Marjoleine de Vos, Martin Michael Driessen, Manuel Bandeira, n. c. kaser, Veniamin Kaverin, Louis Amédée Achard, Pierre-Jean de Béranger, Hans Böhm, Werner Rohner

De Nederlandse dichteres en schrijfster Marjoleine de Vos werd geboren in Oosterbeek op 19 april 1957. Zie ook alle tags voor Marjoleine de Vos op dit blog.

 

Al-afwezige

Dat u er altijd was en zult zijn, die eeuwen
der eeuwen waarin wij als gras en broodkruimels
roepen maar geen antwoord, smeken maar stilte
geen taal misschien een teken voor wie wil.
Tegen u is praten gemompel van gekken
steeds luider in leegte die u bent of niet.
Ik kom eraan in mijn huurauto en ik zeg:
je wereld is prachtig, de vlaktes van de Kaap
de platte bergen aan de horizon, ’s avonds
gloeien de steden van het oude Europa
’s morgens rijst Naxos blozend uit zee
men zingt over vroeger, je dalen weerklinken
maar waar ben jij? Wat ik zie is je kleed
geborduurd met vogels, golven, kantwerk
van kale bomen – als dat je kleed is. Je weet
hoe wij leven, kent onze sauzen, bruggen, musea
we dansen heel prachtig, beschieten elkaar
en sterven aan ziektes, we huilen om doden
vanwaar zal onze hulp komen niet uit die bergen
van je die zwijgen, niet van jou die maar afwacht.
We zingen u half tevoorschijn, we schreeuwen
om ontferming beloven ons wonderen en soms
buigen we ons neder en zeggen: niet zoals wij.
U bent maar vorm, een wijze van zeggen, hoopvol
wil ik bedanken vervloeken beklagen.
Mocht u mij horen ik ben hier op aarde
tot in de eeuwen der eeuwen ben ik hier.

 

Geen ongeloof

Dat in haar iemand schuilen zou die anders
leven wou maar door haar geen kans geboden
kwijnt in een verdrukt bestaan. Een vrouw
die van geduld een tuin zou maken, dagelijks
en zonder haast haar hand toestond te doen
wat hij te doen maar vond, die rondging
en sereen het bloeien komen liet dat komen wou.
Zij zou niet ongeduldig dromen vullen
haar geest zou dieper zijn en meer verstaan
mystiek staarde haar aan uit roos en tulp
en aan de appelboom het leven zelf.
Ook zou ze soms de hovenier zien gaan,
raakte niet aan want wist wie hij kon zijn.
Geen ongeloof of veinzerij maar alles echt.

 

Spreeuwenzang

Geloof in waarheid kwijt, is uitzicht al genoeg.
Zonlicht, wind, de mensen met hun levend lijf.
Wat wil ik dat ik schrijf? Dat welbehagen
als vanzelf de dagen vult, zou wel iets zijn.
Zie toch de spreeuw die, sleutel in zijn rug,
voor lente in zijn vleugels klapt, spikkels
luidkeels op zijn borst. Zo ik. Een spreeuw
die uit het nest naar buiten kijkt en zucht.
Om liefde. Om lucht.

 

 
Marjoleine de Vos (Oosterbeek, 19 april 1957)

 

De Nederlandse schrijver, vertaler en regisseur Martin Michael Driessen werd geboren op 19 april 1954 in Bloemendaal. Zie ook alle tags voor Martin Michael Driessen op dit blog.

Uit: De pelikaan

“De kleine stad aan de Adriatische kust had ooit deel uitgemaakt van het Ottomaanse en toen van het Habsburgse rijk en behoorde nu tot Joegoslavië. Er was nooit veel veranderd en als de postbode Andrej zijn ronde honderd jaar eerder had gemaakt zou het door vrijwel dezelfde stad zijn geweest als nu. Vervallen huizen waren vervangen door eendere, in dezelfde bouwstijl; alleen hoger op de grijze hellingen lagen nieuwbouwwijken met betonnen flats, die echter buiten zijn revier vielen want Andrej bezorgde de post in het oude gedeelte van de stad, de wirwar van stegen en gangetjes boven de havenboulevard die, stedenbouwkundig gezien, hoogstens interessant was vanwege het na de oorlog aangelegde Plein van het Volk en de voormalige aartshertogelijke residentie.
De boulevard werd door een lange rij palmen opgesierd die ooit ter ere van een bezoek van Tito waren geplant. Het parkeerverbod was bij ontstentenis van veel toerisme eigenlijk geheel overbodig, en werd dan ook sinds jaar en dag genegeerd.
De vissershaven was pittoresk, de blauwe kustlijn ten noorden en ten zuiden van de baai eveneens; er was een kabelspoorweg, en het stadje kon op een klokkenmuseum zonder weerga bogen. Ondanks deze bijzondere kwaliteiten was het een muurbloempje van de Europese geschiedenis. Hier gebeurde niets, het stadje had de ene generatie na de andere voortgebracht en begraven, zonder dat één van zijn kinderen naam had gemaakt in de wereld.
Misschien waren juist de ogenschijnlijke attracties hem fataal geworden: fraai, maar te klein en ook weer niet mooi genoeg om met steden als Zadar en Dubrovnik te concurreren.
Al honderd jaar in reisgidsen aangeprezen, werd het stadje nooit echt populair. En het had nog steeds geen industrie, nauwelijks handel, en de kuststrook was agrarisch gezien vrijwel onbeduidend.
Andrej speelde in zijn jonge jaren in het eerste voetbalelftal, eerst als spits en later als keeper.
Afgezien van het klokkenmuseum waren het vooral de pelikanen die het stadje allure gaven. Het waren roze pelikanen, die elk jaar terugkeerden en bezit namen van de boulevard; onwaarschijnlijke creaturen, haast messiaans in hun verschijning, die zich een paar maanden lieten voederen eer ze naar Afrika terugkeerden.
De huizen hadden allemaal hoge plafonds en ramen met luiken ervoor, van zwaar hout, met kleine spleten tussen de lamellen, die alleen in de koele avond. en ochtenduren met haken tot een kier werden geopend. Alle trappenhuizen waren als met opzet smal en bedompt; het ging er niet om ergens heen te gaan of ergens vandaan te komen; men bleef bij voorkeur waar men was. Het elektriciteitsnet was voorwereldlijk. Het bestond uit een bedrading die noch afdoende geisoleerd, noch planmatig aangelegd was, en dateerde van zo lang geleden dat de bewoners van het stadje het als een soort atavistisch wortelwerk beschouwden, dat ze liever ongemoeid lieten. Dat gold ook voor waterleiding en riolering.”

 


Martin Michael Driessen (Bloemendaal, 19 april 1954)

 

De Braziliaanse dichter, schrijver en vertaler Manuel Carneiro de Souza Bandeira Filho werd geboren op 19 april 1886 in Recife. Zie ook alle tags voor Manuel Bandeira op dit blog.

 

De cactus

Die cactus herinnerde aan de wanhoopsgestes der sculptuur:
Laocoön omstrengeld door de slangen,
Ugolino met zijn uitgevaste zoons,
en ook aan ’t droog Noordoosten, wildernissen en savanna’s.

Hij was wel enorm, zelfs voor dit land
van zo uitzonderlijke vruchtbaarheid.

Op een dag heeft hem een wervelende rukwind
met zijn wortels uitgewoeld.
De cactus viel dwars over straat,
brak de dakrand van de gevels langs de weg,
stremde het verkeer van bussen, trams, automobielen,
haalde neer ’t elektrisch net en roofde een etmaal lang
de stad van energie en licht:

– Hij was prachtig, hard, onhandelbaar.

 

Vertaald door Albert Helman

 

Pneumothorax

Koorts, bloedspuwing, ademnood en nachtzweet.
Een heel leven dat had kunnen zijn en dat niet was.
Uche, uche, uche.

Liet de dokter komen:
– Zeg eens drie en dertig.
– Drie en dertig… drie en dertig… drie en dertig…
– Diep ademen.

– U hebt een gat in de linker long en de rechter is al aangetast.
– Wat denkt u dokter, kunnen we geen pneumothorax proberen?
– Nee. Het enige wat u kunt doen is een Argentijnse tango spelen.

 

Vertaald door August Willemsen

 

The Road

This road, where I live, between two turns of the way
Is more interesting than a city avenue
In the cities everybody looks alike
Everybody is everybody
Not here: you feel that here everyone carries his own soul
Each being is himself
Even the dogs
These country dogs look like business men
Go around always worried
How many people coming and going!
Everything has an impressive air that leads to meditation
Burial on foot or the milk cart pulled by a fuzy goat
Not even water whispers are lacking,
Suggesting with the voice of symbols
That life goes on, goes on!
And youth shall end
.

 

Vertaald door A. B. M. Cadaxa

 

 
Manuel Bandeira (19 april 1886 – 13 oktober 1968)
Cover bloemlezing

 

De Zuidtiroolse dichter norbert c. kaser werd geboren op 19 april 1947 in Brixen. Zie ook alle tags voor norbert c. kaser op dit blog.

 

alto adige

alto adige
alto fragile

reiseland
durchgangsland
niemandsland

zu lange das requiem
als daß die tote erstuende
aber die grabreden
geben die leiche nicht preis

andreas hofer
laeßt sich
nicht ver(d)erben
aber der sarg ist
noch offen

ha-ha-hai-
heimatland

 

sehnsucht

mit roter nase klappernd die spuren
des fruehlings erwarten
mit roter nase ueber pfingsten
gekommen
muehsam schlagen die baeume aus
aus dem kraeutergarten
jammern die salatpflaenzchen
die katzen noch im maerzgeplaerr
jussuff auf befehl in sommeruniform
auf befehl die oefen kalt
klappernd die spuren
des fruehlings
wir trinken
wein

 

 
n. c. kaser (19 april 1947 – 21 augustus 1978)

 

De Russische schrijver Veniamin Kaverin werd geboren op 19 april 1902 in Pskov. Zie ook alle tags voor Veniamin Kaverin op dit blog.

Uit: Two captains (Vertaald door Bernard Isaacs)

“But Father wasn’t there any more, and, besides, it was doubtful whether the trip would have helped her now. She stood in the passage, bareheaded and barefooted, and did not even turn her head when somebody came into the house. She was silent all the time, except when she uttered two or three words in a distracted manner. What’s more, she seemed to be afraid of me, somehow. When I started to “speak”, she stopped up her ears with a tortured expression. She passed a hand over her eyes and forehead as if trying to recollect something. She was so queer that even Aunt Dasha crossed herself furtively when Mother, in answer to her pleadings, turned and fixed her with a dreadful stare. It must have been a fortnight before she came round. She still had fits of absent-mindedness, but little by little she began to talk, go outside into the yard and work. Ever more often now the word “petition” was on her lips. The first to utter it was old Skovorodnikov, then Aunt Dasha picked it up, and after her the whole yard. A petition must be lodged! That (Lay Mother went out and took us with her-me and my sister. We were going to the “Chambers” to hand in a petition. The “Chambers” were a dark building behind tall iron railings in Market Square. My sister and I waited for a long time, sitting on an iron seat in the dimly lit high-ceilinged corridor. Messengers hurried to and fro with papers, doors slammed. Then Mother came back, seized my sister’s hand, and we all started off at a run. The room we went into was barriered off, and I couldn’t see the person to whom Mother was speaking and bowing humbly. But I heard a cold indifferent voice, and this voice, to my horror, was saying something which I alone in all the world could disprove. “Ivan Grigoriev…” I heard the rustle of pages being turned over. “Article 1454 of the Criminal Code. Premeditated murder. What do you want, my dear woman?” “Your Honour,” my mother said in a tense unfamiliar voice, “he’s not guilty. He never killed anyone.” “The court will go into that.” I had been standing all the time on tiptoes, my head thrown back so far that it bade fair to drop off, but all I could see across the barrier was a hand with long dry fingers, in which a pair of spectacles was being slowly dangled.”

