Jan Baeke, Jane Kenyon

De Nederlands dichter Jan Baeke werd geboren in Roosendaal op 23 mei 1956. Zie ook alle tags voor Jan Baeke op dit blog.

 

Transit

Wij zijn het die je hier ziet rijden
door het midden van augustus
vakantiefolders in en uit.
De zomer bloeit, een dorpsidylle
schapen in de luwte van de tijd.

Tot plotseling de auto stilvalt
links op de foto van dit feit.
De zon krast diep in de vallei.
Wat in de jaren is versteend
hangt boven ons als zware lucht.

We lopen naar het volgende gehucht.
De weg voert langs een ansichtkaart.
We zien een stipt vervallen huis
een meer, een horizon
maar niet gemeend
eerder terloops, buiten bedrijf.

Twee zwoegende figuren
in het landschap uitgezet.
Straks, in dat derderangs pension
waar wij weer andere poses imiteren
brengen wij elkaar dit uur
in rekening.

 

Expeditie

We hebben onze expeditie grondig voorbereid.
We kennen de plek
waar we het spoor bijster zullen raken
waar we door de grappen heen zullen zijn
en een lawine ons gezelschap zal halveren.
Daar zal december blijven duren en de storm
zal onze sentimenten aanwakkeren
op een manier die onze geldschieters zal bekoren.

De nacht voor het vertrek richten we ons
met bloeddoorlopen ogen en bevroren neuzen tot de sterren.
‘Sterren, sterk dit hart met symbolist.’
Daarna bellen we een land
dat de benodigde ontberingen in voorraad heeft
en trouwen op het laatste moment
geschikte vrouwen om achter te laten.

 

De kant van de zomer 1

Ik heb het raam dichtgedaan om de zomer niet te horen
maar de zon brandt door de muren
en de vliegen draaien hun motoren klem in de gordijnen.

Een hond en een kind kunen blijven slapen
tot het gisteren wordt.
Auto’s die nog stilstaan. Adem, zonder te bewegen.
Het glas in mijn hand bevat schommelend water.

Maar de zomer is een luid blaffende hond.
De zomer is een optocht van geluiden
en de vliegen raken niet op.
Het raam heeft geen enkele functie.

 

Jan Baeke (Roosendaal, 23 mei 1956)

 

De Amerikaanse dichteres en vertaalster Jane Kenyon werd geboren op 23 mei 1947 in Ann Arbor, Michigan. Zie ook alle tags voor Jane Kenyon op dit blog.

 

Het uitpraten met Melancholie

 

6. IN EN UIT

De hond zoekt tot hij mij boven
vindt, met een geklepper van ellebogen
gaat liggen, zijn kop op mijn voet legt.

Soms redt het geluid van zijn ademhaling
mijn leven – in en uit, in
en uit; een pauze, een lange zucht. . . .

 

7. PARDON

Een stuk verbrand vlees
draagt mijn kleren, spreekt
in mijn stem, verzendt verplichtingen,
aarzelend of helemaal niet.
Het is moe van het proberen
onverschrokken te zijn, heel
erg moe.

We gaan verder met de monoamine
oxidase-remmers. Dag en nacht
heb ik het gevoel alsof ik zes kopjes koffie
heb gedronken, maar de pijn

stopt abrupt. Met de verwondering
en bitterheid van iemand die gratie heeft gekregen
voor een misdaad die ze niet heeft begaan,
kom ik terug naar huwelijk en vrienden,
naar roze gefranjerde stokrozen; kom ik terug
naar mijn bureau, mijn boeken en mijn stoel.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jane Kenyon (23 mei 1947 – 22 april 1995)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e mei ook mijn blog van 23 mei 2020 en eveneens mijn blog van 23 mei 2019.

Jan Baeke, Jane Kenyon

De Nederlands dichter Jan Baeke werd geboren in Roosendaal op 23 mei 1956. Zie ook alle tags voor Jan Baeke op dit blog.

