Tour de France 7 (Albert Londres)

De Franse journalist en schrijver Albert Londres werd geboren in Vichy op 1 november 1884. Hij maakte vooral naam als onderzoeksjournalist. Hij schreef een boek tegen slavernij in Guyana en Noord-Afrika, en schreef lyrisch over de Ronde van Frankrijk in 1924 (Ronde van Frankrijk, Ronde van Slavernij). Hij stierf tijdens de brand op het schip de Georges Philippar door het te snel dichten van de waterkerende schotten waardoor hij en een 90-tal andere passagiers opgesloten zaten bij de brand en door verstikking of verbranding omkwamen. Na zijn overlijden in 1932 heeft zijn dochter Florise de prijs ‘Prix Albert Londres’ ingesteld die jaarlijks, op de sterfdag, wordt uitgereikt aan de beste Franse journalist.

Uit: Tour de France, tour de souffrance

“Le Havre, 22 juin 1924.
(…)
Le Tréport, Dieppe. Là, ils doivent signer. Une dame, au contrôle, tient le crayon. La chère créature ! Elle ne sait pas ce qui l’attend. Ils signent : je veux dire qu’ils griffent la main de la dame et la dame les regarde se sauver, tout effarée.
Entre Dieppe et Fécamp, rien à signaler, qu’une tente dressée dans un champs. De cette tente élégante, plantée cette nuit pour la circonstance, sort une tête, un petit museau de femme mal éveillée : elle avait trouvé le moyen de ne pas manquer le spectacle.
Mais de Fécamp au Havre, le lot s’est épuré et l’effort que font ces hommes n’est plus sans souffrance. Beaucoup montent « en danseuse », autrement dit en se dandinant sur leur selle comme des pingouins. Le 256 marche comme un canard écoeuré ; Mottiat, Alavoine, Defraye crèvent et crèvent encore.

 

Tour de France 1924

 

La poisse !… crie Alavoine. J’ai crevé cinq fois !
Il remet cela tout de même. Frantz le Luxembourgeois crève comme les autres ; Lambot crève ; Mottiat crève ; « la pomme » crève. Une partie de la route est goudronnée ; la poussière de goudron brûle leurs yeux ; ils mettent leurs lunettes, ils les enlèvent ; ils ne savent de quelle façon ils souffrent le moins.
D’une voiture, on crie à Loew :
– Ca va ?
Loew a découvert complètement ses dents, ce qui l’aide sans doute ; il répond :
– Ns ? ? Ouich ! ! Ns ? ? Ouich ! !
Muller est coincé entre une auto et le talus. Il tombe. Les silex ont déchiré ses cuisses ; il se fiche de ses cuisses, redresse sa roue.

 

Bottecchia tijdens de Tour van 1924

 

Bottecchia qui avait du retard revient. Bottechia a le nez le plus pointu de tout le lot ; il fend l’air.
Les casquettes, blanches au départ, sont maintenant délavées, tachées, rougies ; elles ont l’air, sur le front de ces hommes, de pansements de blessés de guerre.
Dans le peloton des meilleurs, c’est la poursuite ; de grosses voitures peinent à les suivre. Tout Le Havre est sur cinq kilomètres de route. On entend crier par mille voix :
– Bottecchia ! Henri ! Francis !
C’est Bottecchia qui, en pleine ville, donne le dernier coup de jarret vainqueur, et le second est Ville, dit Jésus, dit Pactole.”

 

Albert Londres (1 november 1884 – 16 mei 1932)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e juli ook mijn drie blogs van 12 juli 2011.

Tour de France 6 (Jean Nelissen)

De Nederlandse sportjournalist en schrijver Jean Nelissen werd geboren in Geleen op 2 juni 1936. Zie ook alle tags voor Jean Nelissen op dit blog.

Uit: Arrogantie is het ergste wat er is

(Interview door Rob Janssen en René Roovers, in de Tribune, februari 2004)

