Dolce far niente, Hans Andreus, Martin Bril, Doeschka Meijsing, Daan Doesborgh, Alphonse de Lamartine, Samuel T. Coleridge

 

Dolce far niente

 

 phelps2
Sheep grazing along a country road amongst a stand of birch trees door William Preston Phelps (1848-1923), z.j.

 

Kil

De herfst wordt nu kil.
De meeste bomen houden hun groen vol,
maar de berken, van vorm en tint toch al ijl,
slinken tot geesten.
Hun schemerende skeletten zijn behangen
met dunne gouden munten waar de zon doorheen schijnt,
versleten dukaten die zullen
vallen op vochtige hollandse zandgrond.

 

 
Hans Andreus (21 februari 1926 – 9 juni 1977)
Amsterdam, de geboorteplaats van Hans Andreus

 

De Nederlandse dichter, columnist en schrijver Martin Bril werd geboren in Utrecht op 21 oktober 1959. Zie ook alle tags voor Martin Bril op dit blog.

Uit: De rode jurk

“Het was in zo’n zomervakantie waar maar geen einde aan komt dat ik met hem bevriend raakte. Jaap Wagenaar. Er was iets met hem. Hij had geen moeder, en zijn vader een vriendin. Jaap had altijd pillen op zak. Van die ronde, witte. En soms geheimzinnige blauwgele capsules die je als je het voorzichtig deed uit elkaar kon schroeven. Dan kwam er poeder uit. Hij was ouder dan ik. Er ging iets dreigends van hem uit, en ook iets zieligs, omdat hij zo duidelijk eenzaam was. Hij had blond haar dat slordig op zijn hoofd stond, een spits gezicht. Brutale blauwe ogen. Een tanige jongen. Ik bewonderde hem. Jaap op zijn beurt zag ook iets in mij. Hij liet mij tenminste vaak zijn pillen zien. Na een tijdje nam hij me mee naar zijn huis.
Draaiden we platen.
Led Zeppelin. T-Rex.
Luisterden we naar de radio. Raar, maar we deden eigenlijk niets. Jaap vertelde stoere verhalen over het tehuis in Groningen waar hij een blauwe maandag in had gezeten. Zijn moeder was toen net dood, en zijn vader had nog geen vriendin. Jongens die slingerend als apen aan de lampen door de eetzaal vlogen, slaapzalen waar ’s avonds iedereen lag te rukken. Het leek wel een film. Tegen vijven zaten we met de vriendin van zijn vader in de woonkamer en kregen we een biertje waar ik misselijk van werd. De vriendin kon niet koken. Ze aten bijna altijd Chinees dat Jaap moest ophalen, zijn vader kwam pas thuis als het donker was, of helemaal niet. Soms bleef ik eten, maar meestal moest ik naar huis. Het waren landerige dagen, de zomer op z’n retour.
Op een middag gingen we naar Groningen. Liften. We waren er zo. Het was warm. Jaap gaf me een bruine pil die hij van zijn vader had gepikt. Daar werd je wat sneller van. Ik merkte niets. Ik hoopte dat Jaap me het tehuis zou laten zien, maar het kwam er niet van. We liepen alleen maar op en neer door de Herenstraat, aten een saucijzebroodje bij de Hema en kwamen in de hoerenbuurt terecht. Het was een slome middag, weinig hoeren. Hier en daar zat er eentje voor een raam te gapen of haar nagels te lakken. Ik durfde nauwelijks te kijken. Het broodje kwam naar boven.
We belandden in een café. Een rokerig, oud kaal hol met een jukebox en een nurkse man achter de bar. We gingen bij het raam zitten en keken naar buiten.”

 

 
Martin Bril (21 oktober 1959 – 22 april 2009)

 

De Nederlandse schrijfster Doeschka Meijsing werd geboren in Eindhoven op 21 oktober 1947. Zie ook alle tags voor Doeschka Meijsing op dit blog.

