Peter Terrin, Gore Vidal, Kira Wuck, Stijn Streuvels, Leïla Slimani, Alain-Fournier, Sergej Jesenin, Bernard Cooper, Niña Weijers

De Vlaamse schrijver Peter Terrin werd geboren in Tielt op 3 oktober 1968. Zie ook alle tags voor Peter Terrin op dit blog.

Uit: Yucca

“Aan de balie van de gevangenis kreeg hij een witte plastic draagtas met daarin al zijn bezittingen.
De cipier achter het glas wees naar een deur aan de zijkant. Ze draaide de sleutel om, stopte hem de tas toe en deed de deur meteen weer op slot. De vrouw paste ternauwernood in haar blauwe overhemd, de knoop van haar stropdas was verborgen onder haar slappe hals.
Viktor was hier elf jaar geweest, hij had nooit het gebouw verlaten, maar de vrouw liet niets blijken. Hij kon net zo goed een bezoeker zijn die een uurtje geleden zijn tas had afgegeven. Ze was beducht voor iets, een onnoembaar gevaar. Men had haar op het hart gedrukt onder alle omstandigheden zakelijk te blijven. Die houding paste haar slecht, zoals haar lichaam niet in het uniform paste. Kleine gouden ringetjes staken in haar kersrode oorlellen die schuin op haar bolle wangen lagen. De ringen hadden geslepen kantjes, wat haar tegelijk meisjesachtig en ouderwets maakte, een juweel dat ze bij haar vormsel van een grootmoeder had gekregen. Ze deed alsof hij niet meer voor de balie stond en naar haar keek. Ze leek hem een vrouw die huilend de liefde bedreef.
De donkere, massieve poort had een deurtje dat door een mannelijke cipier werd opengemaakt. Routine en gewoonte, de fundamenten van het gevangeniswezen, reikten tot deze uiterste grens en hadden sporen van blank hout gevormd. Buiten klonk de wereld anders, hij merkte het meteen. Hij kon het niet benoemen. Had het iets met de bomen aan de overkant te maken, met de brede kruinen? Waren autobussen vroeger stiller? Na enkele minuten voor de grote poort, kijkend naar fietsers en auto’s en voetgangers en gebouwen die hij zich niet kon herinneren, bedacht Viktor dat er een zekere uitbundigheid in de lucht hing. Hij rook het. De wereld was nu vrijer. Maar de wereld was daar niet rustiger van geworden. Misschien lag het aan hem. Het zou tijd vragen om aan alles te wennen, dat sprak vanzelf. Op dat vlak waren zijn vooruitzichten uitstekend. Hij had tijd in overvloed.
Links van de grote poort trok de kleur oranje zijn aandacht. Een vuilnisbak die tegen de muur hing. Voorop stond een symbolische afbeelding van een vuilnisbak, er was geen misverstand mogelijk. Ook dit kon hij zich niet voor de geest brengen, die kleur. Zonder de straat in te kijken werd hij drie vuilnisbakken gewaar, oranje vlekken aan de randen van zijn blikveld. De kleur was zeer doeltreffend, al lag er hier en daar vuil op straat.”

 

 
Peter Terrin (Tielt, 3 oktober 1968)

 

De Amerikaanse schrijver, dramaticus en essayist Gore Vidal werd geboren op 3 oktober 1925 in West Point, New York. Zie ook alle tags voor Gore Vidal op dit blog.

Uit: Julian

Libanius to Priscus Antioch, March [AD.] 380
Yesterday morning as I was about to enter the lecture hall, I was stopped by a Christian student who asked me in a voice eager with malice, “Have you heard about the Emperor Theodosius?”
I cleared my throat ready to investigate the nature of this question, but he was too quick for me. “He has been baptized a Christian.”
I was noncommittal. Nowadays, one never knows who is a secret agent. Also, I was not particularly surprised at the news. When Theodosius fell ill last winter and the bishops arrived like vultures to pray over him, I knew that should he recover they would take full credit for having saved him. He survived. Now we have a Christian emperor in the East, to match Gratian, our Christian emperor in the West. It was inevitable.
I turned to go inside but the young man was hardly finished with his pleasant task. “Theodosius has also issued an edict. It was just read in front of the senate house. I heard it. Did you?”
“No. But I always enjoy imperial prose,” I said politely.
“You may not enjoy this. The Emperor has declared heretic all those who do not follow the Nicene Creed.”
“I’m afraid Christian theology is not really my subject. The edict hardly applies to those of us who are still faithful to philosophy.”
“It applies to everyone in the East.” He said this slowly, watching me all the while. “The Emperor has even appointed an Inquisitor to determine one’s faith. The days of toleration are over.”
I was speechless; the sun flared in my eyes; all things grew confused and I wondered if I was about to faint, or even die. But the voices of two colleagues recalled me. I could tell by the way they greeted me that they, too, had heard about the edict and were curious to know my reaction. I gave them no pleasure.
“Of course I expected it,” I said. “The Empress Postuma wrote me only this week to say that . . .” I invented freely. I have not of course heard from the Empress in some months, but I thought that the enemy should be reminded to what extent I enjoy the favor of Gratian and Postuma. It is humiliating to be forced to protect oneself in this way, but these are dangerous times.”

