Am Allerseelentage (Annette von Droste-Hülshoff)

Bij Allerzielen

 

 

 

Allerseelentag auf dem Hedwigskirchhof door Franz Skarbina, 1896

 

 

 

Am Allerseelentage

“Es kömmt die Stunde, in welcher Alle,
die in den Gräbern sind, die Stimme des Sohnes
Gottes hören werden”

Die Stunde kömmt, wo Tote gehn,
Wo längst vermorschte Augen sehn.
O Stunde, Stunde, größte aller Stunden,
Du bist bei mir und läßt mich nicht,
Ich bin bei dir in strenger Pflicht,
Dir atm’ ich auf, dir bluten meine Wunden!

Entsetzlich bist du, und doch wert;
Ja meine ganze Seele kehrt
Zu dir sich, in des Lebens Nacht und Irren
Mein fest Asyl, mein Burggebiet
Zu dem die zähe Hoffnung flieht,
Wenn Angst und Grübeln wie Gespenster irren.

Wüßt’ ich es nicht, daß du gewiß
In jener Räume Finsternis
Liegst schlummernd wie ein Embryo verborgen,
Dann möcht’ ich schaudernd mein Gesicht
Verbergen vor der Sonne Licht,
Vergehn wie Regenlache vor dem Morgen.

Verkennung nicht treibt mich zu dir;
Mild ist die strengste Stimme mir,
Nimmt meine Heller und gibt Millionen.
Nein, wo mir Unrecht je geschehn,
Da ward mir wohl, da fühlt’ ich wehn
Dein leises Atmen durch der Zeit Äonen.

Doch Liebe, Ehre treibt mich fort
Zu dir als meinem letzten Port,
Wo klar mein Grabesinnre wird erscheinen.
Dann auf der rechten Waage mag
Sich türmen meine Schuld und Schmach
Und zitternd nahn mein Kämpfen und mein Weinen.

Vor dir ich sollte Trostes bar
Zergehen wie ein Schatten gar;
Doch anders ist es ohne mein Verschulden.
Zu dir als zu dem höchsten Glück
Wie unbeweglich starrt der Blick,
Und kaum, kaum mag die Zögerung ich dulden.

Doch da sich einmal Hoffnung regt,
So wird die Hand, die sie gelegt
In dieses Busens fabelgleichen Boden,
Sie wird den Keim, der willenlos
Und keinem Übermut entsproß,
Nicht wie ein Unkraut aus dem Grunde roden.

Wenn kömmt die Zeit, wenn niederfällt
Der Flitter, den gelegt die Welt,
Talent und Glück, ums hagere Gerippe:
Da steht der Bettler, schaut ihn an!
Dann ist die Zeit, um Gnade dann
Darf zitternd flehen des Verarmten Lippe.

Dann macht nicht schamrot mich ein Tand,
Dann hat gestellt die rechte Hand
Mich tief und ärmlich, wie ich es verdienet,
Dann trifft mich wie ein Dolchstoß nicht
Hinfort ein Aug’ voll Liebeslicht:
Ich bin erniedriget und bin gesühnet.

 

 

Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848)

Burg Hülshoff

 

 

 

Zie voor de schrijvers van de 2e november ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Désanne van Brederode, E. du Perron, Odysseas Elytis, Kees van den Heuvel, Thomas Mallon

De Nederlandse schrijfster Désanne van Brederode werd op 2 november 1970 in Utrecht geboren. Zie ook alle tags voor Désanne van Brederode op dit blog.

 

Uit: Stille zaterdag

 

