Marjoleine de Vos, Manuel Bandeira

De Nederlandse dichteres en schrijfster Marjoleine de Vos werd geboren in Oosterbeek op 19 april 1957. Zie ook alle tags voor Marjoleine de Vos op dit blog.

 

Annunciatie

Gegroet. Laat mij dit zeggen.
Je wacht, weet niet waarop,
je noemt dat hoop. Kijk om je heen:

natte dakpannen, winterhout, rook
buiten smelt hagel op vuilnis
die fiets is gestolen. Maar jij.

Je denkt aan ondergronds groeien,
vogels in Ghana maar straks weer hier
en dat ook jij zal vliegen en stromen.

Jouw ogen ze zien niets
dan wat is verborgen, jij gelooft
in een boodschap een zegen

te groot haast, maar koppig verwacht.
Ik ben hier gekomen om je te zeggen
dat het echt winter en hoe je moet leven

nu alles veel kaler. Dek dan de tafel.
De kamer moet geuren naar takken
en bloedrode wijn in de braadslee.

Kijk naar de man die je trouwde
hij danst haast van liefde geef hem
je hart en je borsten je wachtende schoot.

Welzalig de vrouw die groot in haar hof staat
en goed is het huis dat ontvangt wie er komen.
Ik zeg dit voor eeuwig. Het gaat over jou.

 

Brief

’t Is hier zo stil, een avond in april
en zomertijd. Dus schijnt de zon
de serre in waar ik de drank begin
met buiten merel koolmees kraai
en eeuwig gras zo groen als.
Alsof ik hier niet ben, zo doet de wind
in het lichtgroen en weet de kamer
niets van mij. Ben ik voorbij.
Wat is een mens ook voor een ding,
herinnering die met de tijd.
Nu ja. Mooi hier. En stil.
Dat wou ik kwijt.

 

Gedachtenis

Alweer een onvoorstelbaar voorjaar.
Kastanje zet zich kleine kronen op, gras
wil gemaaid en tulpen zoeken kleur. Een geur
van wederkeer en levenslust waait aan.

En elke dag met elke wijzertik, ook nu
gaat iemand heen. We weten dat sereen,
als theorie. Totdat wie naast je staat plotseling
zijn plaats verlaat, zich opkrult en verdwijnt.

Is doodgaan wreder nu de madelieven splinternieuw
of geeft houvast juist dat de koolmees op de nestkast tikt
de merel zingende beschikt hoe vroeg de ochtend komt?
De paasmorgen breekt aan. Hij is voor altijd weggegaan.

Voor altijd opgestaan in nieuwe staat, als een verhaal.
Verloren is zijn blauwe blik, de zachtheid
van zijn stem, zijn haar. We praten met elkaar
we noemen steeds opnieuw zijn naam

en schoffelen ons leven bij, beplanten leegte
niet te dicht want willen zicht op wat we kwijt.
De hand die de citroenboom bloeien deed, het oog
dat vrij het landschap las, ze zijn in ons nu, voor altijd.

 

Marjoleine de Vos (Oosterbeek, 19 april 1957)

 

De Braziliaanse dichter, schrijver en vertaler Manuel Carneiro de Souza Bandeira Filho werd geboren op 19 april 1886 in Recife. Zie ook alle tags voor Manuel Bandeira op dit blog.

 

Avondmaal

Wanneer de Onverbeide der mensen daar zal zijn
(Hetzij grimmig hetzij liefdevol),
Misschien ben ik dan bang.
Misschien ook glimlach ik, of zeg ik:
. ‘Welkom, onontkoombare!
Mijn dag was goed, de nacht mag vallen.
(De nacht met zijn betovering.)
De akker is geploegd, het huis aan kant,
De tafel is gedekt,
Met alle dingen op hun plaats.’

 

Vertaald door August Willemsen

 

Manuel Bandeira (19 april 1886 – 13 oktober 1968)
Portret door Candido Portinari, 1944

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e april ook mijn blog van 19 april 2022 en ook mijn blog van 19 april 2020 en eveneens mijn blog van 19 april 2019 en ook mijn blog van 19 april 2018 en ook mijn blog van 19 april 2015 deel 2.

Marjoleine de Vos, Manuel Bandeira

De Nederlandse dichteres en schrijfster Marjoleine de Vos werd geboren in Oosterbeek op 19 april 1957. Zie ook alle tags voor Marjoleine de Vos op dit blog.

 

Zo zou het zijn

Heel lang al wist je steeds dat ergens iemand
wachten zou. Bij een halte halverwege, liefst
iets eerder. Je zou haar plotseling zien
gedag zeggen misschien maar al meteen
geen onderscheid meer tussen jou en haar, zij was
die jij steeds worden wou, naar haar leidde je weg.

Je was nu wie bedoeld was al vanouds:
in evenwicht, geleerd, verdiept
je bakte ook je eigen brood, sprak Grieks
je bloemen bloeiden eindeloos en nooit
hoefde meer iemand ooit eens ergens.

Zo zou het zijn, maar in het echt niets meer
dan stof dat daalt, je kromp in eigen oog
wist niet meer wat je weten wou. Tot halverwege
ja, daar staat een grijze vrouw, ze kijkt naar jou
en jij ziet haar. Maar je loopt door en mompelt: toch
bloeit straks de toverhazelaar.

 

Het leven in juni

Om mij heen is alles luidkeels in leven
de boer op zijn maaier, blatende schapen
in de esdoorn een zwartkop die roept
om een vrouwtje, uit bloemkelken klinkt
het geronk van een bij.

En ik leef ook maar moet dat zelf zeggen
want niets van al wat ik waarneem noemt mij.
Zoals je met vrienden wel praat over vroeger:
we waren aan zee, in een tent, heel gelukkig –
vraagt iemand: was jij daarbij?

Dus ben ik alleen in de tuin in de wereld
en om mij heen ademt alles en in huis
zit een man. Dit is het leven, schrijft hij,
deze ochtend in juni, de zwartkop zingt
en in de tuin zit zij.

 

Melancholie van het heden

Het maakt niet uit haast waar je bent,
een plein of stad, het weidse land,
elk uitzicht spreekt je van voorbij.
Of nooit geweest, maar toch gemist.
Niet jij maar iets in je, wat voelt of
meetrilt met muziek, zoekt
in de lucht, de sloten, geur van hooi
het landschap dat je kent in jou,
dat óók zo blauw en zomers was.
Het komt betoverend tevoorschijn:
gelach van ouders, zingen op de fiets,
de sprong het juichend water in. Niets
sprak tot je zoals nu en zei —
oh onterecht — dat alles wat je leeft
slechts echo is, een naklank. Bijna echt.

 

Marjoleine de Vos (Oosterbeek, 19 april 1957)

 

De Braziliaanse dichter, schrijver en vertaler Manuel Carneiro de Souza Bandeira Filho werd geboren op 19 april 1886 in Recife. Zie ook alle tags voor Manuel Bandeira op dit blog.

 

Moment in een café

Toen de begrafenis langskwam
Namen de mannen in het café
Werktuigelijk hun hoed af
En groetten afwezig de dode
Zij waren allen gericht op het leven
Zij gingen op in het leven
Vertrouwden het leven.

Eén echter ontblootte het hoofd in een breed en langzaam gebaar
En bleef staan kijken naar de kist
Hij wist dat het leven een genadeloos en zinloos jachten is
Dat het leven verraad is
En groette de materie die langsging
Materie voor altijd verlost van de gedoofde ziel.

 

Vertaald door August Willemsen

 

Manuel Bandeira (19 april 1886 – 13 oktober 1968)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e april ook mijn blog van 19 april 2022 en ook mijn blog van 19 april 2020 en eveneens mijn blog van 19 april 2019 en ook mijn blog van 19 april 2018 en ook mijn blog van 19 april 2015 deel 2.

K. P. Kaváfis, Monika Rinck

De Griekse dichter Konstantínos Petros Kaváfis werd geboren te Alexandrië (Egypte) op 29 april 1863. Zie ook alle tags voor Konstantínos Petros Kaváfis op dit blog.