Uit: Dagboek

“11 augustus 1995 Inleiding

Wat is spel? Wat is werkelijkheid? Het onderscheid tussen die twee is voor mij sinds een paar jaar zo onbelangrijk geworden dat zelfs de vraag er niet meer toe doet. Toch blijft zij kwellen, de kop opsteken. Dat wil zeggen dat de vraag op een antwoord wacht, gedurende alle achter mij liggende jaren. Speelt de kwestie omdat men – ook ik – steeds meer belangstelling heeft voor het autobiografische element in fictie? Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld in Shakespeares tijd? Maar nee, ook Constantijn Huygens schreef autobiografisch over zijn Sterre. En daarom heb ik die grote zeventiende-eeuwer altijd bijzonderder gevonden dan Vondel of Hooft. Was Fellini autobiografisch? Ongetwijfeld in zijn film Amarcord. Maar in 8½ of La Strada? Of Satyricon? Allemaal verbeelding, alles spel, verkleedpartijen, droom.
Zijn er twee soorten schrijvers, filmers, acteurs? Zij die uitdrukking willen geven aan hun allereigenste emoties en ervaringen en zij die juist een situatie en een personage willen creëren waarin en waarmee een ander gestalte krijgt, een andere wereld die wellicht enige helderheid biedt in het raadsel dat ze voor zichzelf zijn?
Je moet wel een evenwichtkunstenaar zijn om op de eerste vraag van vandaag het antwoord te kunnen doorstaan. Ik ben daar slecht in: val dan weer aan de ene kant van het touw, dan weer aan de andere kant eraf. Maar ik blijf altijd met één voet aan de draad haken en klauter weer naar boven.
Hoeveel oprechtheid over zichzelf kan iemand aan? Veel, denk ik – niet tot eigen genoegen overigens.
De enige vraag waar ik echt een antwoord op weet is: waarom schrijf ik sinds jaar en dag een dagboek, vol onbenulligheden, weersbeschrijvingen, voorvallen die er eigenlijk niet toe doen, grote en kleine emoties, gigantische en minuscule ruzies? Vroeger dacht ik dat het was om in het bejaardenhuis, oud en versleten, mijn leven te kunnen overzien. Nu weet ik dat dat niet zo is, want als ik sporadisch iets nalees, om de datum van de eerste landing op de maan na te zoeken bijvoorbeeld, of het plotseling opduiken van een stier genaamd Herman, interesseert het geschrevene me op geen enkele manier. Het antwoord op de vraag luidt: om elke ochtend de hand te oefenen, opdat het blanco papier niet tot obsessie wordt. Omdat ik verliefd ben op een hand met een vulpen erin die letters en woorden tovert.”

 

 
Doeschka Meijsing (21 oktober 1947 – 30 januari 2012)

 

De Nederlandse dichter Daan Doesborgh werd geboren op 21 oktober 1988 in Steyl. Zie ook alle tags voor Daan Doesborgh op dit blog.

 

Man van rabarber

Mijn voeten zijn slepende moordmachines
van slijten en buigen
slijten en verschuiven, kraken
slijten en vouwen en kreuken

Mijn hoofd is een plooienpot.
een mondjesmaat gewatteerde schedel
een stormram van zorg
een gemsbok van koppige donder

dus laat maar
ik ben een man van rabarber
een ring van stenen als een klok
rond mij neergelegd
ik ben een moederstuinen man
ik ben van vaders herfstbladeren
de bolsters van mijn broer tot naald
aaneen genaaid

Ik ben je lappenpop om weg te gooien
laat maar
ik ben een man van rabarber,
laat maar, nu hoeft het al niet meer.

Mijn handen hadden met de jouwe willen praten
ik had mijn wanten in je mond willen stoppen
waar je speeksel en je kaken ze tot karbonades
hadden kunnen maken
ik had nog zoveel willen zeggen maar ik
ik ben een sneeuwpop van zwijgen
ik ben een man van half af
ik ben een man van achteraf
dus je zei ga maar

jij bent een man van rabarber
hier heb je zeilen van krantenpapier
hier zijn mijn elektrische beloftes om mee te nemen
als je gaat kom ik je met stoffer en blik achterna
ga maar
ik zal je voetstappen snel van de stoeptegels vegen
heus niet om mijn dorp van je schoon te maken nee
maar om ze liefdevol te bewaren
want weet je
ik ben een vrouw
van een man van rabarber
ik ben een meisje van bamboe
wie luistert naar mijn ruisen meent daar woorden in te kennen
maar wie luistert naar mijn ruisen hoort

ruis

 

 
Daan Doesborgh (Steyl, 21 oktober 1988)

 

De Franse dichter en schrijver Alphonse de Lamartine werd geboren op 21 oktober 1790 in Mâcon. Zie ook alle tags voor Alphonse de Lamartine op dit blog.