 

Boerenzomer

Ik was gaan kijken of het toonde:
de stand van de zon, zwaluwen onder de dakgoot.

Moeilijk te zeggen.
Al die lege schuren. Overal land

begon dit landschap te zijn
en veel daarin
wat niet hersteld kan worden.

Niet alleen hierheen gekomen
maar ook ingehaald
was ik

een akker naar dit hoofd gedragen
om voor die akker te zijn geweest.

Dit liep uit op zand en stenen
en ik lag daar
tot de regen kwam.

Niemand die zich kan herinneren
wat nog opgeraapt kan worden
en met zorg gedroogd.

 

Ik bel mijn moeder

Ik hoor gerommel in de keuken
artillerievuur, zwaar verkeer vanuit het centrum.

Ik bel mijn moeder op het nummer
waarop ze voor haar dood bereikbaar was en
ze neemt op.

Hoe gaat het? Het gaat goed, zegt ze.
Ik wil haar vragen of ze weet hoe de zorg om
wat er buiten gebeurt vanbinnen werkt.

Ach jongen, de dingen gebeuren omdat
we niet weten hoe ze werken.

Het is goed geluid te vermijden, zegt ze.
Dingen die niet kunnen
zouden geen geluid moeten maken.

 

De boodschap van dit alles

Moeder hangt haar jas over de keukentrap.
Dit is de man met de schouders
die ik liefheb, dit is de juiste lengte
torenhoog.

Dit zijn haar woorden
de man in haar stem
de melk in de pan
het brood op tafel.

Hoe dit alles de keuken verruimt.
Hoe kinderen de minuten tellen.

Moet dan de betekenis nog worden opgezocht
als de lucht over de messen waait
en moeder rokend in de keuken staat
als een braambos, als de slag bij Waterloo?

De boodschap van dit alles is eenvoudig:
er is altijd een reden een keuken te bedenken
maar meer nog

zie hoe alles wordt vervangen

de meld, het brood
het goede van de messen in de keuken
en het langzaam uitdijende fornuis.

 

Jan Baeke (Roosendaal, 23 mei 1956)

 

De Amerikaanse dichteres en vertaalster Jane Kenyon werd geboren op 23 mei 1947 in Ann Arbor, Michigan. Zie ook alle tags voor Jane Kenyon op dit blog.

 

Het uitpraten met Melancholie

 

2. FLESSEN

Tryptizol, Ludiomil, Doxepine,
Desipramine, Prozac, Lithium, Xanax,
Wellbutrin, Parnate, Nardil, Zoloft.
De gecoate ruiken zoet of hebben
geen geur; de poederige ruiken
naar het scheikundelab op school
waardoor ik mijn adem inhield.

3. SUGGESTIE VAN EEN VRIEND

Je zou niet zo depressief zijn
als je echt in God zou geloven.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jane Kenyon (23 mei 1947 – 22 april 1995)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e mei ook mijn blog van 23 mei 2020 en eveneens mijn blog van 23 mei 2019.

Adriaan Roland Holst, Jan Baeke, Maarten Biesheuvel, Lydia Rood, Jane Kenyon, Susan Cooper, Michaël Vandebril, Jack McCarthy, Mitchell Albom

De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Adriaan Roland Holst op dit blog.

 

De belijdenis van de stilte

II.
Maar ’t hart, sterker dan leed, dat breken kan
in tranen, niet van ’t zelf, maar heldoorstraald
Van de vervoeringen der zee waarvan
Het niets is dan een golf die rijst en daalt,

Stort brekende terug naar de aard’, waar ’t loom
Sluimert in ’t lichaam tot het daarmee wordt
Gewekt, en weet die hoogste Droom zijn droom,
Zijn droom de Rots waarvoor het is gestort.

En hij slechts die op breedste vleuglen streeft
Op, tot hij stort uit de ijlten van zijn doel,
Zal spreken dit hoogst woord: de hemel leeft
In mij, daar ik mij kind van de Aarde voel.