 


Gore Vidal (3 oktober 1925 – 31 juli 2012)

 

De Nederlandse dichteres Kira Wuck werd geboren in Amsterdam op 3 oktober 1978. Zie ook alle tags voor Kira Wuck op dit blog.

 

We nemen ons voor te vertrekken

1
Soms lijkt het alsof ik wind mee heb
de doden mij vooruit helpen
ik staar naar mensen die dichtbij staan
alsof ze na het knipperen
van mijn ogen verdwenen kunnen zijn
ik wil dat er dingen aan mij blijven kleven

2
Is geluk verdwijnen of juist gevonden worden
ik heb geen antwoorden roep ik
zand begint zich te verplaatsen als een oude kameel
nog nooit heeft een mens de zee doen keren

3
Ik heb iets nodig wat me lichter maakt
vanaf boven gezien lijkt alles altijd omhoog te willen
de massa wordt een zwaar ademend dier
we nemen ons voor te vertrekken
maar haken steeds om de beurt af

 

 
Kira Wuck (Amsterdam, 3 oktober 1978)

 

De Frans-Marokkaanse schrijfster en journaliste Leïla Slimani werd geboren op 3 oktober 1981 in Rabat. Zie ook alle tags voor Leila Slimani op dit blog.

Uit: Chanson douce

“Les voisins se sont réunis en bas de l’immeuble. Il y a surtout des femmes. C’est bientôt l’heure d’aller chercher les enfants à l’école. Elles regardent l’ambulance, les yeux gonflés de larmes. Elles pleurent et elles veulent savoir. Elles se mettent sur la pointe des pieds. Essaient de distinguer ce qui se passe derrière le cordon de police, à l’intérieur de l’ambulance qui démarre toutes sirènes hurlantes. Elles se murmurent des informations à l’oreille. Déjà, la rumeur court. Il est arrivé malheur aux enfants.
C’est un bel immeuble de la rue d’Hauteville, dans le dixième arrondissement.
Un immeuble où les voisins s’adressent, sans se connaître, des bonjours chaleureux.
L’appartement des Massé se trouve au cinquième étage.
C’est le plus petit appartement de la résidence. Paul et Myriam ont fait monter une cloison au milieu du salon à la naissance de leur second enfant. Ils dorment dans une pièce exiguë, entre la cuisine et la fenêtre qui donne sur la rue. Myriam aime les meubles chinés et les tapis berbères. Au mur, elle a accroché des estampes japonaises.
Aujourd’hui, elle est rentrée plus tôt. Elle a écourté une réunion et reporté à demain l’étude d’un dossier. Assise sur le strapontin, dans la rame de la ligne 7, elle se disait qu’elle ferait une surprise aux enfants. En arrivant, elle s’est arrêtée à la boulangerie. Elle a acheté une baguette, un dessert pour les petits et un cake à l’orange pour la nounou. C’est son favori.
Elle pensait les emmener au manège. Ils iraient ensemble faire les courses pour le dîner.
Mila réclamerait un jouet, Adam sucerait un quignon de pain dans sa poussette.Adam est mort.
Mila va succomber.
——-

«Pas de sans-papiers, on est d’accord? Pour la femme de ménage ou le peintre, ça ne me dérange pas. Il faut bien que ces gens travaillent, mais pour garder les petits, c’est trop dangereux. Je ne veux pas de quelqu’un qui aurait peur d’appeler la police ou d’aller à l’hôpital en cas de problème. Pour le reste, pas trop vieille, pas voilée et pas fumeuse. L’important, c’est qu’elle soit vive et disponible. Qu’elle bosse pour qu’on puisse bosser.»
Paul a tout préparé. Il a établi une liste de questions et prévu trente minutes par entretien.”

 


Leïla Slimani (Rabat, 3 oktober 1981)

 

De Vlaamse schrijver Stijn Streuvels, pseudoniem voor Frank Lateur werd geboren in Heule op 3 oktober 1871. Zie ook alle tags voor Stijn Streuvels op dit blog.

