Helga Ruebsamen, Antonin Artaud, René de Chateaubriand, Constantijn Huygens, Richard Wright, Mary Renault, Femke Brockhus, Dik van der Meulen, Fieke Gosselaar

De Nederlandse schrijfster Helga Ruebsamen werd op 4 september 1934 geboren in Batavia, in Nederlands lndië. Zie ook alle tags voor Helga Ruebsamen op dit blog.

Uit: Het lied en de waarheid

“Elke dag, zodra de zon onderging, klommen langs de muren van onze waranda kleine hagedissen omhoog.
‘Daar zijn de tjitjaks al.’
De nachtmensen staken de lampen aan, in de kamers en op de waranda. De theemevrouwen namen afscheid en gingen naar huis. De dag was voorbij, de nacht begon.
Mijn moeder liep mee met de visite tot onder de waringin en wuifde de bezoeksters en hun kinderen na. Ik stond op de waranda en luisterde naar de geluiden die van de Lembangweg kwamen. Ik kon horen dat de auto’s naar boven reden, de berg op, waar de zon al in de vulkaan lag te slapen. Of dat ze naar beneden gingen, naar Bandoeng, de stad waar de dierentuin was en de kliniek van mijn vader. Er was vaak feest in de stad, dan reden de auto’s sneller.
Mijn moeder kwam terug; ik hoorde haar zingen voordat ik haar zag. Ze haastte zich niet, ze slenterde en stond af en toe stil, zodat de lichte vlek, die zij in het donker was, maar heel langzaam groter werd. Als het eenmaal zover was dat ik meer van haar kon onderscheiden dan de kleur van haar jurk, dan zag ik ook haar witblonde krulletjes en zelfs haar lichte ogen.
Ze was dan al zo dichtbij dat ze mij kon aanraken.
‘Ziezo, de waranda is weer voor ons alleen,’ zei mammie. Ze strekte zich uit op de sofa en wenkte mij. ‘Al dat bezoek,’ zuchtte ze, ‘en nooit eens iemand met wie je kunt praten.’
D e tjitjaks hadden hun plaats gevonden. Ze waren aan het plafond verstard tot versierselen van hout. Maar met bliksemsnelle uitschieters maakten ze alle insecten buit die in hun nabijheid verzeilden.
In de kamers en op de waranda brandden de lampen, zodat de nacht niet boven op ons kon vallen.
De nacht maakte dat er geen verschil meer was tussen binnen en buiten. Koelte en duisternis waren ’s nachts overal. Iedereen was veilig, mens, dier en plant, onder een donkere koepel zo groot als de wereld.
Wanneer de lucht, de aarde en het water dezelfde donkere tint hadden gekregen, kwam de tokeh. Iedere nacht wachtte ik op de tokeh. Hij was de grote broer van de tjitjaks.
Ik hoefde pas naar bed als de eerste tokeh zich had laten horen.
Alle andere nachtdieren waren er dan al: vliegende honden, krekels, brulkikkers. Hun luidruchtig concert was in volle gang.”

 

 
Helga Ruebsamen (4 september 1934 – 8 november 2016)

 

 De Franse dichter en schrijver Antonin Artaud werd geboren op 4 september 1896 in Marseille. Zie ook alle tags voor Antonin Artaud op dit blog.

Uit: Van Gogh le suicidé de la société

« Non, il n’y a pas de fantômes dans les tableaux de Van Gogh, pas de drame, pas de sujet et je dirai même pas d’objet, car le motif lui-même qu’est-ce que c’est ?
Sinon quelque chose comme l’ombre de fer du motet d’une inénarrable musique antique, comme le leitmotiv d’un thème désespéré de son propre sujet.
C’est de la nature nue et pure vue, telle qu’elle se révèle, quand on sait l’approcher d’assez près.
Témoin ce paysage d’or fondu, de bronze cuit dans l’ancienne Egypte, où un énorme soleil s’appuie sur des toits si croulants de lumière qu’ils en sont comme en décomposition.
Et je ne connais pas de peinture apocalyptique, hiéroglyphique, fantomatique ou pathétique qui me donne, à moi, cette sensation d’occulte étranglée, de cadavre d’un hermétisme inutile, tête ouverte, et qui rendrait sur le billot son secret.
(…)

Je ne décrirai donc pas un tableau de Van Gogh après Van Gogh, mais je dirai que Van Gogh est peintre parce qu’il a recollecté la nature, qu’il l’a comme retranspirée et fait suer, qu’il a fait gicler en faisceaux sur ses toiles, en gerbes comme monumentales de couleurs, le séculaire concassement d’éléments, l’épouvantable pression élémentaire d’apostrophes, de stries, de virgules, de barres dont on ne peut plus croire après lui que les aspects naturels ne soient faits.”