 

Le lac (Fragment)

” Aimons donc, aimons donc ! de l’heure fugitive,
Hâtons-nous, jouissons !
L’homme n’a point de port, le temps n’a point de rive ;
Il coule, et nous passons ! “

Temps jaloux, se peut-il que ces moments d’ivresse,
Où l’amour à longs flots nous verse le bonheur,
S’envolent loin de nous de la même vitesse
Que les jours de malheur ?

Eh quoi ! n’en pourrons-nous fixer au moins la trace ?
Quoi ! passés pour jamais ! quoi ! tout entiers perdus !
Ce temps qui les donna, ce temps qui les efface,
Ne nous les rendra plus !

Éternité, néant, passé, sombres abîmes,
Que faites-vous des jours que vous engloutissez ?
Parlez : nous rendrez-vous ces extases sublimes
Que vous nous ravissez ?

Ô lac ! rochers muets ! grottes ! forêt obscure !
Vous, que le temps épargne ou qu’il peut rajeunir,
Gardez de cette nuit, gardez, belle nature,
Au moins le souvenir !

Qu’il soit dans ton repos, qu’il soit dans tes orages,
Beau lac, et dans l’aspect de tes riants coteaux,
Et dans ces noirs sapins, et dans ces rocs sauvages
Qui pendent sur tes eaux.

Qu’il soit dans le zéphyr qui frémit et qui passe,
Dans les bruits de tes bords par tes bords répétés,
Dans l’astre au front d’argent qui blanchit ta surface
De ses molles clartés.

Que le vent qui gémit, le roseau qui soupire,
Que les parfums légers de ton air embaumé,
Que tout ce qu’on entend, l’on voit ou l’on respire,
Tout dise : Ils ont aimé !

 

 
Alphonse de Lamartine (21 oktober 1790 – 28 februari 1869)

 

De Engels dichter en criticus Samuel Taylor Coleridge werd geboren op 21 oktober 1772 in Ottery St. Mary, Devonshire. Zie ook alle tags voor Samuel T. Coleridge op dit blog.

 

Sonnet VIII. To Mercy

Not always should the tear’s ambrosial dew
Roll its soft anguish down thy furrowed cheek!
Not always heaven-breathed tones of suppliance meek
Beseem thee, Mercy! Yon dark Scowler view,
Who with proud words of dear-loved Freedom came–
More blasting than the mildew from the south!
And kissed his country with Iscariot mouth;
(Ah! foul apostate from his Father’s fame!)
Then fixed her on the cross of deep distress,
And at safe distance marks the thirsty lance
Pierce her big side! But oh! if some strange trance
The eye-lids of thy stern-browed Sister press,
Seize, Mercy! thou more terrible the brand,
And hurl her thunderbolts with fiercer hand!

 

Sonnet XV. To Schiller

Schiller! that hour I would have wished to die,
If thro’ the shudd’ring midnight I had sent
From the dark Dungeon of the Tower time-rent
That fearful voice, a famished Father’s cry–
That in no after moment aught less vast
Might stamp me mortal! A triumphant shout
Black Horror screamed, and all her goblin rout
From the more with’ring scene diminished past.
Ah! Bard tremendous in sublimity!
Could I behold thee in thy loftier mood,
Wand’ring at eve with finely frenzied eye
Beneath some vast old tempest-swinging wood!
Awhile with mute awe gazing I would brood,
Then weep aloud in a wild ecstasy!

 

Sonnet XX

The piteous sobs that choke the Virgin’s breath
For him, the fair betrothed Youth, who les
Cold in the narrow dwelling, or the cries
With which a Mother wails her Darling’s death,
These from our Nature’s common impulse spring
Unblamed, unpraised; but o’er the piled earth,
Which hides the sheeted corse of gray-haired Worth,
If droops the soaring Youth with slackened wing;
If he recall in saddest minstrelsy
Each tenderness bestowed, each truth impressed;
Such Grief is Reason, Virtue, Piety!
And from the Almighty Father shall descend
Comforts on his late Evening, whose young breast
Mourns with no transient love the aged friend.