Uit: In oorlogstijd (Dagboeken)

“13 oktober 1917

Aan het rijden en rotsen voor ons deur komt er geen eind, – altijd maar troepen en door de regen lijkt het een erbarmelijke aftocht.
Wat er op die wagens al geladen is, gaat alle inbeelding te buiten, – het gelijkt eerder een verhuizing, – een uittocht van foremannen dan op militaire kolonnen. En de peerden vooral zien er ellendig uit. Wat een verschil bij ’t geen we hier in oktober van ’14 zagen voorbijtrekken! En wat is er nu nog over van die prachtige stoet peerden en wagens in splinternieuw tuig van de 4de Armee?.

19 oktober 1917

Peerdenschouw; koeienschouw en… voor ’t eerst: geitenschouw. De boeren en landmensen mogen er een man op houden om de bevelen van de kommandantur uit te voeren. Maar nu komt het ergste: een veertigtal geiten worden opgeëist! De melkkoe van de kleine man. En dat verwekt veel ontroering en vooral stil verdriet. Niet alleen om het verlies van de melk die bij de kleine man het enige voedsel uitmaakt, maar ook omdat de kleine kortwoner zijn geit zo genegen is en waarlijk bemint. Ik zie o.a. een jongetje die daar ook met zijn geitje gekomen is, – een prachtig harte-geitje. Het dier is aangeslagen en moet geleverd worden en de jongen staat daar, houdt het geitje aan het zeel en streelt het met de andere hand over de rug maar terwijl rollen grote tranen uit zijn ogen over zijn wangen op zijn kiel, maar zijn aanzicht blijft strak gespannen en hij doet zienling geweld om zijn verdriet te verkroppen. Zelden heb ik zulk oprecht lijden ontwaard.

23 oktober 1917

Gisteravond, om 9 uur is er op de gemeente een jammerlijk ongeval gebeurd: een man hier uit de buurt is op een boom waar hij takken uit kapte door de soldaten van de Kommandantur, die op patrouille waren, doodgeschoten. Dat wekt de algemene ontsteltenis onder de bevolking en de verbazing te meer dat er geen nachten voorbijgaan zonder er hele bomen langs de steenweg afgezaagd en weggevoerd worden en de daders niet verontrust worden en dat er nu om enige takken een man moet doodgeschoten worden en het leven laten…”

 

 
Stijn Streuvels (3 oktober 1871 – 15 augustus 1969) 
Streuvels woonkamer in “Het Lijsternest”, zijn woonhuis in Ingooigem

 

De Franse schrijver Henri Alain–Fournier werd geboren op 3 oktober 1886 in Épineuil-le-Fleuriel (Cher). Zie ook alle tags voor Alain-Fournier op dit blog.

Uit: Le Grand Meaulnes

“D’autres invités étaient maintenant épars entre les arbres, attendant. Et trois bateaux de plaisance accostaient, prêts à recevoir les promeneurs. Un à un, sur le passage des dames, qui paraissaient être la châtelaine et sa fille, les jeunes gens saluaient profondément, et les demoiselles s’inclinaient. Etrange matinée! Etrange partie de plaisir! Il faisait froid malgré le soleil d’hiver, et les femmes enroulaient autour de leur cou ces boas de plumes qui étaient alors à la mode . . .
La vieille dame resta sur la rive, et, sans savoir comment, Meaulnes se trouva dans le même yacht que la jeune châtelaine. Il s’accouda sur le pont, tenant d’une main d’une main son chapeau battu par le grand vent, et il put regarder à l’aise le jeune fille, qui s’était assise à l’abri. Elle aussi le regardait. Elle répondait à ses compagnes, souriait, puis posait doucement ses yeux bleus sur lui, en tenant sa lèvre un peu mordue.
Un grand silence régnait sur les berges prochaines. Le bateau filait avec un brui calme de machine et d’eau. On eût pu se croire au coeur de l’été. On allait aborder, semblait-il, dans le beau jardin de quelque maison de campagne. La jeune fille s’y promènerait sous une ombrelle blanche. Jusqu’au soir on entendrait les tourterelles gémir. . . Mais soudain une rafale glacée venait rappeler décembre aux invités de cette étrange fête.
On aborda devant un bois de sapins. Sur le débarcadère, les passages durent attendre un instant, serrés les uns contre les autres, qu’un des bateliers eût ouvert le cadenas de la barrière. . . Avec quel émoi Meaulnes se rappelait dans la suite cette minute où, sur le bord de l’étang, il avait eu très près du sien le visage désormais perdu de la jeune fille! Il avait regardé ce profil si pur, de tous ses yeux, jusqu’à ce qu’ils fussent près de s’emplir de larmes. Et il se rappelait avoir vu, comme un secret délicat qu’elle lui eût confié, un peu de poudre restée sur sa joue . . .
A terre, tout s’arrangea comme dans un rêve. Tandis que les enfants couraient avec des cris de joie, que des groupes se formaient et s’éparpillaient à travers bois, Meaulnes s’avança dans une allée, où, dix pas devant lui, marchait la jeune fille. Il se trouva près d’elle sans avoir eu le temps de réfléchir:
“Vous êtes belle”, dit-il simplement.
Mais elle hâta le pas et, sans répondre, prit une allée transversale. D’autres promeneurs couraient, jouaient à travers les avenues, chacun errant à sa guise, conduit seulement par sa libre fantaisie. Le jeune homme se reprocha vivement ce qu’il appelait sa balourdise, sa grossièreté, sa sottise.”

