Godfried Bomans, Multatuli, Thom Wolfe, John Irving, Michael Salinger

De Nederlandse schrijver Godfried Bomans werd geboren in Den Haag op 2 maart 1913. Zie ook mijn blog van 2 maart 2007 ook mijn blog van 2 maart 2008. en ook mijn blog van 5 december 2009 en eveneens mijn blog van 2 maart 2009 en ook mijn blog van 2 maart 2010.

 

Uit: Het zondagskind (Sprookjes) 

 

„Er leefden eens een vader en een moeder en die hadden zes kinderen. Elk kind was op een andere dag van de week geboren. Het oudste kind heette Maandag en het jongste Zaterdag. En de rest heette naar de dagen ertussenin.
Maar een zondagskind was er niet bij en dat wilden die vader en moeder nu juist zo graag hebben. Ze waren wel blij met de zes, die ze hadden, maar ze waren nog meer bedroefd om het ene kind, dat ze misten. Ze liepen verdrietig door het huis en keken telkens naar het lege stoeltje, dat ze hadden klaargezet. En elke dag als ze gingen eten, zetten ze de wieg aan tafel, want je wist het maar nooit.
Dit hoorde de oude grootmoeder. Het was maar een klein mensje, met een geplooid mutsje, een piepstem en een bult. Ook was haar rechterbeen wat korter, ofschoon zij zelf volhield dat alleen haar linkerbeen wat langer was.
Maar zij kon toveren. Vroeger toverde zij de hele dag, maar nu deed zij het alleen ’s avonds na tafel en was dan erg moe. “Kalm aan, vrouwtje,” had de dokter gezegd, “alleen de kleine kunstjes, dan redden we het wel.” Maar ze kon het niet laten en deed de grote ook.
Gelukkig maar, want anders was het zondagskind nooit gekomen. Dat zullen wij nu zien.
Op zekere dag kwam de oude grootmoeder voor een weekje logeren. Dat gebeurde elk jaar en nu was het weer zover. Ze klauterde de trap op naar haar kamertje onder de dakpannen en ging meteen in een dik boek zitten lezen.
“Bemoei je maar niet met me,” zei ze met haar piepstem, “ik heb mijn boterhammetjes bij me. En als de week om is, dan kom ik vanzelf naar beneden.”
Ze sliep niet, ze dronk niet en ze toverde niet, maar las aan één stuk door, de hele week lang. Elke dag kwam een van de zes kinderen, dat op die dag geboren was, naar boven met een kopje thee, maar ze raakte de kopjes niet aan en zei: “Zet het maar neer bij de andere kopjes.” En toen het zondag geworden was, stonden er zes kopjes op een rij en toen kwam ze naar beneden.“

 


Godfried Bomans (2 maart 1913 – 22 december 1971)

 

 

Lees verder “Godfried Bomans, Multatuli, Thom Wolfe, John Irving, Michael Salinger”

János Arany, Jevgeni Baratynski, Sholom Aleichem, Olivia Manning, Gerhard von Halem, Pascal Rannou

De Hongaarse dichter János Arany werd geboren op 2 maart 1817 in Nagyszalonta. Zie ook mijn blog van 2 maart 2007 en ook mijn blog van 2 maart 2009 en ook mijn blog van 2 maart 2010.

 

In der Einsamkeit

 

Der Puls der Uhr tickt träge an der Wand,
unmeßbar dehnt die Zeit sich immer länger.
Es wacht die Sorge um das Vaterland
und zieht die Furchen auf den Stirnen enger.
Wie lange noch muß diese Welt gebären?
Wie grausam, Schicksal, kann dein Uhrwerk sein.
Ich kann den Zahnradgang der Räder hören,
doch sind nicht Zifferblatt noch Zeiger dein.

 

Sie kommt, sie kommt, auch Gott kann sie nicht halten,
wie Felsgeröll, das in den Abgrund fällt:
Ob Leben, Tod, Fluch oder Segen walten,
wer kann es sagen, wer auf dieser Welt?
Unschlüssig ist das Volk, die Denker mürbe,
der Zweifel drückt sie wie ein finstrer Bann.
Wenn doch die Frucht in deinem Schoße stürbe…
O Zeit, verweil, erbarm dich, halte an!

 

Oh unerträglich dieses Zweifels Qualen!
Man spürt des Würfelns fürchterliche Pein,
gern dehnten wir die Zeit, bevor sie fallen,
die Würfel, – sie entscheiden unser Sein.
Ein Schritt in qualmende Unendlichkeiten,
wo ineinanderwirbeln Sein und Tod.
Wir klammern uns an unsre Elendszeiten,
halt noch ein wenig, Strohhalm in der Not!

