. Hij verpakt zijn verhaal in vormen die niet meteen gezien of begrepen worden. Agressie als expressie. Of misschien schrijft hij zijn krukkige zinnen ’s nachts in een schrift, op bed, want het liefst blijft hij ongezien.”

 

Alex Boogers (Vlaardingen, 14 juni 1970)

 

De Vlaamse schrijfster Lieve Joris werd geboren op 14 juni 1953 in Neerpelt. Zie ook alle tags voor Lieve Joris op dit blog.

Uit: Terug naar Congo

“Hij zou missionaris worden, wat passend gevierd werd met een Feestdisch van Tomatten Soep, Ossenbraad met Princessen en Congobootjes. Zijn baard liet hij groeien, dat zou hem in Congo van pas komen, want zwarten keken op naar mannen met lange baarden omdat de hunne altijd kroesden.
Die vooravond van Kerstmis 1923 stond heeroom in toga en hoge hoed aan de reling van de Albertville, een zwarte gebreide sjaal om de hals geknoopt. Een simpele jongen losgerukt uit het Vlaamse platteland, op weg naar het hart van Afrika om zieltjes te winnen. Naast hem, in een landschap van bontmantels en hoeden met pluimen, blikte zijn moeder smartelijk de camera in: het zou tien jaar duren voor ze haar teerbeminde kind weerzag.
Later op de dag, toen de loopbrug was binnengehaald en de stoomfluit had geklonken, begon de harmonie op het wandelterras te blazen en huurden de achterblijvers bootjes waarmee ze een eindje meedobberden op de Antwerpse Schelde, wuivend en roepend naar de Congogangers.
Heeroom moet zich onwennig gevoeld hebben op die boot. Hij was in zijn leven nooit verder dan Lourdes geweest. Als de kolonialen dansten in de balzaal, trokken de paters zich terug in hun hut om te brevieren. Of ze legden een kaartje in de rookkamer. Vaak reisden ze als aalmoezenier mee, dan kregen ze korting. Een van hen schreef ooit een verbolgen brief aan de directie: hij had een bemanningslid op het dek in innige omhelzing met een dame aangetroffen.
In die jaren had ieder Vlaams gezin wel een heeroom in de missie. Het moederleed om zijn afwezigheid werd ruimschoots vergoed door de nieuwe wereld waarin de familie terechtkwam: missionarissen met verlof brachten verhalen over zoonlief in de brousse en tafelden mee op zondag, zodat dieprode wijnvlekken achterbleven op het damasten tafellaken en het hele huis doortrokken was van sigarenwalm.”

 

Lieve Joris (Neerpelt, 14 juni 1953)
Cover

 

De Nederlandse dichter en schrijver Allard Schröder werd geboren in Haren op 14 juni 1946. Zie ook alle tags voor Allard Schröder op dit blog.

Uit: Der Hydrograf (Vertaald door Andreas Gressmann)

Als der Viermaster Posen am 15. April des Jahres 1913, zwei Tage nach dem Ablegen aus seinem Heimathafen Hamburg, den Kanal hinter sich ließ und mit dem Ziel Valparaíso Kurs auf Süden nahm, herrschte als Folge eines ausgedehnten Hochdruckgebiets über Westeuropa ruhiges Frühjahrswetter. Ein schwacher, zuweilen abflauender Wind sorgte ab und zu für ein leichtes Flattern der Segel, und kleine Wellen klatschten bockig gegen die Bordwand. So lustlos gab sich das Meer, dass Franz von Karsch, der sich ohne Reiseziel eingeschifft hatte, vielmehr mitfuhr, um wissenschaftliche Beobachtungen vorzunehmen, seine Kamera und seine Messinstrumente in seiner Kabine gelassen hatte, als er auf der Höhe von Brest nach einem Mittagsschläfchen mit leichtem Kopfschmerz an Deck ging. Das helle Sonnenlicht blendete ihn, wodurch sich das unerwartete Gefühl von Verlassenheit, mit dem er aufgewacht war, noch verstärkte. Als er die Augen aufgeschlagen hatte, wusste er nicht, wo er war, hatte kurz sogar geglaubt, die Schiffskabine gehöre zu einem alten, unangenehmen Traum, an dessen Einzelheiten er sich inzwischen schon nicht mehr erinnern könne. Als ihm dann klar geworden war, wo er sich befand, war er merkwürdigerweise einen Augenblick lang enttäuscht gewesen, als seien seine Träume ihm lieber gewesen als die Wirklichkeit, doch zugleich hatte er sich auch keinen Ort vorstellen können, an dem er gerade wirklich gern gewesen wäre. Minutenlang war er liegen geblieben, unfähig, sich zu erheben, bis er sich abrupt aus seiner Lähmung befreite, indem er sich auf die Seite drehte und aus dem Bett wälzte.
Einer seiner beiden Mitreisenden lehnte an der Reling und betrachtete den Horizont. Mechanisch und ohne jedes Anzeichen von Genuss zog er an einer dünnen Zigarre, als sei Rauchen keine Sucht, sondern Arbeit. Bei einer früheren Gelegenheit hatte er sich als Amilcar Moser vorgestellt, aus Triest stammend, wo er, wie er gleich hinzufügte, auch seine Jugendzeit zugebracht habe. Er arbeite als Einkäufer für eine Hamburger Salpeterfirma und befinde sich auf einer Geschäftsreise nach Chile.
Auf die Frage nach seinem Reiseziel hatte Karsch nach kurzem Zögern geantwortet, er habe keins. Der Salpeterhändler hatte ihm erst geglaubt, als ihm Karsch mit knappen Worten erläutert hatte, dass er sich an Bord befinde, um wissenschaftliche Beobachtungen vorzunehmen und Daten zu sammeln. Er wolle Seegang, Wind und Wogen messen und Strömungen untersuchen.”

 

Allard Schröder (Haren,14 juni 1946)
Cover Nederlandse uitgave

 

De Nederlandse schrijver en uitgever John van Ierland werd op 14 juni 1964 geboren in Breda. Zie ook alle tags voor John van Ierland op dit blog.

Uit: De Speer van Rijsbergen

“Hij ziet aan de ene kant Joop overeind krabbelen en in zijn ooghoeken aan de andere kant de kopgroep verder wegrijden. Ze stoppen niet, de Tour wacht immers op niemand.
“Joop, kom op… We moeten weer aansluiten! Lukt het? Kom op!”
Aan excuses denkt Johan niet, daar is geen tijd voor, de Tour moet gered worden, de Tour voor Joop, de Tour voor Raleigh en de Tour voor Nederland.
Joop zit weer op de fiets en laat zich door Johan leiden. Hij zit weer in het wiel, hij laat zich loodsen om weer de aansluiting te vinden bij de kopgroep. Johan merkt dat Joop in een roes verkeert en misschien nog wat verdoofd is. Hij ziet dat het achterwiel van de kopman hopeloos verkreukeld is maar toch rijdt de man in het geel door. Stoppen om van wiel te wisselen kan pas als er aansluiting is, als de kopgroep is teruggehaald.
“Verdomme, wat heb ik nu weer gedaan? Hoop niet dat het te ernstig is. Ik moet hem terugbrengen, koste wat kost, het moet. Kom op Johan, je kunt het en Joop ook.”

 

John van Ierland (Breda, 14 juni 1964)

 

De Duitse schrijver, vertaler en jurist Peter O. Chotjewitz werd geboren op 14 juni 1934 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Peter O. Chotjewitz op dit blog.