En gij, die van mijn stem de Moeder zijt,
O, Gij wier ziel zee van mijn golven is
En hemel van mijn wolken – ik belijd
U, en mijn zang is mijn belijdenis.

En zingend zwerf ik over de Aarde, die
Uw woning is, en zing haar schoon bestaan
Droomend tot in de heem’len, die ik zie
Terwijl mijn voeten in haar bloemen gaan.

III.
Maar er is een wiens eindelooze zangen
De golvingen zijn van een eeuwig zwerven,
En waar de hoogste stemmen brekend sterven
Roept door de hemelen nog zijn verlangen.

En schoon hij leeft van minnen en verlaten
En altijd lachen zal na donkerst weenen,
Gij zijt zijn eeuwge weemoed, naar u henen
Dwaalt zijn gelaat langs wiss’lende gelaten.

Hij is de Wind, hij is mijn hoogste broeder –
En eens – o, eens – laafden we ons eerste dorsten
Sluimerend aan uw ademende borsten –
Ons werd die laafnis eeuwig dorsten, Moeder –

En nu – den langen dag liep ik te dwalen,
En waar ik dwaalde hoorde ik de Aarde fluistren
Dat hij daar was geweest, en bleef ik luistren,
‘k Hoorde hem zingen, ver in diepe dalen –

Toen is de dag gedoofd – de schemeringen
Werden geboren, en een vreemde toover
Kwam over de Aarde zweven – ergens over
De duisterende zee hoorde ik hem zingen –

En toen het nacht werd en der wondren weem’len
Vol werd, ben ik de rotsen opgestegen,
En één met de Aarde heeft mijn hart gezwegen,
Eén zwijgen onder het geheim der heem’len.

Alleen diep hoorde ik nog de golven breken,
Maar zelfs zijn zingen kon ik niet meer hooren –
Toen werd verlangen als een oud, verloren
Verhaal – toen wist ik – en heb opgekeken,

En zag hem onbeweeglijk aan mijn zijde
Staan, en hij zag mij aan, en toen onze oogen
Elkander vulden was ’t ons of de hooge
Nacht uw gelaat werd, en gij zaagt ons beide….

Wij stonden samen lang en zonder spreken,
– Want wisten wij niet ál elkanders woorden? –
Wij stonden op de rotsen, en wij hoorden
Diep in de nacht de lange golven breken.

IV.
Ik, die geboren ben
Uit uwe schoot,
Voel mij verkoren en
Klaar tot uw dood –
’t Eind van mijn zwerven zal
Zijn als ik sterven zal
Weer in uw schoot –

Maar is mijn zwerven niet
Zingen naar u?
En is mijn derven niet
Winnen van u?
’t Einde der dingen is
Eeuwig – mijn zingen is
Sterven in u.

 


Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)

 

De Nederlands dichter Jan Baeke werd geboren in Roosendaal op 23 mei 1956. Zie ook alle tags voor Jan Baeke op dit blog.

 

De boom die tussenbeide kwam

Een man kwam met een zaag te leven.
Spraakzaam was de zaag niet
en ook kon de man het niet opbrengen
de zaag te omarmen.
Toch was er tussen hen
het zachte zingen van de gordijnen
een wolk die aan het raam voorbijtrekt
en een vogel op de vensterbank,
door beide waargenomen.
Onverminderd
het geringe dat van dag tot dag voldoende was.

Alleen de nachten brachten donkere portieken
en een onrustige slaap.
Niet de scherpe natuur van de zaag
wierp de man terug uit zijn dromen
maar de huiver van de boom
de in het hoofd van de man was aangeplant.

 

Dit hoeft geen stilte te betekenen

Dit hoeft geen stilte te betekenen

Het klopt, maar niet omdat het waar is.

Ik heb een uur rondgelopen.
Steeds hetzelfde raam, niet eens een helder uitzicht.