 

 
Antonin Artaud (4 september 1896 – 4 maart 1948)
Affiche

 

De Franse schrijver François René de Chateaubriand werd geboren op 4 september 1768 in Saint Malo. Zie ook alle tags voor René de Chateaubriand op dit blog.

Uit: René (Vertaald door A. S. Kline)

“Tents, half-built houses, the foundations of fortifications, clearings full of Negroes, clusters of Whites and Indians, served to provide a contrast between the social and savage ways of life, in the one small space. Towards the east, in the background, the sun was rising among the jagged peaks of the Appalachians, drawn like figures of azure on the golden reaches of sky; in the west, the Mississippi’s waves rolled by in magnificent silence, and with inconceivable grandeur formed a boundary to the picture.
The young man and the missionary spent a while admiring this striking scene, the Sachem lamenting his inability to enjoy it; then Père Souël and Chactas seated themselves on the grass at the foot of the tree; René took his place between them, and after a moment’s silence, he spoke to his companions as follows:
‘In beginning my tale, I cannot avoid a brief moment of shame. The tranquillity in your hearts, that of venerable men, and the calm of nature around me make me blush for the turmoil and agitation within my soul.
How you must pity me! How wretched my eternal disquiet must seem to you! You who have exhausted all the sorrows of life, what can you think of young man without strength or virtue, who finds his own torment in himself, and can only complain of ills he himself has engendered? Oh, do not condemn him; he has been punished more than enough!
I cost my mother her life in bringing me into the world; I was cut from her womb. I had a brother whom my father blessed, because he was the eldest son. As for me, delivered at the outset to the hands of strangers, I was raised far from the paternal roof.
By temperament I was impetuous, my character inconsistent. By turns loud and joyful, silent and sad, I gathered young companions round me; then, abandoning them suddenly, would sit in solitude, contemplating the fugitive clouds, or listening to the rain falling on the leaves.
Every autumn, I returned to the paternal chateau, situated among forests, beside a lake, in a remote province.
Timid and constrained in front of my father, I found ease and contentment only with my sister Amélie. A similar gentleness in temperament and taste bound me closely to that sister; she was a little older than me. We loved to climb the hills together, sail the lake, and traverse the woods when the leaves were falling: walks whose memory still fills my soul with delight. O you enchantments of childhood and its haunts, will you ever lose your sweetness?”

 

 
René de Chateaubriand (4 september 1768 – 4 juli 1848)
Portret door Anne Louis Girodet Trioson, 1811

 

De Nederlandse dichter en schrijver Constantijn Huygens werd geboren op 4 september 1596 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Constantijn Huygens op dit blog.

 

‘k Zag dieven uit mijn huis…

‘k Zag dieven uit mijn huis met zak en pakken gaan.
Ik volgde ze wat ras en sprak ze zoetjes aan.
‘k Zei, mannen, met verlof, wilt gij mij wel eens tonen,
dewijl ge mij verhuist, waar ik omtrent ga wonen?

 

Bomen

Van stomme schepselen en weet ik geen als bomen,
Die onze biddende gedaante nader komen:
Wij strekken evenzo ons handen hemelwaart;
Maar onze wortelen zijn machtig vast in d’ aard.

 

Aan de sneeuw

Droog water, koele wol, wit roet, gehakte veren,
Wees welkom boven op mijn beste hoed en kleren,
Ik zie niet hoe men u met reden haten zou,
Die ons van boven brengt de warmte met de kou.

 

 
Constantijn Huygens (4 september 1596 — 28 maart 1687)
Portret door Jan Lievens, ca, 1627-1630

 

De Amerikaanse schrijver Richard Nathaniel Wright werd geboren in Roxie, Mississippi op 4 september 1908. Zie ook alle tags voor Richard Wright op dit blog.