Uit: Der dreißigjährige Friede

„Adolf berührt die beiden Hauptadern ihres Wesens, den Hang zum Schönen und Geistigen wie auch den Hang nach handfesten, berechenbaren Lebensverhältnissen, die nicht luxuriös sein sollen, aber sicher. Er gefällt ihr, wenn er einfühlsam und ausschweifend von den Städten und Landschaften erzählt, die er im Krieg kennengelernt hat.
Durch ihn lernt sie Paris kennen und die Normandie, ohne je dort gewesen zu sein, Warschau und die Weichsel, einschließlich der Weichselschollen, die die Weichselfischer auf Holzkohle gebraten an den Uferbänken verkaufen, Prag, das Baltikum und zuletzt auch noch Neapel, Rom und Florenz.
Danach lag er in einem Kriegsgefangenenlager bei Kreuznach. Das war eine schlimme Zeit, doch auch sie gestattet es ihr, ihn zu bewundern, wenn er von der Kunst zu überleben spricht, die er dort erlernt hat, während die anderen in ihren Erdlöchern verreckten, weil sie sich nicht beherrschen konnten, ihre Vorräte nicht einteilten, unabgekochtes Wasser tranken und ihre Zigarettenzuteilung selber rauchten, statt sie gegen Nahrungsmittel einzutauschen.
Adolf macht Eindruck auf sie. Er versteht es, das Zipfelchen Wahrheit, das er erhascht, für das Ganze auszugeben. Die Chemiestunden an der Meisterschule sind in seinen Reden ein tiefschürfendes naturwissenschaftliches Studium. Die Einblicke in die Betriebswirtschaftslehre, die ein entnazifizierter Berufsschullehrer den angehenden Handwerksmeistem vermittelt, befähigen Adolf auf der grünen Wiese zum Direktor eines großen Unternehmens.
N. lehnt sich an eine bewaldete Hügelkette, abends gehen die Liebenden oft hinaus ins Grüne und breiten die Wolldecke aus, Edith streift den Rock hoch, Adolf läßt schon mal den Naturhaarpullover auf seiner sportlichen Brust sehen und erzählt vom rätselhaften Zusammenwirken der Elemente, demonstriert die physikalischen Gesetze und befaßt sich nebenbei noch mit Geologie.
Edith erregen seine Reden mehr, als ein paar abgenutzte Handgriffe auf ihrem Körper es vermocht hätten. Mit Reden macht er sie sich untertan, so daß sie sich willig hingibt, wenn er es endlich will. Auf Französisch fragt er sie, ob sie mit ihm schlafen wolle, auf Italienisch sagt er, daß er sie liebe, auf Polnisch flüstert er ihr Schweinereien ins Ohr, und wenn ihm kühl wird, weil die Abendnebel den Waldrand erreichen, sagt er: Let’s go, Fräulein!“

 

Peter O. Chotjewitz (14 juni 1934 – 15 december 2010)

 

De Amerikaanse schrijfster en abolitioniste Harriet Beecher Stowe werd geboren in Litchfield, Connecticut, op 14 juni 1811. Zie ook alle tags voor Harriet Beecher Stowe op dit blog.

Uit: Uncle Tom’s Cabin

“Eliza had been brought up by her mistress, from girlhood, as a petted and indulged favorite.

The traveller in the south must often have remarked that peculiar air of refinement, that softness of voice and manner, which seems in many cases to be a particular gift to the quadroon and mulatto women. These natural graces in the quadroon are often united with beauty of the most dazzling kind, and in almost every case with a personal appearance prepossessing and agreeable. Eliza, such as we have described her, is not a fancy sketch, but taken from remembrance, as we saw her, years ago, in Kentucky. Safe under the protecting care of her mistress, Eliza had reached maturity without those temptations which make beauty so fatal an inheritance to a slave. She had been married to a bright and talented young mulatto man, who was a slave on a neighboring estate, and bore the name of George Harris.
This young man had been hired out by his master to work in a bagging factory, where his adroitness and ingenuity caused him to be considered the first hand in the place. He had invented a machine for the cleaning of the hemp, which, considering the education and circumstances of the inventor, displayed quite as much mechanical genius as Whitney’s cotton-gin.*
* A machine of this description was really the invention of a young colored man in Kentucky. [Mrs. Stowe’s note.]
He was possessed of a handsome person and pleasing manners, and was a general favorite in the factory. Nevertheless, as this young man was in the eye of the law not a man, but a thing, all these superior qualifications were subject to the control of a vulgar, narrow-minded, tyrannical master. This same gentleman, having heard of the fame of George’s invention, took a ride over to the factory, to see what this intelligent chattel had been about. He was received with great enthusiasm by the employer, who congratulated him on possessing so valuable a slave.“

 

Harriet Beecher Stowe (14 juni 1811 – 1 juli 1896)
Het Harriet Beecher Stowe House in Hartford, Connecticut

 

De Duitse schrijver Hermann Kant werd op 14 juni 1926 in Hamburg geboren. Zie ook alle tags voor Hermann Kant op dit blog.

Uit: Lebenslauf, zweiter Absatz

„Mein Alter hat gesagt, die ganzen Strippen müßten raus, die könnte Galvani noch selbst gezogen haben; aber was meinst du, was der Schnapspanscher angibt – bei Appendizitis, sagt er, exstirpiert man auch nur den Blinddarm –, ich hab ein Wörterbuch mitgehabt, das brauchst du bei dem Kerl.
Und dann läuft er immer mit einer Uhr herum und schreibt auf, wie oft du in der Minute den Schraubenzieher drehst. Dabei hätte er sich für das Geld, das er bisher hat blechen müssen, die Bruchbude dreimal neu installieren lassen können.
Schade um den Schnaps, denn den hätte man nötig, wenn man da gewesen ist. Die anderen im Hause spinnen nämlich auch. Seine Alte ist seit Jahren nicht mehr aus ihrem Schlafzimmer rausgekommen, und das Bett ist, glaube ich, zur gleichen Zeit frisch bezogen worden, als sie die Lichtleitung legten.
Wenn du da in die Stube mußt, kriecht sie so lange unter die Decke, bis du wieder raus bist.
Und die Tochter, Mann, die liegt auch bis in die Puppen im Bett, aber die wirft die Decken weg, wenn du reinkommst, und dem Franz hat sie schon mal wo hingefaßt.
Der einzige Lichtblick ist das Dienstmädchen, Sophie heißt sie, bloß zu landen ist bei der auch nicht … Na, tröste dich man, ich glaube, da müßte Theodor Buttewegg schon seinen ganzen Fusel alleine ausgetrunken haben, bevor der deinen Meister einlädt, seinen Kurzschluß zu suchen …«
Als ich mein Fahrrad an die Hauswand des Herrn Buttewegg lehnte, erwartete ich denn auch, den Besitzer des Anwesens im Delirium anzutreffen.“

 

Hermann Kant (14 juni 1926 – 14 augustus 2016)
Cover

 

De Amerikaans-Poolse schrijver Jerzy Kosiński werd geboren in Łódź op 14 juni 1933. Zie ook alle tags voor Jerzy Kosiński op dit blog.

Uit: Being There (script door Jerzy Kosinski en Robert C. Jones)

EXT. GARDEN – NIGHT Chance, wearing a different suit and carrying the laundry bag, crosses from the rear building to the main house.
INT. MAIN HOUSE – REAR ENTRANCE/HALLWAY – NIGHT The interior of the main house has the mustiness of age, the warmth of oak. White dropcloths and sheets cover all of the furniture. Chance enters, walks through the hallway.
INT. MAIN HOUSE – DINING ROOM – NIGHT A large dropcloth is over the dining room table and chairs. It is neatly folded back at one end, leaving one chair and place setting uncovered. A small portable color TV is next to the place setting. Chance enters, puts his laundry bag on a covered table near the doorway. He sits at the dining room table, turns on the TV, and carefully unfolds his napkin, puts it on his lap as he watches the screen. LOUISE, an elderly black maid, enters with a tray of food and Chance’s clean laundry.
LOUISE (sets dinner before Chance) … Evening, Chance.
CHANCE (slowly, perfect diction, no accent of any kind) … Good evening, Louise. Louise sets Chance’s clean clothes on the small table, picks up his laundry bag.
LOUISE … The Old Man is getting weaker, Chance.
CHANCE (begins to eat) I see.
LOUISE I’m afraid he’s slippin’ a bit with every hour that goes by…
Chance, his manners impeccable, concentrates on the TV as he eats. A buzzer SOUNDS, Louise looks upstairs.
LOUISE (CONT’D) … Back up those stairs – damn… That Man’s needin’ me more and more just before he never needs me again…
CHANCE (still watches TV) Is his back feeling better?
Louise gives Chance a look. »
LOUISE … Gobbledegook… You and your gobbledegook. You’re gonna be the death of me yet, Chance…
(she turns to leave) … Unless those stairs are… The Good Lord’s liable to snatch up two unwillin’ souls at the same time if I keep on trampin’ up those stairs… I don’t want none of that…”

 

Jerzy Kosiński (14 juni 1933 – 3 mei 1991)
Scene uit de gelijknamige film uit 1979 met Shirley MacLaine (Eve) en Peter Sellers (Chance)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler Thomas Graftdijk werd geboren in Amsterdam op 14 juni 1949. Zie ook alle tags voor Thomas Graftdijk op dit blog.

