John van Ierland

De Nederlandse schrijver en uitgever John van Ierland werd op 14 juni 1964 geboren in Breda. Van Ierland behaalde zijn diploma bedrijfskunde, Hoger Management en zijn diploma Uitgeverij aan de Boek Academie. Hij heeft verschillende betrekkingen gehad bij diverse bedrijven, waaronder Würth en de Hoogovens, waarna hij in dienst kwam bij NHTV internationale hogeschool Breda als studiebegeleider, docent en coördinator. Via NHTV kwam hij begin 2011 bij Hogeschool Zeeland als Studieloopbaan coördinator terecht, de werkzaamheden bij deze laatste twee hogescholen combineert hij nog steeds met zijn passies boeken schrijven en uitgeven. In 2000 richtte hij zijn Ierland Evenementen en Relatiemarketing’ bedrijf op, in 2004 werd dit omgezet naar Van Ierland Uitgeverij. Tegenwoordig bedrijft hij zijn eigen Woordmagie. Zijn eerste boek schreef hij in 1999, sindsdien volgden er nog zeker vijfendertig. De boeken zijn erg divers van stijl en onderwerp; zijn Jasper & Jasmijn reeks kent al vijf kinderboeken, verder is van Ierland zich gaan specialiseren in de volksverhalen, sagen en legenden van streken.

Uit: Fietsend verliefd worden op Breda… (Column)

“Ik ben een kind van de stad, nu weer druk bezig met het herontdekken van haar hotspots om ze ook anderen te tonen tijdens een mooie fietstocht. Ze openen mijn ogen wederom en doen me op mijn tussenstop even dagdromen.
De milde regen zingt in de bomen, wast het stof van de straatplavuizen, ritselt door de bladeren en ruist door de binnenstadse pleinen de dampende aarde bevruchtend. Hij springt door de straat en roffelt op de ruit, op de kleine ruit van het petieterige café dat ’t Begijntje heet. De glimmende kranen spiegelen er het blauwe boezeroen van de kastelein achter de tap¬kast. Warm is hier het leven en schoon.
Mijn anders zo bezige ziel suddert soezend diep in mijn lijf. Ik hoor de gesprekken links en rechts van me, ik hoor de woorden, maar toch weer niet.
“C’est le ton qui fait la musique.”
Het is de sfeer in een omgeving die me aan het peinzen zet. Nee, aan het peinzen niet, want ik voel alleen, ik ontvang slechts de gulheid van hemel en aarde, het wondere samenzijn van mensen en dingen. De regen lekt langs het raam en onder de overkapping van de winkel aan de overkant omhelst een meisje met druipende haren haar jongen. Wat is de liefde? Een goddelijke spijs, het levens¬elixer, en verliefdheid is de naam van de driftige wijn aan die maaltijd.
Ik gewaar me als op een rondreis door het Brabantse land, dat ooit een dichter heeft genoemd als moederlijk en gul en rond en zo jubelend alsof er geen bitterheid bestaat op deze grond! Ik ben verliefd geworden op Breda.”

John van Ierland (Breda, 14 juni 1964)

 

In Memoriam Drs. P.

In Memoriam Drs. P.

De Nederlands-Zwitserse schrijver, tekstschrijver, componist, zanger en pianist Drs. P is gisteren op 95-jarige leeftijd in Amsterdam overleden. Dat heeft zijn uitever laten weten. Drs. P (eig. Heinz Hermann Polzer) werd geboren in het Zwitserse Thun op  24 augustus 1919. Zie ook mijn blog van 24 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Drs. P. op dit blog.

De geneugten van de roem 

Het volk is hier op literair gebied
Nu niet bepaald tot geeuwens toe verwend
Vandaar ook, dat men in de houding schiet
Zodra men een auteur/auteuse ziet
Dit wordt de jeugd zo duchtig ingeprent
Dat zelfs de meest a-culturele blagen
Je respecteren als een exponent
Van al wat men moet hebben om te slagen
Je vindt je roem verwoord in heldensagen
Wanneer je een bekende schrijver bent
 
Als schrijver ga je door voor erudiet
Ervaren psycholoog en leuke vent
En (monkelend verteld of impliciet)
Een artistiek verantwoord sybariet –
Erotisch liberaal en vrij potent
Zodat je, waar je ook maar op komt dagen
Uitbundig wordt begroet, en geen moment
Om exclusieve aandacht hoeft te vragen
Men doet hier alles om je te behagen
Omdat je een bekende schrijver bent
 