 


Veniamin Kaverin (19 april 1902 – 4 mei 1989)
DVD Cover voor de Russische verfilming door Vladimir Vengerov uit 1955

 

De Franse schrijver Louis Amédée Achard werd geboren op 19 april 1814 in Marseille Zie ook alle tags voor Louis Amédée Achard op dit blog.

Uit: Belle-Rose

« M. Dufailly était devenu progressivement et par une suite de transformations habiles, d’abord M. du Failly, puis M. du Failly de Malzonvilliers, puis enfin M. de Malzonvilliers tout court. Maintenant, il n’attendait plus que l’occasion favorable de se donner un titre, baron ou chevalier. À l’époque où ses affaires nécessitaient de fréquents voyages dans la province, et souvent même jusqu’à Paris, M. de Malzonvilliers avait maintes fois confié la gestion de ses biens à Guillaume Grinedal, qui passait pour le plus honnête artisan de Saint-Omer. Cette confiance, dont M. de Malzonvilliers s’était toujours bien trouvé, avait établi entre le fauconnier et le traitant des relations intimes et journalières, qui profitèrent aux trois enfants, Jacques, Claudine et Pierre. Suzanne, qui était à peu près de l’âge de Claudine, avait des maîtres de toute espèce, et les leçons servaient à tout le monde, si bien que les fils du père Guillaume en surent bientôt plus long que la moitié des petits bourgeois de Saint-Omer.
Jacques profitait surtout de cet enseignement ; comme il avait l’esprit juste et persévérant, il s’acharnait aux choses jusqu’à ce qu’il les eût comprises. On le rencontrait souvent par les champs, la tête nue, les pieds dans des sabots et un livre à la main, et il ne le lâchait pas qu’il ne se le fût bien mis dans la tête. Une seule chose pouvait le détourner de cette occupation, c’était le plaisir qu’il goûtait à voir son père manier les vieilles armes qu’on lui apportait des quatre coins de la ville et des châteaux du voisinage pour les remettre en état. Guillaume Grinedal était le meilleur arquebusier du canton ; c’était un art qu’il avait appris au temps où il était maître de fauconnerie chez M. d’Assonville, et qui lui aurait rapporté beaucoup d’argent s’il avait voulu l’exercer dans l’espoir du gain. Mais, dans sa condition, il agissait en artiste, ne voulant pas autre chose que le juste salaire de son travail, qu’il estimait toujours moins qu’il ne valait. Jacques s’amusait souvent à l’aider, et lorsqu’il avait fourbi un haubert ou quelque épée, il s’estimait le plus heureux garçon du pays, pourvu toutefois que Mlle de Malzonvilliers lui donnât au point du jour son sourire quotidien. Lorsque Suzanne se promenait dans le jardin du fauconnier en compagnie des enfants et des animaux domestiques qui vivaient par là en bonne intelligence, elle offrait, avec Jacques, le plus étrange contraste qui se pût voir.”

 


Louis Amédée Achard (19 april 1814 – 24 maart 1875)
Cover

 

De Franse dichter en schrijver van liedteksten Pierre-Jean de Béranger werd geboren op 19 april 1780 in Parijs. Zie ook alle tags voor Pierre-Jean de Béranger op dit blog.

 

Le grenier

Je viens revoir l’asile où ma jeunesse
De la misère a subi les leçons.
J’avais vingt-ans, une folle maîtresse,
De francs amis et l’amour des chansons.
Bravant le monde et les sots et les sages,
Sans avenir, riche de mon printemps,
Leste et joyeux je montais six étages.
Dans un grenier qu’on est bien à vingt ans !

C’est un grenier, point ne veux qu’on l’ignore.
Là fut mon lit bien chétif et bien dur ;
Là fut ma table ; et je retrouve encore
Trois pieds d’un vers charbonnés sur le mur.
Apparaissez, plaisirs de mon bel âge,
Que d’un coup d’aile a fustigés le Temps.
Vingt fois pour vous j’ai mis ma montre en gage.
Dans un grenier qu’on est bien à vingt ans !

Lisette ici doit surtout apparaître,
Vive, jolie, avec un frais chapeau
Déjà sa main à l’étroite fenêtre
Suspend son schall en guise de rideau.
Sa robe aussi va parer ma couchette ;
Respecte, Amour, ses plis longs et flottants.
J’ai su depuis qui payait sa toilette.
Dans un grenier qu’on est bien à vingt ans !

À table un jour, jour de grande richesse,
De mes amis les voix brillaient en choeur,
Quand jusqu’ici monte un cri d’allégresse.
À Marengo Bonaparte est vainqueur !
Le canon gronde ; un autre chant commence ;
Nous célébrons tant de faits éclatants.
Les rois jamais n’envahiront la France.
Dans un grenier qu’on est bien à vingt ans !

Quittons ce toit où ma raison s’enivre.
Oh ! qu’ils sont loin ces jours si regrettés !
J’échangerais ce qu’il me reste à vivre
Contre un des mois qu’ici Dieu m’a comptés.
Pour rêver gloire, amour, plaisir, folie,
Pour dépenser sa vie en peu d’instants,
D’un long espoir pour la voir embellie,
Dans un grenier qu’on est bien à vingt ans !

 


Pierre-Jean de Béranger (19 april 1780 – 16 juli 1857)
Portret door Edouard Cibot, 1853

 

De Duitse dichter, schrijver en letterkundige Hans Böhm werd geboren op 18 april 1876 in Keulen. Zie ook alle tags voor Hans Böhm op dit blog.

 

Glaube

Welches Wunder welch ein tiefer Sinn
Daß ich schon dein Eigen bin
Und noch weiß ich kaum dein Wesen.
Muß dich lieben dir vertraun
All mein Leben auf dich baun
Eh ich ganz in dir gelesen.

Schwerer Ernst im schönsten Spiel!
Wie nun unsre Karte fiel
Sehn wir nur allmählich.
Ist Gewinn es, ist es Wahn?
Dennoch seis gewagt getan!
Denn der Preis ist selig.

Lieb ist Hoffen Lieb ist Ahnen.
In den himmlisch hohen Bahnen
Rollen ruhig unsre Sterne.
Hold und treu ist die Natur;
Was ich Schlimmstes auch erfuhr.

 

Maria

Leise falt ich meine Hände
Um den Leib den Er begnadet:
Seligkeit so mich umbadet
Sink in diese süßen Wände!

Daß allein von Himmelswonne
Sich mein reiner Knabe nähre –
Bis in Demut ich gebäre
Aller Erden Heil und Sonne.

 

 
Hans Böhm (18 april 1876 – 12 december 1946)
Keulen, Alter Markt door Carl Rüdell, 19e eeuw
(Geen portret beschikbaar)

 

Onafhankelijk van geboortedata:

De Zwitserse schrijver Werner Rohner werd in 1975 geboren in Zürich. Zie ook alle tags voor Werner Rohner op dit blog.

Uit: Das Ende der Schonzeit

„Obwohl die beiden sich da erst vier Monate kannten, umarmte Rebekka sie zu jeder Begrüssung, brachte ihr Blumen mit, die sie aus der Cafeteria für sie geklaut hatte, und fragte, als ob es das Normalste auf der Welt wäre, wie es ihr gehe. Zwar antwortete Mutter auch ihr nur mit einem nichtssagenden Nicken, und ich war froh darüber, dass sie sich zu verstehen schienen; manchmal aber befremdete mich diese Nähe zwischen den beiden.

Doch nicht nur Mutters Hände fielen mir auf. Ich ertappte mich dabei, dass ich versuchte, mir andere Details zu merken, innerlich Fotos von Mutter machte im Wissen, dass später doch immer etwas fehlen würde. Manchmal führte ich gar tonlose Selbstgespräche: blaue Augen – gräulich blaue Augen, korrigierte ich mich –, eine sehr gerade Nase, altersblonde Haare und dieser Geruch, vermischt mit parfümiertem Tabak, so vertraut, dass ich nicht sagen konnte, ob es überhaupt einer war. Manches wiederholte ich, als ob ich Vokabeln büffelte; und während ich mir einprägte, wie sich Mutter im Rollstuhl an ihre Zigarette klammerte, hatte ich gleichzeitig Angst davor, dieses Bild nie mehr aus dem Kopf zu kriegen.
WIE FAST ALLE KINDER von Eltern, die rauchen, hatte auch ich mir, aber vor allem Mutter geschworen, nie damit anzufangen – tatsächlich rauchte ich, seit ich dreizehn war. Ich hatte aber geschafft, das vor ihr zu verbergen, bis ich an meiner Maturafeier ohne nachzudenken vor ihren Augen eine Zigarette zwischen die Lippen steckte. Doch anstatt mich zu tadeln, anstatt überhaupt etwas zu sagen, griff sie in ihre Handtasche und zog eines von mindestens fünf Feuerzeugen heraus, die sie immer dabeihatte. Sie streckte es mir entgegen – auch damals waren die Nägel lackiert – und zündete meine Camel ohne Filter an. Dabei schaute sie mich an, lange, schweigend, mit diesem Blick, den man vielleicht stolz nennen könnte. Ich wusste, wenn sie mich so anschaute, dann war das einerseits Liebe, andererseits ein Versöhntsein mit sich und der Welt; es musste etwas mit Schöpfertum zu tun haben, und es war mir unangenehm.“

 


Werner Rohner (Zürich, 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e april ook mijn blog van 19 april 2018 en ook mijn blog van 19 april 2015 deel 2.

Willy Vlautin, Wim Noordhoek, Albert Helman, Albert Camus, Jan Vercammen, Antonio Skármeta, Pierre Bourgeade, W. S. Rendra, Vladimir Volkoff

De Amerikaanse schrijver, muzikant en songwriter Willy Vlautin werd geboren op 7 november 1967 in Reno, Nevada. Zie ook alle tags voor Willy Vlautin op dit blog.

Uit: Don’t Skip Out on Me

“Horace Hopper opened his eyes and looked at the clock: five a.m. The first thought that came to him that morning was his mother, whom he hadn’t seen in nearly three years. Then he thought about how in a little more than a week’s time he’d be alone on a bus heading to Tucson. Awake less than a minute and already there was a pit in his stomach.
He got up and dressed in jeans and a plaid long-sleeve western shirt. He put on his boots and then tried to wake himself. He drank a glass of water and stared at the boxers’ photographs he’d taped to the wall of the camping trailer.
The cutouts were from issues of The Ring magazine and the fighters were Mexican. The largest image was from the fight between Israel Vázquez and Rafael Márquez. It was the third round of their fourth fight, and Vázquez was hitting Márquez with a brutal left hook. To the right of that photo was Rafael Márquez’s brother, the great Juan Manuel Márquez, and to the left of him the legend, Julio César Chávez, wearing a sombrero. Below them was a picture of Horace’s favorite boxer, Érik Morales. To the left of Morales was Juan Díaz, and on that one Horace had written with a black marker: “The Scholar.” Beside The Scholar was Antonio Margarito. A black marker had crossed out his face. “The Cheater.”
He grabbed a worn and frayed notebook from a shelf next to the bed and opened it. The first page read “Log of Bad Dreams,” handwritten with a blue pen. He flipped through a half dozen filled pages until he came to “Getting Left in Tonopah.” Underneath it were thirty-two marks. He added another, making it thirty-three. He then thumbed to the back pages of the notebook, and near the bottom of a nearly full page he put down the date and wrote the same thing he had written the day before and the day before that, “I will be somebody.”