 

De verloren zoon

Hij weet dat hij gekruisigd is, zijn lijdensweg
naar Golgotha brengt hem van zachtjes huilen in het
donker tot zwakzinnige, zichzelf betreffende
verkrachtingsdrang en nachtelijke angstaanvallen
dat men hem betrapt, van eenzaam dronken ’s avonds
bij de kachel en de televisie op zijn arrestatie
zitten wachten tot de niet te dichten scheuren
door de muren van zijn bovenkamer en strafrechtelijke
internering in het landelijk gelegen
duizendjarig rijk op aarde, zijn delirium gaat
altijd door, hij kan zijn ogen niet geloven.

Maar Napoleon en Dostojewski maken met hem kennis,
brengen hem door lange, natriumverlichte gangen
naar de God van het gesticht, als engelen des doods
die hem gaan liquideren – en hij hoort verbijsterd hoe
hoe hij wordt verdoemd: ‘Moet jij mijn zoon zijn? Jij?
Waar zijn je wonden, waar je doornenkroon? Ben jij
mijn zoon?’.

 

Love!

’s Ochtends vroeg ontwaakt hij vallend ziek,
een gillend wrak dat zich niet schaamt,
en in het brakke keelgat van zijn wereld wordt
door God gezongen:

‘Bleke Slachter Eierlijder Wezensvreemd,
wie heeft vannacht je kind genaaid
en doorgewurgd en toen gewetenloos nog eens
het lijk geschonden?’

Thomas Graftdijk (14 juni 1949 – 10 februari 1992)
Hier zittend met zoontje Arthur en Geerten Meijsing in 1991

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 14e juni ook mijn blog van 14 juni 2015 deel 1 en eveneens deel 2.

Alex Boogers, Lieve Joris, Allard Schröder, John van Ierland, Peter O. Chotjewitz, Harriet Beecher Stowe, Hermann Kant, Jerzy Kosiński, Thomas Graftdijk

De Nederlandse schrijver Alex Boogers werd geboren op 14 juni 1970 in Vlaardingen. Zie ook alle tags voor Alex Boogers op dit blog.

Uit: Alleen met de goden

“Het gevaarte stuwde allerlei rommel voort, beelden die in mijn hoofd kropen en die bezit van me wilden nemen. Het hield me uit mijn slaap en als ik eenmaal sliep zorgde het voor nachtmerries. Wanneer ik wakker schrok kreeg ik de beelden niet meer uit mijn hoofd. Het leek een ziekte. Ik lag bezweet in bed, met hartkloppingen, en met drukte en lawaai in mijn hoofd. Ik wist niet wat ik ermee aanmoest tot ik begon op te schrijven wat ik zag. Dat hielp. De beelden waren niet langer angstaanjagend. Ze vertelden verhalen die ik niet begreep. De volgende dag verborg ik mijn schrift onder mijn matras, uit schaamte. Ik leerde van papa Leeuw dat je voor niks bang moest zijn, maar ik durfde de schriften ook hem niet te laten zien. Mijn vader had geweldige vuisten waarmee hij soms wild om zich heen zwaaide en dan kon je beter niks tegen hem zeggen. Ik werd steeds rustelozer en begon meer schriften onder mijn matras te verzamelen. Mijn favoriete woorden waren ‘fuck you’, want dat hoorde ik vaak in de Amerikaanse films waar mijn moeder naar keek als ze in haar fauteuil zat te roken. Ze zei zelf nooit ‘fuck you’, want mijn moeder was een Hollandse vrouw. Ze zei vaak ‘krijg de tyfus’, en mijn vader zei dat mijn moeder de beste vertaalster was die hij kende.
‘Wat achtervolgt ons, papa Leeuw?’
Ik zat voor de zoveelste keer rechtop in bed en keek naar het speelgoed in mijn kamer, naar het plastic beeld van Reintje de Vos, naar de stiften en tekenspullen op mijn tafeltje, naar de opgezette Vlaamse gaai aan mijn muur, en naar de poppetjes van Star Wars. Ik hield van C-3PO en Chewbacca. Mijn vader leek op Chewbacca. Hij was ook groot en harig. Niet zo harig als Chewbacca, maar wel net zo sterk, en hij had een harde, dikke buik.
‘Wat achtervolgt ons?’ vroeg hij verbaasd. Hij ging op de rand van mijn bed zitten. Ik knikte en voelde hoe ik zweette onder mijn armen. Ik had in mijn slaap als een bezetene gerend, op de vlucht voor een groot, onheilspellend gevaarte, dat als een woest beest achter me aan galoppeerde. Ik piepte als een bibberend vogeltje dat uit zijn nest gevallen was. Daarna werd ik wakker en schreeuwde om mijn moeder, maar die kwam nooit.”

 

 
Alex Boogers (Vlaardingen, 14 juni 1970)

Lees verder “Alex Boogers, Lieve Joris, Allard Schröder, John van Ierland, Peter O. Chotjewitz, Harriet Beecher Stowe, Hermann Kant, Jerzy Kosiński, Thomas Graftdijk”

Alex Boogers, Lieve Joris, Allard Schröder, John van Ierland, Peter O. Chotjewitz, Harriet Beecher Stowe, Hermann Kant, Jerzy Kosiński

De Nederlandse schrijver Alex Boogers werd geboren op 14 juni 1970 in Vlaardingen. Zie ook alle tags voor Alex Boogers op dit blog.

Uit: Alleen met de goden

‘Zeik niet! Wat niet weet, wat niet deert,’ zei mijn moeder. Als een van hen vroeg wat het was, zei ze: ‘Paardenrookvlees.’ Mijn Turkse vrienden hielden van het paardenrookvlees van mijn moeder.
‘Te veel buitenlanders,’ zei mijn vader op een avond aan tafel. ‘Hij heeft niet één normaal vriendje. We donderen op hier.’ Toen verhuisden we naar de flat in West. We woonden in een vierkamerappartement op twee hoog met een groot grasveld aan de achterkant en ik raakte bevriend met Gerald, een Surinaamse jongen die op vier hoog woonde. Hij had een strenge moeder, mevrouw Lafayette, en drie slanke zusjes die heel soepel konden dansen op de muziek van James Brown, Marvin Gaye, The Jackson Five, en nog een heleboel andere zwarte artiesten die ik niet kende. Ik kon uren naar ze kijken, die glimmende donkere benen, die soepele heupen die heen en weer gingen, die ronde, wippende kontjes, de glimlach en het glanzende kroeshaar.
‘Godverdomme, je doet het erom,’ zei mijn vader toen Gerald bij ons thuiskwam. ‘Zie je dat, Jo, een zwarte!’ Gerald behoorde dus niet tot de normale mensen over wie mijn vader steeds sprak.
In de flat kreeg ik last van slapeloosheid. Mijn moeder zei dat ik als baby ook al nooit goed sliep.
‘Janken wel, slapen niet. We namen je mee naar de kroeg, en daar viel je onder de tafel in slaap.’
Ik had een terugkerende droom waarin ik werd achternagezeten door een onheilspellend, voortrollend gevaarte. Het stonk, het zag er smerig uit, het wilde in mijn hoofd kruipen en me verzwelgen. Ik kon niet goed zien wat het was, maar ik wist dat ik het voor moest zien te blijven. Ik vroeg papa Leeuw of hij wist wat het kon zijn. ‘Je geweten,’ zei hij. ‘Zuipen helpt, maar daar ben je nog te jong voor.’

 
Alex Boogers (Vlaardingen, 14 juni 1970)

Lees verder “Alex Boogers, Lieve Joris, Allard Schröder, John van Ierland, Peter O. Chotjewitz, Harriet Beecher Stowe, Hermann Kant, Jerzy Kosiński”

Alex Boogers, Lieve Joris, Peter O. Chotjewitz, Allard Schröder, Thomas Graftdijk, Hermann Kant

De Nederlandse schrijver Alex Boogers werd geboren op 14 juni 1970 in Vlaardingen. Zie ook alle tags voor Alex Boogers op dit blog.