 

Agelaos

Op het congres van Naupaktos zei Agelaos
verstandige dingen: Grieken moeten niet meer
met Grieken oorlog voeren. Dichtbij woedt
een strijd die ons bedreigt. Of Carthago
danwel Rome zegeviert, men zal zich
nadien tegen ons keren. Koning
Philippos, beschouw toch alle Grieken als uw onderdaan.
Wenst u oorlog, bereidt u zich dan voor
op de confrontatie met de overwinnaar in Italia.
De tijd is voorbij om elkaar te bevechten.
Koning Philippos, redt Griekenland.

In de vreselijke, rampzalige dagen
van Kynoskephalae, Magnesia, Pydna
zouden vele Grieken zich de wijze woorden,
die nergens op uitliepen, herinneren.

 

Vertaald door Hans Warren en Mario Molegraaf

 

Alexandrijnse koningen

Ze verzamelden zich, de Alexandriërs,
om Cleopatra’s kinderen te zien,
Caesarion en zijn broertjes
Alexander en Ptolemaeus, bij hun eerste
publieke optreden, in het Gymnasium,
waar ze tot koningen werden gekroond
temidden van de luisterrijke gelederen der soldaten.

Alexander werd koning geheten
van Armenië, Medië en de Parthen.
Ptolemaeus werd koning geheten
van Cilicië, Syrië en Phoenicië.
Caesarion stond verder naar voren,
gekleed in rozenkleurige zijde,
met op zijn borst een krans van hyacinten,
om zijn middel een dubbele rij saffieren en amethisten,
de riempjes van zijn sandalen wit, bestikt met lilaroze parels.
Híj werd geheten meer dan zijn broers,
híj werd geheten: Koning der Koningen.

 

Vertaald door Hans Boland

 

Toen de wachter het licht zag

’s Winters en ’s zomers zat hij uit te kijken
op het dak van de Atriden, de wachter. Nu heeft hij
goed nieuws. Ver weg zag hij een vuur ontvlammen.
En hij is blij; ook aan zijn inspanning komt een eind.
Het is zwaar om dag en nacht
in de warmte en in de kou, in de verte
over de Arachneon te turen naar vuur. Nu
is het verlangde teken verschenen. Als het geluk
komt geeft het minder vreugde
dan verwacht. Toch is duidelijk
dit gewonnen: we zijn verlost van hoop
en verwachting. Er staat de Atriden veel
te wachten. Men hoeft niet wijs te zijn
om dat te voorzien, nu hij het licht zag,
de wachter. Daarom: geen overdrijving.
Goed is het licht, ook zij die komen zijn goed,
hun woorden en hun daden, ook die zijn goed.
En laten we wensen dat alles in orde komt. Maar
Argos kan het zonder Atriden stellen.

Huizen zijn niet eeuwig.
Velen zullen natuurlijk van alles te zeggen hebben.
Wij moeten luisteren. Maar we zullen ons niet
voor de gek laten houden door Onmisbaar, Uniek, Groot.
Een andere onmisbare, unieke en grote
zal altijd meteen gevonden worden.

 

Vertaald door Marjoleine de Vos

 

K. P. Kaváfis (29 april 1863 – 29 april 1923)

 

De Duitse dichteres en essayiste Monika Rinck werd geboren op 29 april 1969 in Zweibrücken. Zie ook alle tags voor Monika Rinck op dit blog.

 

Berg

Horen jullie dat, zo honen honingprotocollen: Wat zal ik denken? Niets.
Je zult niet denken. Je komt er niet doorheen. Er staat een berg voor.
De berg bestaat uit vele bergen, enkele bestaan uit slijk,
sommige uit schroot, andere weer uit triolen, uit molm of kurk.
Je komt er niet doorheen. Ze groeien je, pruikenbok, over het voorhoofd,
over de ogen. Ze hebben samenhang. Je moet nu niets denken.
Maar moet ik niet denken, dat ik mij vandaag zal, omdat ik mij
morgen kan? Nee, verheug je, je zult en moet nu niets denken.
Maar stel je voor: Wat je niet denkt is duizendmaal erger
dan al het gedachte. Het komt altijd terug. Zoals een berg terugkeert,
die ik met schoepen, baggermolens en brandy, met 200-decibelsymfonieën
van Haydn, met zeer lange hortende delen, met perslucht,
koevoet en een heerschaar van zware gereedschappen voor altijd wegdroeg.
De berg zegt: Spoedig zal alles effen en vlak zijn. En komt terug.

 

Vertaald door Hélène Gelèns en Miek Zwamborn

 

Monika Rinck (Zweibrücken, 29 april 1969)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e april ook mijn blog van 29 april 2020 en eveneens mijn blog van 29 april 2019.

Marjoleine de Vos, n. c. kaser

De Nederlandse dichteres en schrijfster Marjoleine de Vos werd geboren in Oosterbeek op 19 april 1957. Zie ook alle tags voor Marjoleine de Vos op dit blog.

 

Najaarsmuziek

Is de cello een engel gevallen ter aarde
om in het najaar voor weemoed te zorgen
klaagt hij, want huilt niet om zoete verrotting.

Wij verdwalen aandachtig in druipende bossen
plukken boleten vol maden en inktzwarte
zwammen en koken daar soep van.

Stervende wereld hoe moeten we leven
in deze maanden vol herfsthouten strijkers
die als engelen zingen dat wij vergaan.

 

Mevrouw Despina ziet een neushoorn

Nu ze hem beslopen heeft van ver
stokt haar adem om zijn hoorn.
Blijkt hij een moeder.
Grijs en ver kijkt het oog
uit een oudheid van leven
het lijf is gekleid door grond
zo onbekend, dat zij zichzelf
verloren voelt, zonder leidraad
verdwaald op de aardbol.
Wil ze het kalf zijn, wil ze
bestaan en zwaar zijn als zij –
gehuld in dik leer kalm draven
naar struiken, al eeuwen bekend.

 

Mevrouw Despina knielt niet

‘Ik riep u, hoorde u mij niet?’
fluistert mevrouw Despina of zwijgt
tegen de wolken in hun hartstochtelijk
verlaten blauw. Ze riep of hoopte
te roepen boog soms het hoofd knielde niet
nooit opende haar hand naar de toekomst.
‘Mijn hart verlangt,’ zong ze ‘naar u?’

Iemand lopen leren het zachte beschermen
in ijzeren armen koekjes kneden
‘In mij vloeit het over’ schrijft mevrouw Despina
in slecht geadresseerde brieven. Trekt dagelijks
de deur achter zich dicht neuriënd
over vrede valt ze uit bed tikt angstig
haar mening in de krant – ‘Ik riep u’ –
of huilt haar hart – ‘Waar was u’ – om
ontferming belachelijk hardnekkig tegen
wie horen wil. Zo het niet langer
nee niet kan en kijk het lichtgroen
op de vensterbank gloeit op ‘als het gras’
denkt mevrouw Despina, ‘in de morgenstond bloeit het.’

 

Marjoleine de Vos (Oosterbeek, 19 april 1957)

 

De Zuidtiroolse dichter norbert c. kaser werd geboren op 19 april 1947 in Brixen. Zie ook alle tags voor norbert c. kaser op dit blog.

 

fragment van een tante

allemaal aan de katten gegeven
mijn elan het vlees een leven
kruid staat in de tuin
& daartussen een boze hond die mijn vrienden
wegjaagt & berooft van wat ik met liefde & zure hand-
arbeid voor hen uit het raam wierp

weer zal ze jongen krijgen
het is tijd
het oudje
de laatste keer kreeg ze er zes – een – de grijze de mooiste
lag in de houten hut
dood

niet te vergeten de duiven —
geen boer zaait meer voor ze, er valt geen brood op
de straat harteloos zijn ze allemaal

weer krijgt ze jongen & de duiven eisen hun
recht op & zien er slecht uit zoals ik en oud

allemaal aan de katten gegeven
mijn elan het pensioen

………………………………& vrijgezel gebleven…

 

Vertaald door Frans Roumen

 

n. c. kaser (19 april 1947 – 21 augustus 1978)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e april ook mijn blog van 19 april 2020 en eveneens mijn blog van 19 april 2019 en ook mijn blog van 19 april 2018 en ook mijn blog van 19 april 2015 deel 2.

Marjoleine de Vos, n. c. kaser

De Nederlandse dichteres en schrijfster Marjoleine de Vos werd geboren in Oosterbeek op 19 april 1957. Zie ook alle tags voor Marjoleine de Vos op dit blog.