Jij vond iets om tegen het licht te houden
en te onderzoeken.
Het uitzicht waar jouw hoofd was.

Wij praatten veel.
Ik deed na hoe wij daarbij keken.
Jij praatte veel, maar verdween.

Ik kan raden waar jij bent, maar doe het niet.
Raad eens welke uren trager zijn geworden
hoeveel kans dat dit elders ook gebeurt?

Van wie zullen jij en ik te horen krijgen
hoe we het beste kunnen lopen?

Mengt zich een antwoord daarin
dat geen antwoord wil zijn.

Zo hoef ik niet degene te zijn
die rondloopt om bij het raam te willen wachten.

Dit hoeft geen stilte te betekenen.

Dit zou ik als enige kunnen zeggen en ik zeg het.

 
Jan Baeke (Roosendaal, 23 mei 1956)

 

De Nederlandse schrijver Maarten Biesheuvel werd geboren in Schiedam op 23 mei 1939. Zie ook alle tags voor Maarten Biesheuvel op dit blog.

Uit: Port Churchill

“En gebeurde het nu dat ik ’s nachts in de clinch lag met de onbegrijpelijkheid van ruimte, tijd, Toeval en Opzet, Schepper of absurditeit, dan stak ik, om maar iets te noemen, de pin die het uiteind vormde van de draad die op Algiers was gericht in de radio-antennedoos en stemde ik de korte golf af op die zender omdat ik meende wel rust te zullen vinden bij het urenlang durende eentonige vrouwengezang in een mij altijd weer onbekend, uit onaardse regionen lijkende te komen, nimmer in zijn diepere, ware betekenis geopenbaard, klinkend toonsysteem dat natuurlijk iedere nacht hetzelfde was, maar door zijn onbekendheid voor mij, slechts de beperkte ruimte van het Westland kennende, altijd opnieuw visioenen opriep van oases, kamelen, gesluierde vrouwen met rijkelijk gevulde kruiken op het hoofd, kostbare sieraden om hals, polsen en voeten en vermoeide karavaanleiders, die lagen te genieten van een verkoelend briesje onder de palmbomen. Zo heb ik vaak tot vlak voor het morgengloren liggen genieten en tegen de tijd dat ik insliep, knielde er een kameel voor me en besteeg ik, na me in een achttal dekens tegen de zonnewarmte te hebben gehuld, het waardige dier dat met een maag vol tientallen liters kostbaar water mij een haast onvoorstelbaar aantal mijlen door de woestijn zou gaan zeulen. ’s Morgens hoefde mijn moeder het toestel maar uit te zetten om me wakker te krijgen.
Twee jaar later – de Korea-oorlog was juist een jaar beëindigd, Elvis Presley had in augustus in Rotterdam gezongen, het schip The Flying Enterprise was op de pier in tweeën gebroken, hoewel zijn kapitein, hij had dezelfde naam als een bekende zweedse dichter, de held van de dag was, daar hij pas, toen hij dreigde door de hoge golven op nog geen veertig meter van het Nederlandse strand verzwolgen te worden, zich liet redden door de Hoek van Hollandse reddingsbrigade, welke vereniging haar scheepjes op slechts een kleine afstand heeft liggen van het beginpunt van de luxueuze Hoek van Holland-Moskou expres, in welke trein Vladimir Nabokov, denkend aan een andere trein, zijn ontwerp voor First love heeft bedacht – kreeg ik ruzie met de bestuurders van ons christelijk gymnasium in Vlaardingen, (de school lag aan de Westhavenkade, vlak bij de Nieuwe Waterweg, het gebouw zelf bestaat nog steeds maar wordt nu als opslagplaats voor peulvruchten gebruikt door de N.V. De Pelmolen) en besloot ik voor minstens een jaar het ruime sop te kiezen. Van de waterschout in Rotterdam kreeg ik te horen dat ik slechts voor de mast kon varen met toestemming van mijn ouders of mijn vader alleen. Drie weken lang liep ik mijn vader te soebatten en te smeken totdat hij toegaf, zodat ik nog eens twee weken later me trots kon vertonen bij de aanmonsteringsbalies van verschillende Rotterdamse rederijen met een heus en waarachtig Zeemansboekje.”