Uit: Alleen met de goden

“De eerste keer dat mijn moeder merkte dat ik ’s nachts niet kon slapen zei ze: ‘Je ligt toch niet met je piemel te spelen, hè?’ Ze had het licht onder de kier van de deur gezien en zwaaide hem open. ‘Ga je nu verdomme slapen?’ Ik was negen jaar, knipte het licht van mijn bureaulamp uit en zag de gloeiende kegel van haar shaggie oplichten. Ze had de deurklink beet en was een silhouet gehuld in rook, die langs haar hoofd omhoog kringelde. Daarna sloeg ze de deur hard dicht. Ik was eraan gewend geraakt dat mijn moeder altijd boos leek over iets.
We woonden in de stad die papa Leeuw het naamloze gat noemde, want hij kwam uit Rotterdam, en die stad kende iedereen. Op een dag zei hij dat het tijd was om te verhuizen naar een betere wijk. Er waren voetbalvelden, scholen op loopafstand, speeltuintjes, er was treinstation West, en een park met een groot meer, dus ik denk dat hij wel gelijk had. Tot mijn zesde woonden we in een straat met alleen maar buitenlanders. In Rotterdam was het net zo erg, zei mijn vader, of zoals hij zei: ‘Rrrrrotterrrdam.’ Op de hoek zat een druk café. Veel huizen stonden schots en scheef, er zaten kuilen in de weg, en als het hard geregend had, dan stroomde het water onze gang binnen. De Turkse buren riepen elke dag om een man die Allard heette, mijn moeder schold papa Leeuw kapot als hij weer eens te laat thuiskwam, en ik kende samen met mijn vriendjes elk weggetje door de stegen van de stad, langs de haven, naar huis. Mijn moeder had een venijnige stem die iedereen stil kon krijgen. Ze brulde elke keer als ik naar buiten ging: ‘Als ik je moet zoeken, krijg je op je lazer, als je dat maar weet!’ Ze was nooit naar me op zoek, omdat ze altijd druk was met haar eigen bezigheden. Ik kon toen al mijn gang gaan.

Veel meer weet ik me niet van onze tijd in het centrum te herinneren. Oude panden en vrouwen met hoofddoeken, boodschappentassen en kinderwagens, een voetbal die lek of zacht was, het café op de hoek met de bezopen gasten die ik ’s nachts in bed nog hoorde zingen en lachen, en mijn Turkse vriendjes met wie ik door de stad slenterde. Ze kwamen ook bij mij thuis. Mijn moeder gaf ons op goede dagen boterhammen met kaas en worst, ook al mochten mijn vriendjes van hun ouders geen varkensvlees eten.”

 
Alex Boogers (Vlaardingen, 14 juni 1970)

Lees verder “Alex Boogers, Lieve Joris, Peter O. Chotjewitz, Allard Schröder, Thomas Graftdijk, Hermann Kant”

Alex Boogers, Lieve Joris, Laurence Yep, Peter O. Chotjewitz, Allard Schröder, Thomas Graftdijk

De Nederlandse schrijver Alex Boogers werd geboren op 14 juni 1970 in Vlaardingen. Zie ook alle tags voor Alex Boogers op dit blog.

Uit: De tijger en de kolibrie

‘Hij lijkt wat minder gedesoriënteerd vanochtend.’ Zei zuster Blond.
Ze bestudeerden me. Keken met een lampje in mijn ogen. Ik kende hun namen niet. Zusters waren blond, oud, grijs, jong, of ze deden me denken aan bekende mensen: filmsterren, zangeressen, soapsterretjes, nieuwslezers, sporters. Ze legden me elke dag opnieuw uit waar ik was.
Het was ironisch dat uitgerekend ik mijn geheugen verloren was. Ik werkte stil en onafgebroken aan mijn teksten bij 2Exprezz, ik sprak met weinig mensen en ik onthield informatie die niemand belangrijk achtte, totdat een van mijn collega’s er om verlegen zat.
‘Hoe onthoud je toch al die dingen, Borghart? Verveel je je, is dat het?’
‘Ik blijf laag bij de grond,’ zei ik. ‘Al die rommel blijft aan me kleven.’
‘Rommel?’ vroeg de artdirector. Hij maakte ontwerpen voor websites en sprak met collega’s over de artistieke toegevoegde waarde van zijn talenten. Hij sprak erover alsof echte artisticiteit nooit door gewone stervelingen begrepen kon worden. Ik noemde hem in mijn mails ‘de kleursmurf ’. Hij kon het niet waarderen. In een van zijn mails noemde hij me ‘de tikgeit’.
Ik zei:‘De smerigheid, de modder. Je weet wel, rommel. Je sleept het mee, steeds weer. Net als zo’n soldaat. Je vraagt je af waarom, totdat je ziet dat de persoon die rechtop naast je loopt dwars door z’n kop wordt geschoten. Stommelingen redden het niet.’
De artdirector schudde zijn hoofd en liep naar zijn tekentafel.
Ik herinnerde me steeds meer in het ziekenhuis. Elke dag een stukje. Ik wist niet waarom ik hier lag. Hoe ik hier was beland. Ik herinnerde me mijn achtergrond, mijn geschiedenis, de vragen waar ik mee worstelde, de angsten die ik had, de ontrouwe hond die ik was geworden, mijn drang naar vrijheid, kleine verlangens die puberaal leken.”

 
Alex Boogers (Vlaardingen, 14 juni 1970)

Lees verder “Alex Boogers, Lieve Joris, Laurence Yep, Peter O. Chotjewitz, Allard Schröder, Thomas Graftdijk”

Lieve Joris, Laurence Yep, Peter O. Chotjewitz, Allard Schröder, Thomas Graftdijk

De Vlaamse schrijfster Lieve Joris werd geboren op 14 juni 1953 in Neerpelt. Zie ook alle tags voor Lieve Joris op dit blog.

 

Uit: Afrika en Azië: Het verhaal van een ontmoeting

 

“Ik schreef mijn tweede boek over Congo in een huis aan het water, net buiten Kisangani. Het was eind jaren negentig, de stad was in handen van Congolese rebellen en hun Rwandese en Oegandese bondgenoten; kindsoldaten struinden langs de verweerde gebouwen waartussen het gras hoog opschoot. Het huis lag achter een textielfabriek die betere tijden had gekend. Kort daarvoor had het in de frontlinie gelegen. In de tuin liepen sporen van rupsbanden en bij de waterkant was de aarde omgewoeld: daar hadden Oegandese soldaten tijdens de gevechten twee collega´s begraven, wier lichamen intussen gerepatrieerd waren.
Elf maanden heb ik daar zitten schrijven. Een parelhoen broedde haar eieren uit in een lege munitiekist, de tuinman ontdekte onder een struik een rubberlaars en stuitte, op zoek naar de tweede, op het vizier van een mitrailleur. De plek waar de gesneuvelde soldaten hadden gelegen, raakte overwoekerd door onkruid.
In die oorlogsstad doken twee jonge Indiase broers op. Ze kwamen uit Dubai en openden een winkel in het stoffige centrum – een eenvoudige nering waar het, tussen de rijst, suiker, melkpoeder en lucifers, rook naar goedkope zeep. Sachin en Vishal hadden niets van de trage, morose Indiër uit Naipauls Een bocht in de rivier, die in Kisangani aanspoelt en er hopeloos verstrikt raakt in lokale intriges.

Energieke dertigers waren ze, hun winkel een uitkijkpost, een plaats van waaruit ze de markt bestudeerden. Ze hadden een grote sociale mobiliteit, kenden de lokale diamanthandelaars en raakten bevriend met de Indiërs van de VN-Vredesmissie MONUC. Soms vertrok een van hen naar Dubai, waar hun gezinnen woonden; de ander paste dan op de winkel.”

 

 

 

Lieve Joris (Neerpelt, 14 juni 1953)

Lees verder “Lieve Joris, Laurence Yep, Peter O. Chotjewitz, Allard Schröder, Thomas Graftdijk”

Lieve Joris, Laurence Yep, Allard Schröder, Dieter Forte, Peter O. Chotjewitz, Thomas Graftdijk

De Vlaamse schrijfster Lieve Joris werd geboren op 14 juni 1953 in Neerpelt. Zie ook mijn blog van 14 juni 2007 en ook mijn blog van 14 juni 2008 en ook mijn blog van 14 juni 2009 en ook mijn blog van 14 juni 2010.

Uit: De hoogvlaktes

Na drieënhalf uur lopen zagen we Mikalati liggen. Op de heuvelflank stonden honderden koeien met gewelfde hoorns; daartussen liepen mannen met hoeden en stokken heen en weer, keurend, prijzend. Uit het dal steeg een zacht gegons op, dat sterker werd naarmate we, laverend tussen de koeien, dichterbij kwamen. In de gekleurde vlek in de diepte tekenden zich strooien afdaken af. Daartussen krioelde het van pratende, lachende, gebarende marktgangers. Zodra ze ons in de gaten kregen, stootten ze elkaar aan en algauw draaide de menigte zich als één man onze kant op.’