‘Ik was al journalist en deed vooral voetbal. Er werd een collega ziek die de Tour de France zou doen. Toen werd tegen mij gezegd: Zeg Jean, jij hebt toch ook gefietst? Waarom doe jij het niet? In 1967 was dat. Dat was meteen een knallende Tour met de dood van de Britse wielrenner Tommy Simpson. Ik ben de laatste journalist die met hem gesproken heeft. Op 13 juli 1967 om kwart over negen’s morgens in Marseille. Het was bloedheet. Tommy zei tegen me: Vandaag wordt het mijn dag en moet ik op het podium komen. Vier uur later was hij dood. Onmiddellijk gingen natuurlijk de wildste geruchten. ’s Avonds deed de politie een inval bij de Engelse ploeg. Ze vonden een tas met medicamenten die aan Simpson zou hebben toebehoord. Maar ik denk niet dat iemand ooit gestorven is aan alleen doping. Het was een combinatie van hitte, gebrek aan zuurstof en de Mont Ventoux. Ook had Simpson het karakter om zichzelf half dood te rijden zonder medicamenten of wat ook. Door de optelsom van al die zaken begaf zijn hart het. Dat was een enorme shock. Ik had nog nooit zoiets meegemaakt.’

(….)


Tour de France 2012

Dus over heimwee gesproken: ik denk wel, dat de mensen op de een of andere manier heimwee hebben naar de manier waarop de verslaggeving vroeger gebeurde. Door de feiten en details die je geeft en door het inkleuren van het geheel. Het specialisme dat sportverslaggevers – vaak zelf oud-sporters – tegenwoordig aan de dag leggen is niet mijn stijl. Want ze praten elke seconde dicht en het is veel te specialistisch. Welke ketting Armstrong erop heeft liggen… dat gaat mij veel te ver. Ik heb het liever over sfeer. Als we bijvoorbeeld een kathedraal passeren, dan zeg ik: Nou, da’s die en die stijl, geweldig mooi interieur, dus gaat u eens kijken als u in de buurt bent. Dat soort dingen gooi ik eruit. Toen ik Jan Ullrich na afloop van het WK in Lissabon zag zitten met een dikke Cubaanse sigaar en een glas champagne, liep ik naar ’m toe en zei: Und, Jan? Met een gelukzalig gezicht zegt hij: Whoah… herrlich! Dat onthoud ik en op een gepast moment breng ik het erin. Om te laten zien, dat een jongen die zó ontzettend onder druk staat, toch zulke momenten heeft.”



Jean Nelissen (2 juni 1936 – 1 september 2010)
Hier met een nog jonge Mart Smeets (links)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e ook mijn twee blogs van 11 juli 2011.

Tour de France 5 (Albert Megens, Jan Kal, Jan Zitman, Huisdichter Cornelis)

Uit: Requiem voor een Wielrenner

geboren te Bergen op Zoom 15 maart 1982
overleden te Maastricht 4 februari 2006

JOHN

‘Een trapje minder. Dat kan geen kwaad,’
zegt dokter Mathieu van Lotto Davitamon.
‘Jouw leven hangt niet aan een zijden draad.’
En ook de cardioloog kan jou overhalen om
niet te stoppen maar af te bouwen in de rangen
van het peloton voor een nieuw seizoen op de pedalen.
Binnenkort afgestudeerd als fysiotherapeut
en dan met jouw Suzanne gaan trouwen.
Maar als sneeuw neerdaalt in het Vijlenerbos
val jij temidden van vier kameraden.
Dinteloord rouwt. In Breda op school blijkt
iedereen verslagen. Ook Wim de Nijs en zijn
vriendenploeg uit Made. En in Tilburg smijt
Stef Clement zijn fiets over de balustrade.

 

Albert Megens (Boxtel, 23 augustus 1939)

Lees verder “Tour de France 5 (Albert Megens, Jan Kal, Jan Zitman, Huisdichter Cornelis)”

Tour de France 4 (Thijs Zonneveld)

De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Thijs Zonneveld werd geboren op 28 september 1980 in Sassenheim. Zie ook alle tags voor Thijs Zonneveld op dit blog.

 

Uit: Vallen (Column Leidsch Dagblad)

„Natuurlijk zijn er genoeg andere sporten, waarbij ernstige verwondingen opgelopen kunnen worden. Kruisbanden scheuren als krantenpapier in menig voetbalwedstrijd, rugbyspelers krijgen meer klappen dan de vrouw van Regilio Tuur en zelfs bij het bridgen kan men zich lelijk verwonden aan het scherpe randje van de hartenvrouw. Er is bij mijn weten echter geen andere sport waar de deelnemers met enorme snelheden in de rondte rijden, slechts beschermd door het dunne textiel van hun shirt en broek.

Elke wielrenner is er doodsbang voor. Ik ook. Ik droom erover. Schiet wakker midden in de nacht, omdat ik mezelf zie vallen. Met het hart in de keel en de adrenaline uit mijn oren spuitend, probeer ik weer in slaap te vallen, maar als ik mijn ogen sluit zie ik mezelf weer over het asfalt schrapen of boven een bodemloos ravijn zweven.