 


Willy Vlautin (Reno, 7 november 1967)

 

De Nederlandse schrijver, radiomaker en journalist Willem Johannes Noordhoek werd geboren in Steenwijk op 7 november 1943. Zie ook alle tags voor Wim Noordhoek op dit blog.

Uit: Alle trams rijden naar de hemel

“In slaap gevallen in de tram was ik. De conducteur maakte me wakker.
Om me heen kijkend bemerkte ik dat ik de enige overgebleven passagier was. Op de tegenoverliggende bank stonden mijn rugzak en plastic tassen. Ik was bijna thuis, twee maanden had ik rondgezworven.
Ik kon altijd bij mijn ouders slapen.
De tram zag eruit als een café, bekleed met gevernist hout. Het verlichte spiegelpaleis stond stil te wachten tussen donkere gebouwen.
Ik kon mezelf onderscheiden, maar in contour, mijn gezicht lag in het donker. Het was een heel oude tram. De gloeilampen, in porseleinen armaturen, brandden op halve sterkte.
Heeft u een slaapadres? vroeg de conducteur en hij keek mij vorsend aan van onder zijn pet.
Ja, zei ik.
De conducteur legde een hand op mijn schouder.
Mijn verantwoordelijkheid, zei de conducteur. U denkt misschien waar bemoeit hij zich mee. Ik ben verantwoordelijk voor mijn passagiers, daarom weet ik graag de bestemmingen.
De tram, het was alleen een motorwagen, reed nu de Torenstraat in. Alleen een enkele etalage wierp hel licht op een stuk trottoir.
Junghans, in den klokkenwinkel, las ik. Verderop onderscheidde ik de uitschroefbare houten schedel in de hoedenwinkel en het bordje uw oude herenhoed weer nieuw. De tram reed hard. Het geluid ketste tegen de gevels. Haltes werden bruusk overgeslagen. Achter de ruiten reden nog oneindig veel trams.
Naar huis, dat willen we allemaal om deze tijd, zei de conducteur. Maar dit is de laatste rit. En je weet hopelijk wat dat betekent. Hierna gaan we alleen nog naar de remise. Je kunt zover mee, als je wilt. Je kunt ook hier ergens afstappen, maar in de stad is alles dicht en treinen gaan er niet meer. We stonden nu stil bij de vaste halte Conradkade.
Ik ken u, zei ik. Van vroeger. Van het eindpunt, het tramhuisje bij Meer en Bos. Mijn ouders wonen daar om de hoek. Kan zijn, zei de conducteur. Wij rijden op verschillende lijnen, het ene eindpunt of het andere maakt ons weinig uit. Je ziet er slecht uit. Wat heb je uitgespookt?
Terwijl hij me aankeek wreef de conducteur steeds de duim van zijn rechterhand tegen zijn wijs- en middelvinger. Oplettend, als luisterde hij naar muziek.
Ik ga bij mijn ouders slapen. Ik kom net terug van vakantie.”

 

 
Wim Noordhoek (Steenwijk, 7 november 1943)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Albert Helman werd geboren op 7 november 1903 in Paramaribo. Zie ook alle tags voor Albert Helman op dit blog.

Uit:Van pij en burnous

“Water is hier iets heel anders dan in de Noordelijke landen. Werkelijk iets anders. Ik heb dit al, bewonderend, gezien in kleine bergdorpjes van Italië, waar iedere straathoek zijn waterbekken heeft, en ieder pleintje zijn min of meer bouwvallige fontein. In Assisi staat nog een fontein, waarop een oude pauselijke verordening is gebeeldhouwd, dat ieder die zijn goed waschte in het bekken, een boete opliep van één scudo (een oude munt in de pauselijke staten) èn zijn waschgoed verbeurde. In Castelgandolfo is een fonteintje, waar een engeltje zóó speelsch de straaltjes over het mos laat spartelen, dat ik ernstig denk, dat dit onze eenigste erfenis is uit het Verloren Paradijs.
Maar in Rome eerst hoort men de brillante première van deze lyrische klankentuimel, ziet men het steeds herhaalde, snelle waterballet.
* * *

De wandelaar die op een zonnige morgen (welke morgen is hier niet zonnig?) zijn weg neemt op toeval’s kompas, zal niet de minste lust in zich voelen, het bonte rumoerige leven van straat en plein te verwisselen voor de koele, àl te ernstige atmospheer van musea en beeldenkabinetten. Hij wandelt langzaam, en weet aan de palmen, die ruischen, de scherpe segmenten van de bladgroencirkels schuivend naar elkander, dat het Zuiden de blijdschap van altijd af bewaart. Hij ziet aan de hooge witheid van huizen, die blokkend neerstaan langs de breede straten de eeuwigoude zon, die statig en kalm de vaste schaduwen uitschuift van hoeken en portieken. Hij ruikt de kruidige geur van mimosa en het zoete aroma van voorjaarsrozen; hij ziet de rappe sprongen van de kinderen, die de springende bal volgen over de scheidslijn van schaduw en licht.
Totdat om de hoek van de straat het heldere zingen van water een doel wordt van zijn kalmen gang. Hij luistert naar het spetteren van water, dat hij blauw vermoedt als een morgenlucht, zóó leerde hem het Zuiden reeds de waarheid van zijn onbesnoeiden droom, en naar het zakkend openploffen van waterkringen op de stabiele stroom van het bekken.”

 

 
Albert Helman (7 november 1903 – 7 oktober 1996)
Portret door Jan van der Loo, 1976

 

De Chileense schrijver Antonio Skármeta werd geboren op 7 november 1940 in Antofagasta. Zie ook alle tags voor Antonio Skármeta op dit blog.

Uit: A Distant Father (Vertaald door John Cullen)

“I devote most of my time to smoking and sharpening my Faber No. 2 pencils. I use them to correct my pupils’ compositions, and if there’s something I don’t like, I rub it out with the eraser on the pencil’s other end and suggest a better phrase. The Remington’s actually a loan from the mayor, who let me have it so that I could make fair copies of my translations. The children’s compositions are quite optimistic. Most of them begin by saying something like, “The day opens with the sun, which spreads its kind fingers over the field,” or “When the cock crows, dawn breaks and the shadows put on yellow robes.” Only Augusto Gutiérrez stands outside the norm. For example, he writes, “The sun’s crowing bursts the cock’s eardrums.” In math he’s a disaster. He’s repeating the previous year, and he’s the only boy in the class with a hint of mustache on his upper lip. He has two sisters. On Sundays I go to the village square, buy some candied peanuts and a Bilz soda, and sit on a stone bench. When the sisters pass close to the bench, they burst into mocking laughter and I turn red. Augusto Gutiérrez has thick eyeglasses and thin lips. He’ll be fifteen next Friday. He walks through the square carrying a volume by Rubén Dario. He knows by heart “The sea is lovely, Margarita, and a subtle scent of orange blossoms rides upon the breeze,” but he’s not so much interested in the Nicaraguan poet’s verses as he is in carrying on a man-to-man conversation with me. He wants to know, he declares, if I’ve been to the whorehouse in Angol and how much it costs to spend a night there with one of the girls. I brush crushed peanuts off my blue trousers and say that such a conversation between a pupil and a teacher is improper. He says that if I don’t want to tell him about life, he’ll ask advice from the priest in the confessional.
He adds that his birthday party next Friday will offer more than just cake and candles; there’s also going to be romantic North American music that people can dance and make out to. His sisters asked him to invite me. Teresa’s seventeen and Elena’s nineteen. I’m twenty-one. Everybody around here is very respectable, and I have no doubt that Teresa and Elena come from a good family, but every time they go to Santiago, they buy dresses with plunging necklines and tight jeans that cling to their hips and squeeze the air out of my lungs.”

 


Antonio Skármeta (Antofagasta, 7 november 1940)

 

De Franse schrijver en filosoof Albert Camus werd geboren op 7 november 1913 in Mondovi, Algerije. Zie ook alle tags voor Albert Camus op dit blog.

Uit: Mens in opstand (Vertaald door Martine Woudt)

“Er bestaan impulsieve misdaden en beredeneerde misdaden. Het Wetboek van Strafrecht onderscheidt ze, vrij praktisch, met de voorbedachte raad.Wij leven in de tijd van de voorbedachte raad en de perfecte misdaad. Onze misdadigers zijn niet meer die machteloze kinderen die de liefde als excuus aanvoerden. Integendeel, ze zijn volwassen en hun alibi is onweerlegbaar: filosofie kan overal toe dienen, zelfs om moordenaars in rechters te veranderen.
Heathcliff, in Wuthering Heights, zou de hele wereld kunnen vermoorden om Cathy te bezitten, maar het zou niet in hem opkomen die moorden redelijk te noemen, of gerechtvaardigd door een systeem.
Hij zou ze plegen en verder zou zijn overtuiging niet strekken.
Dat veronderstelt liefdeskracht, en karakter. Omdat liefdeskracht zeldzaam is, blijft moord een uitzondering en behoudt hij dus het aanzien van een inbreuk. Maar vanaf het moment dat we ons, bij gebrek aan karakter, haastig een doctrine aanmeten, zodra de misdaad wordt beredeneerd, ontwikkelt deze zich net zo vlot als de rede zelf en neemt hij alle vormen van het syllogisme aan. Hij was eenzaam als de schreeuw, nu wordt hij algemeen als de wetenschap.
Gisteren nog veroordeeld, bepaalt hij vandaag de wet.
We zullen ons daar op deze plaats niet over verontwaardigen.
Het doel van dit essay is andermaal de werkelijkheid van het moment, de beredeneerde misdaad, te accepteren en er juist de rechtvaardigingen van te onderzoeken: het is een poging om mijn tijd te begrijpen.Misschien vindt men dat een tijdperk dat in vijftig jaar tijd zeventig miljoen mensen van hun wortels rukt, onderwerpt of doodt, alleen en vooral moet worden veroordeeld. Toch moet ook dan zijn schuld worden begrepen. In primitieve tijden, toen een tiran ter meerdere eer en glorie van zichzelf hele steden met de grond gelijkmaakte, een slaaf geketend aan de wagen van zijn overwinnaar door feestende steden moest trekken en de vijand voor de ogen van het verzamelde volk voor de wilde dieren werd gegooid, kon het geweten tegenover zulke argeloze misdaden vastberaden zijn, en het oordeel helder.

 


Albert Camus (7 november 1913 – 4 januari 1960)
Cover

 

De Vlaamse dichter en schrijver Jan Vercammen werd geboren in Temse op 7 november 1906. Zie ook alle tags voor Jan Vercammen op dit blog.