(…)

‘We waren laat, marktgangers kwamen ons uit tegengestelde richting tegemoet. Eén man had een kip in zijn raffia rugzakje gestopt; ze stak haar hoofd boven zijn schouders uit en volgde nieuwsgierig de commotie op het pad. Vrouwen hielden hun hand voor de mond als ze me in het oog kregen en riepen: ‘Mana-wéééh’ Mijn God! Vier mannen droegen een zieke die op een laken tussen twee bamboestokken lag. Een voorbijganger ving mijn blik: ‘Muzungu, vous voyez la souffrance des Africains?”

Lieve Joris (Neerpelt, 14 juni 1953)

Lees verder “Lieve Joris, Laurence Yep, Allard Schröder, Dieter Forte, Peter O. Chotjewitz, Thomas Graftdijk”

Lieve Joris, Laurence Yep, Allard Schröder, Dieter Forte, Peter O. Chotjewitz, Thomas Graftdijk

De Vlaamse schrijfster Lieve Joris werd geboren op 14 juni 1953 in Neerpelt. Zie ook mijn blog van 14 juni 2007 en ook mijn blog van 14 juni 2008 en ook mijn blog van 14 juni 2009.

Uit:Der Tanz des Leoparden (Vertaald door Barbara Heller)

Ich habe zu lange gezögert. Auf dem Flughafen von Zaventem sehe ich im Fernsehen Kabilas Kindersoldaten in Kinshasa einmarschieren. Gummistiefel, Plastikschlappen, staubiges Kraushaar – die Kinois jubeln, geben ihnen Wasser zu trinken. Da hätte ich dabeisein, da hätte ich in der Menge stehen müssen!
Den ganzen Flug über nagt der Ärger an mir. Seit ich vor elf Jahren in Zaire war, wusste ich, daß ich wiederkommen würde. Ich war noch nicht fertig mit dem Kongo. Aber ich hatte Angst. Die letzten Jahre der Mobutu-Ära: In seinem Todeskampf wurde der alte Leopard immer gerissener. Er bezahlte seine Soldaten nicht mehr und ließ sie wie hungrige Wölfe auf sein Volk los. Nicht mit ihm da oben sollten sie sich befassen, sondern mit ihresgleichen da unten. Reisende berichteten, daß ihnen im Flugzeug der Paß abgenommen wurde und sie den Zollbeamten auf Gedeih und Verderb ausgeliefert waren. Mit allem Gepäck aus dem Flughafen herauszukommen war schier unmöglich. Und dann ging es erst richtig los! »Du musst einen Bodyguard anheuern, dann schaffst du’s vielleicht …« Wie sollte das erst im Landesinneren werden?
Dann begann der Krieg, anfangs nur ein Ausläufer des Krieges in Ruanda, wie es schien. Hutu, die im Osten Zaires von Tutsi verfolgt wurden – das erinnerte mich zu sehr an Israel und den Libanon; nie wieder wollte ich in solch einen gordischen Knoten hineingeraten. Kabila erschien auf der Bildfläche. Vorrückende Truppen, eine Interimsregierung in einem Hotel in Goma. Immer öfter rief mich Lukusa an. Er kannte einige der Rebellen, die über eine Website in den USA Kontakt miteinander aufgenommen hatten. »Soll ich unseren Minister Mawampanga anrufen und ein gutes Wort für dich einlegen?« Unseren Minister, und er selbst saß wohlbehalten in Kanada! »Hast du gehört, daß wir Mukendi zum Verkehrsminister ernannt haben?« Wir!

Je größer die Gebietsgewinne der Rebellen wurden, je mehr Reden Kabila über seine Sicht der Zukunft hielt, desto mehr erlahmte Lukusas Enthusiasmus. Der revolutionäre Jargon der sechziger Jahre war nichts für ihn, und das Blutbad, das die Rebellen auf ihrem Vormarsch in den Hutu-Flüchtlingslagern anrichteten, empörte ihn. Er war inzwischen Europa-Berater des kanadischen Außenministeriums, und der Kongo lag nicht mehr auf seinem Weg. Eines Abends rief er aus New York an. Er riet mir, noch abzuwarten, mich nicht in das Kriegschaos zu stürzen. Aber ich hatte genug gewartet. Allzuoft war ich mir in den vergangenen Jahren wie ein Feigling vorgekommen. Meine Abreise war unumgänglich geworden.”

Lieve Joris

Lieve Joris (Neerpelt,  14 juni 1953)

 

De Chinees-Amerikaanse schrijver Laurence Michael Yep werd geboren op 14 juni 1948 in in San Francisco. Zie ook mijn blog van 14 juni 2009.

Uit: Lost Garden

„Like Casey, I grew up outside of Chinatown. At the end of World War II, my father had bought a small corner grocery and moved into an apartment above the store.

It was an older building so that it even came with a name: the Pearl Apartments. Officially, the Pearl Apartments sat at 1205 Pierce Street. The neighborhood was mixed — not only in people but in architectural styles. The houses were all different — Victorians and stucco postwar houses squatting side by side. However, the Pearl Apartments had their own colorful history. Initially the building had consisted of the store and two sets of apartments. But a second building of three apartments had been jacked up from another location and slowly and painfully brought to the corner where it was joined to the first building by a set of stairs.*

*When it was finally torn down to make room for the garage, it took two wrecking balls because it had been so sturdily built.

It wasn’t a Victorian; but it pretended to be. The bay windows had panes of glass that curved outward — which were always a nuisance for my father to replace when I broke one of them. There was ornate molding on the walls that was great for catching dust; and chandeliers — cheap ones — hung from the ceiling by long chains through which the electric cord wound, its old insulation looking as fuzzy as a stretched-out caterpillar. I always thought of chandeliers as the corpses of fat spiders, their legs kicking up from their round, upturned bodies. They were great earthquake indicators, swaying whenever a tremor hit. However, they were handiest at New Year’s because you could throw serpentines, coiled ribbons of paper, over them until there seemed to be a small tree of softly colored ribbons winding upward from the center of the living room floor.“

Yep

Laurence Yep (San Francisco, 14 juni 1948)

 

De Nederlandse schrijver Allard Schröder werd geboren in Haren op 14 juni 1946. Allard Schröder debuteerde in 1989 met de roman De gave van Luxuria. Een groteske. Dit werd twee later gevolgd door De muziek van de zwarte toetsen. Met zijn roman Raaf, die bekroond werd met De Halewynprijs, drong Schröder door tot een groter publiek. Zijn tweede grote roman, Grover, werd genomineerd voor de AKO Literatuur Prijs. Met De Hydrograaf won hij in 2002 diezelfde AKO Literatuur Prijs. Naast romans publiceerde Allard Schröder verhalen en schreef hij hoorspelen voor de radio. Hij is redacteur van het literaire tijdschrift De Revisor.

Uit: De Econome

„Tijdens het douchen luisterde ze naar soezerige synthesizermuziek die een ijle, aarzelende meisjesstem begeleidde. Traag voortslepende melodische lijnen die in het ongewisse eindigden – ze riepen een prettig soort onvoltooidheid op en wolkenluchten, vertraagd opgenomen, versneld wegglijdend in het avondlicht.
rrrEeuwigheid, voor het moment dan.
rrrTerwijl ze de tonijnsalade uit het plastic supermarktbakje at, keek ze uit het raam van haar flat op de twaalfde verdieping. Later die avond zou er slechts één enkele, koortsig gloeiende ster – het moest Sirius zijn – aan de hemel verschijnen, de enige die niet door de smog werd gedoofd of overstraald werd door de melkweg aan lichten en lichtjes van de stad.
rrrOp tafel lag de brief van de consultancy-agency waar ze werkte. Met enige ophef en veel Engels jargon werd erin meegedeeld dat was besloten haar uit te nodigen om als junior member toe te treden tot de staf van haar afdeling.
De brief was al een paar weken oud en ze las hem voor de zoveelste keer, een beetje verveeld nu. Haar grootouders konden trots op haar zijn, ze kwam vooruit in de wereld en daarvoor hadden zij toch hun hele leven gewerkt? Daarvoor hadden ze toch hun supermarktje in een rommelige buitenwijk opengehouden waarin ze zolang hadden rondgescharreld in hun blauw nylon stofjassen – en haar grootmoeder ook nog in haar eeuwige steunkousen – tot de planken leeg raakten, de winkelvliegen stierven in het grijzende licht en de vervaldatums op de etiketten van de onverkoopbaar overgebleven artikelen vervaagden.

Schroder
Allard Schröder (Haren,14 juni 1946)

 

De Duitse schrijver Dieter Forte werd geboren op 14 juni 1935 in Düsseldorf. Zie ook mijn blog van 14 juni 2009.