De overheid, van allerhoogste piet
Tot onbezoldigd hulpverkeersagent
Het huisdier en de koekoek en de griet
Ja, al wat stem heeft zingt het hoogste lied
En dat dit jou betreft, is evident
In alle streken en bevolkingslagen
Bewierookt men je kwistig en frequent
En blijft men van je meesterschap gewagen
Geen mens, geen recensent zal aan je knagen
Zolang je een bekende schrijver bent
 
O willekeurling, doet het u verdriet
Dat niemand nergens nimmer u herkent?
Dan mag u zich, wat mij betreft, beklagen
Het leven is veel beter te verdragen
Indien je een bekende schrijver bent

 

 K.P. Kaváfis
 
Hij heeft het nooit gezien, zijn vaderland
Maar was en bleef een Griek, wat heet, Helleen
Zowel in tijd als plaats een vreemdeling
 
Alexandrië bruiste langs hem heen
Hij vond er in ’t geheim bevrediging
Maar niet de rust der Elyzeese velden
 
En buiten een beperkte vriendenkring
Wist niemand van zijn dromen en zijn helden –
Bestond hij slechts als kennis of passant
 
Een pennelikker die op jongens viel
Maar met de jeugd der Oudheid in zijn ziel

 

Nazomer
 
’t Is prachtig weer; we profiteren
Van deze dag vol kleur en licht,
En dragen opgewekte kleren.
‘Iets koeler,’zegt het weerbericht.
 
Men hoort een dikke bromvlieg zoemen;
De lucht is onmiskenbaar blauw;
Er hangt een ijle geur van bloemen.
Toch valt de avond al weer gauw.
 
’t Is prachtig weer; we zitten samen
Te zonnen op ’t café-terras.
Een windstoot rammelt aan de ramen;
Er valt een herfstblad in mijn glas.
 
We laten onze blikken dwalen
En praten over ‘t mooie weer.
Maar na de laatste zonnestralen
Is het ineens geen zomer meer.

 
Drs. P (24 augustus 1919 – 13 juni 2015)

Fernando Pessoa , Willem Brakman, William Butler Yeats, Thomas Heerma van Voss, Tristane Banon, Dorothy L. Sayers, Marcel Theroux

De Portugese dichter en schrijver Fernando António Nogueira Pessoa werd geboren in Lissabon op 13 juni 1888. Zie ook alle tags voor Fernando Pessoa op dit blog

 

I don’t know if the stars rule the world

I don’t know if the stars rule the world
Or if Tarot or playing cards
Can reveal anything.
I don’t know if the rolling of dice
Can lead to any conclusion.
But I also don’t know
If anything is attained
By living the way most people do.

Yes, I don’t know
If I should believe in this daily rising sun
Whose authenticity no one can guarantee me,
Or if it would be better (because better or more convenient)
To believe in some other sun,
One that shines even at night,
Some profound incandescence of things,
Surpassing my understanding.

For now…
(Let’s take it slow)
For now
I have an absolutely secure grip on the stair-rail,
I secure it with my hand –
This rail that doesn’t belong to me
And that I lean on as I ascend…
Yes… I ascend…
I ascend to this:
I don’t know if the stars rule the world.

 

Magnificat

When will this inner night – the universe – end
And I – my soul – have my day?
When will I wake up from being awake?
I don’t know. The sun shines on high
And cannot be looked at.
The stars coldly blink
And cannot be counted.
The heart beats aloofly
And cannot be heard.
When will this drama without theater
– Or this theater without drama – end
So that I can go home?
Where? How? When?
O cat staring at me with eyes of life, Who lurks in your depths?
It’s Him! It’s him!
Like Joshua he’ll order the sun to stop, and I’ll wake up,
And it will be day.
Smile, my soul, in your slumber!
Smile, my soul: it will be day!

 

Countless lives inhabit us

Countless lives inhabit us.
I don’t know, when I think or feel,
Who it is that thinks or feels.
I am merely the place
Where things are thought or felt.

I have more than just one soul.
There are more I’s than I myself.

I exist, nevertheless,
Indifferent to them all.
I silence them: I speak.

The crossing urges of what
I feel or do not feel
Struggle in who I am, but I
Ignore them. They dictate nothing
To the I I know: I write.

