De Nederlandse schrijver, vertaler en regisseur Martin Michael Driessen werd geboren op 19 april 1954 in Bloemendaal. Hij volgde de HBS, later het Atheneum aan het Montfortcollege in Rotterdam. In de periode 1974-1978 studeerde hij Sankskriet en geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, met als bijvak dramaturgie. Deze studies maakte hij echter niet af. Eind jaren zeventig studeerde Driessens theaterwetenschap in München. Hij liep stage bij het Residenztheater van Zweedse toneel- en filmregisseur Ingmar Bergman. Sinds 1982 werkt hij als theaterregisseur in met name Duitsland, Frankrijk en Nederland. Hij debuteerde in 1999 met de roman “Gars”. In 2012 volgde “Vader van God” en in 2013 “Een ware held”, alle door de pers bejubeld en voor literaire prijzen genomineerd. Zijn werk is vertaald in het Italiaans, Duits en Hongaars. In 2015 verscheen de omvangrijke roman “Lizzie”, geschreven in samenwerking met de dichteres Liesbeth Lagemaat. Zelf vertaalde Driessens werk van o.a. Vondels Lucifer, de complete dramatische werken van John Millington Synge, en stukken van Sean O’Casey, Oscar Wilde, Sebastian Barry, Michael West en Enda Walsh.
Uit: Lizzie
“De zee strekte zich voor hen uit tot in de oneindigheid van een blauwgrijze hemel, haast zonder tussenkomst van een horizon. De witte schuimstrepen van de branding verdwenen, de gekromde kustlijn volgend, naar links in een wazige verte die Saltelton aan het oog onttrok, en naar rechts rond de landtong die tussen hen en Exmouth lag. Rij na rij, als slaglinies die het land belegerden, voortdurend in beweging maar in een onveranderde formatie op steeds dezelfde afstand van het strand.
Op de vlakte van Sandy Beach werd het blauw van de hemel weerspiegeld in een mozaïek van plassen en kreken, in beide richtingen in de verte perspectivisch verdicht tot blinkende luchtspiegelingen.
Er woei een harde zilte westenwind, en de twee mannen op het duin hadden moeite hun overjassen en hoeden in bedwang te houden. De jongere klemde zijn hoed onder zijn arm zodat de wind zijn blonde haren zo plat blies dat het leek alsof hij net uit de zee was opgedoken waarnaar hij nu met een weids gebaar wees: ‘Te groot om te schilderen!’
De ander knikte instemmend, een vuist aan de rand van zijn hoed, als een ridder die naar zijn vizier grijpt en zich gereedmaakt voor de strijd. Tegelijk hield hij zijn stok vast en de pelerine van zijn jas, die
telkens over zijn hoofd dreigde te slaan. ‘Het heeft geen menselijke maat,’ riep hij.
‘Wat zeg je?’ riep de ander.
‘Geen menselijke maat,’ herhaalde Rossetti, terwijl hij zijn grote hazelnootbruine ogen over het tafereel aan hun voeten liet dwalen.
Het was niet wat ze zochten.
‘In zo’n woestenij kun je geen mensen schilderen!’ riep Deverell.
‘Die zwarte moddervlakten langs de Exe waar we met het bootje langskwamen… net zoiets! Prachtig, al die spiegelingen, die kleurschakeringen… maar wat zou een personage van Shakespeare in dat slik te zoeken hebben?’
Hoezo Shakespeare, dacht Rossetti. Zou zijn vriend met een nieuw doek begonnen zijn? Hij zou het hem later vragen. Afgezien daarvan speelden ook koning Lear en Macbeth op de heide, en in de wildernis.
De prepleistoceense Mens was voortdurend misselijk, en het observeren van een staftop die heen en weer zwaaide met elke ondulatie van de deegachtige wereld, tegen een achtergrond van krioelende meteorieten, maakte de zaak er niet beter op.
De oudste druïde antwoordde onthecht: ‘Dat ligt nog verborgen, in de schoot van de tijd.’
Martin Michael Driessen (Bloemendaal, 19 april 1954)