Peter Buwalda, Norbert Hummelt

De Nederlandse schrijver, journalist en redacteur Peter Buwalda werd geboren in Blerick op 30 december 1971. Zie ook alle tags voor Peter Buwalda op dit blog.

Uit: Verse probz (De Zwaag)

“Ooit las ik een verhaal over Norman Maller die in een hotellobby Joost Zwagerman ontmoet. Een ongewoon stuk was het, een soort interview, maar dan geschreven als een kort verhaal waarin Maller en Zwagerman rondliepen als personages. Er stonden zinnen in als: ‘Wachtend op Maller trok Zwagerman een pakje sigaretten: En: ‘Zwagerman zag dat Maller zijn gehoorapparaten uitdeed: Goed! vond ik.
Maar het beste kwam nog. Op de helft van het stuk boog Mailer zich naar Zwagerman toe en daagde hem uit om het zo te doen: schrijf je interview in de derde persoon, dat heb ik ook vaak gedaan, het levert een kort verhaal op waarvan de lezer zal smullen. Deal?
Deal, zei Zwagerman.
Tien jaar later was ik thuis bij de Zwaag. Zo noemde ik hem toen nog, we kenden elkaar pas kort. Sommige mannen vinden elkaar blindelings in voetbal, weer anderen in xenofobie, Joost en ik smeerden de contactpuntjes met Amerikaanse literatuur. Dan begon het meteen te knetteren. Zozeer te knetteren dat de Zwaag — die ik op zijn aandringen Joost was gaan noemen — een idee opperde. Waarom gaan jij en ik niet naar Philip Roth, vroeg hij, dan interviewen we hem. Samen! Deal?
Deal, stamelde ik. De weken erna troffen we voorbereidingen. Joost stelde een brief op, ik gaf via De Bezige Bij rooksignalen af aan New England, waar Roth resideerde in een blokhut. Iedere avond, vlak voor het indommelen, stelde ik me voor hoe het zou zijn, ik en Joost, samen in Roths blokhut.
Een beetje eng, toch. Ik zei dan wel Joost’ tegen de Zwaag, maar ik vond hem stiekem toch nog wel larger than life.
‘Gelukkig is Philip Roth erbij,’ zei Suzy.
Ik zweeg, en dacht: misschien is het meer wat voor een kort verhaal, eigenlijk.
‘Op de heenvlucht spraken Zwagerman en Buwalda honderduit over Roths boeken en hadden ze het heel leuk. De eerste zes uur, tenminste. Toen kwamen ze op het idee hun Engels te oefenen.
Buwalda’s Engels bleek slechter dan dat van Zwagerman, een stuk slechter zelfs, zoveel slechter dat Zwagerman een tukje wilde doen.
Tijdens de landing kwamen de vrienden te spreken over de rolverdeling tijdens het interview. Misschien moest Zwagerman de lange vragen stellen, en Buwalda de korte? In het hotel bekeken ze ter voorbereiding een oud gesprek tussen Michael Zeeman en Philip Roth. “Zeg,” blafte Roth na een meanderende essayistische vraag van Zeeman over 7he Human Stain, “heb jij dat boek wel gelezen, eigenlijk?”

 


Peter Buwalda (Brussel, 30 december 1971)

 

De Duitse dichter en schrijver Norbert Hummelt werd geboren op 30 december 1962 in Neuss. Zie ook alle tags voor Norbert Hummel top dit blog en ook mijn blog van 24 juni 2009.

 

alien

plotseling viel me de sterrenhemel op, lang niet
gezien het diepe blauwe en het felle geschitter.
het was de noordelijke van de beide hemels, myriaden
zeer heldere lichamen onbegrijpelijk ver verwijderd
en die zwak schijnende sluierachtige band, melkweg
genoemd, was werkelijk zichtbaar. daar dacht ik, het was
aan zee, wat curieus, zolang ik mij kan heugen, kwam
er toch een ruimteschip niet meer daarboven vandaan
en die cirkels, die men vroeger in zuid-engeland zo vaak
in korenvelden aantrof, al lang, werkelijk lang niks meer
van gehoord. maar de afgelopen nacht in een stortvloed
van beelden, ik lag alleen in het verkeerde bed, mijn enig
lichaam brandde aan beide kanten, waren de aliens er weer.
ik heb geen idee, hoe koud het was. we moesten weg, in alle
haast moesten we onze spullen pakken, maar waar naartoe? we
bleven hangen, het was al nacht, keulen niet de stad meer waar
we thuishoorden. ik heb geen idee hoe we ontsnapt zijn,
maar nog altijd bekijk ik de sterrenhemel met wantrouwen.