 

Februari

De keuze, zegt hij, is niet groot, er is verdriet
om bij te blijven, of kies je voor het leven.
Zo makkelijk klinkt hij, lacht moeilijk
en wenst geloof ik alle dingen nieuw.
Achter het raam zit het huiselijk leven
onder de lamp bij de hagelslag
luistert slordig naar elkaar en de muziek;
vier jaargetijden, eerste deel. Hoor de lente.
Wat al ruikbaar is moet nog te voorschijn komen
het kan eenvoudig toegevroren, februari,
verijsde rietpluimen aan metalen water.
Toch doet een reeds vergeten geur geloven
dat het komen zal. De dolle pimpelmees
weet er al van, net als de vlier aan het diepje
dat zich een weg slingert door modderig gras.

Het is zo ver weg, wij zijn zo stram vertederd
het huiverig oog stuit op de kerktoren
in de verte tussen onzichtbaar bezige bomen.
Gehoorzaam halen wij onze adem in en
als koolzuur in de Spa zo onbedwingbaar
groeit alles zich een weg naar boven
feestelijk bereid tot bijna niets.

 

Mevrouw Despina wil afscheid nemen

Ik teken ervoor, zegt de man in de trein
zo weg, zegt hij, het hart, geen pijn. Maar
zijn vrouw, gilt mevrouw Despina die zwijgend
uit het raam springt boven haar krant
waarin plotseling is overleden zonder een woord
een kus geen wuiven. Deed zij de deur achter hem
dicht lachte ze tot de hoek om zijn kruin
die zo bloot, zijn stappen al te haastig
van angst om vertrek zei ze dag.

Nu niet, weet mevrouw Despina, in schril protest
het lot vloeken: buigen, denk aan de wijze
onverdrinkbaar in de stroom aan de levenskunstige
fuut op zijn nest van vuilnis, men moet
een achteloos vangnet bij de hand terugveren
als een bal op een racket bereid zijn
voor het valluik, de neersuizende dakpan
de revolutie van eigen organen.

Van rechtvaardigheid nu geen woord gevraagd wordt
vast te houden steeds weer de liefste dagelijks
zwaaien, het liegende lot te geloven als het lacht
van altijd voor eeuwig met thee aan de tafel
en nooit een bericht ondertekend door wie
zonder een blik – Mevrouw Despina verklaart
zich bereid te betalen als niet in stilte
ongewaarschuwd knalt nog haar vloek tegen
zomaar verdwijnen en zwaait ze gedag
naar langsvliegende sloten, zwanen, de zon.

 

Marjoleine de Vos (Oosterbeek, 19 april 1957)

 

De Zuidtiroolse dichter norbert c. kaser werd geboren op 19 april 1947 in Brixen. Zie ook alle tags voor norbert c. kaser op dit blog.

 

lied van het gebrek aan fantasie

geliefd land
opgebouwd uit koebellen &
vechtpartijen in cafés

kind van het weer
moeder van de druiven

het blazen van de wind
alpine gloed
langs groene rivieren
& aan de voet
een gedode worm
bekende straatjes
burgerschap, trotse boerenstand
vijand van de Franstaligen en erger
dan die

kind van het weer
moeder van de druiven

intieme dorpjes
blauw schort & stieren
autonoom
heidenen in de rok van de schutters
brandweer muziek
snijplanken citers
jodelen kan niemand

samenzwerend met het hart van god

& overal boven zweeft de roodkopgier

 

Vertaald door Frans Roumen

 

n. c. kaser (19 april 1947 – 21 augustus 1978)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e april ook mijn blog van 19 april 2020 en eveneens mijn blog van 19 april 2019 en ook mijn blog van 19 april 2018 en ook mijn blog van 19 april 2015 deel 2.

Marjoleine de Vos, Hanane Aad

De Nederlandse dichteres en schrijfster Marjoleine de Vos werd geboren in Oosterbeek op 19 april 1957. Zie ook alle tags voor Marjoleine de Vos op dit blog.

 

Op de foto

Is dat nu Despina, die vrouw
met sproetig masker op, te bleu
voor poederkwast of lippenstift
de man voorbij die naar haar lonkt
als zij in goedgevulde jas haar dromen
aanglijnd laat lopen in de straat.

Zij ziet zichzelf zo anders want
een heksenbezem en geheim godin
gehuld in rozerood en rinse charme
granaatappelgelijk – die je moet slaan
wil hij zich korrelig geven aan
wie naar hem dorst.

 

Mevrouw Despina is verdwaald

Middenin het leven zou ze in een donker –
maar was daar niet, waarschijnlijk ergens
op de fiets de stad door op de weg naar niets
geen wonderen wel roze ondergoed
en droeve junks, een vuilnisbak patat.
Ziet ze geen pad naar ooit of later
alleen het donker klopt, het grachtenwater
ruikt naar gracht de nacht is goed
maar hoe het leven moet, mijn God
zo laat al en geen weet van heg en steg.
Moet ze wellicht de wereld in om nieuw
haar ogen uit te spoelen, anders bestaan
op verre grond de oude maan zien
krimpen met haar mee of met pensioen
en uien kweken. Was ze maar oud
en liefst nog wijs, wou ze wel dood
had ze die zogenaamde levensreis
gewoon gemaakt. Zou ze bezweren:
niets aan het ging vanzelf het is gedaan.

 

Altijd die dingen

Ze staan afwezig zichzelf te verdragen
de zwijgende dingen waarbij je moet horen
die je gevoelig vol sporen moet slijten
zodat ze gaan spreken van wie je ooit was.
Ze kraken gelaten, ze scheuren of vallen
ze liegen geheimen het kan ze niet schelen
wiens handen ze strelen pakken of breken.

Ach rottige dingen ik wil jullie treffen
met striemende woorden of zinloos geweld
dat jullie voelen hoe ik hier moet leven.
Voor mij altijd rimpels rommel en herrie
voor jullie de glans van bescheiden mysterie.
Ik woon hier temidden van stille verraders
koelbloedig veranderen zij van bezitter
houden mij even – zolang het hun past.

 

Marjoleine de Vos (Oosterbeek, 19 april 1957)

 

De Libanese dichteres, journaliste en vertaalster Hanane Aad werd geboren op 18 april 1965 in Beiroet. Zie ook alle tags voor Hanane Aad op dit blog.

Wens

Het stof ruikt naar eeuwige rust.
Het lied geurt naar vrijheid.
Hopelijk ruik ik mijn vrijheid
voor de dood.
Hopelijk kan ik mijn lied zingen
voordat het stof me verslindt

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Hanane Aad (Beiroet, 18 april 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e april ook mijn blog van 19 april 2019 en ook mijn blog van 19 april 2018 en ook mijn blog van 19 april 2015 deel 2.

Marjoleine de Vos, Martin Michael Driessen, Manuel Bandeira, n. c. kaser, Veniamin Kaverin, Louis Amédée Achard, Pierre-Jean de Béranger, Hans Böhm, Werner Rohner

De Nederlandse dichteres en schrijfster Marjoleine de Vos werd geboren in Oosterbeek op 19 april 1957. Zie ook alle tags voor Marjoleine de Vos op dit blog.

 

Al-afwezige

Dat u er altijd was en zult zijn, die eeuwen
der eeuwen waarin wij als gras en broodkruimels
roepen maar geen antwoord, smeken maar stilte
geen taal misschien een teken voor wie wil.
Tegen u is praten gemompel van gekken
steeds luider in leegte die u bent of niet.
Ik kom eraan in mijn huurauto en ik zeg:
je wereld is prachtig, de vlaktes van de Kaap
de platte bergen aan de horizon, ’s avonds
gloeien de steden van het oude Europa
’s morgens rijst Naxos blozend uit zee
men zingt over vroeger, je dalen weerklinken
maar waar ben jij? Wat ik zie is je kleed
geborduurd met vogels, golven, kantwerk
van kale bomen – als dat je kleed is. Je weet
hoe wij leven, kent onze sauzen, bruggen, musea
we dansen heel prachtig, beschieten elkaar
en sterven aan ziektes, we huilen om doden
vanwaar zal onze hulp komen niet uit die bergen
van je die zwijgen, niet van jou die maar afwacht.
We zingen u half tevoorschijn, we schreeuwen
om ontferming beloven ons wonderen en soms
buigen we ons neder en zeggen: niet zoals wij.
U bent maar vorm, een wijze van zeggen, hoopvol
wil ik bedanken vervloeken beklagen.
Mocht u mij horen ik ben hier op aarde
tot in de eeuwen der eeuwen ben ik hier.