Uit: Ein Tag beginnt

„Wecker klingelt. Sieben Uhr. Na ja, ist die Nacht vorbei. Kann der Rummel wieder losgehen.

Der Tag bricht an, wie es so schön heißt. Möchte nur wissen, was da anbrechen soll. Wird genauso dämlich wie gestern und wie alle anderen Tage. Passiert bestimmt nichts. Immer derselbe Quatsch. Aufstehen, anziehen, Tasse Kaffee, den Flur entlang. Ein endloser Schlauch. Schmutziges Himmelblau. Alle drei Meter eine Tür. Insgesamt achtzehn. Himmelblau. Was die sich wohl dabei gedacht haben? Jedes Stockwerk eine andere Farbe.

Freundlichkeit, Ordnung. Und ausgerechnet Himmelblau. Soll wohl Weite vortäuschen. Weite zwischen achtzehn Türen. Der Fahrstuhlknopf. Ein rotes Lämpchen, Begrüßung und Anmeldung zum Tag. Teilnahmebedingung für alle hinter diesen Türen. Alles dreimal verriegelt. Türschloß, Sicherheitsschloß, Sicherheitskette. Dazu noch ein Spion. Sicherheit. Dabei leben sie in aufeinandergestapelten Schubladen. Na ja. Einbildung ist alles.

Nichts Komisches als so’n Hochhaus von außen. Emsige Bienen in ihren Waben. Und jeder meint, er wär was Besonderes. Der Aufzug – blaßgelb und ewig neidisch auf vorüberziehendes Himmelblau und Abendrot und Wiesengrün. Neun – acht – sieben – vorgetäuschte Weite – verschmierter Sonnenuntergang – abgebröckelte Sommerwiese. Tragkraft: 300 Kilogramm oder 4 Personen. Verordnung vom 8. September 1926. Es ist verboten, Persönen in Aufzügen zu befördern, bei denen das Mitfahren von Personen verboten ist.

Erdgeschoß. Der Hausmeister, mürrisch, verteilt Zeitungen. Die Straße. Hastende Gestalten, zugeknöpfte Mäntel, bespritzte Hosenbeine, nicht immer klar, ob Mann oder Frau, aber wen stört das. Bei Rot auf Grün warten. Steh – geh. Auf Abbieger achten. Weiter. Litfaßsäule wird verklebt. Theater müßte man auch mal wieder gehen. Aber alleine? Noch mal Rot – Grün. Na, wie lange denn noch? Endlich.“

Forte

Dieter Forte (Düsseldorf, 14 juni 1935)

 

De Duitse schrijver, vertaler en jurist Peter O. Chotjewitz werd geboren op 14 juni 1934 in Berlijn. Zie ook mijn blog van 14 juni 2009.

Uit: Saumlos

“Bald siebzig Jahre
später, im Juli 1973 kurz vor ihrem achtundsiebzigsten Geburtstag, erinnerte sich die Witwe Annette Kümpel, die wegen anhaltender Schlaflosigkeit morgens um drei aus dem Fenster schaute, angesichts der zwei Männer, die einen dritten, ziemlich langen Menschen in die Linde neben dem Haus ihres Sohnes hängten, des ersten Fahrrades, das sie in ihrem Leben gesehen hatte.

An jenem Morgen waren die Frauen und Mädchen draußen auf den Wiesen beim Heuwenden, als von der staubigen Landstraße Kindergeschrei zu hören war. Annette Kümpel richtete sich auf und sah einen Mensch mit wehenden Rockschößen, der eine Tasche umhängen hatte, eine Uniformmütze trug und auf einem Ding saß, das nur aus zwei großen Rädern und einem Griff für die Hände bestand.

Es war der Postbote, der die drei Dörfer Saumlos, Vockerode und Klein-Calden versorgte und heute nicht wie sonst zu Fuß kam, sondern in Windeseile.

Annette drehte den Rechen um, steckte ihn in den Boden und lief ebenfalls auf die Straße. Immer mehr Kinder und auch einige Frauen kamen aus den Wiesen gerannt und verfolgten unter lautem Gejohle den Postboten bis ins Dorf, wo er sein Fahrrad gegen die Linde lehnte und mit dem Austragen der Briefe begann.

Es war nicht viel, was er auszutragen hatte, aber seine Rolle bestand auch mehr darin, mit den Leuten zu reden. Von einem Haus zum nächsten pflanzten sich die Nachrichten fort, die er aus den Nachbardörfern mitgebracht hatte, und wer ihn etwas besser kannte, erfuhr sogar, was in den Briefen stand, die er austrug.

Der Briefträger war der wichtigste Nachrichtenbringer am Dorf. Von ihm erfuhr man, wer im Sterben lag, welche Krankheiten die Leute hatten, wo ein Kind zur Welt gekommen war, welcher Bauer dazugekauft hatte, wer gerade bankrott machte, wer seine Frau verprügelt hatte oder von ihr verprügelt worden war, und man lernte sogar, was man zu denken hatte, denn natürlich berichtete er auch, was die wichtigsten Persönlichkeiten gesagt hatten, wenn er mit ihnen über die Dinge in den drei Dörfern und in der Welt redete.”

chotjewitz
Peter O. Chotjewitz (Berlijn, 14 juni 1934)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler Thomas Graftdijk werd geboren in Amsterdam op 14 juni 1949. Zie ook mijn blog van 14 juni 2007 en ook mijn blog van 14 juni 2008 en ook mijn blog van 14 juni 2009.

Uit: Cyrille Offermans. Ontwricht, maar vrolijk. Thomas Graftdijk, Positieve helden

“De figuren in Positieve helden zijn allemaal geruïneerd. Hun banden met het geregelde leven van het gezonde verstand zijn voor en na doorgesneden, nu leven ze op de rand van de waanzin. Ook letterlijk: het huis waar de mislukte componist en dirigent op terugtocht Lucas Boxhoorn (39) woont, ligt vlak bij een krankzinnigengesticht, ergens op de Veluwe. Hij leeft daar met een uit dat gesticht ontvoerd, zestienjarig meisje (Cor), dat het huishouden doet en dat hij – op straffe van uitlevering aan haar ouders – seksueel misbruikt. Zij krijgen er gezelschap van Floor, een oude bekende van Lucas die door zijn vrolijke onbeschoftheid en regelmatige dronkenschap als pianist van de balletschool is ontslagen en kort daarna in één klap ook nog zijn huis, zijn piano en zijn inboedel en in een volgende klap zijn vriendin verspeelt.

In ruil voor zijn onderhoud moet Floor Lucas, die zijn componistenambities niet opgeeft, bij het zingen van zijn wezenloze liedjes op de piano begeleiden. Bovendien moet hij hem helpen in de tuin een soort molen zonder wieken te bouwen, een fallusachtig monument alvast ter nagedachtenis aan de grote componist.
Floor zegt dat hij naar Lucas is gekomen om hun oude vriendschap de genadeklap te geven (ook hij neemt zelf de initiatieven als het erom gaat de draden door te knippen die hem met anderen, ja met het leven als zodanig verbinden); van Lucas’ zwanezang wil hij nog wel even genieten.”

RijksmuseumAmsterdam

Thomas Graftdijk (14 juni 1949 – 10 februari 1992)
Amsterdam, Rijksmuseum (Geen portret beschikbaar)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 14e juni ook mijn vorige blog van vandaag.

Lieve Joris, Laurence Yep, Peter Mayle, Dieter Forte, Peter O. Chotjewitz, Jerzy Kosiński, Harriet Beecher Stowe, René Char, Thomas Graftdijk, Hermann Kant

De Vlaamse schrijfster Lieve Joris werd geboren op 14 juni 1953 in Neerpelt. Zie ook mijn blog van 14 juni 2007 en ook mijn blog van 14 juni 2008.

Uit: Het geschonden hart van Afrika

“Tweeëndertig was ik en Congo had tot die tijd een bescheiden rol gespeeld in mijn leven.
Als kind had ik me gewarmd aan de verhalen van heeroom van Congo, een statige, goedlachse man met een rafelige baard die me vertelde over de zwartjes die op blote voeten door het rode zand naar zijn missieschooltje liepen. Op mijn zevende werd Congo onafhankelijk en laaide de machtsstrijd zo hoog op dat wij zesduizend kilometer verderop op weg naar school zongen:

In de Sahara tussen twee kamelen
Zat Kasavubu met Lumumba schoon te spelen
Maar onder ’t spelen kwam er een ambraske
En Kasavubu sloot Lumumba in een kaske.