Uit: Het huis ten einde

Van de palen

De palen zijn geheid.
Een tekening op aarde.
Het eerste teken van herkenning voor
mijn dood uit Teheran
vertrokken met een karavaan.

De zomerevening was
een grote poort van de herfst.
Zo verdicht is de tijd.
Mijn weemoed is de zachte rivier
die los van haar oorsprong vliet.
Zovele woorden zijn achtergebleven.
De dorre takken zijn doorweekt.

Ik heb nog altijd schimmen lief
die niet door een engel zijn belicht.
Maar de schaduw van de palen
wordt reeds opgezogen.

Het beloofde bos wordt wilder
dan het ooit verlaten was.

Nu worden de muren gebouwd
om in te krimpen tot een graf.

 

Van de bouwers

Zij die de stenen en het hout
hanteren kennen de sterren:
zij scheiden de Poolster niet van
de Grote Beer door
de feilloze lenzen van Palomar
te ontglanzen. Zij
ontwrichten de dauwzuigers niet
zoals zij die worden verblind
door luchtkristallen.

Ze vertellen wel van ganser harte
hoe kikvorsmannen lekken vonden
in onderzeese kabels toen kooplieden
hadden geklaagd over verloren woorden
(achteraf is gebleken dat deze
bij Amerikaans opbod waren verkocht
voor luchtig zwevende roebels).
En over de klimatologen die
met naalden van kompassen
rozen graveren in tegenwinden.

Ze hebben me verzekerd dat ze
geregeld ebbe en vloed aanpassen aan
de omgezette zwaartekracht en
dat veilig verkeer van ionen en
elektronen zorgvuldig is
voorgenomen tussen hart en steen.

Kortom dat voor mijn dood
geen hindernissen te vrezen zijn.
We kunnen dus de weg opgraven
die voor de zondvloed bestond.

 

 
Jan Vercammen (7 november 1906 – 5 augustus 1984)
Portret door Marc Neels, z. j.

 

De Franse schrijver, scenarioschrijver, essayist, dichter, journalist en fotograaf Pierre Bourgeade werd geboren in Morlanne op 7 november 1927. Zie ook alle tags voor Pierre Bourgeade op dit blog.

Uit: L’empire des livres

“L’après-midi touchait à sa fin.
Une jeune femme entra nonchalamment dans la librairie.
M. Dufourcq était assis derrière son bureau. Il n’allait pas tarder à fermer boutique. Il avait rangé crayons et stylos, il avait bouclé fichiers et classeurs, il avait fermé ses livres de comptes. Il était assis, là, sans rien faire, ses deux mains posées à plat devant lui. C’étaient d’assez vieilles mains, marquées d’assez récentes tavelures. A l’annulaire de la main gauche, M. Dufourcq portait, superposées, deux alliances d’or terni, la plus large au ras de la paume, la plus étroite mordant la première phalange (où un petit cal rouge sombre s’était, à la longue, formé), ce qui indiquait, selon les usages de la région, qu’il était veuf.
Les mains du libraire étaient vieilles, mais la librairie avait été récemment modernisée. Elle mesurait six mètres sur quatre. Des rayonnages couvraient les murs. Des échelles nickelées, coulissant sur des tringles fixées à hauteur d’homme, permettaient d’accéder aux rangées supérieures. Les livres étaient classés par catégories. De petites pancartes, soigneusement calligraphiées, en écriture anglaise, de la main même du libraire, permettaient au client de trouver sa voie dans cet amoncellement de textes imprimés. « Romans ». « Poésie ». « Théâtre ». « Histoire ». « Sciences humaines ». « Sciences exactes ». « Livres d’art ». « Nouveautés »… La librairie était visiblement ouverte à tous les genres. Certains libraires voient d’un mauvais œil la poésie. D’autres se méfient des romans. M. Dufourcq aimait tous les livres par le seul fait qu’ils étaient des livres, et il avait toujours fait l’impossible pour qu’on trouvât chez lui tout ce qui venait d’être publié. Il était particulièrement épris des nouveautés. Chaque livre récent lui semblait une merveille. Il accordait à ces ouvrages un traitement particulier. Ils étaient exposés au centre de la pièce, sur des présentoirs de bois blanc. Ils y formaient un ensemble coloré. Naguère assez ternes, les livres, par bonheur, étaient aujourd’hui recouverts de brillantes jaquettes plastifiées, qui luisaient sous le feu d’une triple suspension de néon.”

 
Pierre Bourgeade (7 november 1927 – 12 maart 2009)
Cover

 

De Indonesische dichter en toneelregisseur Wahyu Sulaeman Rendra (eig. Willibrordus Surendra Broto Rendra) werd geboren in Surakarta op 7 november 1935. Zie ook alle tags voor W. S. Rendra op dit blog.

 

Sermon (Fragment)

They roared like animals:
Grrr-grrr-grrr. Hura.
Cha-cha-cha, cha-cha-cha.
They stole window shutters.
They took everything in the church.
The candelabra. The curtains. The carpets.
The silverware. And the statues covered with jewels.
Cha-cha-cha, they sang:
Cha-cha-cha over and over again
They smashed the whole church
Cha-cha-cha
Like wet panting animals
running to-and-fro.
Cha-cha-cha, cha-cha-cha.
Then suddenly the shrill voice of an old woman was heard:
“I am hungry. Hungrry. Hu-u-unggrryyy.”
And suddenly everyone felt hungry.
Their eyes burned.
And they kept shouting cha-cha-cha.

“Because we are hungry
let us disperse.
Go home. Everyone stop.”

Cha-cha-cha, they said
and their eyes burned.

“Go home.
The mass and the sermon are over.”

Cha-cha-cha, they said.
They didn’t stop.
They pressed forward.
The church was smashed. And their eyes flashed.

 

Vertaald door Harry Aveling

 

 
W. S. Rendra (7 november 1935 – 6 augustus 2009)

 

De Franse schrijver Vladimir Volkoff werd geboren in Parijs op 7 november 1932. Zie ook alle tags voor Vladimir Volkoff op dit blog.

Uit: Le retournement

“J’en ai pleuré. Je n’ai pas honte.
Il redevint grave, tira sur ta cigarette :
– Bolchevik, cela ne veut pas dire celui qui a la majorité, mais celui qui en veut toujours plus. De majorité et d’autre chose. Quand il atteint B, il vise C, et ainsi de suite. Les imbéciles nous accusent de changer de visage comme eux de chemise ; ils ne comprennent pas que notre visage, c’est précisément cela : le changement. Le bolchak, c’est la grand-route, et le bolchevik, c’est celui qui a enfilé la grand-route. On nous accuse d’opportunisme, c’est accuser le soleil de briller. Quand on avance, le paysage est bien forcé de changer. C’est pour cela que Lénine est le plus grand génie de tous les temps : c’est parce qu’en réalité il n’y a pas de léninisme. Marx est encapsulé dans le marxisme, Engels dans la dialectique ; ils peuvent être dépassés ; Lénine souffle où il veut. Il a écrit Etat et Révolutionn, mais il a aussi organisé la terreur, et il a aussi organisé la NEF. La vérité, c’est qu’il n’y a pas de vérité. C’est difficile à comprendre, c’est quelquefois amer à digérer, mais une fois qu’on a accepté, c’est magnifique. La vérité, c’est ce que je trouve dans mon journal d’aujourd’hui. Celui d’hier ment, toujours. Celui d’au­jourd’hui dit la vérité, toujours. C’est pour cela que la Pravda s’appelle la Pravda. La vérité est notre pain quotidien a nous autres bolcheviks, et de même que vous ne vous nourrissez pas des croûtons d’hier, nous refusons nous aussi le pain perdu de l’histoire. S’il n’y a pas de vérité, nous pouvons poser la nôtre. C’est exprès que je ne dis pas « la mienne ». Le moi existe peine, le nous se fait sentir, le nous, c’est déjà une majoration, c’est déjà un bolchevisme. On a eu tort d’ôter le flot bolchevik de l’étiquette du Parti : cela fait croire à certains que le bolchevisme est une forme de marxisme, alors que c’est le contraire.
« On ne peut devenir bolchevik qu’après avoir enrichi sa mémoire de tous les biens élaborés par l’humanité. » Lénine. La seule vérité, c’est l’addition. Pas ce qu’on ajoute, l’action d’ajouter. Quiconque se soustrait à l’histoire est soustrait de l’histoire. Parce que la seule vérité, c’est l’histoire, cette addition permanente. A chaque nouvel échelon gravi, on se trouve un peu plus grand. C’est cela, être bolchevik : c’est devenir plus grand.”

 
Vladimir Volkoff (7 november 1932 – 14 september 2005)

 

Zie voor meer schrijvers van de 7e november ook mijn blog van 7 november 2017 en ook mijn blog van 7 november 2015 deel 2.

Albert Helman, Albert Camus, Jan Vercammen, Antonio Skármeta, Pierre Bourgeade, W. S. Rendra, Vladimir Volkoff, Auguste Villiers de L’Isle-Adam, Friedrich Leopold zu Stolberg-Stolberg

De Nederlandse dichter en schrijver Albert Helman werd geboren op 7 november 1903 in Paramaribo. Zie ook mijn blog van 7 november 2010 en eveneens alle tags voor Albert Helman op dit blog.

Uit: De dokwerker en de H. Geest

“In het droogdok staat een zware zwarte scheepsromp, en klein daartegen staan een tiental arbeiders op hun stellingen. Maar pijnlijk-hel klinken hun hamerslagen, metaal tegen metaal, weergalmd door het water, over de wijde holle haven. Er waait een zachte, koele bries die de fijne geuren van teer en verf verder stuift, en die alle holten vervult: het holle, leeggeladen schip dat staat in het holle, kuischgespoelde dok, en het dok dat weer staat in de leege, wijde haven, die eerst klein en hol schijnt, wanneer je opziet naar het hooge, blauwe luchtgewelf.
Dat doe je vanzelf, wanneer je uren lang schuin tegen de zwarte scheepswand op moet zien, zooals Willem dat doen moet, die verder van de hamerende mannen verwijderd, met een steekvlam de oude menie uit de naden wegbrandt, terwijl zijn kameraad ze meteen moet schoonkrabben.
– Kijk uit! Ben je nou een haartje be….’ zegt die kameraad, maar hij slikt het booze woord in, want Willem is de kwaadste niet, al is hij deze middag wel heel erg verstrooid. Hij weet dat Willem van die dagen heeft dat zijn aandacht heel ergens anders is, maar wáár weet hij zelf niet. Dan kijkt hij langs het dok in de verte, alsof hij schepen ziet die niemand anders kent, of omhoog, langs het puntje van de mast, dat nog juist te zien is, alsof hij op een vliegmachine met een speciale boodschap voor hem staat te wachten.
Maar vanmorgen zijn het de meeuwen die Willem zoo verstrooid maken, en dat duurt nu al een paar uur. Ze lijken wel gek die vogels. Ze zijn zoo licht en vlug als duiven, maar als je ze goed beschouwt, zijn ze zoo stom als de eenden. Hun lijf is sierlijk en wit, maar ze doen tegen elkaar alsof ze kippen zijn.
– Ik zou er best een van nabij willen zien of in mijn hand houden, denkt Willem. Want zijn het nou duiven of zijn het nou géén duiven?
Maar als zijn kameraad weer eens gevloekt heeft, nu hij de steekvlam heelemaal in de verkeerde richting houdt, omdat een paar meeuwen net op dezelfde waterkring neerduiken, wordt hij weer aandachtig voor het werk en zegt bij zichzelf: ‘Jesses wat een kinderachtige vent ben ik toch eigenlijk. Ik lijk wel een kwajongen.’