Uit: A Father’s Law

“What was that?”
“I was talking to my wife, Mary Jane. Spill it. What’s the trouble?”
“A message for you. The commissioner wants to see you at two o’clock,” Mary Jane informed him. “So hustle up here. And don’t wear your uniform.”
“Two o’clock? Tonight?”
“Naw. This morning. It’s past midnight now. And it’s urgent.”
“But what about?”
“I’m not the commissioner, Ruddy. You understood what I’ve said?”
“I got it.”
“You sound like you were dead to the world.”
“I was sleeping like a log. I was dreaming. I was coaching a rookie to direct traffic.”
“Traffic? I bet it was flowing north and south! Ha, ha!”
“You dirty-minded gal!”
“Ha, ha! See you, Ruddy!”
Click!
He hung up and stared into space, vaguely aware that his wife had flooded the room with light.
“Who was that, Ruddy?”
“Mary Jane. The commissioner’s secretary.”
“Why in God’s name is she calling you at this hour?”
“It’s her duty, honey. I got to go in at the commissioner’s at two . . .”

 

 
Richard Wright  (4 september 1908 – 28 november 1960)

 

De Engelse schrijfster Mary Renault werd op 4 september 1905 geboren als Mary Challans in Forest Gate in Essex. Zie ook alle tags voor Mary Renault op dit blog.

Uit: De Perzische Jongen (Vertaald door Frédérique Halbardier).

“Toen ik bij de handelaar lag, was Darius tot koning uitgeroepen. Aangezien het geslacht van Ochos uitgestorven was, was hij slechts door zijdelingse afstamming van koninklijken bloede; maar het scheen dat het volk hem welgezind was. Datis, mijn meester, bracht nooit nieuws in de harem omdat hij vond dat vrouwen er alleen voor moesten zorgen dat zij mannen behaagden, en eunuchen dat ze hen bewaakten. Maar de oppereunuch placht ons alles te vertellen wat hij in de bazaar had gehoord, want hij genoot van die gewichtigheid; en waarom ook niet? Het was alles wat hij had. Darius de nieuwe koning, zei hij, bezat zowel schoonheid als moed. Toen Ochos oorlog had gevoerd tegen de Kardoesiërs en hun reusachtige kampioen de krijgslieden van de koning uitgedaagd had, was alleen Darius naar voren getreden. Hij was zelf zeseneenhalve voet lang en hij had de man doorboord met één enkele werpspeer, waarmee hij zijn roem voorgoed gevestigd had. Er was overleg gepleegd en de magiërs hadden de hemel geraadpleegd; maar niemand in de raad had zich tegen Bagoas’ keuze durven verzetten, hij werd te zeer gevreesd. Het scheen echter dat tot dusver de nieuwe koning niemand had vermoord; naar verluidde was zijn optreden minzaam en mild. Toen, ik dit hoorde, terwijl ik met de pauwenveren waaier mijn mees teres koelte toewuifde, kwam de herinnering in mij op aan mijn vaders verjaarsfeest, het laatste van zijn leven; de gasten die over het smalle pad de berg op reden en door de poort naar binnen kwamen, de stalknechten die hun paarden wegleidden; mijn vader die met mij aan zijn zijde hen bij de deur verwelkomde. Eén man torende boven de anderen uit en zag er zo op en top als een krijgsman uit dat hij zelfs in mijn ogen niet oud leek. Hij was knap, al zijn tanden waren nog gaaf en hij gooide mij in de lucht op als een baby, zodat ik lachte. Werd hij niet Darius genoemd? Maar de ene koning of de andere, dacht ik terwijl ik de waaier bewoog, wat schiet ik ermee op? Weldra was dit alles oud nieuws en nu werd er over het Westen gesproken. Daar woonden barbaren over wie ik mijn vader had horen praten, roodharige wilden die zich blauw schilderden; ze woonden ten noorden van de Grieken, een stam die Macedoniërs werd genoemd. Eerst hadden ze rooftochten ondernomen; daarna hadden ze de onbeschaamdheid gehad om ons de oorlog te verklaren en de satrapen langs de kust waren zich aan het bewapenen. Maar volgens het laatste nieuws was hun eigen koning niet lang na de dood van koning Arses vermoord, bij een of ander openbaar schouwspel waar hij naar hun barbaars gebruik onbeschermd rondgelopen had. Zijn opvolger was nog maar een jonge knaap zodat er geen reden meer was tot ongerustheid.”

 

 
Mary Renault (4 september 1905 – 13 december 1983)
Cover

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijfster Femke Brockhus werd geboren in 1989 in Alkmaar.Zie ook alle tags voor Femke Brockhus op dit blog.

