Mario Petrucci, Carlo Levi, Jean-Philippe Toussaint, C.S. Lewis, Wilhelm Hauff

De Engelse dichter en schrijver Mario Petrucci werd geboren op 29 november 1958 in Londen. Zie ook alle tags voor Mario Petrucci op dit blog.

 
THE LIBERATION OF BERLIN ZOO
(1945)

“Whenever you see a green space in Berlin be very suspicious.” Pieke Biermann

A shell ladders the wire fence top to bottom –
skids to its middle in mud, a huge sizzling clove.
And out they stalk under wide noonlight –

wary at first, casting this way and this
with the yellow of hunger that winks
in phosphorescent coins.   The cats currmurr –

a liquid that beats in their throats low and thick,
almost a cello.   Movement stirs instinct –
ankles, wrists, pale exposures of neck.

Jaguar begins.   Her continents of muscle
flinch.   She unwinds her crouch into the convoy’s
parallel herd – embraces from behind, full pelt,

a traffic policeman, his white-gloved salute
the flash of a doe’s tail.   In the act of being
savaged his hands signal on – and for seconds

diverted trucks respond without dent or screech.
On Tiergartenstrasse, Panther is surprised
onto its haunches by Oberkommandierender Guttmann

rounding a bend.   Animal meets animal.   Panther
grins – lifts a black velvet claw.   Guttmann
raises a hand.   And for a moment they are old

co-conspirators slapping pad to palm – before
a single swipe opens a flap in Guttmann’s pot
neatly through the buttonhole, spills his coils

into winter which at last he feels, threading him.
Panther swills bloodwine.   Fangs the sweet cakes
of a half-digested Limburger lunch.

Orang-utan has mounted a tram.   Points back
at children, one arm trailed in a mockery of style,
chin cocked to velocity’s breeze.   Tonight she’ll drag

knuckles right up the Reichstag steps, plant
a trained suck on the cheek of the porter.   His look
will pale her into intelligence.   On Potsdamer Platz

Zho crops turf.   Her eyes betray a sidewise disposition
towards predators louche in the alleys behind speakeasy
and bar.   Yet something is missing from the maw

of buildings – a tooth pulled from history to make
this square of sward, which Zho crops simply because
it grows, because it ranks so unnaturally green.

Last is Python.   Her anvil head, by degrees,
jacks towards dim hammerings of free air, grim
to push the die-cast snout into any nest of blood.

The cold slides into her.   She slops into culverts
heavy as a rope of copper – moulds to the sewers,
wraps the city in coils of intention.   Develops

a rattle for Russia, a string of diamond yellows
for Poland.   She winds up a tension.   And Berlin ticks
inwards, becomes a city breathless, a gasp of dust

where Volkswagens are specks, circling crazily.
But there is nothing to fear.   Not now.   The cats
have had their fill – only pawprints lead through snow

down to the mouths of alleys.   A white-gloved
claw is on the kerb.   The people walk round it, pull
tight their collars.   Eventually, from a windowbox

in Charlottenburg Palace, a single petal of phlox
will bear down into the shallow cup of its palm
with all the weight of a snowflake.

 
Mario Petrucci (Londen, 29 november 1958)

Lees verder “Mario Petrucci, Carlo Levi, Jean-Philippe Toussaint, C.S. Lewis, Wilhelm Hauff”

In Memoriam Hermine de Graaf

In Memoriam Hermine de Graaf

De Nederlands schrijfster Hermine de Graaf is op 62-jarige leeftijd overleden. Hermine de Graaf werd geboren in Winschoten op 13 maart 1951.Zie ook alle tags voor Hermine de Graaf op dit blog.

 Uit: Een kaart, niet het gebied

“Het stadje waarin ze woonde was niet interessant voor kinderen, een groep huizen, straten erdoorheen die stervormig naar het middelpunt, een marktplein liepen. Op dat plein stonden parkeermeters bij rechthoekige vakken, er midden op verhief zich de kerk. Net een begraafplaats met grafzerken die hongerig riepen om kwartjes… dat was zo’n beetje alles wat er over het plaatje te vertellen viel”.
(…)

 Als wij winkelruiten of spiegels voorbij liepen, volgde ik zijn ogen die het niet na konden laten er blikken in te werpen, waren de ruiten vuil of de spiegels verweerd dan zag ik ogen die boos spatten….’, ‘Spiegels kunnen mensen rechtstreeks met hun beeltenis confronteren, als er niets in de wereld zou zijn dat je beeltenis kon weerkaatsen, dan zou je op grond van andere tekens een beeld van jezelf moeten vormen, meer gebaseerd op je innerlijk en gericht op wat anderen over je zeiden. Het zou voor Simon beter geweest zijn…’



Hermine de Graaf (13 maart 1951 – 29 november 2013)

Jean Senac

De Algerijnse, Franstalige, dichter en schrijver Jean Senac werd geboren op 29 november 1926 in Beni Saf in de regio Oran in Algerije, als zoon van een onbekende vader. Senac was een Algerijn die sterk hechtte aan zijn Algerijnse nationaliteit. Zijn gedichten waren grotendeels revolutionaire liederen waarvan hij hoopte dat ze zouden bijdragen aan een wereld van schoonheid en broederschap in een Algerije dat open stond voor alle culturen. Een diepgaande zoektocht naar identiteit, zowel persoonlijk als cultureel en zijn strijd om acceptatie te vinden als homoseksueel kenmerkte zijn hele leven. Senac was een groot bewonderaar van het werk van dichters als Gerard de Nerval, Arthur Rimbaud, Antonin Artaud en Jean Genêt. Een langdurige vriendschap verbond hem met de in Algerije geboren schrijver en Nobelprijswinnaar Albert Camus. Deze duurde van 1947 tot 1958. In april 1958 verbrak hij de relatie met Camus omdat deze een Algerijnse student, genaamd Taleb, niet ondersteunde. Taleb werd uiteindelijk geëxecuteerd wegens zijn politieke activiteiten tegen de Fransen. In 1965 kwam Houari Boumédiène aan de macht in Algerije. Senac werd in toenemende mate het slachtoffer van laster en beledigingen. Ook werd hij heftig aangevallen in de pers en in 1972 werd zijn werk verboden. Vrienden drongen er bij hem op aan Algerije te verlaten, maar hij bleef, In de nacht van 29 op 30 augustus 1973 werd hij in Algiers vermoord. De moord op hem werd nooit opgelost. Een deel van zijn nalatenschap wordt bewaard in het Stadsarchief in Marseille.

Le poème

Je parle pour boucher les trous de ton étoffe
amour
je continue mon sommeil animant
Si tu ne viens pas
que sera ma strophe
un rail de plainte interminable
hache de sanglots contre mes lecteurs
Le centre du temps est un arbre atroce un arbre de sable où germent
les clous le cœur est torture véloce un mot nous broie les genoux
Si tu ne viens pas je parle et j’existe
quel feu donnera
ce bois d’orgue triste
j’écris pour appeler un temps plus beau que nous
Et pour les transparents qui souffleront l’argile.

 

Quelqu’un

Le bruit des pages tournées…
Non, c’est un rêve.

Entre deux portes l’air…
Non (reprends ta lecture).

Cette paille qui tremble sous le toît…
Rentre tes mains. Réchauffe-les.

Ce bruit…
C’est un réveil.
Cet autre…
Le cheval.

La nuit coule, froide, blanche,
entre l’oreille et le coeur.

 
Jean Senac (29 november 1926 – 30 augustus 1973)