 

Geen ongeloof

Dat in haar iemand schuilen zou die anders
leven wou maar door haar geen kans geboden
kwijnt in een verdrukt bestaan. Een vrouw
die van geduld een tuin zou maken, dagelijks
en zonder haast haar hand toestond te doen
wat hij te doen maar vond, die rondging
en sereen het bloeien komen liet dat komen wou.
Zij zou niet ongeduldig dromen vullen
haar geest zou dieper zijn en meer verstaan
mystiek staarde haar aan uit roos en tulp
en aan de appelboom het leven zelf.
Ook zou ze soms de hovenier zien gaan,
raakte niet aan want wist wie hij kon zijn.
Geen ongeloof of veinzerij maar alles echt.

 

Spreeuwenzang

Geloof in waarheid kwijt, is uitzicht al genoeg.
Zonlicht, wind, de mensen met hun levend lijf.
Wat wil ik dat ik schrijf? Dat welbehagen
als vanzelf de dagen vult, zou wel iets zijn.
Zie toch de spreeuw die, sleutel in zijn rug,
voor lente in zijn vleugels klapt, spikkels
luidkeels op zijn borst. Zo ik. Een spreeuw
die uit het nest naar buiten kijkt en zucht.
Om liefde. Om lucht.

 

 
Marjoleine de Vos (Oosterbeek, 19 april 1957)

 

De Nederlandse schrijver, vertaler en regisseur Martin Michael Driessen werd geboren op 19 april 1954 in Bloemendaal. Zie ook alle tags voor Martin Michael Driessen op dit blog.

Uit: De pelikaan

“De kleine stad aan de Adriatische kust had ooit deel uitgemaakt van het Ottomaanse en toen van het Habsburgse rijk en behoorde nu tot Joegoslavië. Er was nooit veel veranderd en als de postbode Andrej zijn ronde honderd jaar eerder had gemaakt zou het door vrijwel dezelfde stad zijn geweest als nu. Vervallen huizen waren vervangen door eendere, in dezelfde bouwstijl; alleen hoger op de grijze hellingen lagen nieuwbouwwijken met betonnen flats, die echter buiten zijn revier vielen want Andrej bezorgde de post in het oude gedeelte van de stad, de wirwar van stegen en gangetjes boven de havenboulevard die, stedenbouwkundig gezien, hoogstens interessant was vanwege het na de oorlog aangelegde Plein van het Volk en de voormalige aartshertogelijke residentie.
De boulevard werd door een lange rij palmen opgesierd die ooit ter ere van een bezoek van Tito waren geplant. Het parkeerverbod was bij ontstentenis van veel toerisme eigenlijk geheel overbodig, en werd dan ook sinds jaar en dag genegeerd.
De vissershaven was pittoresk, de blauwe kustlijn ten noorden en ten zuiden van de baai eveneens; er was een kabelspoorweg, en het stadje kon op een klokkenmuseum zonder weerga bogen. Ondanks deze bijzondere kwaliteiten was het een muurbloempje van de Europese geschiedenis. Hier gebeurde niets, het stadje had de ene generatie na de andere voortgebracht en begraven, zonder dat één van zijn kinderen naam had gemaakt in de wereld.
Misschien waren juist de ogenschijnlijke attracties hem fataal geworden: fraai, maar te klein en ook weer niet mooi genoeg om met steden als Zadar en Dubrovnik te concurreren.
Al honderd jaar in reisgidsen aangeprezen, werd het stadje nooit echt populair. En het had nog steeds geen industrie, nauwelijks handel, en de kuststrook was agrarisch gezien vrijwel onbeduidend.
Andrej speelde in zijn jonge jaren in het eerste voetbalelftal, eerst als spits en later als keeper.
Afgezien van het klokkenmuseum waren het vooral de pelikanen die het stadje allure gaven. Het waren roze pelikanen, die elk jaar terugkeerden en bezit namen van de boulevard; onwaarschijnlijke creaturen, haast messiaans in hun verschijning, die zich een paar maanden lieten voederen eer ze naar Afrika terugkeerden.
De huizen hadden allemaal hoge plafonds en ramen met luiken ervoor, van zwaar hout, met kleine spleten tussen de lamellen, die alleen in de koele avond. en ochtenduren met haken tot een kier werden geopend. Alle trappenhuizen waren als met opzet smal en bedompt; het ging er niet om ergens heen te gaan of ergens vandaan te komen; men bleef bij voorkeur waar men was. Het elektriciteitsnet was voorwereldlijk. Het bestond uit een bedrading die noch afdoende geisoleerd, noch planmatig aangelegd was, en dateerde van zo lang geleden dat de bewoners van het stadje het als een soort atavistisch wortelwerk beschouwden, dat ze liever ongemoeid lieten. Dat gold ook voor waterleiding en riolering.”

 


Martin Michael Driessen (Bloemendaal, 19 april 1954)

 

De Braziliaanse dichter, schrijver en vertaler Manuel Carneiro de Souza Bandeira Filho werd geboren op 19 april 1886 in Recife. Zie ook alle tags voor Manuel Bandeira op dit blog.

 

De cactus

Die cactus herinnerde aan de wanhoopsgestes der sculptuur:
Laocoön omstrengeld door de slangen,
Ugolino met zijn uitgevaste zoons,
en ook aan ’t droog Noordoosten, wildernissen en savanna’s.

Hij was wel enorm, zelfs voor dit land
van zo uitzonderlijke vruchtbaarheid.

Op een dag heeft hem een wervelende rukwind
met zijn wortels uitgewoeld.
De cactus viel dwars over straat,
brak de dakrand van de gevels langs de weg,
stremde het verkeer van bussen, trams, automobielen,
haalde neer ’t elektrisch net en roofde een etmaal lang
de stad van energie en licht:

– Hij was prachtig, hard, onhandelbaar.

 

Vertaald door Albert Helman

 

Pneumothorax

Koorts, bloedspuwing, ademnood en nachtzweet.
Een heel leven dat had kunnen zijn en dat niet was.
Uche, uche, uche.

Liet de dokter komen:
– Zeg eens drie en dertig.
– Drie en dertig… drie en dertig… drie en dertig…
– Diep ademen.

– U hebt een gat in de linker long en de rechter is al aangetast.
– Wat denkt u dokter, kunnen we geen pneumothorax proberen?
– Nee. Het enige wat u kunt doen is een Argentijnse tango spelen.

 

Vertaald door August Willemsen

 

The Road

This road, where I live, between two turns of the way
Is more interesting than a city avenue
In the cities everybody looks alike
Everybody is everybody
Not here: you feel that here everyone carries his own soul
Each being is himself
Even the dogs
These country dogs look like business men
Go around always worried
How many people coming and going!
Everything has an impressive air that leads to meditation
Burial on foot or the milk cart pulled by a fuzy goat
Not even water whispers are lacking,
Suggesting with the voice of symbols
That life goes on, goes on!
And youth shall end
.

 

Vertaald door A. B. M. Cadaxa

 

 
Manuel Bandeira (19 april 1886 – 13 oktober 1968)
Cover bloemlezing

 

De Zuidtiroolse dichter norbert c. kaser werd geboren op 19 april 1947 in Brixen. Zie ook alle tags voor norbert c. kaser op dit blog.

 

alto adige

alto adige
alto fragile

reiseland
durchgangsland
niemandsland

zu lange das requiem
als daß die tote erstuende
aber die grabreden
geben die leiche nicht preis

andreas hofer
laeßt sich
nicht ver(d)erben
aber der sarg ist
noch offen

ha-ha-hai-
heimatland

 

sehnsucht

mit roter nase klappernd die spuren
des fruehlings erwarten
mit roter nase ueber pfingsten
gekommen
muehsam schlagen die baeume aus
aus dem kraeutergarten
jammern die salatpflaenzchen
die katzen noch im maerzgeplaerr
jussuff auf befehl in sommeruniform
auf befehl die oefen kalt
klappernd die spuren
des fruehlings
wir trinken
wein

 

 
n. c. kaser (19 april 1947 – 21 augustus 1978)

 

De Russische schrijver Veniamin Kaverin werd geboren op 19 april 1902 in Pskov. Zie ook alle tags voor Veniamin Kaverin op dit blog.