 


Maarten Biesheuvel (Schiedam, 23 mei 1939)

 

De Nederlandse schrijfster en columniste Lydia Rood werd geboren op 23 mei 1957 in Velp. Zie ook alle tags voor Lydia Rood op dit blog.

Uit: De Kus

`Flauw zeg,’ zegt Toon. Hij springt overeind. ‘Zo zijn vaders niet. Ik niet tenminste. Stiefvaders, oké, die misschien. Daarom verzon ik dat van dat koekoeksjong.’ Hij praat snel, veel sneller dan toen hij de moeder was. Hij hijgt zelfs een beetje. Hij gaat op de onderste tree van de tribune zitten en wrijft zijn slapen. Daarna maakt hij zijn eigen haar door de war. Het is bijna alsof hij zichzelf zit te troosten. ‘En waarom zei je dat: “en nou ben ik weg, kus”?’ `Nou,’ zegt Marjon, ‘dat zeggen vaders als ze weggaan. Jij tenminste wel altijd.’ `Ze zeggen ook: “ik kom je vanavond nog een kusje bren-gen als je slaapt.” Ik tenminste wel.’ `Kusjes als je slaapt tellen niet.’ `0 zeker wel!’ `Laten we maar weer verder gaan,’ zegt Marjon. ‘Terug naar het pad, bedoel ik.’ Maar ze verroert zich niet en ze gaat naast Toon op de laagste tree van de tribune zitten. In de kou en met al die koude kleren aan voelt ze zijn warmte niet. `Kwam jouw vader je een kusje brengen als je al sliep?’ vraagt ze. `Nee.’ `Nooit?’ `Nee.’ `Hoe weet je dat? Als je sliep?’ Toon zucht. `Zulke dingen weet je.’ `Hoe dan? Ik heb nooit geweten of je het echt deed, die kusjes. Sloeg je nooit eens over?’ Toon zucht. `Nou?’ `Natuurlijk wel.’ Marjon knikt. Dat had ze wel gedacht.
`En ik heb nooit verschil gemerkt. Nachten met kusjes of zonder kusjes, precies hetzelfde, geen verschil.’ `0 zeker wel!’ zegt Toon boos. ‘En ook tussen vaders die van je houden en kerels die alleen maar zorgen dat je te eten hebt.’ Koekoeksjong, schiet Marjon te binnen, is een woord dat oma laatst ook gebruikte. ‘Joop heeft me genomen met koe-koeksjong en al.’ De laatste zondag dat ze er waren zei ze dat. Marjon durfde niet te vragen wat het betekende. En Liesbeth kneep haar ogen bij elkaar alsof ze een klap kreeg. lij bent het koekoeksjong,’ zegt Marjon. Toon zwijgt. Hij probeert niet wéér te zuchten. `Nou snap ik het,’ zegt Marjon. le snapt niets,’ zegt Toon. ‘Helemaal niets.’

 


Lydia Rood (Velp, 23 mei 1957)
Cover

 

De Amerikaanse dichteres en vertaalster Jane Kenyon werd geboren op 23 mei 1947 in Ann Arbor, Michigan. Zie ook alle tags voor Jane Kenyon op dit blog.

 

Afternoon at MacDowell

On a windy summer day the well-dressed
trustees occupy the first row
under the yellow and white striped canopy.
Their drive for capital is over,
and for a while this refuge is secure.

Thin after your second surgery, you wear
the gray summer suit we bought eight
years ago for momentous occasions
in warm weather. My hands rest in my lap,
under the fine cotton shawl embroidered
with mirrors that we bargained for last fall
in Bombay, unaware of your sickness.

