De Nederlandse schrijver Maarten ’t Hart viert vandaag zijn 65e verjaardag. ’t Hart werd geboren op 25 november 1944 in Maassluis. Zie ook mijn blog van 25 november 2006 en ook mijn blog van 25 november 2008.
Uit: Lotte Weeda
„Kleed je maar uit.’
‘Helemaal?’
‘Geen vragen stellen waarop je het antwoord weet.’
‘Waar laat ik m’n kleren?’
‘Leg ze over een stoel.’
‘Ik geloof niet dat ik hier een stoel zie.’
‘Nou dat weer. Gooi ze op de vensterbank.Wat wil je drinken?
Koffie?’
‘Ik drink nooit koffie. Heb je thee?’
‘Kruidenthee? Jasmijn? Munt? Groene thee?’
‘Echte thee graag.’
‘Earl Grey?’
‘Daar kregen piloten tijdens nachtvluchten hartritmestoornissen van.’
‘Dan heb ik alleen nog Westminster van de Aldi in de aanbieding.’
‘Klinkt goed.’
Molly zette een keteltje op een gaspit.
‘Hoeveel heb je er al gehad?’ vroeg ik.
‘Eh… laat eens kijken, elf geloof ik, jij bent de twaalfde. Hoor eens, echt alles uit… mooi zo. Alle mensen, hoe kom jij op jouw leeftijd aan zo’n goed figuur? Nog geen spoor van een buikje. Hoe
kan dat? Jij bent toch al vijfenvijftig plus?’
‘Min of meer.’
‘Ik snap er niks van. Die andere elf… allemaal flink opgebold onder het middenrif, en jij… hoe doe je dat? Lijn je voortdurend?’
‘Nee, wie gaat lijnen, zal verkwijnen. Lijnen verfijnt de listen van het lijf om vet vast te houden als je weer normaal eet. Wie lijnt, wordt lijvig.’
‘Wat moet je dan?’
‘Houd je aan mijn stelregel: overal mag ik in bijten, mits ik daarvan flink ga schijten.’
‘Zou dat bij mij ook helpen?’
‘Ja, niets ontberen, maar laxeren.’
‘Op rijm vermageren!’
‘Precies. Eet met mate koolhydraten! Korte metten met de vetten.’
‘Dat spreekt vanzelf. Nog meer advies?’
‘Label wat je weg schrokt met doorlopers.’
‘Met wat?’
‘Mondkost waarvan je aan de reutel gaat.’
‘Zoals?’
‘Roggebrood, rauwkost, mango’s, kiwi’s, tomaten en vooral peulvruchten.Tovermiddelen! Sojaboontjes, linzen, erwten, kapucijners, garbanzo’s.’
Maarten ’t Hart (Maassluis, 25 november 1944)
De Nederlandse schrijfster Connie Palmen werd op 25 november 1955 geboren in Sint Odiliënberg. Zie ook mijn blog van 25 november 2006 en ook mijn blog van 25 november 2007 en ook mijn blog van 25 november 2008.
Uit: De Wetten
“De astroloog ontmoette ik voor het eerst in de zomer van 1980. Het was op een vrijdag de dertiende. Zulke dingen merk ik achteraf pas op. Een vijdag de dertiende kan voorvijgaan als iedere andere dag, maar als er van alles bijkomt en het een dag van gebeurtenissen wordt , is het toch alsof de naam en het getal een geheim verbond hebben en het alleen aan je eigen verwaandheid te wijten is als je de vingerwijzingen van het lot in de wind durft te slaan.
Sinds het begin van mijn studietijd werkte ik iedere vrijdagmiddag in een modern antiquariaat in de Pijp. Het was er rustig en ik kon er op mijn gemak een boek lezen of de kranten doorbladeren. Kranten lees ik nooit, ik blader er wat doorheen. Echt nieuws heeft genoeg aan de koppen en de geschiedenis van het nieuws is altijd oud en welbekend.
Meestal schreef ik een brief aan een of andere oude bekende. Nu ook.
Het was een warme dag, het rek met kranten stond buiten en de deur stond open. Iemand was onhoorbaar binnengekomen, een kleine, gedrongen man met een volle baard en zo’n halve bril. Het ergerde mij dat ik niet wist of hij al een tijd zo naar mij had staan kijken, met een scheef hoofd en met een peilende blik over de randen van de glazen turend, waardoor er zo akelig veel oogwit te zien is van iemand zijn oogbol.
Ik hoef niet zoveel oogwit te zien van iemand zijn oogbol.
