De Nederlandse dichter en tekenaar Christiaan Johannes van Geel werd geboren op 12 september 1917 in Amsterdam. In de oorlogsjaren leverde hij bijdragen aan het baldadige en surrealistische maandblad met een oplage van één exemplaar De Schone Zakdoek. Pas in 1958, dus op 40-jarige leeftijd, verscheen zijn eerste bundel, “Spinroc en andere verzen”. Zijn werk wordt door sommigen tot het beste van de naoorlogse poëzie gerekend. Van Geel was een bevlogen redactielid van het tijdschrift Barbarber. Hij werkte ook mee aan literaire bladen als Tirade en Hollands Maandblad. Pas na de publicatie van de bundel “Enkele gedichten” (1973) kreeg hij ruimere bekendheid. Van Geel richtte zijn aandacht op het Noord-Hollandse duinlandschap waarin hij woonde. Van deze intieme beschouwing deed hij verslag in zijn gedichten. Vóór 1940 maakte hij surrealistische objecten; daarna schilderijen en tekeningen. Veel van zijn tekeningen verschenen in het tijdschrift Barbarber. Tot begin jaren zestig was Van Geel gehuwd met de later als Proust-vertaalster bekend geworden Thérèse Cornips. Later woonde hij samen met de dichteres Elly de Waard
Pad
Kaal als wat jong is, ouder dan de eiken,
zijn keel gespikkeld hulstblad waar zijn hart
in klopt, dat ook na jaren niet zijn nerf
laat zien, maar grijs werd en zo zacht als verse
blaadjes die geleerden vergelijken.
Zijn rug chinees, zijn poten tand des tijds,
voor liefde ongeschikte korte armen,
een vleugel van geduld, een ster van spijt,
een ruiterlijke veinzer stil te zitten,
een vikingschip, een put, een gouden stoel.
Ik buk, hij maakt zich breder om te spreken.
Hij springt over mijn vinger op een teken
van mij, en vreemd, ik denk, dat is geluk.
Polder
Een tekst zo mooi en helder
als in een juninacht de polder
door in de grond begraven mensen uitgedacht,
door schrikdraad en door sloot omheind.
Een reiger langs de waterkant.
Een lange slak met uitgestoken horens. Overal
onzichtbare nesten in het gras.
De nacht valt nooit in slaap.
Mei
Prachtig en langzaam bloeit de tuin,
in jong gras ligt de stilte,
een handvol bloesem, een handschoen groen
om takken van de winter.
Het raam staat open, het gordijn
beweegt, de wind gluurt binnen,
zijn armen om de schaduw van
de nacht die hem moet tillen.
Zij slaapt, een zwaan, een vlinder
door blad hoor ik zijn voeten gaan.
Chris van Geel (12 september 1917 – 8 maart 1974)