 

Vertaald door Jan Baeke

 


Norbert Hummelt (Neuss, 30 december 1962)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e december ook mijn blog van 30 december 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

John Todhunter

De Ierse dichter en toneelschrijver John Todhunter werd geboren op 30 december 1839 in Dublin als oudste zoon van Thomas Harvey Todhunter, een quaker-koopman van Engelse afkomst. Hij volgde onderwijs aan quakerscholen, waaronder de Bootham School, York en Mountmellick in Ierland. Hij begon te werken op de kantoren van zijn vader in Dublin en Londen voordat hij geneeskunde ging studeren aan Trinity College. Tijdens zijn studie aan Trinity College won Todhunter de prijs van de vice-kanselier voor Engelse poëzie in 1864, 1865 en 1866, en de gouden medaille van de Philosophical Society in 1866 voor een essay. Tijdens zijn studie werkte hij ook als klerk voor William Stokes. Todhunter behaalde zijn bachelor in de geneeskunde in 1867 en zijn doctoraat in de geneeskunde in 1871.  Aan Trinity College leverde hij ook bijdragen aan het literaire tijdschrift Kottabos. In 1870 (een jaar vóór zijn doctoraat) werd hij hoogleraar Engelse literatuur aan Alexandra College in Dublin. Vier jaar later nam Todhunter ontslag en reisde naar Egypte en verschillende plaatsen in Europa. Hij trouwde in 1879 met Dora L. Digby. In 1881 vestigde hij zich uiteindelijk in Londen, waar zijn huis in Bedford Park, Chiswick, gelegen was in een kleine gemeenschap van schrijvers en kunstenaars, waaronder W. B. Yeats. Hij was daar betrokken bij de oprichting van de Irish Literary Society. Zijn tragedie, “The Black Cat”, werd slechts één keer opgevoerd, op 8 december 1893 in de Opéra Comique, door de Independent Theatre Society – een besloten club die was opgericht om censuur door het kantoor van de Lord Chamberlain te voorkomen. Todhunter is vooral bekend om zijn werk uit 1896: “Irish Bardic Tales”.

 

Uit: Three Irish bardic tales:

THE DOOM OF THE CHILDREN OF LIR
THE TUNING OF THE HARP.

I tune the harp for my singing,
I sing the sorrow of Lir,
Sorrowful is my song.

1.
Sad were the wizard race, the Tribe of De Danann, Sad from the victor swords of Milith’s warlike sons, When, from the last lost fight for lordship of the streams Of Eri, back they fled, from Tailtin, to their hills.

2.
To the hosting of the chiefs, upon the Daghda’s dun, Together then they drew their war-sick banners pale, Together drew their hosts, war-wearied and dismayed, And said : i Let one be Lord, to the healing of us all ! ‘

3. Five were the chiefs who rose, with challenge of their deeds Claiming in lofty words the Over-Kingship there: Boy Derg; the Daghda’s son ; Ilbrac of Assaroe; And Lir of the White Field in the plain of Eman Macha.

4.
And after them stood up Midhir the Proud, who reigned Upon the hills of Bri, of Bri the loved of Liath, Bri of the broken heart ; and last was Angus Ogue ; All these had many voices, but for Boy Derg were most.

5.
Then all took sun and moon for their sureties, to obey him, Boy Derg, the holy King ; save Lir and all his clan. For Lir withdrew in ire, frowning, and spake no word, And after him his clan went frowning from the tryst.

6.
And marching from the dun, his war-men at his back, A thundercloud of wrath, frighting the peaceful day, He passed to his own place, and sat him down in grief And anger, many days, brooding upon his wrong.

7.
But those about Boy Derg were wroth at Lir, and said : ‘ Give us the word, Boy Derg, and Lir shall be an heap Of bleaching bones, cast out and suddenly forgot, And memory name no more his clan without a cairn.’

8.
‘ Nay,’ said Boy Derg : ‘Not so, Lir is a mighty name, Greater in war than I, dear as my head to me. Leave Lir in peace to hold the lordship of his land, The dragon of our coasts, to daunt Fomorian ships.’

 


John Todhunter (30 december 1839 – 25 oktober 1916)
Portret door Henry M. Paget, ca. 1910