The legs of our chairs poke holes
in the lawn. The sun goes in and out
of the grand clouds, making the air alive
with golden light, and then, as if heaven’s
spirits had fallen, everything’s somber again.

After music and poetry we walk to the car.
I believe in the miracles of art, but what
prodigy will keep you safe beside me,
fumbling with the radio while you drive
to find late innings of a Red Sox game?

 

Alone For A Week

I washed a load of clothes
and hung them out to dry.
Then I went up to town
and busied myself all day.
The sleeve of your best shirt
rose ceremonious
when I drove in; our night-
clothes twined and untwined in
a little gust of wind.

For me it was getting late;
for you, where you were, not.
The harvest moon was full
but sparse clouds made its light
not quite reliable.
The bed on your side seemed
as wide and flat as Kansas;
your pillow plump, cool,
and allegorical. . . .

 


Jane Kenyon (23 mei 1947 – 22 april 1995)
Hier samen met Donald Hall

 

De Britse schrijfster Susan Cooper werd op 23 mei 1935 geboren in Buckinghamshire. Zie ook alle tags voor Susan Cooper op dit blog.

Uit: Ghost hawk

“Eleven winters later, my father Flying Hawk took me to the bitternut hickory tree on the marshland. It was a longer journey than it had been for him before, because a year later our village had moved on. All the goodness of the land where it stood had been used up, by our years of growing crops on the fields, and the time had come to give the land back to the trees who would replenish it. This is the way of things. So the crops had been harvested and packed into baskets, corn and squash and beans, and one by one the houses of elm-bark shingles and woven birch-bark matting had been taken apart. Everyone had carried the shingles and mats a long way through the forest to the new land that the men had been burning and clearing since spring, and poles had been set in the ground to make new frames for the houses. This was home—the only one I could remember. Though hunting or fishing would take us away in their seasons, this was now the place to which we always returned—until, once more, the time would come for us all to move on. From here the marsh had to be reached on foot, and that took my father and me three days. But when after all our walking we came out of the woods to the open marshland, I could hear the distant breathing of the sea. And across the waving grass—fading now from green to gold—I could see the three islands my father had described to me. They were three dark hummocks of woodland, in this flat bird-haunted elbow of almost-land that the river made on its winding way to the sea. My father headed for the smallest island, zigzagging on dumps of grass so that our moccasins would stay dry. “We were out here on a hunt, before you were born,” he said. “I saw the small bitternut then. It was already a toma-hawk tree.” A tomahawk tree is a sapling with that double shoot, the two leading branches that can—with help—become one. “If I wasn’t born yet,” I said, daring, “you didn’t know I would be a boy. I might have been a girl.” He said quietly, “I knew.” And I saw the bitternut hickory, beside its two rocks. It was a tall tree now, twice the height of a man. The stone blade stuck out on both sides of the slender trunk, a little way below the branches; it was as deep in the wood as if it were a natura’ part of the tree. It had been there as long as I had been alive.”

 


Susan Cooper (Buckinghamshire, 23 mei 1935)

 

De Vlaamse dichter Michaël Vandebril werd geboren op 23 mei 1972 in Turnhout. Vandebril studeerde rechten. Zie ook alle tags voor Michaël Vandebril op dit blog.

 

La casina rossa

waarheen de weg van je voeten gaat terwijl deze paarse bloemen
                                                mijn sappen drinken
ja zo draag je lokken los vol van god ik heb de oudste brieven
                                                maar jij het onophoudelijk

geklater van vallend water ik bied je mijn verpulverde wang
                                                voor één ademhaling
in de donkerte van mijn kleine kamer ik schik elke dag
                                                mijn beenderen in een andere vorm

op zoek naar geurige prooi niet dat het donker is en dit vergeten
                                                een feest draag ik
deze pijnbomen als gewelfde kronen op mijn hoofd mijn
                                                dichterschap doet geen keien bloeden

maar wind zei je en er verschijnt een stad waar stenen spreken
                                                en waar we overdag
witte hemden dragen sierlijk als luipaarden die mijn koets leiden
                                                over de oude weg van appia