Uit: Two captains (Vertaald door Bernard Isaacs)

“But Father wasn’t there any more, and, besides, it was doubtful whether the trip would have helped her now. She stood in the passage, bareheaded and barefooted, and did not even turn her head when somebody came into the house. She was silent all the time, except when she uttered two or three words in a distracted manner. What’s more, she seemed to be afraid of me, somehow. When I started to “speak”, she stopped up her ears with a tortured expression. She passed a hand over her eyes and forehead as if trying to recollect something. She was so queer that even Aunt Dasha crossed herself furtively when Mother, in answer to her pleadings, turned and fixed her with a dreadful stare. It must have been a fortnight before she came round. She still had fits of absent-mindedness, but little by little she began to talk, go outside into the yard and work. Ever more often now the word “petition” was on her lips. The first to utter it was old Skovorodnikov, then Aunt Dasha picked it up, and after her the whole yard. A petition must be lodged! That (Lay Mother went out and took us with her-me and my sister. We were going to the “Chambers” to hand in a petition. The “Chambers” were a dark building behind tall iron railings in Market Square. My sister and I waited for a long time, sitting on an iron seat in the dimly lit high-ceilinged corridor. Messengers hurried to and fro with papers, doors slammed. Then Mother came back, seized my sister’s hand, and we all started off at a run. The room we went into was barriered off, and I couldn’t see the person to whom Mother was speaking and bowing humbly. But I heard a cold indifferent voice, and this voice, to my horror, was saying something which I alone in all the world could disprove. “Ivan Grigoriev…” I heard the rustle of pages being turned over. “Article 1454 of the Criminal Code. Premeditated murder. What do you want, my dear woman?” “Your Honour,” my mother said in a tense unfamiliar voice, “he’s not guilty. He never killed anyone.” “The court will go into that.” I had been standing all the time on tiptoes, my head thrown back so far that it bade fair to drop off, but all I could see across the barrier was a hand with long dry fingers, in which a pair of spectacles was being slowly dangled.”

 


Veniamin Kaverin (19 april 1902 – 4 mei 1989)
DVD Cover voor de Russische verfilming door Vladimir Vengerov uit 1955

 

De Franse schrijver Louis Amédée Achard werd geboren op 19 april 1814 in Marseille Zie ook alle tags voor Louis Amédée Achard op dit blog.

Uit: Belle-Rose

« M. Dufailly était devenu progressivement et par une suite de transformations habiles, d’abord M. du Failly, puis M. du Failly de Malzonvilliers, puis enfin M. de Malzonvilliers tout court. Maintenant, il n’attendait plus que l’occasion favorable de se donner un titre, baron ou chevalier. À l’époque où ses affaires nécessitaient de fréquents voyages dans la province, et souvent même jusqu’à Paris, M. de Malzonvilliers avait maintes fois confié la gestion de ses biens à Guillaume Grinedal, qui passait pour le plus honnête artisan de Saint-Omer. Cette confiance, dont M. de Malzonvilliers s’était toujours bien trouvé, avait établi entre le fauconnier et le traitant des relations intimes et journalières, qui profitèrent aux trois enfants, Jacques, Claudine et Pierre. Suzanne, qui était à peu près de l’âge de Claudine, avait des maîtres de toute espèce, et les leçons servaient à tout le monde, si bien que les fils du père Guillaume en surent bientôt plus long que la moitié des petits bourgeois de Saint-Omer.
Jacques profitait surtout de cet enseignement ; comme il avait l’esprit juste et persévérant, il s’acharnait aux choses jusqu’à ce qu’il les eût comprises. On le rencontrait souvent par les champs, la tête nue, les pieds dans des sabots et un livre à la main, et il ne le lâchait pas qu’il ne se le fût bien mis dans la tête. Une seule chose pouvait le détourner de cette occupation, c’était le plaisir qu’il goûtait à voir son père manier les vieilles armes qu’on lui apportait des quatre coins de la ville et des châteaux du voisinage pour les remettre en état. Guillaume Grinedal était le meilleur arquebusier du canton ; c’était un art qu’il avait appris au temps où il était maître de fauconnerie chez M. d’Assonville, et qui lui aurait rapporté beaucoup d’argent s’il avait voulu l’exercer dans l’espoir du gain. Mais, dans sa condition, il agissait en artiste, ne voulant pas autre chose que le juste salaire de son travail, qu’il estimait toujours moins qu’il ne valait. Jacques s’amusait souvent à l’aider, et lorsqu’il avait fourbi un haubert ou quelque épée, il s’estimait le plus heureux garçon du pays, pourvu toutefois que Mlle de Malzonvilliers lui donnât au point du jour son sourire quotidien. Lorsque Suzanne se promenait dans le jardin du fauconnier en compagnie des enfants et des animaux domestiques qui vivaient par là en bonne intelligence, elle offrait, avec Jacques, le plus étrange contraste qui se pût voir.”

 


Louis Amédée Achard (19 april 1814 – 24 maart 1875)
Cover

 

De Franse dichter en schrijver van liedteksten Pierre-Jean de Béranger werd geboren op 19 april 1780 in Parijs. Zie ook alle tags voor Pierre-Jean de Béranger op dit blog.

 

Le grenier

Je viens revoir l’asile où ma jeunesse
De la misère a subi les leçons.
J’avais vingt-ans, une folle maîtresse,
De francs amis et l’amour des chansons.
Bravant le monde et les sots et les sages,
Sans avenir, riche de mon printemps,
Leste et joyeux je montais six étages.
Dans un grenier qu’on est bien à vingt ans !

C’est un grenier, point ne veux qu’on l’ignore.
Là fut mon lit bien chétif et bien dur ;
Là fut ma table ; et je retrouve encore
Trois pieds d’un vers charbonnés sur le mur.
Apparaissez, plaisirs de mon bel âge,
Que d’un coup d’aile a fustigés le Temps.
Vingt fois pour vous j’ai mis ma montre en gage.
Dans un grenier qu’on est bien à vingt ans !

Lisette ici doit surtout apparaître,
Vive, jolie, avec un frais chapeau
Déjà sa main à l’étroite fenêtre
Suspend son schall en guise de rideau.
Sa robe aussi va parer ma couchette ;
Respecte, Amour, ses plis longs et flottants.
J’ai su depuis qui payait sa toilette.
Dans un grenier qu’on est bien à vingt ans !

À table un jour, jour de grande richesse,
De mes amis les voix brillaient en choeur,
Quand jusqu’ici monte un cri d’allégresse.
À Marengo Bonaparte est vainqueur !
Le canon gronde ; un autre chant commence ;
Nous célébrons tant de faits éclatants.
Les rois jamais n’envahiront la France.
Dans un grenier qu’on est bien à vingt ans !

Quittons ce toit où ma raison s’enivre.
Oh ! qu’ils sont loin ces jours si regrettés !
J’échangerais ce qu’il me reste à vivre
Contre un des mois qu’ici Dieu m’a comptés.
Pour rêver gloire, amour, plaisir, folie,
Pour dépenser sa vie en peu d’instants,
D’un long espoir pour la voir embellie,
Dans un grenier qu’on est bien à vingt ans !

 


Pierre-Jean de Béranger (19 april 1780 – 16 juli 1857)
Portret door Edouard Cibot, 1853

 

De Duitse dichter, schrijver en letterkundige Hans Böhm werd geboren op 18 april 1876 in Keulen. Zie ook alle tags voor Hans Böhm op dit blog.

 

Glaube

Welches Wunder welch ein tiefer Sinn
Daß ich schon dein Eigen bin
Und noch weiß ich kaum dein Wesen.
Muß dich lieben dir vertraun
All mein Leben auf dich baun
Eh ich ganz in dir gelesen.

Schwerer Ernst im schönsten Spiel!
Wie nun unsre Karte fiel
Sehn wir nur allmählich.
Ist Gewinn es, ist es Wahn?
Dennoch seis gewagt getan!
Denn der Preis ist selig.

Lieb ist Hoffen Lieb ist Ahnen.
In den himmlisch hohen Bahnen
Rollen ruhig unsre Sterne.
Hold und treu ist die Natur;
Was ich Schlimmstes auch erfuhr.