Uit de omvang van zijn wrevel maakte ik voor het eerst die dag op dat ik eenslecht humeur had en liever niemand wou zien. Rust aan mijn kop, kaken op elkaar, zwijgen.
Ik groette vriendelijk en boog mij weer over mijn brief. Nu was het vooral zaak om te voorkomen dat de zin in mijn hoofd uit zou dijen tot een monotone litanie.”
Connie Palmen (Sint Odiliënberg, 25 november 1955)
De Australische (Aboriginal) schrijfster Alexis Wright werd geboren op 25 November 1950 in de Gulf of Carpentaria. Zie ook mijn blog van 25 november 2008.
Uit : Carpentaria
“The ancestral serpent, a creature larger than storm clouds, came down from the stars, laden with its own creative enormity. It moved graciously — if you had been watching with the eyes of a bird hovering in the sky far above the ground. Looking down at the serpent’s wet body, glistening from the ancient sunlight, long before man was a creature who could contemplate the next moment in time. It came down those billions of years ago, to crawl on its heavy belly, all around the wet clay soils in the Gulf of Carpentaria.
Picture the creative serpent, scoring deep into — scouring down through — the slippery underground of the mudflats, leaving in its wake the thunder of tunnels collapsing to form deep sunken valleys. The sea water followin
g in the serpent’s wake, swarming in a frenzy of tidal waves, soon changed colour from ocean blue to the yellow of mud. The water filled the swirling tracks to form the mighty bending rivers spread across the vast plains of the Gulf country. The serpent travelled over the marine plains, over the salt flats, through the salt dunes, past the mangrove forests and crawled inland. Then it went back to the sea. And it came out at another spot along the coastline and crawled inland and back again. When it finished creating the many rivers in its wake, it created one last river, no larger or smaller than the others, a river which offers no apologies for its discontent with people who do not know it. This is where the giant serpent continues to live deep down under the ground in a vast network of limestone aquifers. They say its being is porous; it permeates everything. It is all around in the atmosphere and is attached to the lives of the river people like skin.”
Alexis Wright (Gulf of Carpentaria, 25 November 1950)
De Spaanse schrijver Arturo Pérez-Reverte werd geboren op 25 november 1951 in Cartagena. Zie ook mijn blog van 25 november 2008.
Uit: The Painter of Battles (Vertaald door Margaret Sayers Peden)
„He swam one hundred and fifty strokes out to sea and the same number back, as he did each morning, until he felt the round pebbles of the shore beneath his feet. He dried himself, using the towel he’d hung on a tree trunk that had been swept in by the sea, put on his shirt and sneakers, and went up the narrow path leading from the cove to the watchtower. There he made coffee and began, mixing blues and grays that would lend his work the proper atmosphere. During the night—each night he slept less and less, and that only a restless dozing—he had decided that cold tones would be needed to delineate the melancholy line of the horizon, where a veiled light outlined the silhouettes of warriors walking beside the sea. Those tones would envelop them in reflections from the waves washing onto the beach that he had spent four days creating with light touches of Titian white, applied pure. So in a glass jar he mixed white, blue, and a minimal amount of natural sienna, until they were transformed into a luminous blue. Then he daubed some of the paint on the oven tray he used as a palette, dirtied the mixture with a little yellow, and worked without stopping the rest of the morning. Finally he clamped the handle of the brush between his teeth and stepped back to judge the effect. Sky and sea were now harmoniously combined in the mural that circled the interior of the tower, and although there was still a lot to be done, the horizon was now a smooth, slightly hazy line that accentuated the loneliness of the men—dark strokes splashed with metallic sparks—dispersed and moving away beneath the rain.
He rinsed the brushes with soap and water and set them to dry. From the foot of the cliff below came the sound of the motors and music of the tourist boat that ran along the coast every day at the same hour. With no need to look, Andrés Faulques knew that it was one o’clock. He heard the usual woman’s voice, amplified by the loudspeaker system, and it seemed even stronger and clearer when the boat drew even with the inlet, for then the sound reached the tower with no obstacle other than the few pines and bushes that despite erosion and slides were still clinging to the cliff face.
This place is known as Cala del Arráez. It was once the refuge of Berber pirates. Up there on the top of the cliff you can see an old watchtower that was constructed at the beginning of the eighteenth century as a part of the coastal defense, with the specific purpose of warning nearby villages of Saracen incursions . . .”
Arturo Pérez-Reverte (Cartagena, 25 november 1951)
De Duitstalige (Italiaanse) schrijver Joseph Zoderer werd geboren op 25 november 1925 in Meran in Zuid-Tirol. Zie ook mijn blog van 25 november 2008.