 

Wart noch – doch welches Zagen, welche Reue!
Fort, Angstgesichter, euch will ich nicht sehn!
Vernunft und wahre Patriotentreue,
macht das nicht Mut uns, alles zu bestehn?
Und kämpfen ohne Hoffnung, ohne Glauben
an einen Sieg, den keiner vor sich sieht?
Nein – betet, laßt die Kräfte euch nicht rauben
und stimmet an gestählt das Siegeslied.

 

Laß, Himmel, nicht Millionen von Gebeten
so ungehört zergehn in deinem Schoß!
Ist so viel Blut der Opfer denn vonnöten,
sinnlos versickernd, wo man es vergoß?
Wo tote Märtyrer dort in der stillen
Scholle verfaulen, muß das Leben neu
entstehn und immer weitre Kreise füllen!
Mein Land, vertrau der Zukunft und sei treu.

 

Nicht immer ist der Mensch des Schicksals Meister,
oft ist’s ein Weiser, manchmal auch ein Narr,
und ist die Hand ermattet, sind die Geister
der unheilvollen Nacht des Mitleids bar.
So läßt der Mensch sich wie eine Maschine
oft träge weitertreiben. Doch so wie
er zu sich kommt in seinem besten Sinne,
erwacht auch neue, höhre Harmonie.

 

Der Zeiten Flut läßt sich zurück nicht drängen,
sie zwingt und stößt uns vorwärts ohne Halt.
Nur an den Rändern bleiben Algen hängen,
und wendet rückwärts sich des Stroms Gewalt.
Getrost, uns trägt der Hauptstrom in die Weite,
und scheitert mancher auch an hartem Riff,
doch fliegend, mit den Ersten Seit an Seite
gebläht die Segel, vorwärts jagt das Schiff.

 

 

Vertaald door Annemarie Bostroem

 

 

János Arany (2 maart 1817 – 22 oktober 1882) 

Monument in Boedapest

 

Lees verder “János Arany, Jevgeni Baratynski, Sholom Aleichem, Olivia Manning, Gerhard von Halem, Pascal Rannou”

Jan Eijkelboom, Franzobel, Jim Crace, Franz Hohler, Jacques Chessex, Lytton Strachey

De Nederlandse dichter, vertaler en journalist Jan Eijkelboom werd op 1 maart 1926 in Ridderkerk geboren. Zie ook mijn blog van 1 maart 2008 en ook mijn blog van 28 februari 2008 en ook mijn blog van 1 maart 2009. en ook mijn blog van 1 maart 2010.

Schilderij, Duits, 19de eeuw

Dit is de liefde:
stilstand van de tijd.
De jongeling die met het meisje
in suizend onbewegen
de steile rots afspringt.

Tussen Teutoonse sparren heeft,
onhoorbaar tandenknarsend
boven een stalen baard,
de man te paard
– rivaal of vader –
het zwaard vergeefs ontbloot.
Zie ook de tanden van de honden
die doodstil grommen aan de rand.

Tanden en zwaard bereiken nooit het paar.
Het paar haalt nooit de grond.
Het blijft ontheven in een val
die op een dans gelijkt,
zo losjes houden zij elkander
bij de hand en bij
de smalle leest.

Dit is de tijd die blijft,
omdat er niets beweegt.

 

Slikkerveer

Hier hoorde mijn moeder in negentien vijf
het drinkwater aan komen ruisen
door de net aangelegde buizen.

Hier zag ik tegen de ochtendzon
mijn grootvader thuiskomen van de Noord
die hij heen-en-terug was overgezwommen
om zijn zestigste verjaardag te vieren.

Hier hoorde ik als jongen
een uiteenvallende briket ritselen
in het fornuis en dacht:
het klinkt als zilverpapier
dat terug tracht te komen
uit zijn verfrommeling.

Ik borg dat op voor later –
voor nu.

 

Voor wat hoort wat

Voor wat hoort wat
Een kind vraagt nooit
waarom, waartoe het toch
op aarde werd geworpen.

Daarom en niet omdat
het hulpeloos zou zijn
verzorgen wij het trouw,

vereren het als god.
Tot het de dood ontdekt
en een der onzen wordt.