Uit: Laat het stil zijn

“We wachten talloze malen.
Ik denk aan de beste manier van alleen zijn. Verstopt in de kast, achter vaders zwarte pak dat ruikt naar oud verdriet. De warme eenzaamheid, het stof, de geur van alles wat opgeborgen is en blijft. Kijkend vanuit het donker door de nauwe kier tussen de deuren naar hen die mij zoeken. Ze roepen mijn naam: ruth, ruth, ruth. Ze zoeken mijn naam alsof mijn afwezigheid een geheim is dat ontfutseld moet worden. Ze denken: hoe meer ze me zeggen, hoe meer ze me maken. Maar ik bepaal zelf wanneer ik er weer ben.
Ik voel dat Carmel niet slaapt. Ze leunt te licht en beweegt te weinig. Ze houdt haar ogen dicht. Ze denkt dat als genoeg mensen denken dat ze slaapt, ze eigenlijk ergens ook echt slaapt, al is het in andermans gedachten. Ze is altijd goed geweest in het begrijpen van een eigen werkelijkheid.
(Ze schrikt als iemand blindelings haar gedachten kan raden. Ik zal daarom niet zeggen dat ze moet gaan slapen.)
De wereld kan over haar heen razen als ze in haar bed naar het plafond tuurt. Slap niet, eerder broos. Ze is als zo’n pluizenbol op een dunne stengel, ze buigt eindeloos mee met alle windrichtingen maar geeft alles als een vlaag abrupt trekt. Ze glimlachte naar me toen ik haar dit eens zei, ik weet niet zeker of ze zichzelf herkende of het niet begreep.
Ik ruik moeders nek. De zachte huid die ze elke morgen inwrijft met talgpoeder en wat olie uit een flesje die ik soms, als ik heel voorzichtig ben en niet meer dan drie druppeltjes uit het tuitje in mijn hand kan vangen, in haar nek mag uitsmeren. (Ze zegt dat het alleen nodig is als ze in de zon heeft gezeten, maar ik denk dat het meer van doen heeft met een chic Frans etiket dat op het flesje zit.) Ze ruikt roosachtig of zeepachtig, gemengd met een geur van geschuurd hout die uit de planken van de vloer komt en het wol van haar vele vesten.”

 

 
Femke Brockhus (Alkmaar, 1989)

 

De Nederlandse schrijver, biograaf en neerlandicus Dik van der Meulen werd geboren in Neede in 1963. Zie ook alle tags voor Dik van der Meulen op dit blog.

Uit: Multatuli. Leven en werk van Eduard Douwes Dekker

“Wie was eduard Douwes Dekker als kind? Was hij de bedeesde, beïnvloedbare Woutertje Pieterse, of waren de eigenschappen al zichtbaar van de latere literaire en maatschappelijke amokmaker? Of had hij van allebei in zich? De bronnen zijn niet duidelijk en niet betrouwbaar; de kroongetuige, Douwes Dekker/Multatuli, spreekt zichzelf tegen.
Multatuli is altijd bang geweest dat zijn publiek het verhaal van Wouter Pieterse als een autobiografie zou lezen. In 1879, toen zijn eerste bundel Ideeën voor de zesde maal werd herdrukt, schreef hij in een voetnoot: ‘De door sommigen geopperde mening dat de Wouter-geschiedenis myn biografie wezen zou, is bespottelyk van ongerymdheid.’
Maar het was nooit moeilijk hem op tegenstrijdigheden te betrappen. Meer dan eens heeft Multatuli in zijn Ideeën beschouwingen ten beste gegeven die als een vrijbrief of zelfs een aansporing tot biografische plundertochten gelezen kunnen worden. In dit geval hoeven we niet eens zover te zoeken. In dezelfde eerste Ideeënbundel merkte Multatuli op:
Als den lezer de Spectator van Van Effen bekend is, zal-i zich herinneren dat daarin voorkomt de heel aardige beschryving ener burger-vryaadje. Ik houd die beschryving voor echt, en vergeef onzen Justus gemakkelyker ’t afluisteren dan ’t verzinnen. ’t Eerste is nagenoeg geoorloofd, ja zelfs byna plicht in iemand die mensen bestudeert om Spectators of Ideeën te schryven. Wie ’t afkeurt, moet ook den geneesheer veroordelen die z’n patiënt bespiedt met het doel diens kwalen te leren kennen, om ze te genezen.
Kunst als observatie van de werkelijkheid. Het idee is oud. Het zou betekenen dat de geschiedenis van Wouter althans gedeeltelijk op eigen waarneming heeft berust. Zijn telkens terugkerende verzekering dat hij geen romanschrijver was maar chroniqueur van de waarheid, zegt in dit verband minder, want waarheid was voor Multatuli niet hetzelfde als de historische werkelijkheid. ‘Er is altyd waarheid in poëzie’, schreef hij, ‘en waar wy ze niet ontdekken, ligt de schuld aan ons.’ Het zou voor menig biograaf een motto kunnen zijn.”