 

 
Samuel T. Coleridge (21 oktober 1772 – 25 juli 1834)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e oktober ook mijn vorige blog van vandaag.

Patrick Kavanagh, Tariq Ali, Nikos Engonopoulos, Mehdi Charef, Allen Hoey, Martin Roda Becher, Pankaj Mishra

De Ierse dichter Patrick Kavanagh werd geboren op 21 oktober 1904 in County Monaghan. Zie ook alle tags voor Patrick Kavanagh op dit blog.

My Father Played The Melodeon

My father played the melodeon
Outside at our gate,
There were stars in the morning east
And they danced to his music.

Across the world bogs his melodeon called
To Lennons and Callans
As I pulled on my trousers in a hurry
I knew some strange thing had happened.

Outside in the cow-house my mother
Made the music of milking,
The light of the stable-lamp was a star
And the frost of Bethlehem made it twinkle.

A water-hen screeched in the bog,
Mass-going feet
Crunched the wafer-ice on the polt-holes –
Somebody wistfully twisted a bellow’s wheel.

My child-poet picked out the letters
On Time’s black stone,
In silver the wonder of a Christmas townland
The winking glitter of a frosty dawn.

Cassiopea was over
Cassidy’s hanging hill.
I looked and three whin bushes rode acoss
The horizon – the Three Wise Kings.

My father played the melodeon,
My mother milked the cows
And I had a prayer like a white rose pinned
On the Virgin Mary’s blouse.

 

Come Dance with Kitty Stobling

No, no, no, I know I was not important as I moved
Through the colourful country, I was but a single
Item in the picture, the name, not the beloved.
O tedious man with whom no gods commingle.
Beauty, who has described beauty? Once upon a time
I had a myth that was a lie but it served:
Trees walking across the crest of hills and my rhyme
Cavorting on mile-high stilts and the unnerved
Crowds looking up with terror in their rational faces.
O dance with Kitty Stobling I outrageously
Cried out-of-sense to them, while their timorous paces
Stumbled behind Jove’s page boy paging me.
I had a very pleasant journey, thank you sincerely
For giving me my madness back, or nearly.

 
Patrick Kavanagh (21 oktober 1904 – 30 november 1967)
Portret door Liam O’Neill, 1989

 

De Pakistaanse auteur, journalist en filmmaker Tariq Ali werd geboren in Lahore op 21 oktober 1943. . Zie ook alle tags voor Tariq Ali op dit blog.

Uit: The Book of Saladin

“I have not thought of our old home for many years. It is a long time now since the fire. My house, my wife, my daughter, my two-year-old grandson—all trapped inside like caged animals. If fate had not willed otherwise, I too would have been reduced to ashes. How often have I wished that I could have been there to share the agony.
These are painful memories. I keep them submerged. Yet today, as I begin to write this story, the image of that domed room where every-thing once began is strong in me again. The caves of our memory are extraordinary. Things that are long forgotten remain hidden in dark corners, suddenly to emerge into the light. I can see everything now It comes to my mind clearly, as if time itself had stopped still.
It was a cold night of the Cairo winter, in the year 1181 according to the Christian calendar. The mewing of cats was the only noise fron-the street outside. Rabbi Musa ibn Maymun, an old friend of our family as well as its self-appointed physician, had arrived at my hous on his way back from attending to the Kadi al-Fadil, who had been in disposed for several days.
We had finished eating and were sipping our mint tea in silence, sur rounded by thick, multi-coloured woollen rugs, strewn with cushion covered in silk and satin. A large round brazier, filled with charcoal, glowed in the centre of the room, giving off gentle waves of heat. Reclining on the floor, we could see the reflection of the fire in the dome above, making it appear as if the night sky itself were alight.
I was reflecting on our earlier conversation. My friend had revealed an angry and bitter side, which had both surprised and reassured me. Our saint was human just like anyone else. The mask was intended for outsiders. We had been discussing the circumstances which had compelled Ibn Maymun to flee Andalus and to start on his long fifteen-year journey from Cordoba to Cairo. Ten of those years had been spent in the Maghrebian city of Fez. There the whole family had been obliged to pretend that they were followers of the Prophet of Islam. Ibn Maymun was angered at the memory. It was the decep-tion that annoyed him. Dissembling went against his instincts.
I had never heard him talk in this fashion before. I noticed the trans-formation that came over him. His eyes were gleaming as he spoke, his hand clenched into a fist. I wondered whether it was this experi-ence that had aroused his worries about religion, especially about a religion in power, a faith imposed on the point of a sword. I broke the silence.”