 

Vertaald door Richard Zenith

 

Fernando Pessoa (13 juni 1888 – 30 november 1935)

 

Lees verder “Fernando Pessoa , Willem Brakman, William Butler Yeats, Thomas Heerma van Voss, Tristane Banon, Dorothy L. Sayers, Marcel Theroux”

Gonzalo Torrente Ballester, Lode Zielens, Hector de Saint-Denys Garneau, Fanny Burney, Bruno Frank, Leopoldo Lugones, Heinrich Hoffmann

De Spaans-Galicische schrijver Gonzalo Torrente Ballester werd geboren op 13 juni 1910 in Serantes, Ferrol, Galicië. Zie ook alle tags voor Gonzalo Torrente Ballester op dit blog.

Uit: Santiago de Compostela (Vertaald door Victor Andrés Ferretti en Karina Gómez-Montero)

„Zuträglicher wäre es, hinter jedem Namen einen Mythos zu vermuten, die Augen vor der Vergangenheit zu verschlie-ßen, die Dokumente zu vergessen und daran zu glauben, dass Compostela eben erst entstanden ist. Betrachtet, was ihr seht, einfach als ein Geschenk der Engel. Und wenn der Betrachter Protestant ist und nicht an Engel glaubt – Compostela wird er gläubig wieder verlassen –, dann sollte er die Stadt für ein Geschenk der Feen halten, so er an Feen glaubt. Und wenn er auch das nicht tut, mag sie ihm als Geschenk des Geistes erscheinen, an den sich seine Seele klammert, um nicht den Verstand zu verlieren. Nur wenn er nicht einmal an den Geist glaubt, sollte er sich an die Wissenschaft halten. Aber dann wird er Compostela niemals verstehen.
Vergesst nicht: Einzig diejenigen, die sich die Fähigkeit zu staunen bewahrt haben, finden den Weg in die Stadt. Das Stau­ nen wird ihnen die Offenbarung sichtbar machen, welche Gott uns senden will und welche die Steine und die Namen jedem deutlich verkünden, der Augen hat zu sehen und Ohren zu hören. Natürlich bleibt noch der Weg der Gelehrsamkeit: Man kann an jedem Stein ein Schild befestigen, ihn mit Namen und Datum versehen und die unterschiedlichen Stile präzise be-stimmen, um sich genüsslich der Betrachtung der Architektur hinzugeben. Und es gibt den anderen, lichten Weg, den Weg der herrlichen Hypothesen und prächtigen Theorien, der An­ deutungen und überaus poetischen historischen Fälschungen. Aber nein, das Ergebnis wird niemals Compostela sein.”

 

Gonzalo Torrente Ballester (13 juni 1910 – 27 januari 1999)
Borstbeeld in Ferrol

 

Lees verder “Gonzalo Torrente Ballester, Lode Zielens, Hector de Saint-Denys Garneau, Fanny Burney, Bruno Frank, Leopoldo Lugones, Heinrich Hoffmann”

Christoph Meckel, Wolfgang Herrndorf, Anne Frank, Renan Demirkan, Djuna Barnes, Johanna Spyri

De Duitse dichter, schrijver en graficus Christoph Meckel werd geboren op 12 juni 1935 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Christopher Meckel op dit blog.

 

Schlüssel aus Holz

Es war das Gewicht des Schlüssels in ihrer Tasche,
aber sie hatte ihn nie aus der Tasche genommen,
er war in ihr unsichtbar geblieben.
Fehlte nur noch das Schlüsselloch,
irgendwo in der Welt war ein Schlüsselloch,
alt, aus Holz, das allein für den Schlüssel da war.
Zum erstenmal nahm sie den Schlüssel aus der Tasche,
er war alt, aus Holz, mit zerkratztem Bart,
und sie sagte zum Schlüssel in ihrer Hand:

Das Haus gehört uns, wir kennen es nicht,
wir kennen das Haus nicht, es gehört uns nur.
Wir haben es nicht gebaut, gekauft gestohlen,
wir brauchen es nicht, es gehört uns nur.
Wir wissen nicht, ob die Tür einen Riegel hat,
einen Vorhang oder ein Schlüsselloch.
Das Haus gehört uns, aber wir kennen es nicht.
Das Haus gehört uns, aber wir kennen es nicht.

 

Vogel

DER VOGEL IST VON ALLEM DAS GEGENTEIL –
Aber kein Gegenteil von Luft und Himmel
die sind Palast und Tanzraum der Vogelvölker.