 

Jour de grâce

ik leid je om de tuin mijn mooie grote tuin vol vreemde bloemen
die ruiken naar
stof en oude plankenvloeren rook kringelt als zwarte dansers rond
je lenden het lange

trage zuigen van het gras ruist in onze meisjesachtige oren
we schuifelen slaperig
onze voeten de donkere aarde in ik neem langzaam je tong
uit je mond die ik draag

als een trofee na een lange reis ik bestijg op mijn blote knieën
de trappen waaraan
nachtvlinders kleven ik schuif je een ring van zilver om de vinger
van je kleinste hand

deze nacht kent vele vaders en moeders deze nacht wordt
je graf kijk ik drink je
koel en donker bloed en verdrink je in de ondiepe poel
van een nieuwe poëzie

 


Michaël Vandebril (Turnhout, 23 mei 1972)

 

De Amerikaanse schrijver en slam poet Jack McCarthy werd geboren op 23 mei 1939 in Massachusetts. Zie ook alle tags voor Jack McCarthy op dit blog.

 

III. Fooling the Wave

For the perfect ride, you have to fool the wave.
You may think this wave is made
of molecules that have known each other
all the way from Portugal,
not so.
In these last moments before hurling itself
against New England, it has picked up much
water that is strange to it.
Because of this, you can convince the wave
that you are part of it, that you are water.
(It may be that body weight-to-volume ratio
governs whether this is possible for you.
So that if you follow everything I tell you’
and still you do not find yourself
creasing the sea like a hell-bent dolphin.
hitting the shore like an express train,
why it may not be your fault.
it may simply be
that God did not make you to ride the waves.)
To fool the wave,
at the last second turn your back on it
and dive, a flat-out racing dive,
so that you skim the surface like a sea-bird.
Your feet must come all the way up.
The suction of the wave will lift you back
(it is often necessary to kick a little here:
you must decide by feel), maintain a position
with your feet just under the crest
of the now-breaking wave,
with your toes pointed backward.
Your feet are now in fact above your head,
your hands plane slightly upward.
You feel that you are moving downhill very fast,
and yet your hands stay mostly out of water.
How can this be? A mystery!

 

 
Jack McCarthy (Massachusetts, 23 mei 1939)

 

De Amerikaanse schrijver, journalist en radiopresentator Mitchell David Albom werd geboren op 23 mei 1958 in Passaic, New Jersey. Zie ook alle tags voor Mitch Allborn op dit blog.

Uit: The Five People You Meet in Heaven

“ After that, Joe didn’t talk to him for months. He was ashamed. Joe was the oldest, the firstborn, but it was Eddie who did the fighting.
“Can we go again, Eddie? Please?”
Thirty-four minutes to live. Eddie lifted the lap bar, gave each boy a sucking candy, retrieved his cane, then limped to the maintenance shop to cool down from the summer heat. Had he known his death was imminent, he might have gone somewhere else. Instead, he did what we all do. He went about his dull routine as if all the days in the world were still to come.
One of the shop workers, a lanky, bony-cheeked young man named Dominguez, was by the solvent sink, wiping grease off a wheel.
“Yo, Eddie,” he said.
“Dom,” Eddie said.
The shop smelled like sawdust. It was dark and cramped with a low ceiling and pegboard walls that held drills and saws and hammers. Skeleton parts of fun park rides were everywhere: compressors, engines, belts, lightbulbs, the top of a pirate’s head. Stacked against one wall were coffee cans of nails and screws, and stacked against another wall were endless tubs of grease.
Greasing a track, Eddie would say, required no more brains than washing a dish; the only difference was you got dirtier as you did it, not cleaner. And that was the sort of work that Eddie did: spread grease, adjusted brakes, tightened bolts, checked electrical panels. Many times he had longed to leave this place, find different work, build another kind of life. But the war came. His plans never worked out. In time, he found himself graying and wearing looser pants and in a state of weary acceptance, that this was who he was and who he would always be, a man with sand in his shoes in a world of mechanical laughter and grilled frankfurters. Like his father before him, like the patch on his shirt, Eddie was maintenance — the head of maintenance — or as the kids sometimes called him, “the ride man at Ruby Pier.”