Uit: Der Himmel über Meran
„Den Himmel über Meran kenne ich nicht. Obwohl ich unter ihm geboren bin an einem Novembermorgen. Obwohl dort meine Eltern begraben sind (unter einem stetig sich verändernden Himmel). Ich bin von dort weggeführt worden an der Hand meines Vaters oder meiner Mutter oder eines Geschwisters, war also nicht alleine am Abschiebebahnhof Meran–Untermais, vierjährig, ohne genug Zeit gehabt zu haben, den Typus Wind unserer Gegend – Westwind oder
Südwind – kennenzulernen. Es war für mich zu früh, die Palmwedel auf der Kurpromenade zu bemerken, vielleicht aber waren sie mir so selbstverständlich gegenwärtig wie der Schnee auf den Bergen ringsum oder im Sommer die Weinpergeln auf den Hügeln. Für mich war der Meraner Himmel das Gesicht meiner Mutter, das sich über mich gebeugt hat, und dieser Himmel hat sich fünfmal teilen müssen, wir waren eine kinderreiche Familie. Und auch dieses verdanke ich Meran (wenn nicht noch anderes mehr): die Dufterinnerung, ja ich erinnere mich an den Bodengeruch unserer Parterrewohnung, an die Nähe, die sich ergab von der Matratze aus, die platt auf dem Erdboden gebreitet lag, und der Übersicht, die unsere Katze wohl noch besser hatte als ich – die Muina schlief bei mir und ich roch nicht nur ihr warmes Fell, ich roch die Küche, auch die Angst im Haus vor dem Auswandern, gewiß roch ich nicht den Himmel über Meran. Eher schon die Schuhcreme auf meines älteren Bruders Lackschuhen, auf die er so stolz war, die er immer bewundert hatte an den Füßen der noblen Kurgäste, und in denen er nun, d.h. damals im Jänner neunzehnvierzig, jämmerlich fror, während wir auf dem Bahnhof Meran–Untermais auf den Zug »Heim ins Reich« warteten.
Wir waren die Kinder eines ehemaligen Hotelhausmeisters, also auch Hotelschuhputzers, und zuletzt (unter Mussolinis Regime) eines Langzeitarbeitslosen.“
Joseph Zoderer (Meran, 25 november 1935)
De Nederlandse schrijfster Augusta de Wit werd geboren in Sibolga (Sumatra) op 25 november 1864. Zie ook mijn blog van 25 november 2008.
Uit: Aan het strand
„Moe van den heeten slapeloozen nacht na zoo vele heete slapelooze nachten, ben ik opgestaan nog voor in mijn
venster-vierkant de wit-brandende starren begonnen te flauwen boven het palmen-zwart. Buiten rolde en deinde de nachtnevel; dunne golven spoelden tusschen de pilaren der voorgalerij. Eenzaam langs wegen waar de dauw zwaar was op gebogen sprieten en gebukten struik, ben ik de slapende stad uitgegaan.
Nu is het licht geworden. En ik sta aan het zeestrand.
Ik volg de bochten der baai naar de landspits, waar, alleen, een prachtige njamploeng staat; een groene heuvel lijkt hij tegen de zilverende zeeë-vlakten. De ijle geur van den bloesem drijft me tegemoet.
Leunend tegen den stam, laat ik mijn oogen omhoog gaan in het gebladerte. Als een smaragden halfbol hangt het daar, donker-glorig, hoopen en heuvels opgetast groen en zwartige schaduwholen; weifelig schemerglanzen witte bloesemtrossen daartusschen; hier en daar sproeit een plotseling stralenfonteintje op den rand van goudig-doordroppeld groen. Door flonkeringen en donkeringen heen stijgt sterk de rechte stam omhoog. En boven, waar twijgen en loof tot een gelig schijnsel verwazen, schijnt blank de hemel door.
Ik laat me neerglijden tusschen de hoog-opstaande wortels, die ebbe en vloed hebben losgespoeld uit het zand. Rondom me heen, wijd gespannen, zijn de lange laagste takken, waar het loover zoo breed aan spreidt; ik zie den horizont bochtig behangen met slingers en wimpels van groen.
Zoo stil is alles; kleurloos.