“De straat die Sara had willen oversteken, leidde niet naar de overdekte winkelstraat, waar de bakker zat, de supermarkt, de groentezaak. Bovendien had ze haar grote canvas boodschappentas thuisgelaten. Het kon goed zijn dat ze wat verstrooid was geweest. Ze had in geen jaren meer een viergangendiner bereid.
‘Nerveus?’
‘Dat niet. Ik geloof wel dat ze er zin in had. Maar een perfectioniste als zij… Ze was die ochtend al om half zeven opgestaan, om het zilver te poetsen, dat soort dingen. Noem het een inhaalslag.’ Iedereen wist waar de weduwnaar op doelde. Bijna zeven jaar lang was hij huisman geweest, misschien tegen wil en dank, maar toch in elk geval zonder morren. Zijn Sara moest haar roeping kunnen volgen.
In de schoudertas van het slachtoffer waren sleutels gevonden. Van haar fiets, de auto, van het woonhuis aan de rand van het centrum en het tweede huis in Gelderland. Haar portemonnee en paspoort zaten erin, haar rijbewijs, een blikje anijssnoepjes, een opgevouwen zakdoek, een etui met daarin een lippenstift, een poederdoos, een oogpotlood. Verder de boodschappenlijst voor twee paasdagen, een gidsje over wijnen, en een boek met de titel Navolging van de Duitse theoloog en verzetsman Dietrich Bonhoeffer, in een Nederlandse vertaling.
Let wel: geen afscheidsbrief. Om geruchten dat het hier mogelijk een geslaagde zelfmoordpoging betrof de kop in te drukken, werd een paar dagen later in alle artikelen uitvoerig beschreven wat Sara Mijland ten tijde van het ongeluk op haar lichaam droeg. Niets wees erop dat ze met plannen rondliep. In haar jaszak zat alleen een kassabon van de chocolaterie die ze twee dagen eerder had bezocht. Vierhonderd gram paaseitjes, gemengd, en een ‘Luxe Geschenkhaas, wit, pralinevulling’. Bij elkaar opgeteld nog geen twintig euro. Waarom iemand zulke vertrouwelijke informatie had gelekt, werd in weer andere stukken aan de orde gesteld.”

 

 

Désanne van Brederode (Utrecht, 2 november 1970)

Lees verder “Désanne van Brederode, E. du Perron, Odysseas Elytis, Kees van den Heuvel, Thomas Mallon”

Bilal Xhaferri, Augusta Peaux, Jules Barbey d’Aurevilly, Leo Perutz, Daniil Andreyev

De Albanese dichter en schrijver Bilal Xhaferri werd geboren op 2 november 1935 in Ninat bij KonispolZie ook alle tags voor Bilal Xhaferri op dit blog en ook mijn blog van 2 november 2010

 

 

Janina in the Fall

 

Watery vale – the lake of Janina
Slouches in the morning mist,
Curved like tumuli, gull wings skit o’er the islet,
The wind bedecks the lanes and alleys with broad leaves,
Exotic mosques, neglected daughters of the Orient,
Pose sadly before Western tourists.
Come from beyond barb-wired border, the sons of Pyrrhos
Pace the port, heads bowed, under the lofty planes.

 

Autumn as bare as mini-skirted maidens
Rubs against the bearded, mossy walls,
There, where Frosina once fled from Ali Pasha
And plunged into the lake’s frigid waters.
Janina, too, timeworn and abandoned,
Sinks slowly into the lake
In its former, now forgotten glory,
To the muffled beat of war drums.
It subsides, as will new Joannina with its neon lights,
Under streams of cars careening down the asphalt streets,
Under its fresh hotels, the Xenia, Paladion,
To the ringing of bells and the chanting of psalms.

 

Watery vale – the lake of Janina,
Sways softly in the morning haze.
Come from beyond barb-wired border, the sons of Pyrrhos
Pace, heads bowed, in the plane-treed alleys,
Pensive their thoughts, seething their sorrow.

 

 

Vertaald door Robert Elsie

 

 

 

Bilal Xhaferri (2 november 1935 – 14 oktober 1986)
Detail van een momument

Lees verder “Bilal Xhaferri, Augusta Peaux, Jules Barbey d’Aurevilly, Leo Perutz, Daniil Andreyev”