 


Mitchell Albom (Passaic, 23 mei 1958)

Jan Baeke

De Nederlands dichter Jan Baeke werd geboren in Roosendaal op 23 mei 1956. Baeke debuteerde in 1997 met de bundel “Nooit zonder de paarden”. De tien jaar ervoor publiceerde hij gedichten in de tijdschriften Tirade en De Zingende Zaag. Zijn vierde bundel, “Groter dan de feiten”, werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs 2008. De poëzie van Jan Baeke neemt in Nederland een eigen plek in. Het is poëzie die in gewone taal en met directe beelden een mysterie weet op te roepen. Invloeden zijn er van filmers (Luis Buñuel, Michael Haneke en Andrej Tarkovsky) en dichters (Ingeborg Bachmann, Jaan Kaplinski en János Pilinszky). Naast dichter is Jan Baeke vertaler van Lavinia Greenlaw, Liz Lochhead en Deryn Rees-Jones. Hij was werkzaam bij het Nederlands Filmmuseum in Amsterdam. Sinds 2009 is hij verbonden aan Poetry International.

De jaren betalen

Het gras is gezaaid, de bomen zijn gesnoeid.
Er zijn mensen aan het werk en verderop
in een straat die te vol werd voor mensen die die straat waren
kan de belofte van gras niemand iets schelen.
De woede en het galmen tussen zingen en schreeuwen in
vreet alle ruimte op.

Dat we niet meer in de straat gewenst zijn –
we zijn niet erg gewenst in de goed verlichte winkels
die het hart van onze stad zoveel cachet verlenen.
Voor ons heeft de wereld weinig geheimen
en die er zijn, kunnen wij bewaren – mondje dicht.

Als ons en de jongens die net afgetraind de trap aflopen
is de straat niet de specialiteit van onze generatie.
Van onze generatie zijn de teksten
en de gedrongen figuren
in mooie kleuren en verf die jaren mee gaat.

Woede zou de tuinman niet eens misstaan en
in droge seizoenen kan woede de regen een tijdlang vervangen.
De bomen zijn gesnoeid om sterke takken te houden
waar we nog eens iets aan kunnen hangen
en iemand die teveel wordt, die voor ons gebrek
aan straat bij het licht van onze koplampen zal moeten betalen.

We zijn de we die je bij elkaar ziet staan
maar ieder van ons heeft een eigen straat een eigen ziel
een eigen duidelijke ziekte die we niemand laten zien
en waarover we verder, waar we verder het zwijgen
over doen.

 

Een heldere dag

Is het nodig die hond te herkennen
of te denken dat je die hond herkent?

Ik dacht een stem te herkennen
die lachte maar ook zweeg.

Het was toen jij stopte en zei:
er zijn er die een hond tegen de storm in gooien
en tellen tot hij landt of terugkomt.

Ik zag een jongen, dacht

als hij landt is het
om zijn vader en moeder te bewijzen
om iets te maken
en snel te zijn.

Hoe vreemd te kunnen geloven
dat de wereld is zoals hier afgebeeld.

Een hond aan het strand, tussen wandelaars.
Velen nog kinderen, nog niet weggevoerd
nergens naar verwijzend.

Ik wilde kalmte zien en rust
zoals die zich in de golven ophouden.
Ik ben toegekomen aan de hond
noch aan de worp.

 
Jan Baeke (Roosendaal, 23 mei 1956)