 
Albert Helman (7 november 1903 – 7 oktober 1996)
Hier in Parijs, 1932

Lees verder “Albert Helman, Albert Camus, Jan Vercammen, Antonio Skármeta, Pierre Bourgeade, W. S. Rendra, Vladimir Volkoff, Auguste Villiers de L’Isle-Adam, Friedrich Leopold zu Stolberg-Stolberg”

Albert Helman, Albert Camus, Jan Vercammen, Antonio Skármeta, Pierre Bourgeade, W. S. Rendra, Vladimir Volkoff, Auguste Villiers de L’Isle-Adam

De Nederlandse dichter en schrijver Albert Helman werd geboren op 7 november 1903 in Paramaribo. Zie ook mijn blog van 7 november 2010 en eveneens alle tags voor Albert Helman op dit blog.

Uit: De verdwenen Christen

“Hij wilde de jaren doorkomen, meer niet, en dat hij daarvoor een der zwaarste en ellendigste manieren gekozen had, dat kon hem weinig schelen. Dat scheen te behooren bij zijn ruwe, kortaangebonden aard, bij zijn plomp, groot lichaam, het mammoeth-uiterlijk van een onwillige oostpruisische boer, die rebelleert tegen zijn tyrannieke vader, tegen zijn huichelende broers, tegen een valsche burgemeester, tegen een misselijkmakend, kletszuchtig geboortedorp.
Hij had een kop om dwars tegen elke horde in te loopen, vierkant en ook aan de gelaatszijde afgeplat, met de korte ingedeukte neus die boksers hebben, hoogroode wangen die door de blakerende zon oranjebruin geworden waren en waartegen zijn borstelige wenkbrauwen en steile haren nòg blonder afstaken dan vroeger. Zijn handen waren groot en grof en zwaaiden langs zijn knieën laag genoeg bij de grond om iets dierlijks aan zijn gang te geven, dat zelfs niet door het kaarsrechte van zijn rug en het stramme van zijn soldatentred werd teniet-gedaan.
Hij had een paard onder zich moeten hebben; en dat had hij ook gehoopt toen hij teekende voor het Legioen, maar het werd marcheeren, en nog eens marcheeren, honderden kilometers, duizenden misschien; en toen kon ook dat hem niet meer schelen. Alleen de officiers hadden somtijds paarden; hij had oppasser kunnen worden, dat was een betrekkelijke lijn, en hij zou de gelegenheid gehad hebben nu en dan te rijden. Maar toen hij het zoover kon brengen, was de lust al over, en dan, soldaat zijn kon hem niet schelen, maar om knecht te worden had hij ook ginds kunnen blijven. Hij zette zich dus verder de paarden uit zijn hoofd en kreeg zelfs de pest aan ze, omdat ze bij de menschen behoorden: bij het kader en bij de Arabieren. Niet bij de soldaten, de infanteristen die geen menschen waren, maar een apart soort wezens, willoos, halfbewust, machinaal en ongevoelig levend, zonder herinnering aan het verleden, zonder zin voor de toekomst. Verdoofde wezens, gehypnotiseerden zonder het zelf te weten.
Maar zoover dacht hij niet eens. De tien jaar hier hadden zich samengetrokken tot een paar kleinigheden wier verloop niet meer dan een of twee dagen besloeg. En wat daarvóór lag, herinnerde hij zich zelfs niet in de ergste dronkenschap. Hij kende geen zelfverwijt, had dus ook geen behoefte aan confidenties. Hij had ook niet het flauwste idee van de toekomst; het kon hem niet schelen waar hij naar toe ging, en hoe lang dit soldaatjespelen nog zou duren.”

 
Albert Helman (7 november 1903 – 7 oktober 1996)
Portret door portret door Erwin de Vries, 1977

Lees verder “Albert Helman, Albert Camus, Jan Vercammen, Antonio Skármeta, Pierre Bourgeade, W. S. Rendra, Vladimir Volkoff, Auguste Villiers de L’Isle-Adam”

Albert Helman, Albert Camus, Jan Vercammen, Antonio Skármeta, Pierre Bourgeade, W. S. Rendra

De Nederlandse dichter en schrijver Albert Helman werd geboren op 7 november 1903 in Paramaribo. Zie ook mijn blog van 7 november 2010 en eveneens alle tags voor Albert Helman op dit blog.

Uit: De stille plantage

“Vele mensen zijn bij de Stille Plantage geweest, en hebben de woestenij gezien, deze kostelijke woestenij van planten die groeien over planten, van bomen die nieuwe bomen overschaduwen, eiken beladen met wuivende tuinen. Zij hoorden het kwinkeleren van klein gevogelte dat nooit verschrok door luide mensenstemmen. Jonge apen buitelden van vreugde, een oude riep met de galm van een sirene; ver achter klaterde het water toen paradijsvogels speelden met jonge eekhoorns, en het strakke blauw in zuilen licht omlaag kwam tussen bruine stammen. Oerwoud, wildernis, woestenij. Niemand wist dat hier ooit, voor lange jaren, de Stille Plantage geweest was.
Maar stilte was er nog. De zoemende stilte van vele geluiden die het zwijgen zijn der natuur, die ’t grote zwijgen zijn van deze kinkhoorn binnen ons. En op een late middag, toen de schaduw van een palm als altijd schuw zijn weg zocht naar de brede voeten van een groenhartboom, zijn al de vogels neergezwermd: de schuwe die herinnering heet, de al te trage van de weemoed, de zwarte die fluistert: ‘nu is ’t zo niet meer’ , en de andere die altijd cirkelen rondom hoge kruinen; wie ze ooit zag, geneest niet meer van het heimwee naar een onvindbaar huis. Ze streken neer, ieder op hun eigen tak, en andere op de grond, die nog het droefste kirden. De spechten sloegen met lange tikken; nooit speelde een xylofoon zo schoon. De pelikanen bewogen langzaam hun koppen; het was als een droom.
En wat er bleef van die droom: al te vaste gestalten, al te starre herinneringen, hoop die nooit waarheid werd, liefde die haar bedding niet vond, geloof dat nimmer ophield te geloven in de onverwoestbaarheid van al het heilige, dit alles moest nu hier gezegd zijn… Maar woorden schieten te kort, woorden zijn te weinig, te arm aan klank, te dwaas van beeld. Te klein, te luid. Leun uit uw dakraam, wie ge zijt, waar ge zijt. Laat uw oog de verte ontdekken als het avond wordt; als al de daken u ontzinken, de weiden, de straten of wat u ook omringt, en de verte u nabij komt, zo nabij als een zachte wand, een mensenwang. Vang in uw hand de vogel herinnering, sluit het raam, ontsteek het licht in uw kamer. Is dit uw kamer nog? Zijn kooi is een nieuwe wereld. Nieuw en oud, dezelfde en eeuwenoud tegelijk. Reeds eerder waart ge hier; als kind, of vroeger nog. Zo lang reeds kent ge deze mensen, hun woorden, hun gebaren, hun hart, nietwaar…”

 
Albert Helman (7 november 1903 – 7 oktober 1996)
Portret door fotograaf Nicolaas Porter

Lees verder “Albert Helman, Albert Camus, Jan Vercammen, Antonio Skármeta, Pierre Bourgeade, W. S. Rendra”

Albert Camus, Jan Vercammen, Albert Helman, Antonio Skármeta, Pierre Bourgeade, W. S. Rendra

De Franse schrijver en filosoof Albert Camus werd geboren op 7 november 1913 in Mondovi, Algerije. Zie ook mijn blog van 7 november 2010 en eveneens alle tags voor Albert Camus op dit blog.

Uit: Die Pest (Vertaald door Gottfried Beutel)

“Was halten Sie von Panelouxs Predigt, Doktor?“ Die Frage war einfach und zwanglos gestellt und Rieux beantwortete sie ebenso selbstverständlich.
„Ich habe zu lange in den Hospitälern zugebracht, um die Idee einer Kollektivstrafe zu lieben. Aber Sie wissen, die Christen sprechen manchmal so, ohne jemals wirklich daran denken. Sie sind besser als sie zu sein scheinen.“
„Sie denken aber gleich viel, wie Paneloux, daß die Pest auch ihr gutes habe; daß sie die Augen öffnet, das sie zum Denken zwingt.“ Der Doktor schüttelte ungeduldig den Kopf.
„Wie alle Krankheiten dieser Welt. Aber was für alle Übel dieser Welt gilt, gilt auch für die Pest Sie kann dazu dienen, einigen wenigen zum Wachstum zu helfen. Wenn man indessen das Elend und den Schmerz sieht, den sie mit sich bringt, dann muß man verrückt, blind oder feige sein, um sich mit der Pest abfinden zu können.“ Rieux war im Ton kaum lauter geworden. Dennoch machte Tarrau eine Handbewegung, als wolle er ihn beruhigen. Er lächelte.
„Ja“, sagte Rieux und zuckte, die Schultern. „Aber Sie haben mir nicht geantwortet. Haben Sie es sich gut überlegt?“ Tarrou richtete sich in seinem Sessel ein wenig auf, und schob seinen – Kopf vor in das Licht.
„Glauben Sie an Gott, Doktor?“ Auch diese Frage wurde ganz zwanglos gestellt. Aber diesmal zögerte Rieux.
„Mein, das nicht, aber was will das schön heissen? Ich befinde mich im Dunkel der Nacht und ich bemühe mich, darin klar zu sehen. Ich habe seit langem aufgehört, darin etwas besonderes zu finden.“
„Ist es nicht gerade das, was Euch von Paneloux trennt?“ „Ich glaube nicht. Paneloux isr ein studierter Mann. Er hat noch nicht genug Leute sterben sehen, und deswegen spricht er im Namen einer Wahrheit. Aber der einfachste Landpfarrer,der sich um das Seelenheil seiner Pfarrkinder kümmert, und der das Röcheln eines Sterbenden gehört hat, denkt wie ich. Ehe er auf die Vorzüge des Leidens hinwiese, würde er daran gehen, es zu heilen.“ – Rieux richtete sich auf. Sein Antlitz war jetzt im Dunkel. „Lassen wir das“, sagte er, „da Sie ja doch nicht antworten wollen.“ Tarrou lächelte, ohne sich in seinem Sessel zu bewegen.“

 
Albert Camus (7 november 1913 – 4 januari 1960)

Lees verder “Albert Camus, Jan Vercammen, Albert Helman, Antonio Skármeta, Pierre Bourgeade, W. S. Rendra”

100 Jaar Albert Camus, Jan Vercammen, Albert Helman, Antonio Skármeta, Pierre Bourgeade, W. S. Rendra

100 Jaar Albert Camus

 

De Franse schrijver en filosoof Albert Camus werd geboren op 7 november 1913 in Mondovi, Algerije. Dat is vandaag precies 100 jaar geleden. Zie ook mijn blog van 7 november 2010 en eveneens alle tags voor Albert Camus op dit blog.