Rond mijn twaalfde dook in mijn geboortedorp een halfbloed jongen op. Als ik ’s zondags met mijn grootmoeder naar de mis ging, zat hij enkele rijen voor ons en bestudeerde ik zijn kleine, chocoladekleurige oorschelpen, zijn zachte kroeshaar, zijn rechte rug. Ik wilde dichter bij hem komen, maar hoe? Na de mis schuifelde ik voetje voor voetje aan de arm van mijn grootmoeder naar buiten terwijl hij met bovenmaatse passen van ons wegliep.
Mijn wereld scheurde open en de jaren zestig sijpelden door alle gaten en kieren naar binnen. Ik leerde dat de jonge premier Patrice Lumumba in 1961 geofferd was op het altaar van de koude oorlog, dat koning Leopold II Congo Vrijstaat aan het einde van de vorige eeuw tot een wingewest had gemaakt en het startschot had gegeven voor de plundering van grondstoffen die tot vandaag doorgaat.

Ik leerde geloven in een universele samenleving waarin alle mensen gelijk zijn, ongeacht hun afkomst. Maar de werkelijkheid achter die grote woorden was dat ik, toen ik in september 1985 aan wal ging in Matadi, nog nooit een Congolees had ontmoet en maar wat blij was dat een vroegere confrater van mijn heeroom zich door de zwarte menigte een weg baande in mijn richting.
Het oude België dat ik aantrof in de missieposten benauwde me. Op het terras klaagden de paters, uitkijkend op hun Vlaamse moestuintje, over de ondoorgrondelijkheid van de Congolese ziel. Gelukkig leeft mijn heeroom niet meer, dacht ik.”

Lieve_Joris

Lieve Joris (Neerpelt,  14 juni 1953)

 

De Chinees-Amerikaanse schrijver Laurence Michael Yep werd geboren op 14 juni 1948 in in San Francisco. Hij studeerde Engels aan de University of California, Santa Cruz, en de State University of New York in Buffalo. Het bekendst van hem is een serie boeken, Golden Mountain Chronicles, die het verhaal vertellen van de familie Young vanaf 1849, in China, tot 1955, in Amerika.

Uit: Mountain Light

“I got ready with my knife when I heard the footsteps outside the house. If the Manchus were going to kill me, I’d try to tak
e some of them with me; but knowing myself, that wasn’t likely. I’d find some way to botch it. Id lived my life like a clumsy down, and I was going to die like one.

Smoke from the burning village drifted through the windows. When I had seen the corpses in the street and the houses burning, I had figured that the Manchus were up to their old tricks. Ever since they had conquered the Middle Kingdom two centuries ago, we’d been trying to get rid of them and they had kept coming back and killing. At any rate, I thought I would be safe enough for now because the Manchus had already swept through this village. But I’d been wrong–as usual, my uncle Itchy would have said.

He’d warned me that I’d been a fool to march off to fight against the Manchus. I could see his face, wrinkled like an old apricot, scowling at me. “Let other fools do the dying. That’s what they’re good for. You’re one of the Laus of Phoenix Village. If you’ve got to fight anything, fight the beetles in our fields.”

Not for the first time, I found myself wishing that I’d listened to him. joining the Revolution had sounded so glorious. I’d swaggered off expecting to find a camp of heroes waving banners and *instead had found a lot of dirty, flea-bitten bandits arguing with one another about who ought to get a bigger share of the loot. No wonder the Manchus had scattered us like a flock of geese.”

Yep

Laurence Yep (San Francisco, 14 juni 1948)

 

De Britse schrijver Peter Mayle werd geboren in Brighton op 14 juni 1939. Hij is vooral bekend geworden door zijn boeken over de Luberon, een streek in de Provence. Mayle werkte tot 1975 in de reclamewereld. Sindsdien wijdt hij zich aan het schrijven. In 1987 verhuisde hij naar Ménerbes in de Provence. In 1989 publiceerde hij A year in Provence, dat een internationale bestseller werd. In 2007 kwam de verfilming van het boek van Mayle, A Good Year, uit.

Uit: Encore Provence

“I think it was the sight of a man power-washing his underpants that really brought home the differences, cultural and otherwise, between the old world and the new.

It was a cold, still morning in early winter, and the pulsing thumpthump, thumpthump of a high-pressure hose echoed through the village. Getting closer to the sound, it was possible to see, over a garden wall, a laundry line totally devoted to gentlemen’s underwear in a stimulating assortment of colors. The garments were under attack, jerking and flapping under the force of the water jet like hanging targets in a shooting gallery. Standing some distance away, out of ricochet range, was the aggressor, in cap and muffler and ankle-high zippered carpet slippers. He had adopted the classic stance of a soldier in combat, feet spread apart, shooting from the hip, a merciless hail of droplets raking back and forth. The underpants didn’t stand a chance.

Only a few days before, my wife and I and the dogs had arrived back in Provence after an absence of four years. Much of that time had been spent in America, where we were able to slip back into the comfortable familiarity of a language that was relatively free–although not entirely–from the problems of being socially appropriate or sexually accurate. No longer did we have to ponder the niceties of addressing people as vous or tu, or to rush to the dictionary to check on the gender of everything from a peach to an aspirin. English was spoken, even if our ears were rusty and some of the fashionable linguistic flourishes took a little getting used to.

A friend of below-average height told us he was not considered short any more but “vertically challenged”; the hour, previously a plain old sixty minutes, had sprouted a “top” and a “bottom”; you were not seen leaving a room, but “exiting” it; the economy was regularly being “impacted,” as though it were a rogue wisdom tooth; great minds “intuited” where once they had merely guessed; “hopefully,” an agreeable word that never harmed a soul, was persistently abused. Important people didn’t change their opinions, but underwent a significant “tactical recalibration.”

peter_mayle

Peter Mayle (Brighton, 14 juni 1939)

 

 De Duitse schrijver Dieter Forte werd geboren op 14 juni 1935 in Düsseldorf. In 1960/61 liep hij stage bij het Düsseldorfer Schauspielhaus. In 1962/63 kreeg hij een schrijversbeurs en werkte hij als regie-assistent en lector bij de Norddeutsche Rundfunks in Hamburg. Daarna leefde hij als zelfstandig schrijver in Düsseldorf. Hij is vooral bekend geworden als dramaturg. Door talrijke hoorspelen en televisiefilms werd hij ook bij een breder publiek bekend.

Uit: Das Haus auf meinen Schultern

Giovanni Fontana liebte es, an heißen Nachmit­tagen in seinem stadtbekannten leichten karmesinroten Umhang im Schatten der Steineichen über die Wälle von Lucca zu promenieren. Es war Tradition in Lucca, dessen Bürger als vernünftig, stolz und freiheitsliebend galten, die freien Plätze, die Dächer der hohen Wohntürme, ja selbst den Stadtwall mit immergrünen Steineichen zu be­pflanzen. Der Blick auf die Stadt war daher ein angeneh­mer Wechsel von dunklem Grün und warmem Ziegelrot verschachtelter Hausdächer, ein Bild voller Harmonie, das sich übergangslos in die Landschaft fügte. Auf dem Wall, unter einem lichtblauen Himmel, spürte man den Wind des nahen Meeres. Am Horizont sah man das harte, blendende Weiß der Marmorberge von Carrara und in der Ebene davor die geordneten Reihen der Maulbeer­bäume.
Die freie Republik Lucca in der Toscana war die Haupt­stadt der Seide, und Giovanni Fontana hatte seinen Anteil daran. Er war Gonfaloniere seines Stadtviertels, Vorsteher der Seidenweber und bestimmte mit den Bankiers und Handelsherren der Stadt das Schicksal dieser Republik. Luccas Seidenstoffe waren kostbar.

Forte

Dieter Forte (Düsseldorf, 14 juni 1935)

 

De Duitse schrijver, vertaler en jurist Peter O. Chotjewitz werd geboren op 14 juni 1934 in Berlijn. In 1945 trok zijn famile naar Hessen. Chotjewitz studeer rechten aan de universiteiten van Frankfurt am Main en München. Vanaf 1961 werkte hij bij het Berliner Kammergericht; daarnaast studeerde hij nog geschiedenis, filosofie en communicatiewetenschap. Vanaf 1965 leeft hij als zeldstandig schrijver. In de jaren zeventig was hij sterk politiek geengageerd. Er was veel discussie over zijn roman Die Herren des Morgengrauens, waarin hij zijn ervaringen tijdens de processen van de Baader-Meinhof-groep verwerkte. Chotjewitz vertaald uit het Italiaans. Hij woont tegenwoordig in Stuttgart.