Het vreemde van vallen is, dat het zo lang duurt. Je doet alles om in evenwicht op je fiets te blijven zitten, maar vanaf het moment dat het besef is doorgedrongen dat de valpartij en de daaropvolgende pijnscheut onvermijdelijk zijn, draait de wereld ineens een stuk langzamer. Het beton nadert zo traag, dat je de steentjes en het zand erop tot in de kleinste details in je op kunt nemen. Ik zie een kraai voorbijvliegen, ruik de lavendel in de graskant en verbaas me over de groenheid van de bladeren aan de bomen. Het tijdsloze gevoel verdwijnt bruusk op het moment dat mijn lichaam de grond of enig ander voorwerp raakt. Het asfalt brandt in mijn vlees, mijn longen blazen in een klap alle lucht uit en ik probeer me klein te maken om andere renners, mijn fiets, kilometerpaaltjes en verkeersborden te ontwijken. En dan? Blijven liggen is er niet bij. De ploegleider schreeuwt in mijn oor en de mecanicien heeft mijn fiets in zijn handen, klaar om me op weg te duwen. En zo zit ik vlak na mijn kennismaking met Moeder Aarde alweer op mijn beschadigde stalen ros of een reservefiets. Misselijk van de pijn, met bonkend hoofd en gescheurde kleren denk ik aan wat mijn moeder ooit zei, terwijl ze met de tranen in haar ogen mijn schaafwonden uitwaste: “Jongetje, jongetje toch: vroeger kon je zo goed schaken!”

 

Thijs Zonneveld (Sassenheim, 28 september 1980)

 

Zie voor de schrijvers van de 9e juli ook mijn blog van 9 juli 2011 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3.

Maria van Daalen, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Julius Mosen, Jean de La Fontaine

De Nederlandse dichteres en schrijfster Maria van Daalen werd geboren op 8 juli 1950 in Voorburg. Zie ook alle tags voor Maria van Daalen op dit blog.

 

Wie een mens streelt met een mes
om scherper te verwachten
hoe het geluid van de liefde verstrijkt
en cirkelend en dieper

verschuift de pijngrens ingehouden
tussen lippen en doorbijten,
raakt aan elkaar, onderhuids.

‘Ik open je als eerste, liefste
beweging die in mijn leegbloedt –

neem mij terug tot het heft.

 

@N.I.A.S.

Hoe de boomschaduwen over de grasmat
wandelen, rondom, onophoudelijk. Stil
staan als een beuk in het struikgewas. De wil
om te groeien is wet: van leven, maar wat

weten we van de vogels die tussen blad
en takken in ons nestelen? Is er pril
geluk dat nog uitgebroed moet? Het wil
hier aan de dag waar het strijklicht ons omvat.

Tussen ons allen vallen eierschalen
op de aarde. Het jaargetijde kennen
is zo onmogelijk als de kruin dragen:

voel je hoe ons hart buigt in de windvlagen?
Elke ochtend aan het hernieuwde wennen.
Doorstaan. Er is zwaar weer op til. Niet falen.

 

Moeders en dochters
voor mijn dochter Cat van Daalen

Het spoor van de taal vind ik terug in de tijd.
Mijn moeder. Mijn Omoe. Opoe Kragt. En dan
mijn dochter. Luister: wie zingt, en breien kan
en koken, weeft taal. Smakelijke waarheid

wordt gewoon op alledag lopend, bereid
gevonden tot dansen, vol als knopen van
wol in warme sokken, is het boodschappen-
briefje een lied voor de eenzame man. ‘Meid…’

‘…wat een heerlijk recept. Heeft Oma dat nog
aan jou gegeven? Heeft ze opgeschreven
hoe ze dat deed in de oorlog, vertel je

alles van vroeger, waren jullie arm? Me
vernoemen is leuk, maar bloedlijn is leven.’
Dat liefhebben geven we door in het zog.

 

Maria van Daalen (Voorburg, 8 juli 1950)

Lees verder “Maria van Daalen, Walter Hasenclever, Richard Aldington, Jean Ray, Julius Mosen, Jean de La Fontaine”

Lion Feuchtwanger, Vladimir Majakovski, Clemens Haipl, Ivo Victoria

De Duitse schrijver Lion Feuchtwanger werd geboren in München op 7 juli 1884. Zie ook alle tags voor Lion Feuchtwanger op dit blog.