 

Uit: l’Étranger

 

« Le soir, Marie est venue me chercher et m’a demandé si je voulais me marier avec elle. J’ai dit que cela m’était égal et que nous pourrions le faire si elle le voulait. Elle a voulu savoir alors si je l’aimais. J’ai répondu comme je l’avais déjà fait une fois, que cela ne signifiait rien mais que sans doute je ne l’aimais pas. “Pourquoi m’épouser alors?” a-t-elle dit. Je lui ai expliqué que cela n’avait aucune importance et que si elle le désirait, nous pouvions nous marier. D’ailleurs, c’était elle qui le demandait et moi je me contentais de dire oui. Elle a observé alors que le mariage était une chose grave. J’ai répondu : “Non”. Elle s’est tue un moment et elle m’a regardé en silence. Puis elle a parlé. Elle voulait simplement savoir si j’aurais accepté la même proposition venant d’une autre femme, à qui je serais attaché de la même façon. J’ai dit: “Naturellement.”
Elle s’est demandé alors si elle m’aimait et moi, je ne pouvais rien savoir sur ce point.
Après un autre moment de silence, elle a murmuré que j’étais bizarre, qu’elle m’aimait sans doute à cause de cela mais que peut-être un jour je la dégoûterais pour les mêmes raisons. Comme je me taisais, n’ayant rien à ajouter, elle m’a pris le bras en souriant et elle a déclaré qu’elle voulait se marier avec moi. J’ai répondu que nous le ferions dès qu’elle le voudrait. Je lui ai parlé alors de la proposition du patron et Marie m’a dit qu’elle aimerait connaître Paris. Je lui ai appris que j’y avais vécu dans un temps et elle m’a demandé comment c’était. Je lui ai dit: “C’est sale. Il y a des pigeons et des cours noires. Les gens ont la peau blanche.”
Puis nous avons marché et traversé la ville par ses grandes rues. Les femmes étaient belles et j’ai demandé à Marie si elle le remarquait. Elle m’a dit que oui et qu’elle me comprenait. Pendant un moment, nous n’avons plus parlé. Je voulais cependant qu’elle reste avec moi et je lui ai dit que nous pouvions dîner ensemble chez Céleste. Elle en avait bien envie, mais elle avait à faire. Nous étions près de chez moi et je lui ai dit au revoir. Elle m’a regardé: “Tu ne veux pas savoir ce que j’ai à faire?” Je voulais bien le savoir, mais je n’y avais pas pensé et c’est ce qu’elle avait l’air de me reprocher. Alors, devant mon air empêtré, elle a encore ri et elle a eu vers moi un mouvement de tout le corps pour me tendre sa bouche.”

 

 

 

Albert Camus (7 november 1913 – 4 januari 1960)

Lees verder “100 Jaar Albert Camus, Jan Vercammen, Albert Helman, Antonio Skármeta, Pierre Bourgeade, W. S. Rendra”

Albert Camus, Albert Helman, Pierre Bourgeade, W. S. Rendra

De Franse schrijver en filosoof Albert Camus werd geboren op 7 november 1913 in Mondovi, Algerije. Zie ook mijn blog van 7 november 2010 en eveneens alle tags voor Albert Camus op dit blog.

 

Uit: The Stranger (Vertaald dooor Matthew Ward)

“MOTHER died today. Or, maybe, yesterday; I can’t be sure. The telegram from the Home says: YOUR MOTHER PASSED AWAY. FUNERAL TOMORROW. DEEP SYMPATHY. Which leaves the matter doubtful; it could have been yesterday.

The Home for Aged Persons is at Marengo, some fifty miles from Algiers. With the two o’clock bus I should get there well before nightfall. Then I can spend the night there, keeping the usual vigil beside the body, and be back here by tomorrow evening. I have fixed up with my employer for two days’ leave; obviously, under the circumstances, he couldn’t refuse. Still, I had an idea he looked annoyed, and I said, without thinking: “Sorry, sir, but it’s not my fault, you know.”

Afterwards it struck me I needn’t have said that. I had no reason to excuse myself; it was up to him to express his sympathy and so forth. Probably he will do so the day after tomorrow, when he sees me in black. For the present, it’s almost as if Mother weren’t really dead. The funeral will bring it home to me, put an official seal on it, so to speak. …

I took the two-o’clock bus. It was a blazing hot afternoon. I’d lunched, as usual, at Céleste’s restaurant. Everyone was most kind, and Céleste said to me, “There’s no one like a mother.” When I left they came with me to the door. It was something of a rush, getting away, as at the last moment I had to call in at Emmanuel’s place to borrow his black tie and mourning band. He lost his uncle a few months ago.

I had to run to catch the bus. I suppose it was my hurrying like that, what with the glare off the road and from the sky, the reek of gasoline, and the jolts, that made me feel so drowsy. Anyhow, I slept most of the way. When I woke I was leaning against a soldier; he grinned and asked me if I’d come from a long way off, and I just nodded, to cut things short. I wasn’t in a mood for talking.

The Home is a little over a mile from the village. I went there on foot. I asked to be allowed to see Mother at once, but the doorkeeper told me I must see the warden first. He wasn’t free, and I had to wait a bit. The doorkeeper chatted with me while I waited; then he led me to the office. The warden was a very small man, with gray hair, and a Legion of Honor rosette in his buttonhole. He gave me a long look with his watery blue eyes. Then we shook hands, and he held mine so long that I began to feel embarrassed. After that he consulted a register on his table, and said:

“Madame Meursault entered the Home three years ago. She had no private means and depended entirely on you.”

 

Albert Camus (7 november 1913 – 4 januari 1960)

Lees verder “Albert Camus, Albert Helman, Pierre Bourgeade, W. S. Rendra”

Albert Camus, Albert Helman, Pierre Bourgeade, Antonio Skármeta, W. S. Rendra

De Franse schrijver en filosoof Albert Camus werd geboren op 7 november 1913 in Mondovi, Algerije. Zie ook mijn blog van 7 november 2010 en eveneens alle tags voor Albert Camus op dit blog.

 

Uit: Der Fremde (Vertaald door Uli Aumüller)

“Heute ist Mama gestorben. Vielleicht auch gestern, ich weiß nicht. Ich habe ein Telegramm vom Heim bekommen: «Mutter verstorben. Beisetzung morgen. Hochachtungsvoll.» Das will nichts heißen. Es war vielleicht gestern.

Das Altersheim ist in Marengo, achtzig Kilometer von Algier entfernt. Ich werde den Bus um zwei nehmen und nachmittags ankommen. Auf die Weise kann ich Totenwache halten und

bin morgen Abend wieder zurück. Ich habe meinen Chef um zwei Tage Urlaub gebeten, und bei

so einem Entschuldigungsgrund konnte er sie mir nicht abschlagen. Aber er sah nicht erfreut aus. Ich habe sogar gesagt: «Es ist nicht meine Schuld.» Er hat nicht geantwortet. Da habe ich gedacht, dass ich das nicht hätte sagen sollen. Ich brauchte mich ja nicht zu entschuldigen. Vielmehr hätte er mir sein Beileid aussprechen müssen. Aber das wird er wahrscheinlich übermorgen tun, wenn er mich in Trauer sieht. Vorläufig ist es ein bisschen so, als wäre Mama gar nicht tot. Nach der Beerdigung allerdings wird es eine abgeschlossene Sache sein, und alles wird einen offizielleren Anstrich bekommen haben.

Ich habe den Bus um zwei genommen. Es war sehr heiß. Ich habe im Restaurant von Céleste

gegessen, wie gewöhnlich. Sie hatten alle viel Mitgefühl mit mir, und Céleste hat gesagt: «Man

hat nur eine Mutter.» Als ich gegangen bin, haben sie mich zur Tür begleitet. Ich war etwas abgelenkt, weil ich noch zu Emmanuel hinaufmusste, um mir einen schwarzen Schlips und eine Trauerbinde von ihm zu borgen. Er hat vor ein paar Monaten seinen Onkel verloren.

Ich bin gelaufen, um den Bus nicht zu verpassen. Diese Hetze, dieses Laufen – wahrscheinlich

war es all das, zusammen mit dem Gerüttel, dem Benzingeruch, der Spiegelung der Straße und

des Himmels, weswegen ich eingenickt bin. Ich habe fast während der ganzen Fahrt geschlafen. Und als ich aufgewacht bin, war ich gegen einen Soldaten gerutscht, der mich angelächelt hat und gefragt hat, ob ich von weit her käme. Ich habe «ja» gesagt, um nicht weiterreden zu müssen.”

 

Albert Camus (7 november 1913 – 4 januari 1960)

Lees verder “Albert Camus, Albert Helman, Pierre Bourgeade, Antonio Skármeta, W. S. Rendra”

Albert Camus, Albert Helman, Pierre Bourgeade, Antonio Skármeta, W. S. Rendra, Vladimir Volkoff, Auguste Villiers de L’Isle-Adam, Friedrich zu Stolberg-Stolberg, Gédéon Tallemant des Réaux, Johann Gottfried Schnabel

De Franse schrijver en filosoof Albert Camus werd geboren op 7 november 1913 in Mondovi, Algerije. Zie ook mijn blog van 7 november 2006 en ook mijn blog van 7 november 2007 en ook mijn blog van 7 november 2008 en ook mijn blog van 7 november 2009.

Uit: Caligula

“[Acte I, Scène IV (dialogue Hélicon, Caligula)]


CALIGULA
… Mais je ne suis pas fou et même je n’ai jamais été aussi raisonnable.
Simplement, je me suis senti tout à coup un besoin d’impossible.
Les choses, telles qu’elles sont, ne me semblent pas
satisfaisantes.
HÉLICON
C’est une opinion assez répandue.
CALIGULA
Il est vrai. Mais je ne le savais pas auparavant.
Maintenant, je sais. Ce monde,
tel qu’il est fait, n’est pas supportable. J’ai donc
besoin de la lune, ou du bonheur, ou de l’immortalité,
de quelque chose qui soit dément peut-être,
mais qui ne soit pas de ce monde.
HÉLICON
C’est un raisonnement qui se tient. Mais, en
général, on ne peut pas le tenir jusqu’au bout.
CALIGULA,
se levant, mais avec la même simplicité.
Tu n’en sais rien. C’est parce qu’on ne le tient
jamais jusqu’au bout que rien n’est obtenu. Mais
il suffit peut-être de rester logique jusqu’à la fin,
Il regarde Hélicon.
Je sais aussi ce que tu penses. Que d’histoires
pour la mort d’une femme! Non, ce n’est pas cela.
Je crois me souvenir, il est vrai, qu’il y a quelque
jours, une femme que j’aimais est morte. Mais
qu’est-ce que l’amour? Peu de chose. Cette mort
n’est rien, je te le jure; elle est seulement le signe
d’une vérité qui me rend la lune nécessaire. C’est
une vérité toute simple et toute claire, un peu
bête, mais difficile à découvrir et lourde à porter.
HÉLICON
Et qu’est-ce donc que cette vérité, Caius ?
CALIGULA, détourné, sur un ton neutre.
Les hommes meurent et ils ne sont pas heureux.