 

Maria

Leise falt ich meine Hände
Um den Leib den Er begnadet:
Seligkeit so mich umbadet
Sink in diese süßen Wände!

Daß allein von Himmelswonne
Sich mein reiner Knabe nähre –
Bis in Demut ich gebäre
Aller Erden Heil und Sonne.

 

 
Hans Böhm (18 april 1876 – 12 december 1946)
Keulen, Alter Markt door Carl Rüdell, 19e eeuw
(Geen portret beschikbaar)

 

Onafhankelijk van geboortedata:

De Zwitserse schrijver Werner Rohner werd in 1975 geboren in Zürich. Zie ook alle tags voor Werner Rohner op dit blog.

Uit: Das Ende der Schonzeit

„Obwohl die beiden sich da erst vier Monate kannten, umarmte Rebekka sie zu jeder Begrüssung, brachte ihr Blumen mit, die sie aus der Cafeteria für sie geklaut hatte, und fragte, als ob es das Normalste auf der Welt wäre, wie es ihr gehe. Zwar antwortete Mutter auch ihr nur mit einem nichtssagenden Nicken, und ich war froh darüber, dass sie sich zu verstehen schienen; manchmal aber befremdete mich diese Nähe zwischen den beiden.

Doch nicht nur Mutters Hände fielen mir auf. Ich ertappte mich dabei, dass ich versuchte, mir andere Details zu merken, innerlich Fotos von Mutter machte im Wissen, dass später doch immer etwas fehlen würde. Manchmal führte ich gar tonlose Selbstgespräche: blaue Augen – gräulich blaue Augen, korrigierte ich mich –, eine sehr gerade Nase, altersblonde Haare und dieser Geruch, vermischt mit parfümiertem Tabak, so vertraut, dass ich nicht sagen konnte, ob es überhaupt einer war. Manches wiederholte ich, als ob ich Vokabeln büffelte; und während ich mir einprägte, wie sich Mutter im Rollstuhl an ihre Zigarette klammerte, hatte ich gleichzeitig Angst davor, dieses Bild nie mehr aus dem Kopf zu kriegen.
WIE FAST ALLE KINDER von Eltern, die rauchen, hatte auch ich mir, aber vor allem Mutter geschworen, nie damit anzufangen – tatsächlich rauchte ich, seit ich dreizehn war. Ich hatte aber geschafft, das vor ihr zu verbergen, bis ich an meiner Maturafeier ohne nachzudenken vor ihren Augen eine Zigarette zwischen die Lippen steckte. Doch anstatt mich zu tadeln, anstatt überhaupt etwas zu sagen, griff sie in ihre Handtasche und zog eines von mindestens fünf Feuerzeugen heraus, die sie immer dabeihatte. Sie streckte es mir entgegen – auch damals waren die Nägel lackiert – und zündete meine Camel ohne Filter an. Dabei schaute sie mich an, lange, schweigend, mit diesem Blick, den man vielleicht stolz nennen könnte. Ich wusste, wenn sie mich so anschaute, dann war das einerseits Liebe, andererseits ein Versöhntsein mit sich und der Welt; es musste etwas mit Schöpfertum zu tun haben, und es war mir unangenehm.“

 


Werner Rohner (Zürich, 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e april ook mijn blog van 19 april 2018 en ook mijn blog van 19 april 2015 deel 2.

Februari (Marjoleine de Vos), Hugo von Hofmannsthal, Stijn Vranken, José Luis Sampredo, F. B. Hotz, Toine Heijmans, Dieter Kühn, Günter Eich

 

Bij februari

 

 
February, Fill Dyke door Benjamin Williams Leader, 1881

 

Februari

De keuze, zegt hij, is niet groot, er is verdriet
om bij te blijven, of kies je voor het leven.
Zo makkelijk klinkt hij, lacht moeilijk
en wenst geloof ik alle dingen nieuw.
Achter het raam zit het huiselijk leven
onder de lamp bij de hagelslag
luistert slordig naar elkaar en de muziek;
vier jaargetijden, eerste deel. Hoor de lente.
Wat al ruikbaar is moet nog te voorschijn komen
het kan eenvoudig toegevroren, februari,
verijsde rietpluimen aan metalen water.
Toch doet een reeds vergeten geur geloven
dat het komen zal. De dolle pimpelmees
weet er al van, net als de vlier aan het diepje
dat zich een weg slingert door modderig gras.

Het is zo ver weg, wij zijn zo stram vertederd
het huiverig oog stuit op de kerktoren
in de verte tussen onzichtbaar bezige bomen.
Gehoorzaam halen wij onze adem in en
als koolzuur in de Spa zo onbedwingbaar
groeit alles zich een weg naar boven
feestelijk bereid tot bijna niets.

 

 
Marjoleine de Vos (Oosterbeek, 19 april 1957)
Zicht op Oosterbeek met de Hervormde Kerk

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Hugo von Hofmannsthal werd geboren op 1 februari 1874 in Wenen. Zie ook alle tags voor Hugo von Hofmannsthal op dit blog.

 

Verheißung

Fühlst Du durch die Winternacht
Durch der kalten Sternlein Zittern
Durch der Eiskristalle Pracht
Wie sie flimmern und zersplittern,
Fühlst nicht nahen laue Mahnung,
Keimen leise Frühlingsahnung?

Drunten schläft der Frühlingsmorgen
Quillt in gährenden Gewalten
Und, ob heute noch verborgen,
Sprengt er rings das Eis in Spalten:
Und in wirbelnd lauem Wehen
Braust er denen, die’s verstehen.

Hörst Du aus der Worte Hall,
Wie sie kühn und trotzig klettern
Und mit jugendlichem Prall
Klirrend eine Welt zerschmettern:
Hörst Du nicht die leise Mahnung,
Warmen Lebensfrühlings Ahnung?

 

Das kleine Stück Brot …

Das kleine Stück Brot
Die Blume blaßrot
Und die Decke von Deinem Bette
Wenn ich die drei nur hätte.

Hätt ich das Brot nur immer noch
Davon Du lachend abgebissen
So spürt ich auch den leisen Druck
Von all den fortgeflogenen Küssen.

Wär nicht die Blume ganz verfallen
Hätt irgendwo ein Ding Bestand
Müßt immer wie ein kleiner Vogel
Dein Herz mir klopfen in der Hand.

Und wäre nur die Decke mein
Wie lieb und schläfrig, los vom Mieder
Muß in ihr hingebreitet sein
Die Ahnung Deiner kleinen Glieder.

So hab ich keines von den dreien
Und muß immer von neuem
Und kann doch nicht enden
Mit Lippen und Händen

Dich anzurühren
Um Dich zu spüren!

 

Da ich weiß …

Da ich weiß, Du kommst mir wieder
Machen mich die Wolken froh,
Und am Georginenbeete
Abendstille freut mich so!

Fröhlich such ich mir den Schatten,
Bis die Sonne fast versinkt.
Nachts im kleinen dunkeln Tale
Freut mich jedes Licht, das blinkt …

Ob ich einsam steig am Hügel,
Horch ich doch an Deiner Türe.
Steh ich hier in fremdem Garten,
Du doch bist es, die ich spüre.

 

 
Hugo von Hofmannsthal (1 februari 1874 – 15 juli 1929)
Cover tweetalige uitgave

 

De Vlaamse dichter en performer Stijn Vranken werd geboren in Leuven op 1 februari 1974. Zie ook alle tags voor Stijn Vranken op dit blog.

 

Ik heb geen idee wat het is…

maar het is vooral het licht dat we niet zien, dat nog
onderweg is naar wat we zullen zijn, of zelfs nog niet.

Het is de lucht die ons vlees nog niet heeft omhelsd,
de adem die nu nog in de bomen broedt.

Het is de stap die nog bang in dit been verborgen
gaat, niet weet waarom, laat staan waarheen.

Het is de mond die nog niemand heeft geopend, de zin
die nog niet werd geproefd, omdat het nooit

het woord is, maar telkens weer
waar het nog niet omheen past.

 

Alle licht aan

Besnij m’n ogen en bind ze
aan het licht, ik wil staren
naar wat me verblindt.

Laat me zien
waarheen ik vlucht: te veel vlees
heeft mij gegeten en liefde
bleek lucht. Vooral beroemd
om haar geur.