 
Tariq Ali (Lahore, 21 oktober 1943)

 

De Griekse dichter en schilder Nikos Engonopoulos werd geboren op 21 oktober 1907 in Athene. Zie ook alle tags voor Nikos Engonopoulos op dit blog.

BOLIVÁR (Fragment)

Yet, how many conspired against you, Bolivár,
How many traps did they not set for you to fall into and vanish,
One man, above all, a rogue, a snake, a native of
Philippoupolis.
But what was that to you, like a tower you stood firm, upright,
before Acongagua’s terror,
Holding a mighty cudgel and wielding it above your head.
The bald-headed condors, unafraid of the carnage and smoke of
battle, took fright and flew up in terrified flocks,
And the llamas hurled themselves down the mountain slopes,
dragging, as they fell, a cloud of earth and rocks.
And into the dark of Tartarus your enemies disappeared, lay
low.
(When the marble arrives, the best from Alabanda, I’ll sprinkle
my brow with Blachernae’s holy water,
I’ll use all my craft to hew your stance, to erect the statue of a
new Kouros in Sikynos’ mountains,
Not forgetting, of course, to engrave on its base that famous
“Hail, passer-by”.)

And here it should above all be stressed that Bolivar was never
afraid, never, as they say, “lost his nerve”,
Not even at the most murderous hour of battle, nor in the bitter
gloom of unavoidable treachery.
They say he knew beforehand, with unimaginable precision, the
day, the hour, even the second: the moment,
Of the Great Battle that was for him alone,
In which he himself would be army and enemy, both
vanquished and victor, triumphant hero and sacrificial
victim.
(And the lofty spirit of such as Cyril Loukaris reared within
him,
How he calmly eluded the despicable plots of the Jesuits and
that wretched man from Philippoupolis!)


Nikos Engonopoulos (21 oktober 1907 – 31 oktober 1985)

 

De Frans-Algerijnse schrijver en regisseur Mehdi Charef werd geboren op 21 oktober 1952 in Maghnia in Algerije. Zie ook alle tags voor Mehdi Charef op dit blog.

Uit: A bras le coeur

“– Salam, Si Mbami Si Rachid, mon patron, te prie de lui payer tes dettes…
Il m’ignore. Il reprend son souffle, et enfin il me fixe. À son regard vicieux, aux frottements rugueux de ses mains, à son teint rouge d’émotion qui s’éclaircit lentement, je comprends qu’il va essayer de me faire un coup tordu.
– Tu sais où habitent ces deux filles ?
– Je trouverai…
Je suis surpris mais je réponds sans hésiter. Il s’interroge. Je suis sûr qu’il fantasme. Ça m’amuse… Et si je lui arrangeais le coup ?
– Si Mbami, tu ne serais pas le premier à te les échanger au lit !
Il blêmit, il écarquille ses billes de faux jeton ; les bras lui en tombent ; il s’écrie :
– Quoi?
– C’est Mimoun qui les a initiées à l’amour. Il les enfourchait dans l’orangeraie du colon Perret, ou sous le pont de l’oued Malha ! Mimoun les a draguées à la sortie de l’école, toutes les deux, elles ne se quittent pas. Après le bain au hammam, elles revêtent un haïk qui les camoufle des pieds à la tête et elles s’engouffrent dans l’Aronde de Mimoun qui les attend.
– Les salopes !
– Je te le répète, Si Mbami, je te les ramène quand tu veux!
Il est tout excité, il se voit déjà avec elles.”