Bis ans Ende der Weltnacht eine Dohle,
die im letzten Schnee des Märzmorgens ruft,
kann sein eine Elster, Stellas Silberkettchen
im Schnabel, wohin damit. Er ist nicht
Gegenteil des Lichts, des Meers, des Sommers,
der Stürme aus neunzig Richtungen des Nadir.

Er ist der Schwarze Milan und hat keine Feinde.
Mein Vogel, aber er kennt mich nicht.

 

 
Christoph Meckel (Berlijn, 12 juni 1935)

Bewaren

Lees verder “Christoph Meckel, Wolfgang Herrndorf, Anne Frank, Renan Demirkan, Djuna Barnes, Johanna Spyri”

William Styron, Renée Vivien, Jean-Pierre Chabrol, Sophie van der Stap, Ben Jonson, Yasunari Kawabata, Athol Fugard

De Amerikaanse schrijver William Styron werd op 11 juni 1925 in Newport News in de staat Virginia geboren. Zie ook alle tags voor William Styron op dit blog.

Uit: Darkness Visible

“When I was aware that I had been laid low by the disease, I felt a need, among other things, to register a strong protest against the word “depression.” Depression, most people know, used to be termed ‘melancholia,” a word which appears in English as early as the year 1305 and crops up more than once in Chaucer, who in his usage seemed to be aware of its pathological nuances. “Melancholia” would still appear to be a far more apt and evocative word for the blacker forms of this disorder, but it was usurped by a noun with a bland tonality and lacking any magisterial presence, used indifferently to describe an economic decline or a rut in the ground, a true wimp of a word for such a major illness. It may be that the scientist generally held responsible for its currency in modern times, a Johns Hopkins Medical School faculty member justly venerated—the Swiss-born Adolf Meyer—had a tin ear for the finer rhythms of English and therefore was unaware of the semantic damage he had inflicted by offering “Depression” as a descriptive noun for such a dreadful and raging disease. Nonetheless, for over seventy-five years the word had slithered innocuously through the language like a slug, leaving little trace of its intrinsic malevolence and preventing, by its very insipidity, a general awareness of the horrible intensity of the disease when out of control.
As one who has suffered from the malady in extremis yet returned to tell the tale, I would lobby for a truly arresting designation. “Brainstorm,” for instance, has unfortunately been preempted to describe, somewhat jocularly, intellectual inspiration. But something along these lines is needed. Told that someone’s mood disorder has evolved into a storm—a veritable howling tempest in the brain, which is indeed what a clinical depression resembles like nothing else—even the uninformed layman might display sympathy rather than the standard reaction that ‘depression” evokes, something akin to So what?” pr “You’ll pull out of it” or “We all have bad days. The phrase “nervous breakdown” seems on its way out, certainly deservedly so, owing to its insinuation of a vague spinelessness, but we still seem destined to be saddled with “depression” until a better, sturdier name is created.”

 

 
William Styron (11 juni 1925 – 1 november 2006)

Lees verder “William Styron, Renée Vivien, Jean-Pierre Chabrol, Sophie van der Stap, Ben Jonson, Yasunari Kawabata, Athol Fugard”

N. P. van Wyk Louw

De Zuid-Afrikaans schrijver en dichter Nicolaas Petrus van Wyk Louw werd geboren in Sutherland op 11 juni 1906. Na veertien jaar in Sutherland gewoond te hebben verhuisde Louw in 1920 met zijn familie naar Kaapstad waar hij zijn schoolloopbaan voltooide. Vervolgens studeerde Louw filosofie en Duits in Kaapstad en werd hij voor een korte tijd onderwijzer voordat hij tot in 1930 als docent in die opvoedkunde aan de Universiteit van Kaapstad werd aangesteld. In 1930 is N.P. van Wyk Louw getrouwd met Joan Wessels. Het huwelijk werd echter in 1938 ontbonden. Hij is later met Truida Pohl getrouwd. Sedert 1948 woonde het gezin Louw in Europa waar hij tot en met 1958 een hoogleraarschap in de Zuid-Afrikaanse letterkunde, geschiedenis en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam bekleed heeft. Na zijn terugkeer vestigde hij zich in Johannesburg alwaar hij vanaf 1960 als hoofd van het Departement Afrikaans en Nederlands aan de Universiteit van die Witwatersrand werd aangesteld. Louw dichtte aanvankelijk in het Engels, maar geïnspireerd door zijn jongere broer, de dichter W.E.G. Louw publiceerde hij in 1935 en 1937 de baanbrekende bundels “Alleenspraak” en “Die Halwe Kring”. Sedertdien wordt hij beschouwd als hoofdfiguur van de zogenaamde ‘Dertigers’ en zijn toneelstukken en dichtbundels verwierven de status van klassiekers. De schrijver Karel Schoeman beschouwt Louw als Zuid-Afrika’s grootste dichter “en een van die min figure van wêreldformaat wat die land nog opgelewer het”. In 1945 richtte hij, samen met zijn broer W.E.G. Louw en de van oorsprong Nederlandse letterkundige H.A. Mulder, het tijdschrift Standpunte op, dat aanvankelijk als kwartaalblad, maar later zes maal per jaar verscheen, en dat ook thans nog kan gelden als het meest gezaghebbende culturele tijdschrift van Zuid-Afrika.