Aan. Doe mij
alle licht aan.

 

 
Stijn Vranken (Leuven, 1 februari 1974)

 

De Spaanse schrijver, humanist en econoom Jose Luis Sampedro Sáez werd geboren op 1 februari 1917 in Barcelona. Zie ook alle tags voor José Luis Sampredo op dit blog.

Uit: The Old Mermaid (Vertaald door Brendan Riley)

“Meanwhile the slave guide has brought the retinue out of the market district, leading it toward the banks of the Alexandria canal, an area of concentration for the delightful activities that have made Canopus one of the most luxurious spas and pleasure centers in all Egypt. From the small riverside pavilions and pleasure houses and from the colorfully decorated party ships comes the ringing of cymbals, the rhythm of hand drums, and the melody of cithers and flutes. Some barges transport tourists from Alexandria but the majority belong to rich financiers and high society families whose names appear in the street satires or in the erotic epigrams scrawled by night upon certain walls in the capital.
As one additional public service this quarter sports one of the best slave markets, specializing in youths of both sexes trainable for pleasure. The master rises hastily from his shady seat on the porch as he recognizes a regular buyer: the grand majordomo of the House of Tanuris, property of Ahram the Navigator, inhabited by his son-in-law Neferhotep. The rider halts his mount. He condescends to hear the merchant’s flattery but impatiently dismisses how the man sings the praises of his merchandise because he has no intention of making a purchase. The salesman insists:
“At least come to have a look, noble Amoptis. I have an authentic rarity on hand, something never before seen. If this were not true, how could I have dared to detain you?”
In response to a gesture from the rider, his staff bearer hastens to kneel down, placing the sandals alongside the ass. He helps his master to dismount and put them on his feet. Then, handing him his staff, he follows him along the portico to the patio where he then stands waiting for Amoptis to return.
In a room apart from the communal chambers, a woman is lying upon a stone bench set into the wall, covered with a woven mat of rushes. She sits up as she notices the entrance of a possible buyer and, with customary indifference, lets fall to her feet the robe which covers her. Filtering through the latticework blind, the oblique rays of the sun turn her smooth white shapely hips gold. Nevertheless, she fails to provoke the visitor’s interest, for the reason that Amoptis prefers androgynous physiques over her slender body with its erect, high-set breasts whose arrogance resides more in their predictable density than in their volume. Besides, her flesh is not young: she is more than twenty years old, and thus the majordomo is sorry for having entered. He looks reproachfully at the old salesman. But this is what the man was expecting, and without a single word of excuse, he smiles craftily and pulls away the veil covering the woman’s face.”

 

 
José Luis Sampredo (1 februari 1917 – 8 april 2013)

 

De Nederlandse schrijver Frits Bernard Hotz werd geboren op 1 februari 1922 in Leiden. Zie ook alle tags voor F. B. Hotz op dit blog.

Uit: Dood weermiddel

“In m’n werkkamer beëindigde ik juist een brief voor Hoogheemraadschap. Daarna nam ik een los blad om nogmaals de kosten te berekenen voor werkzaamheden aan een beer in de gracht. Hoewel de blinden half gesloten waren zweette ik in m’n overhemd, waarvan ik de mouwen had opgerold. Toen riep mijn vrouw. Ik haat dat woord ‘mijn’ en gebruik het zo weinig mogelijk. Het legt zo de nadruk op onlosmakelijk bezit. Ik vind het een weinig decente zegswijze, al kan je in dit verband moeilijk van ‘een’ vrouw spreken. Mijn mannen lossen dat eenvoudig op: die spreken, zodra ze getrouwd zijn, van ‘moeder de vrouw’. Dat is zo gek nog niet; het geeft afstand. ‘Mijn’ is tegelijk zo erg dichtbij en mannetjesdierachtig hebberig. Ik wil niets hebben, ik wil iets doen. ‘Er een vrouw op na houden’ – zoals m’n gelijken zeggen – dat klinkt al iets beter, iets illusielozer. Oók wel hanerig, maar niet langer trots op bezit: eerder trots op de afstand.
Mijn vrouw riep dus. En omdat ik niet direct antwoordde kwam ze naar boven, vergat weer te kloppen en stond al in m’n kamer terwijl ik juist de onderste knoop van m’n werktuniek dicht maakte. Ik vond dat vervelend.
‘Heb je nou tóch in je overhemd gezeten bij dat open raam?’ vroeg ze met de verongelijkte wenkbrauwen die intussen al bijna permanent waren geworden. Zonder m’n antwoord af te wachten sloeg ze een blik op m’n werk.
Ik haat dat. Ik voel me dan een kleur krijgen. Het komt omdat al ons werken misschien spelen is, – zolang je er genoegen aan beleeft. Vrouwen spelen nooit. Die werken pas echt: met strakke gezichten en zuchten. Ik hoopte dat ze de ontwerpschetsjes niet gezien had die ik onder m’n berekening door had zitten krabbelen.
‘Ben je nóg steeds aan die brief bezig?’ vroeg ze zonder interesse, eerder geprikkeld, of zelfs beledigd. Er klonk in door: voor mij heb je zoveel tijd niet.”

 


F. B. Hotz (1 februari 1922 – 5 december 2000)
Het Rapenburg in Leiden

 

De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Toine Heijmans werd geboren in Nijmegen op 1 februari 1969. Zie ook alle tags voor Toine Heijmans op dit blog.

Uit: Op zee

“Thyborøn is vierenveertig uur geleden. Het is tweehonderddertig zeemijl weg. De hele reis van daar naar hier doet er niet meer toe. Het is nu belangrijk alles heel te houden. Alles is nog heel. De boot ziet er prachtig uit. Een opgeruimd dek. Trotse zeilen. De kajuit is laag; ik kan er net rechtop in staan. Door kleine patrijspoorten zie ik de zee, alsof ik er deel van uitmaak. Alsof ik erin zwem. De kajuit is zo klein, dat ik mezelf met handen en voeten schrap kan zetten bij slecht weer. Aan bakboord is de kombuis; een gaspit met een oven eronder die zo is opgehangen dat hij naar voren en naar achter bungelt met elke golf. De oven heeft zeemansbenen. Zo kun je koken bij storm. In de kajuit hangt een oude geur. Blind kan ik er alles vinden: de zeekaarten plat op de kaartentafel, het overlevingspak aan een haak. Het overlevingspak is een gewatteerde, rode, waterdichte overall die me een uur of wat in leven moet houden als ik overboord zou gaan. Hij hing eerst aan een haakje in het vooronder. Ik heb hem ergens anders gehangen omdat Maria dat wilde. Ze droomde van dat pak. Ze dacht dat het een lijk was, bungelend naast haar bed. Kinderen maken geen onderscheid tussen droom en werkelijkheid. Het zou goed zijn als volwassenen dat ook eens deden. De werkelijkheid kan ook een droom zijn, wat mij betreft. En andersom. De eerste avond van onze zeiltocht op zee stond Maria ineens in de kajuitopening, een schim. Ze zei: ‘Ik kan niet slapen. Alles piept en kraakt.’
Ik zei: ‘Dat heb ik ook altijd, de eerste nacht op zee.’ `Mag ik bij jou blijven?’ `Morgen. Ga eerst maar slapen. Het is belangrijk dat je slaapt, op zee.’ `Maar dan moet je eerst dat dode mens daar weghalen. Dat ding dat daar hangt is eng.’ `Ik zal hem weghangen.’ Ik tilde het overlevingspak van de haak en hing het weg. Ik bracht Maria terug naar het vooronder, stopte haar onder de dekens en zong liedjes die ik ook zong toen ze baby was. Ze viel in slaap. Die nacht is ze nog één keer wakker geworden. De tweede nacht niet meer. Maria is een stevig kind. Ik heb haar niet vaak angstig gezien. In elk geval kent ze geen volwassen angst, die kan knellen om je hoofd. Kinderangst is anders. Die is eenvoudig te verjagen. Als een lamp die je aan- en uitknipt: je zingt een liedje of verzint een verhaal, dan moet ze lachen en slaapt ze in. Echt bang word je later pas. Nu slaapt ze, en moet ik me verzetten tegen mijn eigen angst. Ik moet rustig blijven. Als ik zelf rustig ben, is Maria rustig. Zo werkt het bij kinderen. Ik klim de kajuit uit, pak het roer en kijk naar de zee en naar de nacht. De leisteenwolken zakken naar beneden. Het is geen mooi gezicht. De wolken lijken me soldaten, die zichzelf in stelling brengen. Het gaat straks stormen, ik weet het zeker nu. Ik moet haar zeilpak klaarleggen, voor als ze wakker wordt en uit het vooronder klimt. Ik moet haar uitleggen dat het laatste stuk naar huis wat lastig wordt. Een beetje hobbelig. De boot zal schuin gaan hangen, ze zal zich moeten vasthouden.”