Uit: Die Jüdin von Toledo

“Auch ein Anderes, Unheimliches, sehr Gefährliches wurde hergestellt, eine tödliche Explosivmischung, sogenanntes Flüssiges Feuer.
Die Schiffahrt der spanischen Moslems, geleitet von erprobten Mathematikern und Astronomen, war schnell und sicher, so daß sie ausgedehnten Handel treiben und ihre Märkte mir allen Erzeugnissen des islamischen Weltreichs versorgen konnten.
Künste und Wissenschaften blühten wie bisher niemals unter diesem Himmel. Erhabenes und Zierliches mischten sich, die Häuser auf besondere, bedeutende Art zu schmücken. Ein kunstvoll verästeltes Erziehungssystem erlaubte einem jeden, sich zu bilden. Die Stadt Córdova hatte dreitausend Schulen, jede größere Stadt hatte ihre Universität, es, gab Bibliotheken wie niemals seit der Blüte des hellenischen Alexandria. Philosophen weiteten die Grenzen des Korans, übersetzten in ihre eigene Denkart das Werk der griechischen Weltweisheit, schufen es in ein Neues um. Eine bunte, blühende Fabulierkunst schloß der Phantasie bisher unbekannte Räume auf. Große Dichter verfeinerten das reiche, tönend Arabisch, bis es jegliche Regung des Gefühls wiedergab.
Den Unterworfenen zeigten die Moslems Milde. Für ihre Christen übertrugen sie das Evangelium ins Arabische. Den zahlreichen Juden, die von den christlichen Westgoten unter strenges Ausnahmerecht gestellt worden waren, räumten sie bürgerliche Gleichheit ein. Ja, es führten unter der Herrschaft des Islams die Juden in Spanien ein so glückhaft erfülltes Leben wie niemals vorher seit dem Untergange ihres eigenen Reiches. Sie stellten den Kalifen Minister und Leibärzte, gründeten Fabriken, ausgedehnte Handelsunternehmungen, sandten ihre Schiffe über die sieben Meere. Sie entwickelten, ohne ihr eigenes hebräisches Schrifttum zu vergessen, philosophische Systeme in arabischer Sprache, sie übersetzten den Aristoteles und verschmolzen seine Lehren mit denen ihres eigenen Großen Buches und den Doktrinen arabischer Weltweisheit. Sie schufen eine freie, kühne Bibelkritik. Sie erneuerten die hebräische Dichtkunst.”

 

Lion Feuchtwanger (7 juli 1884 – 21 december 1958)

Lees verder “Lion Feuchtwanger, Vladimir Majakovski, Clemens Haipl, Ivo Victoria”

In Memoriam Gerrit Komrij

In Memoriam Gerrit Komrij

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij is gisteren op 68-jarige leeftijd overleden. Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.

Fiat lux

We liepen op de Transformator Weg.
De zon kwam op, ze bleef nog even hangen:
Een sinaasappel door de groene heg.
We stapten zwijgend voort. Je bleke wangen
Weerkaatsten argeloos de vroege gloed.
Een jonge god, heet zoiets sedert Tachtig.
We liepen stil de morgen tegemoet.
Ik hoorde je niet ademen. Stormachtig
Kwam toen de zon omhoog. Je werd zo licht.
De vonken sprongen uit je zwarte haren.
De zon sloeg stralen van je aangezicht.
Zie, hoe het vlamde. ’t Kwam niet tot bedaren.


Maskers

De man die vrolijk met zijn masker speelde
Totdat het uur sloeg dat zijn waar gelaat
Muurvast één leven met zijn masker deelde:
Als kind al maakte dat verhaal me kwaad.

Zoiets was zuur. Straks, als ik groot zou zijn,
Zou ik bewijzen dat het anders kon:
Dat ieder masker veilig, zonder pijn,
Weer van je hoofd kon, als een capuchon.

En lang heb ik daar heilig in geloofd.
Op niets bedacht hield ik mijn aard verborgen
Opdat die, als mijn speelvuur was gedoofd,
Zuiver zou blijken als de eerste morgen.

Nu ben ik oud, alleen om te erkennen:
’t Verhaal is waar. Het masker gaat niet af.
Het is alsof je aan de hel moet wennen.
Het is alsof je kijkt in een leeg graf.

 

Vooravond

Dood is mijn vriend. Nog altijd schijnt de maan
Naar binnen, uit zijn asbak kringelt rook,
er ligt een boek, de radio staat aan.