Charlotte Mutsaers

De Nederlandse schrijfster, essayiste en kunstschilderes Charlotte Jacoba Maria Mutsaers werd geboren in Utrecht op 2 november 1942 als dochter van de kunsthistoricus Barend Mutsaers, die werkzaam was aan de Universiteit Utrecht. Na haar gymnasiumopleiding ging ze eerst Nederlands studeren in Amsterdam, waarna ze docente Nederlands werd aan het Hoger beroepsonderwijs. Ondertussen doorliep ze de avondopleiding tekenen en schilderen aan de Gerrit Rietveld Academie, eveneens in Amsterdam. Kort na haar eindexamen in schilderen en vrije grafiek werd ze vrijwel onmiddellijk als docente schilderen aan deze academie benoemd. Ze heeft er meer dan tien jaar les gegeven. Behalve schilderijen en grafiek heeft Mutsaers ook postzegels ontworpen, illustraties gemaakt voor de Boekenbijlage van Vrij Nederland en talloze boeken van een omslag voorzien. Haar schilderijen werden onder meer geëxposeerd bij Piet Clement, in het Frans Hals Museum te Haarlem, het Gemeentemuseum van Arnhem, de Nieuwe Kerk te Amsterdam en Museum de Beyerd te Breda. In 2008 kreeg zij een grote overzichtstentoonstelling in de Venetiaanse Galerijen van Oostende. Op de tentoonstelling Paraat met pen en penseel in het Nederlands Letterkundig Museum in Den Haag in 2010 werd Mutsaers’ dubbeltalent belicht. Rond haar veertigste begon Mutsaers met schrijven. In 1983 was ze te gast bij de eerste uitzending van Hier is… Adriaan van Dis. Op 7 juni 1992 trad zij op in het VPRO-programma Zomergasten. Op 2 april 2010 heeft de NPS de documentaire De wereld van Charlotte Mutsaers uitgezonden, een film van Suzanne Raes. In mei 2010 kreeg Mutsaers voor haar literaire verdiensten de P.C. Hooftprijs uitgereikt.

 

Uit: Koetsier Herfst

 

“De dag na mijn vijftigste verjaardag droomde ik dat ik gewurgd werd. Ik wou de wurgende handen losmaken van mijn nek maar dat ging niet, het waren de handen van mijzelf. Toen heb ik gedacht: ik leef verkeerd. Als ik zo doorga, verknal ik gegarandeerd mijn hele toekomst.
Nog geen uur later ben ik mijn geluk gaan zoeken in het Vondelpark. En blijkbaar was ik erg gemotiveerd want ik had het in no time gevonden.
Ach, als geluk toch eens iets blijvends was. Maar wacht, laat ik me eerst even voorstellen.
Gegroet lezer. Ik draag geen pacemaker, ik voel overal nattigheid, ik draag altijd pyjama’s in bed, mijn zwarte haar wordt nog nauwelijks grijs, ik zwem in oud geld en ontbeer dus diplomatie en handelsgeest, ik voel me van geen enkel dier de meerdere, ik ben van mening dat Jorma Ollila een van de grootste denkers is van deze tijd, ik heb een vrouw bemind die wegliep met Bin Laden, mijn heftigste angst is bij mijn dood door niemand omringd te zijn, mijn beroep is schrijver en ik heet Maurice Maillot. Aangenaam.
Mijn ouders behoorden tot de eerste prisoners of compassion. Ik hield zielsveel van ze maar heb ze helaas niet anders gekend dan in het gevang. Ze hadden levenslang omdat ze in de zomer van 1953 het Duitse circus Kalthoff hadden opgeblazen. Het ging om een nijlpaard. Zijn naam was Benkali. De circusdirectie wou van hem af omdat hij vanwege zijn vergevorderde leeftijd geen kunstjes meer kon vertonen, en had zijn bassin opgewarmd tot meer dan honderd graden. Zo werd Benkali levend gekookt en kon Kalthoff een forse poet van de verzekering incasseren.
Bij deze aanslag kwamen eenenzestigmensen om. Spijt hebben mijn ouders nooit betuigd. Al hun medeleven is naar het nijlpaard uitgegaan.
Ik was nog maar net geboren. Mijn familie wou toen niets meer van me weten en transporteerde me met wieg en al naar Ruud en Agaath van Zanten-Kolf, een kinderloos patriciërsechtpaar in de Amsterdamse Lomanstraat.
Voor het leven getekend maar wel met een bankrekening”.

 

 

Charlotte Mutsaers (Utrecht, 2 november 1942)