Die boodskap aan Maria

Sy ‘t deur die skaduwee gegaan
in die soet lentenag,
skraal-wit en skemerig en nog sku
van naamlose verwag;

soos ‘n groot nagblom oop
waaroor die motte bewend hang,
so was sy onder die sterre, in haar
onwetende verlang.

Maar toe Hy kom, het sy geweet.
Geen stem was daar,
net enkele sterre donkerder
en blydskap soos ‘n tent óm haar;

en alle verlange buitekant
het trug- en tuisgekeer
tot innigheid, en rus gekry
soos waters in ‘n donkere meer,

en huiswaarts oor die paaie het sy
gepeins dat vreugde só kon wees:
vervuld en woordeloos, en stil
geglimlach oor haar verre vrees.

 

In waanzin heb ik gevraagd

In waanzin heb ik gevraagd, o God,
voor mij de vrede van de ster,
om boven de bergen stil te wonen,
de wereld onder dof en ver.

Ik wilde Uw lichaam zien en grijpen,
ik wilde de zee vangen in mijn net;
ik wilde Uw macht vangen, vangen en binden
met de koperen kettingen van mijn wet.

Dan wilde ik zelf in glorie tronen,
hof houden bij winden en bij sterren;
ik wilde met eeuwig-stille ogen
op U en op Uw knechtschap zien.

vergeef die wilde en dwaze bede —
o God, hoe kon ik wijzer zijn?
Maar, moet Uw vlam mijn voorhoofd kronen,
ik neem de glorie en de angst!

Voor mij niet meer de dwaze rust
van mensen en van dag en jaar,
voor mij de vlammen van Uw wagen,
en ogen die in verten staren.

Voor mij het kruis en de doornenkroon,
de reizen die geen einde hebben,
voor mij het zoeken dat nooit vindt,
voor mij de sterren zonder wet.

O God, voor mij de wilde zin,
de ogen die hun waanzin laten zien,
om wat ondenkbaar is te denken,
en wat onmogelijk is te beginnen.

Ik zal ons Weten aan stukken scheuren
en uitstrooien tussen sterren en maan!
Zal ik met zo’n haveloos kleed
Uw wegen, o God, Uw wegen gaan?

Zo zal ik met een lichaam naakt
de reis door dit wonderleven maken,
met wonderogen in het licht
dat om mij heen van Uw Wonder beeft.

Er is één heerlijkheid: U zien;
er is één rust: U zoeken;
om niet te weten – dat is Uw zegen;
en om te vinden – dat is Uw vloek.

 

Vertaald door Adriaan van Dis en Robert Dorsman

N. P. van Wyk Louw (11 juni 1906 – 18 juni 1970)

 

Nnimmo Bassey

De Nigeriaanse dichter, architect, en milieuactivist Nnimmo Bassey werd geboren in Akwa Ibom op 11 juni 1958. Sinds 2008 is hij voorzitter van Friends of the Earth International. Bassey begon zijn carrière als architect. Hij publiceerde in zijn vakgebied enkele boeken en schreef daarnaast enkele gedichtenbundels. In de jaren negentig was hij voorzitter van zowel de vereniging van Afrikaanse architecten als van Nigeriaanse schrijvers. In de jaren tachtig werd hij actief op het gebied van de mensenrechten en nam hij plaats in het bestuur van de Civil Liberties Organisation. In 1993 was hij een van de oprichters van Environmental Rights Action (ERA), een Nigeriaanse niet-gouvernementele organisatie die zich vooral richt op de milieuschade die wordt veroorzaakt door oliewinning. De organisatie is aangesloten bij Friends of the Earth International. In 1996 werd Bassey korte tijd gevangengezet door de veiligheidsdienst van Nigeria, toen hij op het punt stond een milieucongres in Ghana te bezoeken om met activisten in andere landen te praten over milieuproblematiek in Nigeria. In 2008 werd Bassey voorzitter van zowel de ERA als de FoEI. In 2010 publiceerde hij het boek “To Cook a Continent: Destructive Extraction and the Climate Crisis in Africa”. In 2009 plaatste Time Magazine hem op de lijst van Heroes of the Environment. In 2010 werd hij onderscheiden met een Right Livelihood Award en in 2012 met de Noorse Thorolf Rafto-prijs.