Onder wit-lichtende luchten ligt blank de effen zee. De magere schaduwtjes der palmbooomen zijn haast onzichtbaar op het grijzige zand. Daarachter staat zwart-achtig het strand-bosch. Niets dan blank en grijs en wazend zwart; het groen van de njamploeng-kroon boven mijn hoofd is de eenige kleur in de wereld. Ik zit als in het hart van een tooversmaragd, roerloos wèl-willig-gevangen.
Zal nu de betoovring beginnen?“
Augusta de Wit (25 november 1864 – 9 februari 1939)
De Chinese schrijver Ba Jin werd op 25 november 1904 geboren in Chengdu. Zie ook mijn blog van 25 november 2006 en ook mijn blog van 25 november 2008.
Uit: When the Snow Melted (Vertaald door Tang Sheng)
“Halfway down the hill, as I rounded the corner of a villa, a Chinese woman climbing uphill came into view. Recognizing her at once, I stopped to greet her, knowing she was on her way to see me. She walked with her head bent, not looking up until she heard my greeting. Then she hurried over, panting from the climb, her cheeks rosy.
I can’t bear this any longer!” she cried in distress, seizing me by the arm.
One look at her and I knew without asking that she had quarreled with her husband again. I would have to spend quite a bit of time talking her round.
“All right, let’s go back to my place,” I said, frowning slightly, and we went uphill together.
She said nothing on the way. I could see that she was still angry; flushed and pouting, she kicked the snow as if to vent her irritation. They must have had a real fight this time. They simply couldn’t go on like this. Even I could see that the more they quarreled, the wider the gap between them grew. These were not the usual quarrels between husband and wife: they never resorted to fists or to verbal abuse. One of them would generally pull a long face to sh
ow that he or she was upset, or exasperate the other by sulking. On the rare occasions when they had words, one invariably left the room within a few minutes so that the squabble couldn’t go on.“
I had seen it happen many times. They always came to complain, but not together. I would talk to them until both had calmed down before I sent them home. However, I never found out the cause of their quarrels. They seemed to be quarreling for quarrelling’s sake. Yet they were not a bad-tempered couple; both were gentle, good-natured and civilized. For instance, after a quarrel each usually began complaining about the other, but before long he or she would be taking the blame for not being considerate enough. Her eyes always filled with tears when she said this, while he looked most unhappy. Sometimes, meeting at my place after a quarrel, he would take his wife home with much tenderness.
They began to quarrel more and more, as if these scenes repeated themselves. To all appearances it was the same thing happening again. But I was puzzled, for it seemed to me there must be more to this than met the eye. All this could not have happened by accident; there must be a special reason behind it. I wanted to find out what it was.
My study of their temperament shed no light on the matter. She seemed livelier and warmer, while he by comparison was more reserved and serious. Of course this was mere superficial observation.
Ba Jin (25 november 1904 – 17 oktober 2005)
De Engelse dichter Isaac Rosenberg werd geboren in Bristol op 25 november 1890. Zie ook mijn blog van 25 november 2006 en ook mijn blog van 25 november 2008.
God
In his malodorous brain what slugs and mire,
Lanthorned in his oblique eyes, guttering burned!
His body lodged a rat where men nursed souls.
The world flashed grape-green eyes of a foiled cat
To him. On fragments of an old shrunk power,
On shy and maimed, on women wrung awry,
He lay, a bullying hulk, to crush them more.
But when one, fearless, turned and clawed like bronze,
Cringing was easy to blunt these stern paws,
And he would weigh the heavier on those after.
Who rests in God’s mean flattery now? Your wealth
Is but his cunning to make death more hard.
Your iron sinews take more pain in breaking.
And he has made the market for your beauty
Too poor to buy, although you die to sell.
Only that he has never heard of sleep;
And when the cats come out the rats are sly.
Here we are safe till he slinks in at dawn
But he has gnawed a fibre from strange roots,
And in the morning some pale wonder ceases.
Things are not strange and strange things are forgetful.
Ah! if the day were arid, somehow lost
Out of us, but it is as hair of us,
And only in the hush no wind stirs it.
And in the light vague trouble lifts and breathes,
And restlessness still shadows the lost ways.
The fingers shut on voices that pass through,
Where blind farewells are taken easily ….
Ah! this miasma of a rotting God!
Isaac Rosenberg (25 november 1890 – 1 april 1918)
Zelfportret
Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 25 november 2008.
De Portugese schrijver José Maria Eça de Queiroz werd geboren op 25 november 1845 in Póvoa de Varzim. Zie ook mijn blog van 25 november 2006.
De Spaanse dichter en schrijver Lope de Vega werd geboren op 25 november 1562 in Madrid. Zie ook mijn blog van 25 november 2006.