Uit: Zwei alte Tanten gehen essen

Linde nickt telefonisch.
Linde weiß, wovon ich rede.
Linde hatte eine alte Tante namens Helene, die einen Elektroladen besaß.
Manchmal besuchte meine Freundin Linde ihre Tante Helene.
Dann stand die Tante vor ihrem Laden und schaute den Leuten zu, die auf der Marktstraße spazieren gingen. Oder einkaufen.
Auf der anderen Straßenseite stand Tante Helenes Freundin Luise vor der Drogerie, die sie von ihrem Mann geerbt hatte.
Wenn meine Freundin Linde sich an die beiden Frauen erinnert, stehen sie vor ihren Läden und reden miteinander.
Frau Croissant ist ziemlich klein, ziemlich rundlich und hat eine wunderbare Lache.
Um die Mittagszeit gehen die zwei eher alten als jungen Geschäftsfrauen gemeinsam Mittagessen. Meisten ins Gasthaus zum Bären.
„Frau Croissant“, sagt Linde, „hat mir gut gefallen. In erster Linie wegen der Lache.“
„Hatte Klaus auch so eine Lache?“ frage ich.

Linde erinnert sich nicht.
„Das müsstest Du doch wissen“, sagt sie, aber auch ich erinnere mich nicht.
„Er lächelte oft und seine Heiterkeit war ansteckend“, sage ich.
„Vielleicht war das Lächeln jener Teil seines Lachen, den er zeigen wollte“, sagt Linde.
Wir plaudern also ein Weilchen hin und her, bis ich das Gefühl habe, dass wir jetzt genug darüber geredet haben, dass Klaus sehr nett und charmant war und überhaupt nicht aufdringlich, dass Linde damals in Franken wohnte und ich sie ganz unverblümt frage:
„Also wie war das jetzt mit Klaus und Dir. Raus mit der Sprache.“

chotjewitz

Peter O. Chotjewitz (Berlijn, 14 juni 1934)

 

De Amerikaans-Poolse schrijver Jerzy Nikodem Kosiński werd geboren in Łódź op 14 juni 1933. Zie ook mijn blog van 14 juni 2007 en ook mijn blog van 14 juni 2008.

Uit: Conversations with Jerzy Kosinski

Brandon Tartikoff: I imagine that you are constantly called upon to attest whether or not all the gothic happenings, bizarre sexual encounters, and horrific incidents described in your novels,are derived from your personal experience. How do you reconcile the autobiographical element in your writing with your personal definition of a novelist?

Kozinski: I never wrote my books as autobiographical; I never claimed them to be anything but novels. Why I wrote them in a manner that perhaps suggests autobiographical elements stems from my basic notion of who a novelist is. I write because I feel that a novelist has a lot in common with others, not because he dif
fers from them.

jerzy-kosinski

Jerzy Kosiński (14 juni 1933 – 3 mei 1991)

 

De Amerikaanse schrijfster en abolitioniste Harriet Beecher Stowe werd geboren in Litchfield, Connecticut, op 14 juni 1811. Zie ook mijn blog van 14 juni 2006 en ook mijn blog van 14 juni 2007 en ook mijn blog van 14 juni 2008.

Uit: Letters to Calvin Stowe

June 29, 1849
My Dear Husband,

    This week has been unusually fatal. The disease in the city has been malignant and virulent. Hearse drivers have scarce been allowed to unharness their horses, while furniture carts and common vehicles are often employed for the removal of the deal. The sable trains which pass our windows, the frequent indications of crowding haste, and the absence of reverent decency have, in many cases, been most painful. Of course all these things, whether we will or no, bring very doleful images to the mind. …

    …July 10. Yesterday little Charley was taken ill, not seriously, and at any other season I should not be alarmed. Now, however, a slight illness seems like a death sentence, and I will not dissemble that I feel from the outset very little hope. I still think it best that you should not return. By so doing you might lose all you have gained. You might expose yourself to a fatal incursion of disease. It is decidedly not your duty to do so…

    July 15. Since I last wrote our house has been a perfect hospital. Charley apparently recovering, but still weak and feeble, unable to walk or play, and so miserably fretful and unhappy. Sunday Anna and I were fairly stricken down, as many others are, with no particular illness, but with such miserable prostration. I lay on the bed all day reading my hymn-book and thinking over passages of Scripture…“

stowe_1851

Harriet Beecher Stowe (14 juni 1811 – 1 juli 1896)

 

De Franse dichter René Char werd geboren op 14 juni 1907 in  L’Isle-sur-la-Sorgue, Vaucluse. Zie ook mijn blog van 14 juni 2006 en ook mijn blog van 14 juni 2007.en ook mijn blog van 14 juni 2008.

Ik woon in een pijn

Laat de zorg om te heersen over jouw hart niet over aan die tederheden verwant aan de herfst waarvan zij de onverstoorbare allure en zijn hoffelijke agonie hebben ontleend. Het oog plooit zich maar al te graag. Het lijden kent weinig woorden. Verkies te slapen zonder gesel: jij zult dromen van de volgende dag en jouw bed zal licht aanvoelen. Je zult dromen dat je huis geen ramen meer heeft. Je bent ongeduldig om de wind te vervoegen, de wind die op een nacht een heel jaar doorloopt. Anderen zullen de klankrijke inlijving bezingen. De vleselijke noden zullen niet meer belichaamd worden dan de tovenarij van de zandloper. Jij zult de dankbaarheid die zich herhaalt vervloeken. Later, zal men jou vereenzelvigen met een bepaalde ineengestorte reus, heer van het onmogelijke.

 

Nochtans.

Je hebt niets gedaan dan het gewicht van de nacht verzwaren. Je bent teruggekeerd naar de visvangst aan de stadsmuren, naar de hitte zonder zomer.
Je bent razend op jouw geliefde temidden van een verstandhouding die doldraait.
Denk aan het volmaakte huis dat je nooit zult zien bouwen. Voor wanneer de oogst van de afgrond? Maar je hebt de ogen van de leeuw verpletterd. Jij gelooft de schoonheid boven de zwarte lavendels te zien passeren…
Wie heeft jou eens te meer een beetje hoger opgetild zonder je te overtuigen?
Er bestaat geen maagdelijke troon.

 

Vertaald door Henri Thijs

char

René Char (14 juni 1907 – 19 februari 1988)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler Thomas Graftdijk werd geboren in Amsterdam op 14 juni 1949. Zie ook mijn blog van 14 juni 2007 en ook mijn blog van 14 juni 2008.

Uit: Doctor Faustus (Vertaald door Thomas Graftdijk)

Met de grootste mogelijke stelligheid wil ik verzekeren dat het beslist niet is omdat ik mijn persoon op de voorgrond wens te schuiven, dat ik aan deze mededelingen over het leven van wijlen Adrian Leverkühn, deze eerste en ongetwijfeld zeer voorlopige biografie van die geliefde, zo zeer door het noodlot beproefde, opgeheven en neergeworpen mens en geniale musicus, enkele woorden over mijzelf en mijn omstandigheden vooraf laat gaan. Hiertoe beweegt mij alleen de veronderstelling dat de lezer – of liever gezegd, de toekomstige lezer; want voorlopig is er geen schijn van kans dat mijn geschrift het licht van de openbaarheid zou kunnen aanschouwen – tenzij het door een wonder onze rondom bedreigde vesting Europa zou kunnen verlaten, om degenen daarbuiten een aanduiding van de geheimen van onze eenzaamheid te geven; – ik verzoek een nieuwe aanloop te mogen nemen: alleen omdat ik erop reken dat men terloops over het wie en wat van de schrijver geïnformeerd zal wensen  te worden, laat ik aan deze mededelingen enkele notities betreffende mijn eigen persoon voorafgaan, – weliswaar niet zonder erop verdacht te zijn dat ik juist daardoor bij de lezer twijfels zal oproepen of hij zich wel  in goede handen bevindt, ik bedoel: of ik,  met het oog op mijn existentie, wel de juiste man ben voor een taak, waartoe het hart mij misschien méér dringt dan dat de een of andere verwantschap van aard of karaker mij rechtvaardigt.”

Graftdijk

 Thomas Graftdijk (14 juni 1949 – 10 februari 1992)
Omslag van de Nederlandse vertaling van Thomas Manns Doctor Faustus door Graftdijk (Geen portret beschikbaar)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 14 juni 2007.

De Duitse schrijver Hermann Kant werd op 14 juni 1926 in Hamburg geboren. Zie ook mijn blog van 14 juni 2007.