De rozen die hij kocht zijn nog bedauwd.
Een scheermesje, een spiegel en wat coke
Staan op tafel klaar voor zo meteen.

De kachel doet haar best, maar hij blijft koud.
Alles is nog precies zo om hem heen –
Maar hij is uit de symfonie verdwenen.

Het boek, de maan, de kachel en de rook –
Eens, op een dag, verdwijnt dat alles ook.
Dat is de dag waarop de dood zal wenen.


Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)

 

Zie voor de schrijvers van de 6e juli ook mijn blog van 6 juli 2011 deel 1, en deel 2,en deel 3 en eveneens deel 4.

Hilary Mantel

De Engelse schrijfster, critica en advocate Hilary Mary Mantel werd op 6 juli 1952 als Hilary Mary Thompson in Glossop, Derbyshire, geboren.. Mantel groeide op in een katholiek gezin met wortels ​​in Ierland. Haar ouders zijn echter Brits. Op de leeftijd van elf, nam Mantel de naam van haar stiefvader aan. De familie achtergrond is de drijvende kracht achter de meeste van haar romans. Thema’s van haar romans gaan over de ‘rotte compromissen van de volkskerk “en de” panische fantasieën van het islamitisch fundamentalisme “(Patrick Bahners). Mantel studeerde rechten aan de London School of Economics en Politieke Wetenschappen aan de Universiteit van Sheffield en behaalde daar in 1973 haar bachelor. Ze werkte als maatschappelijk werkster. In 1974, begon ze te schrijven. In 1972 trouwde ze met en vanaf 1977 woonde zij met haar echtgenoot Gerald McEwen vijf jaar in Botswana, daarna vier jaar in Jeddah in Saoedi-Arabië. Van 1987 tot 1991 werkte ze als filmcritica voor The Spectator. In 1987 werd ze bekroond met de Shiva Naipaul Memorial Prize, In 1996 ontving zij de Hawthornden Prize, in 2006 de Commonwealth Writers ‘Prize en de Orange Prize for Fiction. In datzelfde jaar werd ze bekroond met de Commander’s Cross van de Orde van het Britse Rijk. In 2009 won zij met haar roman Wolf Hall de Booker Prize, de meest prestigieuze literaire prijs voor een Engels werk.

Uit: Wolf Hall

PUTNEY, 1500
So now get up.”
Felled, dazed, silent, he has fallen; knocked full length on the cobbles of the yard. His head turns sideways; his eyes are turned toward the gate, as if someone might arrive to help him out. One blow, properly placed, could kill him now.
Blood from the gash on his head— which was his father’s first effort— is trickling across his face. Add to this, his left eye is blinded; but if he squints sideways, with his right eye he can see that the stitching of his father’s boot is unraveling. The twine has sprung clear of the leather, and a hard knot in it has caught his eyebrow and opened another cut.
“So now get up!” Walter is roaring down at him, working out where to kick him next. He lifts his head an inch or two, and moves forward, on his belly, trying to do it without exposing his hands, on which Walter enjoys stamping. “What are you, an eel?” his parent asks. He trots backward, gathers pace, and aims another kick.
It knocks the last breath out of him; he thinks it may be his last. His forehead returns to the ground; he lies waiting, for Walter to jump on him. The dog, Bella, is barking, shut away in an out house. I’ll miss my dog, he thinks. The yard smells of beer and blood. Someone is shouting, down on the riverbank. Nothing hurts, or perhaps it’s that everything hurts, because there is no separate pain that he can pick out. But the cold strikes him, just in one place: just through his cheekbone as it rests on the cobbles.

“Look now, look now,” Walter bellows. He hops on one foot, as if he’s dancing. “Look what I’ve done. Burst my boot, kicking your head.”
Inch by inch. Inch by inch forward. Never mind if he calls you an eel or a worm or a snake. Head down, don’t provoke him. His nose is clotted with blood and he has to open his mouth to breathe. His father’s momentary distraction at the loss of his good boot allows him the leisure to vomit. “That’s right,” Walter yells. “Spew everywhere.” Spew everywhere, on my good cobbles. “Come on, boy, get up. Let’s see you get up. By the blood of creeping Christ, stand on your feet.”

Hilary Mantel (Glossop, 6 juli 1952)


Tour de France 3 (Bert Wagendorp)

De Nederlandse schrijver en journalist Bert Wagendorp werd geboren in Groenlo op 5 november 1956. Zie ook alle tags voor Bert Wagendorp op dit blog.

