Dolce far niente, Clara Müller-Jahnke, Andreï Makine, Franz Werfel, Paweł Huelle, Mary Oliver

 

Dolce far niente

 

 
Beach Scene door Aiden Lassell Ripley, ca. 1935

 

Spätsommer am Strand

Da weht von Süd ein sanfter Hauch
aus sonnenlichten Tagen;
die goldbelaubten Äste dehnt
der Ahorn voll Behagen.
Kein Vogelsang, – kein Blütenduft, –
die weiche, warme Sommerluft
säuselt in allen Hagen.

Nun schaun sich schier verwundert an
die schweigenden Zypressen;
es ist, als habe der flüchtige Lenz
sein Lebewohl vergessen
und ginge noch einmal über das Feld,
die blasse, sommermüde Welt
an seine Brust zu pressen.

Durch nackte Zweige schweift der Blick
auf graue Wellenpfade:
die weißen Wasser tummeln sich
am träumenden Gestade;
sie flüstern und raunen wie Liebesgruß,
sie kosen und spielen um deinen Fuß,
leuchten und locken zum Bade.

 

 
Clara Müller-Jahnke (5 februari 1860 – 4 november 1905)
Lenzen (Nu: Łęczno). De kerk is een monument gewijd aan de dorpelingen die in WO I zijn omgekomen. Clara Müller – Jahnke werd geboren in Lenzen

Bewaren

Lees verder “Dolce far niente, Clara Müller-Jahnke, Andreï Makine, Franz Werfel, Paweł Huelle, Mary Oliver”

Eddy Pinas, Jeppe Aakjær, Viktor Paskov, Hilda Doolittle, Reinhard Lettau, George Bataille

De Surinaamse dichter en schrijver Eddy Louis Pinas werd geboren in Paramaribo op 10 september 1939. Zie ook alle tags voor Eddy Pinas op dit blog.

 

Ook ik heb het gezien

ook ik heb het gezien
ook ik heb het
beloofde land gezien
braambessen gegeten
aardbeien
peren
appels
abrikozen

beton
kacheldamp
papieren behang

vijf centimeter textiel
op mijn huid
witte bedelaar
bezige kalverstraat
 
als maden krioelen mensen
om mensen
sneeuwballen 
op poten
zonder emotie
zonder stem
de fabriek bevrucht de tram
het station baart elk uur
een duizendling

 

 
Eddy Pinas (Paramaribo, 10 september 1939)
Paramaribo 

Lees verder “Eddy Pinas, Jeppe Aakjær, Viktor Paskov, Hilda Doolittle, Reinhard Lettau, George Bataille”

Edmund de Waal

De Britse schrijver, keramist en hoogleraar Edmund Arthur Lowndes de Waal werd geboren op 10 september 1964 in Nottingham. De Waal is een zoon van de deken van Canterbury Cathedral, Victor de Waal. De Waal’s grootmoeder, Elisabeth de Waal, stamde uit de Weense, joodse familie Ephrussi. Ze trouwde met de Nederlander Hendrick de Waal en trol met hem door Europa om tijdens WO II tenslotte in Emgeland terecht te komen. Hij doorliep de King’s School in Canterbury voordat hij een beurs kreeg voor de studie Engels aan Trinity Hall in Cambridge. Tijdens zijn schooljaren in Canterbury de Waal leerde het ambacht van pottenbakker. Dus het was niet meer dan logisch dat hij na zijn afstuderen zijn eigen pottenbakkerij opende in het westen van Engeland in de buurt van de grens met Wales. Tegelijkertijd leerde hij de Japanse taal aan de Universiteit van Sheffield en kreeg een tweejarige werkbeurs ​​van de stichting van het Japanse beursbedrijf Daiwa Shōken Group Honda, die hem in staat stelde om te werken in de Mejiro Ceramics Studio in Tokio. In 2010 werd de Waasl familiegeschiedenis “The Hare with the Amber Eyes: a Hidden Inheritance” gepubliceerd en in hetzelfde jaar won het boek de Costa Book Award in de categorie biografie. De titel verwijst naar een van de 264 Netsukefiguren die de Waal van zijn oudoom Iggy (Ignaz / Ignace) Leo Ephrussi had geërfd. Het verhaal beschrijft het leven van zijn voorouders, de joodse familie Ephrussi, die als Griekse Sephardim door handel en banktransacties in heel Europabekend werd, maar werden vervolgens echter als Joden werden vervolgd in de tijd van het nationaal-socialisme.

Uit: The Hare With Amber Eyes: A Hidden Inheritance

“One sunny April day I set out to find Charles. Rue de Monceau is a long Parisian street bisected by the grand boulevard Malesherbes that charges off towards the boulevard Pereire. It is a hill of golden stone houses, a series of hotels playing discreetly on neoclassical themes, each a minor Florentine palace with heavily rusticated ground floors and an array of heads, caryatids and cartouches. Number 81 rue de Monceau, the Hôtel Ephrussi, where my netsuke start their journey, is near the top of the hill. I pass the headquarters of Christian Lacroix and then, next door, there it is. It is now, rather crushingly, an office for medical insurance.
It is utterly beautiful. As a boy I used to draw buildings like this, spending afternoons carefully inking in shadows so that you could see the rise and fall of the depth of the windows and pillars. There is something musical in this kind of elevation. You take classical elements and try to bring them into rhythmic life: four Corinthian pilasters rising up to pace the façade, four massive stone urns on the parapet, five storeys high, eight windows wide. The street level is made up of great blocks of stone worked to look as if they have been weathered. I walk past a couple of times and, on the third, notice that there is the double back-to-back E of the Ephrussi family incorporated into the metal grilles over the street windows, the tendrils of the letters reaching into the spaces of the oval. It is barely there. I try to work out this rectitude and what it says about their confidence. I duck through the passageway to a courtyard, then through another arch to a stable block of red brick with servants’ quarters above; a pleasing diminuendo of materials and textures.
A delivery man carries boxes of Speedy-Go Pizza into the medical insurers. The door into the entrance hall is open. I walk into the hall, its staircase curling up like a coil of smoke through the whole house, black cast iron and gold filigree stretching up to a lantern at the top. There is a marble urn in a deep niche, chequerboard marble tiles. Executives are coming down the stairs, heels hard on marble, and I retreat in embarrassment. How can I start to explain this idiotic quest? I stand in the street and watch the house and take some photographs, apologetic Parisians ducking past me. House-watching is an art. You have to develop a way of seeing how a building sits in its landscape or streetscape. You have to discover how much room it takes up in the world, how much of the world it displaces. Number 81, for instance, is a house that cannily disappears into its neighbours: there are other houses that are grander, some are plainer, but few are more discreet.”

 
Edmund de Waal (Nottingham, 10 september 1964)