Leonard Nolens, Mark Strand, Silvia Avallone, Walid Soliman, Dorothy Allison, Hubert Nyssen, Barbara Köhler, Rolf Schilling

De Belgische dichter en schrijver Leonard Nolens werd geboren in Bree op 11 april 1947. Zie ook alle tags voor Leonard Nolens op dit blog.

 

Verklärte nacht

We zitten er naakt aan tafel. je ogen verlichten de kamer.
Je fosforescerende vlinderhanden verschikken de lucht
Als je tegen me praat of slapen op het zwarte kleed.
Ik raak ze dagelijks aan. Hun levenslijn weet hoe ik heet.
Hun doorzichtige aders verbergen de loop van mijn lot, de vlucht
Van ons bloed dat het wit van je wangen verandert in vlekkend verlangen.

De tuindeur waait open. Beginnende regen doorritselt de bomen,
Besproeit het rukkende raam waarin jij zit te blinken,
Licht waarin ik me zie, in wie ik misschien verdwijn.

Je stapelt borden, verwijdert de kruimels en schenkt nog wat wijn.
Ik hoor in de keuken het blauw porselein en de messen tinken,
Ver. Mijn benen doen pijn van het niet naar je toe kunnen komen.

 

Klein

Leer het me, Herman, ik ben nog zo klein.
Leer me daar vallen, en zonder te huilen,
dwars door de stoep van een wildvreemde stad.

Ook ik moet mijn gezicht vergeten.
Ook ik moet met geen vorm en geen gewicht
het diep in van een ander land.

Ook ik moet met geen oor de gond aftasten,
moet met geen hand de bron vastpakken
die jij nu al maanden de hoogte in steekt,

die jij nu al maanden hier op laat borrelen
onder mijn tafel, hier drukt tegen mijn mond.
Leer het me, Herman, ik ben nog zo klein.

 

Zonder mij

Wat kan ik voor je doen, ik heb alleen maar woorden.
Met die muziek heb ik ons huis gebouwd, mijn leven
Vernield om toe te zien of dood de moeite waard is,
Of ik daar weg mee kan zonder te moeten sterven.

Wat kan ik voor je doen, ik moet toch van je blijven.
Ik heb je toch op mij genomen zonder je te nemen,
Zonder me te geven want ik ben alleen maar jij.
Ik ben alleen maar jij geweest om niet te moeten zijn.

Ik ben alleen maar jij geworden om niet ik te zijn.
Dat is een laffe liefde, Zoet, vergeef het mij.
Wat kan ik voor je doen, ik ben alleen maar woorden,
Wou je worden, wou ons worden zonder mij.

 

 
Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947)

Lees verder “Leonard Nolens, Mark Strand, Silvia Avallone, Walid Soliman, Dorothy Allison, Hubert Nyssen, Barbara Köhler, Rolf Schilling”