 
Mehdi Charef (Maghnia, 21 oktober 1952)

 

De Amerikaanse dichter, schrijver en criticus Allen Hoey werd geboren op 21 oktober 1952 in Kingston, New York. Zie ook alle tags voor Allen Hoey op dit blog.

Uit: Provençal Light, a long poem

After the Orchard: “Souvenir de Mauve” (fragment)

How can I thank Mauve–his early faith, beyond
what a cousin owes. A master of grey, he belongs to the North–brooding,
always the lowering sky, yet I would remember him
brightly for all the grief. And the pretense. Hypocrite!–
“A vicious character,” he called me that day on the dunes–what he meant
but lacked courage to put into words was he would not set foot in the home
I had made with–say it as he would–a whore. How the bourgeois
revile those who ply their trade plainly, and revile
the warmth of two bodies, deny love could kindle between two
when one walked the streets to put food on the table.
For years
I watched them, remote and beautiful, and somehow sad
while beyond sadness. “Sorrow” I called a litho of Sien–that’s the word.
And what if it was after rejection, no less for her than for me,
I admit my portion. “No, never,” the other had said–why should I
believe it? Love, I’d thought, will always will out, as these blossoms
mastering snow and the mistral inch into sun and explode.
And she, pregnant when I found her and again when I left–who knew
the father? Does that deny love? There’s a spark
beyond spirit that draws us, the joy come dawn of a body
drawn full-length beside you, its warmth more than the thin
rays of sun that fall on a quilt in The Hague. I’ve never denied it–
but there was affection, our small intimate moments, the touches
a husband I’m sure reserves for his wife, many though his mistresses be.

 
Allen Hoey (21 oktober 1952 – 16 juni 2010)
Kingston, New York

 

De Zwitserse schrijver en criticus Martin Roda Becher werd geboren in New York op 21 oktober 1944. Zie ook alle tags voor Martin Roda Becher op dit blog.

Uit: Tod im Stadion

“Im Stadion angelangt, kannte ich neben dem “Neuesten”, den ich übrigens diesmal nicht besonders fand, bereits jeden, der zu dem Kellerfest Geladenen, das nächsten Samstag stattfinden sollte (ich war nicht eingeladen).
Anscheinend würde in dem Keller eine ungemein glatte Bande beisammen sein. Er freute sich schon darauf und schilderte mir einige Scherzartikel, wie Plastikspinnen und so fort, die er an diesem Abend zu präsenteiren gedenke und von denen er sich umwerfend erheiternde Wirkung versprach.
In einer kalten Garderobe, zu der uns ein alter Wärter den Schlüssel unter vielen Flüchen seinerseits und Beschwichtigungen unsererseits ausgehändigt hatte, zogen wir uns um.
Auch hier erzählte Ellenberger viel. Es war, als ob er sich verpflichtet fühlte, ohne Unterbrechung geistreich zu sein, Es tat meinen Nerven weh. Dabei interessierte ihn meine Person überhaupt nicht. Es war ihm, glaube ich, völlig egal, wessen Ohr seine Spässe vernahm. Was mochte er nur tun, überlegte ich, wenn er allein war.”

 
Martin Roda Becher (New York, 21 oktober 1944)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Indiase schrijver, journalist en essayist Pankaj Mishra werd geboren in 1968 in Jhansi, India. Zie ook alle tags voor Pankaj Mishra op dit blog.

Uit: Tijd van woede (Vertaald door Nico Groen)