I will not dance to your beat

I will not dance to your beat
If you call plantations forests
I will not sing with you
If you privatise my water
I will confront you with my fists
If climate change means death to me but business to you
I will expose your evil greed
If you don’t leave crude oil in the soil
Coal in the hole and tar sands in the land
I will confront and denounce you
If you insist on carbon offsetting and other do-nothing false solutions
I will make you see red
If you keep talking of REDD and push forest communities away from their land
I will drag you to the Climate Tribunal
If you pile up ecological debt
& refuse to pay your climate debt
I will make you drink your own medicine
If you endorse genetically modified crops
And throw dust into the skies to mask the sun
I will not dance to your beat
Unless we walk the sustainable path
And accept real solutions & respect Mother Earth
Unless you do
I will not &
We will not dance to your beat

Nnimmo Bassey (Akwa Ibom, 11 juni 1958)

 

Louis Couperus, Jacques Perk, Saul Bellow, Mensje van Keulen, Jan Brokken, Oktay Rifat

De Nederlandse schrijver Louis Couperus werd op 10 juni 1863 geboren in Den Haag. Zie ook alle tags voor Louis Couperus op dit blog.

Uit: Extaze

“Dolf Van Attema was op zijne wandeling na den eten aangegaan bij de zuster zijner vrouw, Cecile Van Even, op den Scheveningschen weg, en hij wachtte in den kleinen voorsalon, wandelend tusschen de rozenhouten meubeltjes en de vieux roze moiré cauzeuses met de drie, vier groote passen, waarmeê hij de nauwte van het vertrekje telkens en telkens scheen over te meten. Achter de chaise-longue brandde op een onyxen zuil eene lamp van onyx, onder hare kanten kap zacht gloeiend als eene groote, zeshoekige lichtbloem.
Mevrouw was nog bij de jongens, die juist naar bed gingen, had de meid tot Van Attema gezegd en het speet hem zijn petekind, den kleinen Dolf, dien avond niet meer te zullen zien; hij had reeds even naar boven willen loopen om met Dolf in zijn bedje te stoeien, maar ook had hij zich aanstonds Cecile’s verzoek herinnerd, dit toch nooit meer te doen; de jongen bleef uren wakker liggen na zoo een gedartel met oom. En hij wachtte dus nu, met een glimlach om die gehoorzaamheid, zijne schoonzuster af, steeds metende den kleinen salon met zijn pas van een stevig, kort man, ineengedrongen en breed, niet jong meer en wat ivoorachtig kalend onder zijn kort, donkerblond haar, zijne oogen klein-vriendelijk en prettig blauw-grijs, zijn mond beslist flink, – al glimlachte hij ook – in het rossige gekroes van zijn korten Germaan-baard.
Een houtblok brandde met een paar kronkeltongen in het haardje van nickel en verguld, als een vuurtje van stille intimiteit, als eene vlam van discretie, in die schemeratmosfeer van, met kant gedekt, lampeschijnsel, intimiteit en discretie verspreidden ook door geheel het nauwe vertrekje iets als een aroom van viooltjes, eene nuance van viooltjes-geur, die school in de zachtheid der tinten van behang en meubelen, – fletsch roze moiré en rozehout, – die hing in het hoekje der kleine rozehouten schrijftafel, met hare enkele zilveren zaakjes om te schrijven en hare portretten in gladde, glazen Mora-lijstjes; een kleine, witte, Venetiaansche spiegel daar boven.”