 

 
Toine Heijmans (Nijmegen, 1 februari 1969)

 

De Duitse schrijver Dieter Kühn werd geboren op 1 februari 1935 in Keulen. Zie ook alle tags voor Dieter Kühn op dit blog.

Uit: Die siebte Woge: Mein Logbuch

„BERLIN-KREUZBERG, Koubusser Tor, der »Kord«. Türkische Obst- und Gemüsestände mit bunt arrangierten Auslagen … Gruppen von Alkoholikern mit Pullen in den Händen, diplomierte Biertrinker … türkische Geschäfte und Vereinslokale … Wenige Schritte in die Adalbenstraße und ich betrete das kleine Vorgelände des Kreuzberger Museums: Gartenanlage mir Spielflächen für Kinder. Mit dem Fahrstuhl in den dritten Stock: Eingang zum Museum, zum Ausstellungsraum. Ein Schild fordert dazu auf, die Kopf höhe zu beachten. Schon bin ich im Nachbau, in der Rekonstruktion des Hecks der Runk, der russischen Brigg, in der Adeiben von Chamisso fast drei Jahre lang auf den Weltmeeren umhergeschippen war. Der rekonstruierte Kaum entspricht in Höhe und Breite dem Gemeinschaftsraum, in dem Chamisso mit dem deutlich jüngeren Naturforscher und Schiffsarzt Johann Friedrich Eschscholtz und den beiden Schiffsoffizieren geschlafen, ge-arbeitet hat; beim Essen wurden es noch zwei, drei Mann mehr — der Raum auch als Offiziersmesse. Angrenzend der eigentliche I Jeck raum der Rekonstruktion: Kajüte in ganzer Breite des kleinen Schiffs, mit vier Fenstern, die sich von Fenstern damaliger Bürgerhäuser nicht unterscheiden. Wo-möglich Gardinchen während der Weltreise (in den Jahren 1815 bis ISIS)? Dcr Raum des Kapitäns Otto von Kotzebue, Sohn des damals europaweit berühmten Stückeschreibers August von Kotzebue. Vier Fenster, immerhin, und doch war der Raum recht klein. Da stand ein Bett, da stand ein Tisch, da war ein Spind, da war wohl auch ein kleiner Sessel, da hingen sicherlich Karten an der Zwischenwand zum Gemeinschaftsräum, den der Kapitän jeweils durchqueren musste. Sicherlich nur dünn die trennende Bretterwand. Im Gemeinschaftsraum ein Tisch. Darüber eine Licht-luke, mit kleinem Schutzgehäuse auf Deck. Bei stürmischer See musste hier abgedeckt, abgedichtet werden mit sicherlich geteerter Persenning, dann war es stockdüster im Raum: kei-ne Bullaugen steuerbord und backbord, das Schiff war auch Kriegsschiff, einige Kanonenluken an Deck, von Chamisso als ehemaligem Leutnant der preußischen Armee im Bericht über die Weltreise aufgelistet, nach Kalibern geordnet. Der Ausstellungsraum wird beherrscht vom Nachbau des Schiffshecks: setzt auf dem Boden auf, schließt an der Decke ab. Schwarz gestrichenes Holz — der Rumpf der Run* war womöglich rundum geteert. Seile, Taue. Über den Heck-fenstern in weitem Bogen die Namensbuchstaben, kyrillisch. Blauweiß die Fahne der zaristischen Marine: ein Exponat. Weitere Exponate in diesem Raum, den das Heck in mächti-gem Volumen besetzt. Und doch: dieses Schiff war nicht mal so breit gewesen wie ein kleines Güterschiff auf dem Rhein, wie ein Touristenschiff auf Spree und Landwehrkanal.“

 

 
Dieter Kühn (1 februari 1935 – 25 juli 2015)
Cover

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Eich werd geboren op 1 februari 1907 in Lebus an der Oder. Zie ook alle tags voor Günter Eich op dit blog.

 

Einsicht

Alle wissen,
daß Mexiko ein erfundenes Land ist.

Als ich das Küchenspind öffnete,
fand ich die Wahrheit
zugedeckt
in den beschrifteten Büchsen.

Die Reiskörner
ruhen sich aus von den Jahrhunderten.
Vorm Fenster
setzt der Wind seinen Weg fort.

 

Dezembermorgen

Rauch, quellend über die Dächer,
vom Gegenlichte gesäumt,
Ich hab in die Eisenblumenfächer
deinen Namen geträumt.

Diesen Dezembermorgen
Weiß ich schon einmal gelebt,
offenbar und verborgen,
ein Wort auf der Zunge schwebt.

Wachsen mir in die Fenster
Farne, golden von Licht
zeigt sich im Schnee beglänzter
Name und Angesicht.

Muss ich dich jetzt nicht rufen,
weil ich nahe gespürt?
Über die Treppenstufen
hat sich kein Schritt gerührt.

 

Dagen van gaaien

De gaai werpt me
zijn blauwe slagpen niet toe.

In de dageraad tuimelen
de eikels van zijn geschreeuw.
Een bitter meel, het eten
voor de hele dag.

Achter het rode gebladerte
hakt hij met een harde snavel
overdag de nacht
uit takken en boomvruchten,
een doek die hij over me heen trekt.

Zijn vlucht is als de hartslag.
Maar waar slaapt hij?
en op wie lijkt zijn slaap?
Ongezien ligt in de duisternis
de slagpen voor mijn schoen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Günter Eich (1 februari 1907 – 20 december 1972)
Hier met echtgenote, de schrijfster Ilse Aichinger en de kinderen Clemens en Miriam, ca. 1959

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e februari ook mijn blog van 1 februari 2018 en ook mijn blog van 1 februari 2015 deel 2.

Advent (Marjoleine de Vos )

 

Bij de 1e zondag van de Advent

 

Jon McNaughton
Parting the Veil (The Second Coming) door Jon McNaughton, z. j.

 

Advent

Wie wacht weet nooit waarop
want steeds is alles anders.
Je wou rustige grond zijn
klaar voor de zaaier maar
niemand komt. Die stem ben je zelf
je zingt een oud lied van vrede.

Welke vrede. Je buigt het hoofd
knielt eerlijke woorden fietst
naar huis geen engel te zien.
Prijs dan de uren, als niet de jaren
hangt straks in de kerstboom
een bescheiden bazuin.

 

devos
Marjoleine de Vos (Oosterbeek, 19 april 1957)
De Oude Kerk in Oosterbeek

 

Zie voor de schrijvers van de 2e december ook mijn vorige blog van vandaag.

Het leven in juni (Marjoleine de Vos)

 

Dolce far niente

 

 
Day in June door Daniel Garber, 1937

 

Het leven in juni

Om mij heen is alles luidkeels in leven
de boer op zijn maaier, blatende schapen
in de esdoorn een zwartkop die roept
om een vrouwtje, uit bloemkelken klinkt
het geronk van een bij.

En ik leef ook maar moet dat zelf zeggen
want niets van al wat ik waarneem noemt mij.
Zoals je met vrienden wel praat over vroeger:
We waren aan zee, in een tent, heel gelukkig –
vraagt iemand: was jij daarbij?

Dus ben ik alleen in de tuin in de wereld
en om mij heen ademt alles en in huis
zit een man. Dit is het leven, schrijft hij,
deze ochtend in juni, de zwartkop zingt
en in de tuin zit zij. 

 

 
Marjoleine de Vos (Oosterbeek, 19 april 1957)
Landschap met gezicht op Oosterbeek met de Rijn in het verschiet – door Josephus Augustus Knip, ca. 1930. Marjoleine de Vos werd geboren in Oosterbeek.

 

Zie voor de schrijvers van de 7e juni ook mijn vorige blog van vandaag.