Glenway Wescott

De Amerikaanse schrijver Glenway Wescott werd geboren op 11 april 1901 in Kewaskum, Wisconsin. Van 1917 tot 1919 studeerde hij aan de Universiteit van Chicago en hij werd lid van de Poëzie Club van de universiteit, naast Elizabeth Madox Roberts, Arthur Yvor Winters en Maurice Leeseman. Hij schreef, aangemoedigd door Winters, gedichten in imaginistische stijl. Zijn eerste publicatie, gedrukt door Monroe Wheeler gedrukte gedichten in het chapbook “THe Bitterns” (1920), opgedragen aan Yvor Winters, werd geprezen door Wallace Stevens. Monroe Wheeler, die hij in 1919 ontmoette en van wie hij tot aan zijn doodde partner bleef, hielp hem om zijn homoseksualiteit te accepteren. Zijn roman “The Grandmothers” (1927) werd bekroond met een literaire prijs en werd een bestseller. Een ernstige ziekte eind 1918, volgens zijn biograaf Jerry Roscoe de Spaanse griep, betekende het einde van zijn studie. Hij verbleef daarna in New Mexico, in 1921, en in 1922 in Duitsland, keerde terug naar de Verenigde Staten, maar bezocht Europa steeds weer. Vanaf het midden van de jaren 1920 woonde Wescott samen met Wheeler, met name in Frankrijk, waar hij Jean Cocteau, Isadora Duncan, Ford Maddox Ford, en een deel van de kring rond Gertrude Stein ontmoette. In 1933 gingen hij en Wheeler, die conservator werd van het Museum of Modern Art terug naar New York. Zij woonden daar samen met hun vriend, de jonge fotograaf George Platt Lynes. Wheeler en Wescott vertrokken in 1936 naar de nieuw verworven boerderij van zijn jongere broer Lloyd in een klein stadje in de buurt van Hampton in New Jersey. Lloyd was met de welgestelde Barbara Harrison in Parijs getrouwd. Zijn roman “The Pilgrim Hawk: A Love Story” (1940) werd geprezen door de literaire critici en het boek “Appartement in Athens” (1945) over een Griekse familie in de door de Wehrmachtbezette gebieden in de Tweede Wereldoorlog in Athene, bij wie een Duitse officier was ingekwartierd, werd een succes. Het was zijn laatste voltooide roman. In 1962 publiceerde Wescott een boek met essays over zijn relaties met Katherine Anne Porter, Somerset Maugham, Thornton Wilder, Colette, Isak Dinesen en Thomas Mann, die hij goed kende. Glenway Wescott was het model voor Robert Prentiss in de roman “The Sun Also Rises” van Ernest Hemingway, die Wescotts benijdde om zijn succes en die zijn homoseksualiteit verachtte. Wescott en Monroe Wheeler werden door Edmund White in “The Farewell Symphony” geportretteerd.

Uit:The Pilgrim Hawk

“Now Cullen had risen and was standing at his wife’s elbow, shaking his finger at the falcon teasingly. I thought that the bird’s great eyes showed only a slight natural bewilderment; whereas a slow sneer came over his face and he turned pale. It was the first revelation I had of the interesting fact that he hated Lucy.
He would willingly have sacrificed a finger tip in order to have an excuse to retaliate, I thought; and I imagined him picking up a chair or a coffee table and going at her with smashing blows. What a difference there is between animals and humans! Lucy no doubt would be disgustingly fierce when her time came; but meanwhile sat pleasantly and idly, in abeyance. Whereas humanity is histrionic, and must prepare and practice every stroke of passion; so half our life is vague and stormy make-believe.
Mrs. Cullen merely looked up at her husband and said in a velvety tone, “The trouble with Ireland, from my point of view, is that they don’t like our having a falcon. Naturally Lord Bild disapproves; but I don’t mind him. He’s so unsure of himself; he’s a Jew furthermore; you can scarcely expect him to live and let live. But our other neighbors and the family are almost as tiresome.”
Cullen thrust the teasing hand in his pocket and returned to his armchair. Her eyes sparkled fast, perhaps with that form of contrition which pretends to be joking. Or perhaps it pleased her to break off the subject of their Irish circumstances and worldly situation and to resume the dear theme of hawk, which meant all the world to her.
The summer before, she told us, an old Hungarian had sold her a trained tiercel. “I took him with me last winter when we stayed with some pleasant Americans in Scotland. There’s a bad ailment called croaks, and he caught that and died. They had installed their American heating, which I think makes an old house damp; don’t you? Then their gamekeeper trapped Lucy and gave her to me. Wasn’t that lucky? I’ve always wanted a real falcon, a haggard, to man and train myself.”
In strict terminology of the sport, she explained, only a female is called a falcon; and a haggard is one that has already hunted on her own account, that is, at least a year old when caught.
Except for that one deformed bit of one foot, Lucy was a perfect example of her species, Falco peregrinus, pilgrim hawk. Her body was as long as her mistress’s arm; the wing feathers in repose a little too long, slung across her back like a folded tent. Her back was an indefinable hue of iron; only a slight patine of the ruddiness of youth still shone on it. Her luxurious breast was white, with little tabs or tassels of chestnut. Out of tasseled pantaloons her legs came down straight to the perch with no apparent flesh on them, enameled a greenish yellow.”      

 

 
Glenway Wescott (11 april 1901 – 22 februari 1987)