 

Jan Eijkelboom (1 maart 1926 – 28 februari 2008)

 

 

Lees verder “Jan Eijkelboom, Franzobel, Jim Crace, Franz Hohler, Jacques Chessex, Lytton Strachey”

Ryūnosuke Akutagawa, Sabina Lorenz, Robert Lowell, Richard Wilbur, Saul Williams, Ralph Ellison

De Japanse dichter en schrijver Ryūnosuke Akutagawa werd geboren op 1 maart 1892 in Tokio. Zie ook mijn blog van 1 maart 2009 en ook mijn blog van 1 maart 2010. 

 

Uit: In a Grove (Vertaald door Takashi Kojima)

 

„Yes, sir. Certainly, it was I who found the body. This morning, as usual, I went to cut my daily quota of cedars, when I found the body in a grove in a hollow in the mountains. The exact location? About 150 meters off the Yamashina stage road. It’s an out-of-the-way grove of bamboo and cedars.

The body was lying flat on its back dressed in a bluish silk kimono and a wrinkled head-dress of the Kyoto style. A single sword-stroke had pierced the breast. The fallen bamboo-blades around it were stained with bloody blossoms. No, the blood was no longer running. The wound had dried up, I believe. And also, a gad-fly was stuck fast there, hardly noticing my footsteps.

You ask me if I saw a sword or any such thing? No, nothing, sir. I found only a rope at the root of a cedar near by. And . . . well, in addition to a rope, I found a comb. That was all. Apparently he must have made a battle of it before he was murdered, because the grass and fallen bamboo-blades had been trampled down all around.

“A horse was near by?” No, sir. It’s hard enough for a man to enter, let alone a horse. The Testimony of a Traveling Buddhist Priest Questioned by a High Police Commissioner The time? Certainly, it was about noon yesterday, sir. The unfortunate man was on the road from Sekiyama to Yamashina. He was walking toward Sekiyama with a woman accompanying him on horseback, who I have since learned was his wife. A scarf hanging from her head hid her face from view. All I saw was the color of her clothes, a lilac-colored suit. Her horse was a sorrel with a fine mane. The lady’s height? Oh, about four feet five inches. Since I am a Buddhist priest, I took little notice about her details. Well, the man was armed with a sword as well as a bow and arrows. And I remember that he carried some twenty odd arrows in his quiver.“

 

 

Ryūnosuke Akutagawa (1 maart 1892 – 24 juli 1927)

 

Lees verder “Ryūnosuke Akutagawa, Sabina Lorenz, Robert Lowell, Richard Wilbur, Saul Williams, Ralph Ellison”

Steven Barnes, Jean-Edern Hallier, William Dean Howells, John Byrom, Mercedes de Acosta, Marcel Cabon

De Amerikaanse schrijver Steven Barnes werd geboren op 1 maart 1952 in Los Angeles. Zie ook mijn blog van 1 maart 2007 en ook mijn blog van 1 maart 2009 en ook mijn blog van 1 maart 2010.

 

Uit: Zulu Heart

 

Mali had been first to touch Bilalistan’s shores, her ships piloted by captains and navigators refused by Abyssinia’s royal court. But that kingdom’s Immortal Empress had swiftly grasped the potential of the storied land far to the west, and had claimed ownership. Egypt likewise had sent ships and men, as had half a dozen other peoples. Bitterly they fought. As kingdoms rose and fell in the Old World, so did they in the New.

The derelict’s barnacled ribs shimmered in twenty cubits of crystalline water, not some heroic singularity but merely another of the rivened husks scattered about the sea bottom like broken birds’ nests, once the proud carriages of the bravest sailors the world had ever known. Whether their destroyers’ vessels had flown the flags of their origin or slunk through the islands like sharks in the starlight, death had been the same, the watery graves the same, the end the same: northern Bilalistan belonged to Egypt and Abyssinia alone.

Kai resented the fact that such thoughts had interrupted his swim. This was a time for pleasure, not politics. So despite these waters’ grim history, or the urgency of a mission he dared not share even with his beloved wife, he paddled about like a boy half his age, reveling in the sun and surf.

Kai of Dar Kush had known war, and loss, and twenty-three summers. He was a tall man, so perfectly proportioned that, in repose, he seemed smaller than his actual height. Beardless and smooth-skinned was Kai, of almost weightless carriage, as easily underestimated as a sleeping cobra.

A solid shadow glided beneath him, roiling the water with its passage. Kai blinked his eyes to clarity, bringing into focus the dolphin’s every gray-black digit. Its five cubits of muscle could have shattered him with a flick if it chose, but the creature seemed more inclined merely to float and study him.“

 

 

Steven Barnes (Los Angeles, 1 maart 1952)

 

 

Lees verder “Steven Barnes, Jean-Edern Hallier, William Dean Howells, John Byrom, Mercedes de Acosta, Marcel Cabon”