 

 
Louis Couperus (10 juni 1863 – 16 juli 1923)

Lees verder “Louis Couperus, Jacques Perk, Saul Bellow, Mensje van Keulen, Jan Brokken, Oktay Rifat”

James Salter

De Amerikaanse schrijver James Salter werd op 10 juni 1925 in New York geboren als James Arnold Horowitz, zoon van een welgestelde makelaar in New Jersey. Hij zat op een middelbare school in New York City. Zijn vader, Louis G.Horowitz ging in 1941 de militaire dienst in, onder de dreiging van Amerikaanse betrokkenheid bij de Tweede Wereldoorlog, en werkte zich op tot kolonel. Op zijn aandringen meldde Salter zich, op 15 juli 1942, bij de West Point (academie). Hij studeerde in 1945 af. Salter trouwde in 1951 met Ann Altemus (ze scheidden in 1975). Hun eerste kind, Allan, werd in 1955 geboren, maar kwam in 1980 bij een ongeluk om het leven. Een andere dochter, Nina, kwam in 1957 ter wereld. En uiteindelijk kreeg het paar in 1962 een tweeling, Claude en James. In 1957, hij was toen majoor, nam hij ontslag bij het leger en wijdde zich voortaan aan het schrijven. In 1976 trad Salter in het huwelijk met Kay Eldredge, die hem, in 1985, een zoon schonk, Theo. Hij beëindigde zijn militaire loopbaan in 1961, toen zijn squadron werd opgeroepen voor actie ten tijde van de crisis in Berlijn. Met zijn gezin verhuisde hij terug naar New York en veranderde voor de wet zijn achternaam van Horowitz in Salter. Salter wijdde zich voortaan aan het schrijven, eerst van filmscenario’s. Hij won in 1962 een prijs op het filmfestival van Venetië voor zijn script voor een korte film over honkbal Team, Team, Team. Daarna schreef hij het scenario voor de speelfilm Downhill racer van Robert Redford. Zijn eerste twee boeken “The hunters” en “The arm of flesh”, lopen parallel met zijn tijd bij de luchtmacht. Zijn tijd in Europa leverde het materiaal voor “A Sport and a Pastime”(Sport en ander Tijdverdrijf) en “Solo Faces”. “Light Years” uit 1975 is zijn beroemdste boek. Die titel heeft twee connotaties: de tijd gaat snel, en er zijn bepaalde periodes in ons leven dat het licht meer op ons lijkt te schijnen dan op andere momenten. Salter publiceerde in 1988 een verzameling korte verhalen, “Dusk and Other Stories”. Daarvoor kreeg hij de PEN/Faulkner Award. In 2000 werd hij gekozen in de American Academy of Arts and Letters. In zijn autobiografie “Burning the days” (in 1997 in het Nederlands verschenen als Dwars door de dagen), kijkt Salter terug op een veelbewogen bestaan. Salter leek met schrijven te zijn gestopt, maar na 30 jaar, op 88-jarige leeftijd, verastte hij de (literaire) wereld met “All what is” (Alles wat is) , in Nederland een onverwachte literaire zomerhype.

Uit:All That Is

“Bowman had been in London for the Book Fair, and his homeward flight had been delayed. He landed in New York at nine in the evening. It was half an hour before he had his bags and went out to get a cab. There was a crowd, he had to share a cab with someone also going to the West Side, a woman with three or four pieces of luggage. She moved her legs to give him more room. She was sitting back in what might have been a coat with the sleeves lying as if open. They rode in silence. Bowman was prepared to keep to himself without looking at her again. In the city, strange women were not always as they appeared. There were women with grievances, disturbed women, women avidly seeking men.
As they came to the expressway, she said,
“Where are you coming from?”
It was the way she said it. She almost seemed to know him.
“London,” he said, looking at her more closely for the first time. “And you?”
“From Athens.”
“That’s a long flight,” he commented.
“They’re all long. I don’t like to fly. I’m always afraid the plane is going to crash.”
“I don’t think you have to be afraid of crashing. It’s quick. It’s all over in a second.”
“It’s what happens before that, when you know you’re about to crash.”
“I suppose so, but how would you prefer to die?”
“Some other way,” she said.
In the light from oncoming cars he could see her dark hair and lipstick that made him take her for Greek. The expressway paralleled Manhattan, which was like a long necklace of light across the river. At the far end was the financial district and then, from midtown on up, the countless tall buildings, the great boxes of light. It was like a dream, trying to imagine it all, the windows and entire floors that never went dark, the world you wanted to be in.”

 

 
James Salter (New York, 10 juni 1925)