Uit: Aandoenlijk gerommel van brave kruideniers

“De wielersport is een romantisch bouwwerk uit de vorige eeuw. Ze hebben er een nieuw laagje verf op gesmeerd. Er een modernistisch dakkapelletje opgezet en ze zeggen: kijk, het gebouw is totaal vernieuwd. We doen volop mee in de ratrace, in de dollarslag en het gevecht om de tv-minuten. We zijn golf geworden, tennis, Amerikaans basketbal. De Tour Het Grootste Jaarlijkse Sportevenement Ter Wereld! Komt dat zien! Driehonderd Miljoen Omzet Per Jaar!
Maar de echte tradities in het wielrennen zijn van gepantserd staal, ongevoelig voor erosie. Hoe graag de nieuwe vormgevers van de sport haar ook willen voorzien van een imago van speed, colour and danger, hoe vaak zij ook wijzen op de noodzaak van ingrijpende vernieuwingen in verband met de hevige concurrentie met andere sporten, welke fraaie structuren zij ook uit hun hoge hoed toveren, wielrennen blijft de sport van het volk. Van de jongens van het platteland die zich het leplazerus trappen.
Katholieke jongens meestal, aardige jongens, met vrouwen die thuis een kaarsje branden.
Dat die jongens zo nu en dan een beetje dope nemen, dat ze wel eens een dealtje sluiten, so what? Wie zonder zonde is werpe de eerste steen. Bovendien, wat is er vervelender dan kijken naar ‘pure sport’, naar de golfer met zijn rare schoenen en correcte corpsbal-kop, die een balletje in een gaatje probeert te slaan? Wat heeft dat suffe gedoe nog met het echte leven te maken?
Ze zeggen: in de tijdrit, daar komt het erop aan, daarin kan de linkebal zich niet verschuilen. Dat is het meest pure, het meest eerlijke wielrennen. Jazeker, maar ook het saaiste.
Coppi had Cavanna, zijn blinde verzorger. Mephisto in hoogsteigen persoon, magische rommelaar met een masseursdiploma. Zoals er nog steeds tientallen in het peloton rondlopen. Met flesjes en pilletjes en zalfjes, een magic touch in alle vingers en een vleiende stem die onzekerheid doet smelten.
Al zijn ze gerespecteerd dottore en gevierd wetenschapper: ze maken hun entree in de wielersport en die grijpt ze bij de keel. Ze veranderen in medicijnmannen en meesters van de preparatie. ’s Avonds bij een goed glas wijn, op een zwoel Frans terras, maken ze zich vrolijk om Manfred Donike, de domme Duitse dopingjager die niets van het cyclisme wil begrijpen.
De coureur gooit het laken van zich af en kijkt naar zijn lijf. Naar het diepe bruin van zijn onderarmen en onderbenen. Naar het lichtgevende wit van de rest van zijn lichaam. Lelijk, denkt de coureur. Hoe krijg ik dat weer een beetje in evenwicht, straks, op Aruba?”

 

Bert Wagendorp (Groenlo, 5 november 1956)

 

Zie voor de schrijvers van de 5e juli ook mijn drie blogs van 5 juli 2011.

Tour de France 2 (Willie Verhegghe)

De Belgische dichter en schrijver Willie Verhegghe werd op 22 juni 1947 te Denderleeuw geboren. Zie ook alle tags voor Willie Verhegghe op dit blog.

 

Kasseien

 

Uit: Tourmalet: 4

Kasseien

Kaalkoppen van steen, met stomheid geslagen,
in de aarde geduwd als kleine doden,
een koude glans als grijnslach om hun bult
die met zijn getuite mond de renners tart

Elke kassei een schok, een steen
op de maag, een naald in dij en kuit.
Renners vloeken, spuwen vlokken schuim
en tuimelen dan als patrijzen met hoofd
en hersens op de hobbelige helleweg.
Die als een omgevallen klaagmuur zucht.

Hun kop staat scheef, beven doen ze
als staat de dood voor hen.

Tanden knarsen, breken tot gruis
dat zich als wit poeder met het bloed
der huiverende helden mengt.

Kasseien: bloedloze keizers van terreur
en harde stenen stilte.

 

Willie Verhegghe (Denderleeuw, 22 juni 1947)
Op de Col du Galibier

 

Zie voor de schrijvers van de 4e juli ook mijn blog van 4 juli 2011 deel 2.