 

 
Alain-Fournier (3 oktober 1886 – 22 september 1914)
Cover leesboek

 

De Russische dichter Sergej Aleksandrovitsj Jesenin werd geboren op 3 oktober 1878 in het dorpje Konstantinovo, bij Rjazan. Zie ook alle tags voor Sergej Jesenin op dit blog.

 

De ruw bekapte kar ging zingen

De ruw bekapte kar ging zingen,
Struweel, de vlakte vliegt voorbij.
Wéér kruisen ter herinnering en
Kapellen onderweg terzij.

Wéér ga ik ziek aan warme weedom
Als mij de haver toewaait thuis.
En op het nieuws van klokkenklepels
Slaat ongewild de hand een kruis.

O Ruslands velden, diepkarmijn, je
In de rivier gevallen blauw,
Ik min tot vreugde en tot pijn toe
Die merendroefenis van jou.

Onmeetbaar is het koel verdriet van
Je nevelige oeverriet.
Maar níet geloven in je, níet je
Beminnen, nee, dat leer ik niet.

Mijn droom laat ik me nooit ontwringen
En nooit geef ik die ketens prijs,
Wanneer vertrouwde steppen zingen
Uit grashalms psalmboek, voor de wijs.

 

Vertaald door Kees Jiskoot

 

I”m a shepherd, and  my parlours

I”m a shepherd, and my parlours
Are the ruffled pasture sides,
Slopes of verdant hills and furrows,
Balks, with booming cry of snipes.

Yellow foamy clouds are trimming
Pine-tree wood with lace designs,
While I listen, lightly dreaming,
To the whisper of the pines.

Dewy poplars, softly waving,
Shine with verdure on the scene.
I am a shepherd, and my dwelling
Is the gentle field of green.

Cows salute and hail me chatting,
Using their tongue of nods.
Fragrant flowers are inviting,
Kindly, to the river spots.

I forget all grieves and cares,
On a heap of twigs, I dream.
To the sun I say my prayers,
“nd make communion by the stream.

 

Scarlet light of sunset shows up on the lake.

Scarlet light of sunset shows up on the lake.
Grouses are crying in the wood, awake.

Hidden in hollow, cries an oriole.
I don”t feel like crying, brightness in my soul.

You”ll come out to meet me later in the day,
We”ll sit down there under stack of hay.

I will kiss and squeeze you, like an ardent boy!
One can”t blame a man for being drunk with joy.

You will chuck your kerchief as I hold you tight,
I will keep you, tipsy, in the bush all night.

Let the birds keep crying as we neck and bask.
There”s a happy yearning in the purple dusk.

 

Vertaald door Alec Vagapov

 


Sergej Jesenin (3 oktober 1878 – 28 december 1925)
Portret door klimbims

 

De Amerikaanse schrijver Bernard Cooper werd geboren op 3 oktober 1951 in Hollywood, California. Zie ook alle tags voor Bernard Cooper op dit blog.