HÉLICON, après un temps.
Allons, Caius, c’est une vérité dont on s’arrange
très bien. Regarde autour de toi. Ce n’est pas cela
qui les empêche de déjeuner.
CALIGULA, avec un éclat soudain.
Alors, c’est que tout, autour de moi, est mensonge,
et moi, je veux qu’on vive dans la vérités
Et justement, j’ai les moyens de les faire vivre
dans la vérité. Car je sais ce qui leur manque,
Hélicon. Ils sont privés de la connaissance et
il leur manque un professeur qui sache ce dont il parle.”

 camus

Albert Camus (7 november 1913 – 4 januari 1960)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Albert Helman werd geboren op 7 november 1903 in Paramaribo. Zie ook mijn blog van 7 november 2006 en ook mijn blog van 7 november 2008 en ook mijn blog van 7 november 2009.

Uit: Orkaan bij nacht

“Heb ik ooit liefgehad?

Ben ik zelf ooit bemind?

Ik weet het niet. Ik weet het niet meer. Sinds jaren leef ik in raadsels die dag aan dag ondoorgrondelijker worden. Twijfels die zelfs de geringste gebeurtenissen vertroebelen, en de laatste kans op geluk teniet doen.

Het is zelfs de vraag of geluk iets bestaanbaars is. Mijzelf schijnt het toe dat ik nooit werkelijk gelukkig ben geweest, en de schaarsche keeren dat ik dit meende, berustten op een schandelijk bedrog van mijzelf en anderen. Een dwaze komedie waarbij geglimlacht werd en gelukzalig gekeken, maar waarbij ieder in zijn hart voelde dat hij te hoog speelde, dat hij straks onherroepelijk de verliezer zijn zou, en dupe van een kinderachtige overgevoeligheid.

De anderen? Het is mogelijk dat er gelukkigen zijn. Maar ik ken ze niet, ik heb ze nooit ontmoet. Die de schijn aannamen alsof, of zich erop beroemden dat zij gelukkig konden zijn, heb ik met gretige nieuwsgierigheid geobserveerd, op het ziekelijke af; maar ik heb altijd weer de vooze plek in hun geluk, de valschheid van hun zelfbegoocheling ontdekt. Daarvoor was niet eens bizondere scherpzinnigheid noodig; ze verrieden zichzelf maar al te graag, want van hun soort geluk raakten ze gauw genoeg vermoeid, verveeld en overstuur. Juist zooals ik, de enkele keeren dat ik een hallucinatie voor geluk heb aangezien.

Er is geen mensch die niet een tijdlang zich aan zulk zelfbedrog bezondigt, en zijn eigen ziel poogt op te lichten. Maar wat heb ik nog te maken met de menschen…. met de mensch die ik zelf eertijds was? Onherroepelijk zijn de jaren, maar het is ook dwaasheid ze ooit terug te willen roepen. Dood is dood, voorbij voorbij, begraven blijft voorgoed begraven. Beter is het ieder jaar en elke dag de eindrekening op te maken en een streep te zetten onder wat voorbij is: het verloren leven, het bedrog, en zelfs het laatste beetje dat je nog uit de algemeene ondergang dacht te redden.

Dat wil zeggen….

Neen, ik wil niet. Geen restricties. Koel en zakelijk wil ik doorgaan met de heele boel te likwideeren. Jeugd en studiejaren met hun kinderlijke illusies, hun geloof dat op deze aarde ooit iets groots zou te bereiken zijn. Die kindersprookjes…. Dan mijn huwelijk. Blijspel aller treurspelen of treurspel aller blijspelen, dat is om het even. Een vergissing, zeker, dat beken ik mij reeds jaren. Maar een van die fijne, wreede, ingewikkelde vergissingen, zooals een Planck en Einstein ze ontdekten in het onaantastbare instituut van onze wiskunde. Mijn huwelijk had ook beter moeten zijn dan alle andere, volgens de oude leer. Maar daar kwam de ontdekking: de berekeningen klopten niet.”

helman

Albert Helman (7 november 1903 – 7 oktober 1996)

 

De Franse schrijver, scenarioschrijver, essayist, dichter, journalist en fotograaf Pierre Bourgeade werd geboren in Morlanne op 7 november 1927. Zie ook mijn blog van 7 november 2009.

Uit: Warum

Le surlendemain, nous retrouvâmes Eva à la pâtisserie du Trocadéro. Après avoir pris le thé, nous nous rendîmes dans un petit hôtel de la rue Saint-Didier, la Résidence des Fleurs, qui louait des chambres à l’heure. Les chambres n’étaient pas numérotées, elles portaient des noms de fleurs inscrits sur de petites plaques émaillées. Il y avait les lilas, les bleuets, les myosotis, les violettes, etc.,… et elles étaient entièrement tapissées, plafond compris, d’un tissu représentant ces fleurs. On nous donna la chambre des hortensias bleus, nous eûmes l’impression de pénétrer dans une boîte géante remplie d’hortensias. Je commandai une bouteille de champagne. Eva enleva son trench-coat, s’allongea sur le lit et attendit. Elle portait sa longue robe de coton rêche, sans ceinture, dans les tons grèges. Elle avait le visage très blanc, les paupières noirs de fard, les yeux allongés d’un trait de crayon jusqu’aux oreilles. Lucienne s’assit à côté d’elle, déboutonna la robe, sous laquelle Eva était nue. Lucienne se pencha, embrassa les seins, descendit, embrassa le ventre. Eva écarta les cuisses. Je m’assis à hauteur de son visage, essayant de lui faire mettre le nez dans ma braguette, mais elle détourna la tête. Je ne bandai pas. Je glissai la main dans les cheveux de Lucienne, lui grattai le crâne. Lucienne suçait avec fougue, ahanant. Je regardai les cloisons d’hortensias bleus, le plafond d’hortensias bleus, les rideaux d’hortensias bleus, puis je pensai que nous étions des nains déguisés en hortensias bleus occupés à donner un spectacle hard dans un bocal plein d’hortensias bleus pour un Dieu solitaire dont l’œil nous voyait, caché dans l’un des hortensias bleus du plafond. Eva poussa un petit cri. «Tu me mords!»

Bourgeade

Pierre Bourgeade (7 november 1927 – 12 maart 2009)

 

De Chileense schrijver Antonio Skármeta werd geboren op 7 november 1940 in Antofagasta. Zie ook mijn blog van 7 november 2008 en ook mijn blog van 7 november 2009.

Uit: Das Mädchen mit der Posaune (Vertaald door Willi Zurbrüggen)

“Im Dezember 1944 saß ich mit dem malizianischen Einwanderer Stefano Coppeta einträchtig schweigend auf den Treppenstufen des Ladens Ecke Prat und Esmeralda, als ein blendender Lichtblitz von weiter unten uns gleichzeitig aufspringen ließ. Überrascht und neugierig legten wir die Hände schirmend über die Augen und spähten in das unendliche Licht, das von einem goldenen Skateboard oder einer diamantenen Antenne zu kommen schien.

Das überwältigende Leuchten blendete so, daß es unmöglich war, die Personen in seinem Umkreis auszumachen. Erst als sie bis auf einen halben Häuserblock herangekommen waren, sah ich, daß es sich um einen dicken jungen Mann handelte, begleitet von einem etwa zweijährigen Geschöpf in einem roten Trägerkleidchen, das der unerträglichen Hitze sehr angemessen war. Das Mädchen hielt einen zerbissenen Schnuller in den Händen und der Junge eine Posaune von gewaltigem Ausmaß. Eine einzige Lichtkanonade.

Vor uns beiden blieb das Paar stehen. Der junge Mann griff in die Tasche seiner Manchesterhose, die hier und da Flecken deutlich älteren Datums aufwies, zog einen abgegriffenen Zettel hervor, wischte sich damit den Schweiß von der Stirn, las ihn durch, starrte Stefano Coppeta in die Augen, als sähe er dessen Fingerabdrücke darin, steckte den Zettel zurück in die Hosentasche und sagte auf malizianisch: “Glenn Miller ist tot.”

“Wer ist das?” fragte ich und spürte, wie das Mädchen an meinem Hemd zupfte.

“Glenn Miller? Der größte Musiker des Jahrhunderts. In the Mood, Little Brown Jug, Pennsylvania 6-5000, Moonlight Serenade… Kennen Sie den nicht?”

Der Mann streichelte seine Posaune, als müsse er sie trösten, und schaute dann betrübt auf das Mädchen.

“Von zeitgenössischer Musik verstehe ich nichts”, sagte ich einlenkend. “Ich bin bei Mozart und Beethoven stehengeblieben.” Stefano zündete sich eine Zigarette an.

“In der Silvesternacht tanzen die Landsleute manchmal Turumbas. Kennen Sie die Turumba der Früchte?”

Der Posaunist brachte das Mundstück an die Lippen, setzte es, ohne einen Ton zu blasen, wieder ab und befeuchtete die Lippen mit der Zunge.

“Die Turumba des Todes”, sagte er mit bitterem Lächeln. “Die Nazis sind bis in unser Allerheiligstes vorgedrungen.”

Skármeta

Antonio Skármeta (Antofagasta, 7 november 1940)

 

De Indonesische dichter en toneelregisseur Wahyu Sulaeman Rendra (eig. Willibrordus Surendra Broto Rendra) werd geboren in Surakarta op 7 november 1935. Rendra behoorde als dichter tot de groep “Angkatan ’50”. Als een van de weinige Indonesische dichters stond Rendra dikwijls op de kandidatenlijst voor de Nobelprijs voor de Literatuur. Hij verleende het Indonesisch een nieuwe dimensie door zijn lucide, schijnbaar simpel, maar zeer doeltreffend woordgebruik. Na enkele jaren in de Verenigde Staten te hebben doorgebracht, keerde hij in 1966 terug naar Djokjakarta. Daar werd hij echter vooral bekend met het door hem opgerichte theatercollectief “Bengkel”. Rendra was ook een vooraanstaand opponent van het regime van president Soeharto (1967-1998) en zat in 1978 enkele maanden in de gevangenis.

Poem

The wet twilight calms the burning forest.
Vampire bats descend
from the dark grey sky.
Smell of munitions in the air.
Smell of corpses. And horseshit.
A pack of wild dogs
eat hundreds and thousands of human bodies
the dead and the half dead.
And among the scorched trees of the forest
puddles of blood form into a pool.
Wide and calm. Ginger in colour.
Twenty angels come down from heaven
to purify those in their death throes
but on earth
are ambushed by the giant vampires
and raped.
A vital breeze which travels gently on
moves away the ringlet curls of the corpses
makes circles on the lake of blood
and impassions the lust of angels and bats.

Yes, my brothers,
I know this is a view which satisfies you
for you have worked so intently
to create it.

Rendra

W. S. Rendra (7 november 1935 – 6 augustus 2009)

 

De Franse schrijver Vladimir Volkoff werd geboren in Parijs op 7 november 1932. Zie ook mijn blog van 7 november 2008 en ook mijn blog van 7 november 2009.