 

 
Dik van der Meulen (Neede, 1963)

 

De Nederlandse dichteres, schrijfster en juriste Fieke Gosselaar werd geboren in 1982 in Finsterwolde en combineert het schrijven met haar werk als strafrechtjuriste bij de Rechtbank Noord Nederland. Ze schrijft poëzie in het Gronings en proza in het Nederlands. Ze publiceerde onder meer in bloemlezingen van Dichters in de Prinsentuin, Dag van de Grunneger Toal en in de bundel Verrassend Nedersaksisch. Ook verschijnt haar werk regelmatig in het Groninger literatuur tijdschrift Krödde. In 2013 verscheen haar debuutbundel Nova Zembla. Sinds de zomer van 2012 leest ze elke vrijdagmorgen een column voor in het programma De Centrale van RTV Noord. Het Vlaamse tijdschrift Kluger Hans publiceerde een van haar Nederlandstalige korte verhalen. In augustus 2014 verscheen haar prozadebuut Tussen de anderen. Verder heeft ze opgetreden op festivals als Explore The North en Hongerige Wolf en op podia als Vera en Perdu.

Uit: Het land houdt van stilte

“Op de landbouwgronden groeiden de gewassen door de seizoenen heen tot aan de laatste dijk waarachter de kwelders lagen en de Dollard begon. Het land van Siebo lag in de Reiderwolderpolder, terwijl zijn boerderij midden in het dorp stond. Hij had zijn boerderij tien jaar geleden gekocht, nadat zijn oudere broer de boerderij van hun ouders op het Hogeland had overgenomen. Vaak keerden gasten van de bed and breakfast van zijn vrouw enthousiast terug van een fietstocht. Ze informeerden naar aardbevingen, maar die waren hier niet of ze werden niet erkend. ‘Morgen willen we rondrijden in het aardbevingsgebied,’ lieten ze weten. Meena wees ze dan de weg via de afgebrokkelde muren van de dertiende-eeuwse kruiskerk aan de rand van Woldendorp naar het aardbevingscentrum rondom Slochteren. Siebo vertelde over de familieboerderij op het Hogeland waarvan de muren al enkele jaren bijeen werden gehouden door tientallen houten stutten. Zijn broer had met zwarte viltstift pijltjes op de wanden getekend die wezen naar de scheuren, omdat de schade-experts van de NAM deze niet altijd wilden zien. Siebo was er dan ook niet rouwig om dat hij destijds op zoek moest naar een andere plek voor zijn bedrijf. `Waar de familie Feikens woonde,’ kreeg hij in het begin steevast te horen als hij aan iemand uit het dorp uitlegde welke boerderij hij had gekocht. Later werd dat zijn antwoord. Soms wist iemand nog te vertellen dat daarvoor de familie Doornbos er had gewoond. Siebo had de hele inboedel kunnen overnemen van de overleden boer, maar dat wilde hij niet. Hij kon zich niet voorstellen dat iemand daarmee ooit het land had bewerkt. De dochter had nog gezegd dat haar vader een speciale manier had om de trekker aan de praat te krijgen. Als je er voorzichtig mee omging, met liefde, dan werkte alles, had haar vader altijd gezegd, maar ze begreep wel dat Siebo de voorkeur gaf aan een lege opgeruimde schuur die hij zelf kon vullen met machines en werktuigen. Ze had gespannen de schuur in gekeken en wist niet in welke hoek ze moest beginnen met opruimen.”

 

 
Fieke Gosselaar (Finsterwolde, 1982)