Uit: Maps to Anywhere

“Today I was going to borrow some books about mankind’s con-cepts of utopia, but the downtown library was destroyed by fire a couple of months ago and now there is only a charred hull, stepped like a ziggurat, cordoned off at a busy intersec-tion, soot seeping from its broken windows, the whole block reeking of smoke. I thought of going to another library, but that would involve negotiating unfamiliar streets, and I’m a man entrenched in routine. I travel the city like a needle coursing through grooves of a record. Work, market, home. Work, mar-ket, home. You visit the same places often enough and each day is like the refrain of Old Black Magic–“Round and round I go, in a spin, loving that spin I’m in …” When I look back at childhood, my breakfast bowl was like the curved congress building in the South American capital of Brasilia, a city whose stark architecture was eventually overrun with clotheslines and curtains and chickens plodding through lobbies. The spotless glass-topped bureau where my mother and father kept cologne and lint brushes and shoehorns was a lot like Le Corbusier’s Radiant City, egalitarian, rational, based upon the symmetry of His and Hers. Except that my parents filed for divorce. Except that Corbu’s schematic plans are nothing now but a blur of monoliths rendered in pencil. Our yard was like a small model of Frank Lloyd Wright’s Broadacre City; the faulty fountain, wooden birdhouse, and sparse vegetable garden were as absurd as Wright’s metropolis where each resident, living in a mile-high apartment complex, would own an individual plot of farmland which they could fly to in a compact helicopter adorned with geometric designs. Anyway, I ended up staying at home today, crossing the car- pet on journeys to the window and desk and back, staring at tract houses which cover the hills like ice plant or ivy, redundant and dense. As a boy, I used to visit a local subdivision every Sunday and wander through the model home. The foyer was filled with piped-in music. I’d swing back a medicine cabinet minor to reveal the pristine enamel, the green tiers of glass. Nubby synthetic curtains, clamped tight against the view, cre-ated a dim monastic light just right for contemplation. One need only pull a cord to, swoosh, be blinded by the wall of a neighbor, shadowless and absolute across a dusty abyss.”

 


Bernard Cooper (Hollywood, 3 oktober 1951)
Cover

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijfster Niña Weijers werd geboren in Nijmegen in 1987. Zie ook alle tags voor Niña Weijers op dit blog.

Uit: De consequenties

“Met verbazing had Minnie naar haar moeders relaas geluisterd. Ze kende niemand die zo nuchter was als zij, zo wars van alles wat niet behoorde tot de meest concrete, zichtbare werkelijkheid. Haar moeder was bovendien volstrekt onsentimenteel. Nog nooit had Minnie haar uitbundig zien lachen, of huilen, of schreeuwen van woede; haar emoties werden afgemeten in minimale doseringen die ze nooit overschreed. Het leven van haar moeder, dacht Minnie wel eens, voltrok zich langs de lijnen van een Mondriaanschilderij: horizontaal en verticaal, en absoluut zonder frivoliteiten. Ze was, kortom, wel de laatste van wie je zou verwachten betekenis te hechten aan iets geheimzinnigs als een dróóm.
‘Ik weet niet waarom ik je eigenlijk bel,’ zei haar moeder, die zich hoorbaar herstelde. ‘Nu ik het hardop uitspreek klinkt het ronduit belachelijk, en al helemaal niet realistisch.’
‘Nou ja,’ zei Minnie. In een impuls, misschien om haar moeders ongemak op te heffen, had ze haar voorgesteld die middag samen te lunchen, en nu zaten ze hier. Eigenlijk was het ontroerend, dacht ze, een droom die zomaar door haar moeders pantser van rationaliteit was gebroken.
Het was de eerste dag van februari en zelfs voor de tijd van het jaar was het extreem koud. Tijdens een schaatstocht de dag daarvoor had Minnie een lelijke blauwe plek opgelopen op haar heup, die om de paar uur van kleur veranderde en waar ze dwangmatig op drukte om te voelen of het nog zeer deed – wat het deed.
‘Excuses voor dat geraaskal aan de telefoon,’ zei haar moeder nog voordat ze goed en wel haar jas had uitgetrokken. Ze klonk weer als zichzelf, helder en zakelijk. ‘Ik was pas net wakker, ik dacht niet na.’
Minnie keek naar de routineuze manier waarop ze zich van de jas ontdeed, haar sjaal netjes door de mouw haalde, haar rok gladstreek, ging zitten. Ze was mooi, haar moeder, op een onopvallende maar goed geconserveerde manier. Een professional. Minnie herinnerde zich hoe haar moeder haar vroeger opwachtte wanneer ze uit school kwam, hoe anders ze was dan de andere moeders, die simpelweg in die rol geboren leken te zijn en op een volstrekt natuurlijke manier samenvloeiden met het schoolplein, hun kinderen, de andere moeders. Haar eigen moeder leek iedere keer weer verbaasd daar te staan, alsof ze een blokje om was gelopen en per ongeluk op het schoolplein terecht was gekomen.”
Al dertig jaar werkte haar moeder bij het kwf, waar ze zich onvervangbaar maakte als rechterhand van iedere directeur die de revue passeerde.”

 

 
Niña Weijers (Nijmegen, 1987)
Achterkant cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e oktober ook mijn blog van 3 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 3 oktober 2015 deel 2.