“Sinds de Franse Revolutie hadden gefrustreerde mannen allerlei volledig nieuwe politieke stromingen uitgevonden, van nationalisme tot terrorisme. Vele Fransen voelden zich al heel lang gekrenkt door het schrille contrast tussen de glorie van de revolutie en het tijdperk van Napoleon aan de ene kant en de laffe compromissen van het economisch liberalisme en het politieke conservatisme die erop volgden aan de andere. Alexis de Tocqueville had herhaaldelijk opgeroepen tot een groot bezielend avontuur: de ‘overheersing en onderwerping’ van het Algerijnse volk en de stichting van een Frans rijk in Noord-Afrika. Terwijl het einde van de eeuw naderde, klom een onzin uitkramende demagoog, generaal Georges Boulanger, snel op door in te spelen op de massale verontwaardiging over morele schandalen, economische tegenslagen en militaire nederlagen; hij kwam gevaarlijk dicht in de buurt van de macht. In het laatste decennium van de negentiende eeuw, toen de eerste fase van de economische globalisering op stoom kwam, eisten xenofobe Franse politici protectionisme terwijl ze hun pijlen op buitenlandse arbeiders richtten. Boze Fransen slachtten in 1893 tientallen Italiaanse gastarbeiders af. Witte chauvinisten in de Verenigde Staten hadden Chinese arbeiders toen al gebrandmerkt met expliciet racistische wetgeving en retoriek, die net als het tegen de Afro-Amerikanen gerichte segregatiebeleid waren bedoeld om de waardigheid van het groeiende aantal witte loonslaven’ te herstellen. Demagogen in Oostenrijk-Hongarije, die Joden als zondebok aanwezen voor het grootschalige leed dat was veroorzaakt door de anonieme krachten van het mondiale kapitalisme, streefden ernaar de tegen immigranten gerichte Amerikaanse wetten te kopiëren. De toeloop van het Westen op Azië en Afrika aan het einde van de negentiende eeuw toonde aan dat de politieke panacee die Cecil Rhodes bood — ‘wie een burgeroorlog wil voorkomen moet imperialist worden’ — steeds verleidelijker was geworden, vooral in Duitsland, dat, hoewel recentelijk met succes geïndustraliseerd en welvarend, een broedplaats was voor boze, ontevreden burgers en imperialisten in de dop. Aan het begin van de twintigste eeuw, toen de wereld te maken kreeg met de eerste grote crises als gevolg van de globalisering en met de eerste grootschalige internationale migratie uit de geschiedenis, zorgden anarchisten en nihilisten die de individuele wil uit oude en nieuwe kluisters wilden bevrijden voor een uitbarsting van terroristisch geweld. Ze vermoordden talloze staatshoofden, onder wie de Amerikaanse president (William McKinley), naast talloze burgers in overvolle openbare ruimtes. D’Annunzio was slechts een van de vele manipulators in een politieke cultuur die ontstond doordat het Westen overging op industrieel kapitalisme en massapolitiek, door de Indiase dichter Rabindranath Tagore op een tournee door de Verenigde Staten in 1916 een `benauwde, giftige sfeer van wereldwijde achterdocht, hebzucht en paniek’ genoemd.”


Pankaj Mishra (Jhansi, 1968)

The Mother Of Zebedee’s Children (George MacDonald)

Bij de 29e zondag door het jaar

 

 
De roeping van de zonen van Zebedeüs door Marco Basaiti, 1510

 

The Mother Of Zebedee’s Children

She knelt, she bore a bold request,
Though shy to speak it out:
Ambition, even in mother’s breast,
Before him stood in doubt.

‘What is it?’ ‘Grant thy promise now,
My sons on thy right hand
And on thy left shall sit when thou
Art king, Lord, in the land.’

‘Ye know not what ye ask.’ There lay
A baptism and a cup
She understood not, in the way
By which he must go up.

Her mother-love would lift them high
Above their fellow-men;
Her woman-pride would, standing nigh,
Share in their grandeur then!

Would she have joyed o’er prosperous quest,
Counted her prayer well heard,
Had they, of three on Calvary’s crest,
Hung dying, first and third?

She knoweth neither way nor end:
In dark despair, full soon,
She will not mock the gracious friend
With prayer for any boon.

Higher than love could dream or dare
To ask, he them will set;
They shall his cup and baptism share,
And share his kingdom yet!

They, entering at his palace-door,
Will shun the lofty seat;
Will gird themselves, and water pour,
And wash each other’s feet;

Then down beside their lowly Lord
On the Father’s throne shall sit:
For them who godlike help afford
God hath prepared it.

 
George MacDonald (10 december 1824 – 18 september 1905)
Christ Church in Huntly, Aberdeenshire, de geboorteplaats van George MacDonald

 

Zie voor de schrijvers van de 21e oktober ook mijn twee volgende blogs van vandaag.