Uit: Le retournement

„- Avez-vous jamais réfléchi au mot bolchévik ? commença Popov. Pour l’anecdote, il signifie « majoritaire au congrès  social-démocrate de 1903 », mais  sans compter que la majorité semble avoir été, par bonheur, truquée, faut voir plus profond. Staline – vous pouvez me dénoncer à l’ambassadeur pour avoir cité le vieux père – a dit : « Bolchevisme et léninisme sont une seule et nième chose. »  Ostrovsky attire notre attention sur le mot, qui est musclé, dense : on y mord bien. Pour moi, c’est un mot de couleur rouge foncé, tirant sur le brun ; un mot pesant, qui évoque l’artillerie de gros calibre et l’industrie lourde. Un mot comme bombardier, comme marteau-pilon. Un mot qui fait peur et chaud on même temps. Petit garçon, je ne rêvais qu’à ça avoir le droit de dire « Je suis bolchevik ». J’y rêvais plus et mieux qu’un cadet à l’épaulette, qu’un petit télégraphiste américain aux milliards de Carnegie. J’ai suivi la filière : pionniers, konisa, candidature au Parti, l’examen où l’an étale son âme sur la table d’opération… J’ai reçu mon billet. Ça y était. Vous n’êtes qu’une petite Occidentale pourrie si vous vous imaginez un instant que j’ai été déçu. Au contraire : l’initiation a dépassé mues espoirs. Quand je me suis regardé dans la glace, que j’ai tendu le doigt et que j’ai dit « Voilà un bolchevik! », j’ai senti que je m’étais majoré moi-même. Seulement, dans l’entre­temps, j’avais appris, progressivement, le vrai sens du mot. Un bolchevik, ce n’est pas un protecteur de la veuve et de l’orphelin, comme vous le croyez, ni un lutteur contre les forces d’ombre, comme je l’avais cru moi-même, ni un prolétaire plus conscient. ni un économiste plus averti, ni un prophète plus éclairé, ni un dialecticien plus logique. Ces représentations qui sortent les unes des autres sont comme nos poupées russes : toutes â limage de la vérité, la serrant de plus en plus étroitement, donc toutes vraies. Et pourtant, toutes fausses, jusqu’au moment où on atteint la dernière, celle qui ne s’ouvre plus, le noyau sous la chair, la particule infis­sible, la vérité vraie. J’avais voulu devenir bolchevik, je l’étais, mais ce n’était pas ce que je pensais, c’était mieux, infiniment mieux.“

Volkoff
Vladimir Volkoff (7 november 1932 – 14 september 2005)

 

De Franse schrijver Auguste Villiers de L’Isle-Adam werd geboren op 7 november 1838 in Saint-Brieuc. Zie ook mijn blog van 7 november 2008 en ook mijn blog van 7 november 2006 en ook mijn blog van 7 november 2009.

Uit: L’Eve Future

„A vingt-cinq lieues de New York, au centre d’un réseau de fils électriques, apparaît une habitation qu’entourent de profonds jardins solitaires. La façade regarde une riche pelouse traversée d’allées

sablées qui conduit à une sorte de grand pavillon isolé. Au sud et à l’ouest, deux longues avenues de très vieux arbres projettent leurs ombrages supérieurs vers ce pavillon. C’est le n° 1 de la cité de Menlo Park.–Là demeure Thomas Alva Edison, l’homme qui a fait prisonnier l’écho.

Edison est un homme de quarante-deux ans. Sa physionomie rappelait, il y a quelques années, d’une manière frappante, celle d’un illustre Français, Gustave Doré. C’était presque le visage de l’artiste _traduit_ en un visage de savant. Aptitudes congénères, applications différentes.

Mystérieux jumeaux. A quel âge se ressemblèrent-ils tout à fait? jamais, peut-être. Leurs deux photographies d’alors, fondues au stéréoscope, éveillent cette impression intellectuelle que certaines effigies de races supérieures ne se réalisent pleinement que sous une monnaie de figures, éparses dans l’Humanité.

Quant au visage d’Edison, il offre, confronté avec d’anciennes estampes, une vivante reproduction de la médaille syracusaine d’Archimède.

Or, un soir de ces derniers automnes, vers cinq heures, le merveilleux inventeur de tant de prestiges, le magicien de l’oreille (qui, presque sourd lui-même, comme un Beethoven de la Science, a su se créer cet imperceptible instrument–grâce auquel, ajusté à l’orifice du tympan, les surdités, non seulement disparaissent, mais dévoilent, plus affiné encore, le sens de l’ouïe–), Edison, enfin, s’était retiré au plus profond de son laboratoire personnel, c’est-à-dire en ce pavillon séparé de son château.“

Villiers de L'Isle-Adam.jpg

Auguste Villiers de L’Isle-Adam (7 november 1838 – 18 april 1889)
Buste van Élie Le Goff in Saint-Brieuc

 

De Duitse dichter, vertaler en jurist Graaf Friedrich Leopold zu Stolberg-Stolberg werd geboren op 7 november 1750 in Bramstedt. Zie ook mijn blog van 7 november 2008 en ook mijn blog van 7 november 2009.

An den Abendstern
6. Januar 1773.

Ehmals winktest du mir, Führer des schweigenden
Abends, Freuden herab, kurz, wie sie Sterblichen
Lächeln, farbigen Blasen
Ähnlich, hauchender Weste Spiel!

Zwar mir waren sie wert, wert, wie dem dürstenden
Weizenhalme der Tau! aber sie schwanden bald!
Selten blicket dein Auge
Nun, und trüber auf mich herab!

Hüllen Schleier dich ein? Oder entfließen dir
Thränen? Bist du, gleich mir, nagender Traurigkeit
Raub, ein Erbe des Jammers?
Deine strahlenden Brüder auch?

Ist das blaue Gewand leuchtender Sonnen voll,
Und mit Monden besä’t, nur ein Gewebe von
Elend? Tönen die Sphären
Einen ewigen Klageton?

Oder bin ich allein elend? Du schweigest mir,
Unerbittlich auch du! dennoch ein Retter einst,
Wann den Abend du bringest,
Welchem folget kein Morgenrot!

Stolberg

Friedrich Leopold zu Stolberg-Stolberg (7 november 1750 – 5 december 1819)

 

De Duitse schrijver Johann Gottfried Schnabel werd geboren op 7 november 1692 in Sandersdorf bij Bitterfeld. Zie ook mijn blog van 7 november 2009.

Uit: Der im Irrgarten der Liebe herumtaumelnde Kavalier

„Es hat ein geborener von Adel zwei Hauptwege vor sich, durch welche er zu besonderen hohen Ehren gelangen und sich vor anderen seines Standes ungemein distinguieren kann, nämlich den Weg in den Krieg oder den Weg, zur Gelehrsamkeit zu gelangen. Ob man nun schon nicht in Abrede ist, daß sich viele von Adel auf andere Arten, nämlich durch Erlernung der Jägerei, Reitkunst und dergleichen, in hohe Posten geschwungen, so ist doch sonnenklar, daß die Zahl derjenigen, welche einen von den erstgemeldeten Wegen erwählt und dadurch sehr hohe Chargen erreicht, der anderen Zahl bei weitem übertrifft.

Ein gewisser deutscher Kavalier, den wir Gratianus von Elbenstein nennen wollen, war zwar keine feige Memme, hatte aber mehr Lust zu den Büchern und zur Feder als zum Degen und anderem Gewehr, erwählte deswegen den Weg, sich durch Gelehrsamkeit emporzuschwingen. Weil er nun von seiner zarten Jugend an beständig fleißig studiert, hatte er es so weit gebracht, daß er sehr frühzeitig auf Universitäten ziehen konnte. Als er nach einigen Jahren von dannen zurück kam, zeigten sich seine vornehmen Eltern ungemein vergnügt, zumal sie von vielen Staats- und gelehrten Leuten die Versicherung erhielten, daß sie ihr Geld nicht übel angelegt, indem der junge Herr Gratianus von Elbenstein sich nicht allein in der Jurisprudenz, Philosophie, Mathematik und dergleichen, sondern auch in den Nebendingen, Tanzen, Reiten, Fechten, Voultoisieren, vor anderen, die gleich so viel Zeit und wohl mehr Geld als er verschwendet, ungemein hervorgetan hätte.

Demnach war sein Herr Vater gesonnen, ihn fürs erste an einem gewissen fürstlichen Hofe als Kammerjunker zu engagieren; da aber der junge Herr von Elbenstein seinem Herrn Vater vorstellte, was es für eine vortreffliche und höchstnötige Sache sei, daß ein junger Kavalier, ehe er Bedienung bei Hofe annähme, sich vorher auf Reisen begäbe, um die Welt sowohl als die Gemüts- und Lebensarten der Menschen von verschiedenen Nationen kennenzulernen, er auch außerdem noch viel mehr andere Beweggründe hinzusetzte, resolvierte sich der Herr Vater bald, seinen beiden Söhnen eine standesmäßige Equipage verfertigen zu lassen und jedwedem einen wohlgespickten Beutel mitzugeben.“

schnabel.jpg

Johann Gottfried Schnabel (7 november 1692 – tussen 1751 en 1758)
Gedenkplaat aan zijn woonhuis in Stolberg in de Harz

 

De Franse schrijver Gédéon Tallemant des Réaux werd geboren op 7 november 1619 in La Rochelle. Zie ook mijn blog van 7 november 2008 en ook mijn blog van 7 november 2009.

Uit: Historiettes. Henri IV

„Si ce prince fût né roi de France, et roi paisible, probablement ce n’eût pas été un grand personnage : il se fût noyé dans les voluptés, puisque, malgré toutes ses traverses, il ne laissoit pas, pour suivre ses plaisirs, d’abandonner les plus importantes affaires. Après la bataille de Coutras, au lieu de poursuivre ses avantages, il s’en va badiner avec la comtesse de Guiche, et lui porte les drapeaux qu’il avoit gagnés. Durant le siège d’Amiens, il court après madame de Beaufort, sans se tourmenter du cardinal d’Autriche, depuis l’archiduc Albert, qui s’approchoit pour tenter le secours de la place.
[Sigogne fit cette épigramme :
Ce grand Henri, qui souloit estre
L’effroi de l’Espagnol hautain
Fuyt aujourd’huy devant un prestre
Et suit le c-l d’une p…n. (T.)]
Il n’étoit ni trop libéral, ni trop reconnoissant. Il ne louoit jamais les autres, et se vantoit comme un Gascon. En récompense, on n’a jamais vu un prince plus humain, ni qui aimât plus son peuple ; d’ailleurs, il ne refusoit point de veiller pour le bien de son Etat. Il a fait voir en plusieurs rencontres qu’il avoit l’esprit vif et qu’il entendoit raillerie.
Pour reprendre donc ses amours, si Sébastien Zamet, comme quelques-uns l’ont prétendu, donna du poison à madame de Beaufort, on peut dire qu’il rendit un grand service à Henri IV, car ce bon prince alloit faire la plus grande folie qu’on pouvoit faire : cependant il y étoit résolu.

On devoit déclarer feu M. le Prince bâtard. M. 1e comte de Soissons se faisoit cardinal, et on lui donnoit trois cent mille écus de rentes en bénéfices. M. le prince de Conti étoit marié alors avec une vieille qui ne pouvoit avoir d’enfants. M. le maréchal de Biron devoit épouser la fille de madame d’Estrées, qui depuis a été madame de Sanzay. M. d’Estrées la devoit avouer ; elle étoit née durant le mariage, mais il y avoit cinq ou six ans que M. d’Estrées n’avoit couché avec sa femme, qui s’en étoit allée avec le marquis d’Allègre, et qui fut tuée avec lui à Issoire, par les habitants, qui se soulevèrent et prirent le parti de la Ligue. Le marquis et sa galante tenoient pour le Roi : ils furent tous deux poignardés et jetés par la fenêtre.“

des Réaux

Gédéon Tallemant des Réaux (7 november 1619 – 10 november 1692)