Sanneke van Hassel

De Nederlandse schrijfster Sanneke van Hassel werd geboren in Rotterdamop 4 september 1971. Van Hassel studeerde Theaterwetenschap en Cultuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Vervolgens werkte ze achter de schermen in het theater en maakte o.a. tien jaar lang deel uit van toneelgezelschap ’t Barre Land. In 2005 debuteerde zij met de verhalenbundel “IJsregen”. De bundel werd genomineerd voor de Vrouw en Kultuur debuut prijs en voor de Selexyz debutantenprijs.  Het jaar erop verbleef zij in opdracht van de Vrede van Utrecht enige tijd in Sarajevo, waarover ze ‘Snippers Sarajevo’ schreef, dat gepubliceerd werd in tijdschrift Tirade. In 2007 verscheen haar tweede verhalenbundel, “Witte veder” die op de longlist van de Gouden Uil belandde en werd genomineerd voor de Halewijnprijs en de Novel Award. Voor beide bundels won Sanneke de BNG Nieuwe Literatuurprijs 2008. In 2010 verscheen haar roman “Nest”, die goed werd ontvangen.  In 2011 waren drie korte monologen van Van Hassel te horen in het Nederlandse paviljoen op de Biënnale van Venetië. In 2012 publiceerde Van Hassel een derde verhalenbundel, “Ezels” en “Naar de stad”, een bloemlezing korte verhalen uit de hele wereld die ze samenstelde met de Vlaamse schrijfster Annelies Verbeke. In 2013 won Van Hassel de Anna Blamanprijs voor haar gehele oeuvre. Haar meest recente verhalenbundel “Hier blijf ik” kwam uit in 2014 en bestaat uit 45 korte verhalen geïnspireerd door foto’s van de expositie De Kracht van Rotterdam. Vervolgens ging ze zich ook meer op non-fictie toeleggen, wat o.a. resulteerde in “Stadsverhalen Duizend tongen” en ”Wat maakt u van het leven? 100 Jaar Rotterdamse Volksuniversiteit”, 2017. In dat jaar verscheen ook haar roman “Stille grond”, een documentaire roman over samenleven in de stad.

Uit: Stille grond

“Haar wakker maken voor de zon verdwijnt.
Naast het aankleedkussen legt Landa alles klaar: het winterpak, het mutsje, de schapenwollen wantjes. Cato goed inpakken en dan na haar slaapje snel naar buiten, voor het tijd is voor de volgende voeding. Roerloos ligt ze onder het strakgetrokken lakentje, de stoffen uil aan de rand van haar ledikant even groot als haar hoofdje. Telkens bij het slapengaan, zeker vijf keer per dag, trekt Landa aan het touwtje, wijken de vleugels, klinkt het kalmerende getingel.
Voorzichtig tilt ze haar slapende kind op. Geen kreuntje, geen piep, even gaan de ogen open, dan vallen ze weer dicht. Met Cato tegen zich aan loopt ze naar de glazen wand aan de voorkant. In de diepte glijdt tram 7 richting de Goudsesingel, dan verder, richting de Zaagmolenbrug, richting haar moeder, die nauwelijks meer uit haar stoel komt. Over een paar weken zal ze bij haar langsgaan. Als het minder koud is. Als ze handiger is met de kinderwagen. Als Cato minder vaak slaapt.
Landa houdt haar voor het raam. Als een zilveren slang glijdt de tram tussen de auto’s door die voor de stoplichten staan, optrekken en naar het verkeersplein stromen. Nooit verveelt het, dit schouwspel van auto’s en vrachtwagens, van rinkelende trams en zwermen fietsers die elkaar tegenkomen en weer uiteengaan, elk op eigen snelheid.
Cato knijpt haar ogen toe. Wakker worden, meis. Zeven verdiepingen onder ons is de wereld, alles beweegt of komt in beweging, over de weg, over de fietspaden aan weerszijden, over de brede, lege stoepen. De zon schijnt op de torenflats en de hoge bomen aan de overkant, maar de lucht is nog bleek. Misschien is het toch te koud om naar buiten te gaan. IJzige tochtstromen kruipen door de gangen en dringen naar binnen zodra ze de voordeur opendoet.
Hun laatste uitstapje met z’n drieën was naar de ouders van Leon. Eind januari, Cato was krap een maand en het vroor. Zijn ouders vonden zichzelf te oud om in zo’n drukke stad bij hun eerste kleinkind op bezoek te gaan. Wat als je in de file belandde of geen parkeerplek vond? Voor de zekerheid had Landa alles meegenomen: haar speeltjes, extra kleertjes, een spuuglap, een pak luiers, het flesje met bijvoeding. Eenmaal aangekomen in de bungalow in Zoetermeer wilde Cato niet slapen.
Terwijl haar schoonmoeder advies op advies stapelde, voelde ze haar borsten zwaar worden. In Leons jongenskamer voedde ze Cato, die nauwelijks dronk, terwijl vanaf de schoolfoto op het prikbord een klas vol montere tienjarigen haar aanstaarde.”

 
Sanneke van Hassel (Rotterdam, 4 september 1971)