Humba täterä (Olaf Lüken), James Merrill

 

Bij Carnaval

 


Carnaval door Jean Brusselmans, 1952

 

 

Humba täterä

Wenn Schüler ihre Lehrer grüßen,
wenn Essig kann Geschmack versüßen.
Die Engel schreien und laut fluchen,
Heilige nach dem Teufel suchen.

Wenn Opas junge Buben sind,
und Oma spielt ein Waisenkind.
Der Wirt nicht einen Gast vermisst,
die Elfe eine Hure ist.

Wenn die Maus die Katze reitet,
ein Lamm mit einem Löwen streitet.
Der Soldat auf einer Taube fliegt,
ein Pazifist im Krieg obsiegt.

Wenn der Reiche spielt den Armen.
Eine Nonne kennt kein Erbarmen.
Wenn der Lahme schlägt Krawall,
dann ist wieder Karneval!

 


Olaf Lüken (Herne, 13 december 1952)
Carnaval in Herne

 

De Amerikaanse dichter James Merrill werd geboren op 3 maart 1926 in New York. Zie ook alle tags voor James Merrill op dit blog.

 

Stemmen uit de andere wereld

Het theekopje bewoog toen wij het beroerden,
Cirkelde toen kalmpjes rond
Van A tot Z. De eerste stem die wij hoorden
(Als het stemmen zijn: deze spellers zijn stom)
Was die van een ingenieur

Van Keulse komaf.
Op zijn tweeëntwintigste dood
Aan de cholera in Cairo, hij had geen
geluk gekend. Wel had hij Goethe eens ontmoet.
Goethe had hem gezegd: volhard.

Onze blinde hond jankte. Daarmee kwam er een horde
Aan stemmen bijeen boven het ouija-bord,
Sommige kinderlijk en, zou je zeggen, door slaap
Omfloerst; één kleine jongen,
Wil geheten, wellicht niet graag in plooikraag

Als een page-met-pet op een El Greco, trok
Het tapijt weg voor de volgende stem,
Koud en gewichtig: alles is verloren.
verlaat dit huis. otto von thurn und taxis.
gehoorzaam. u hebt geen keus.

Geschrokken hielden wij op, maar woelden na
Tot de zon de verkreukelde lakens streepte met goud.
Elke avond sindsdien wast de maan,
Fladderen kleine insecten om een koude toorts
Die we aansteken, waarna ze wegritselen naar de veranda.

Maar geen echt Teken. Nieuwe stemmen komen,
Dicteren adressen, vragen ons te schrijven;
Sommigen waarschuwen voor verkwiste levens en allen voor
Een doem op manieren die ons zo vrolijk maken
Dat we goed slapen de laatste dagen.

 

Vertaald door Jan Eijkelboom

 


James Merrill (3 maart 1926 – 6 februari 1995) 

 

Zie voor de schrijvers van de 2e maart ook mijn blog van 2 maart 2024 en ook mijn blog van 2 maart 2020 en ook mijn blog van 2 maart 2019 en ook mijn blog van 2 maart 2018 en ook mijn blog van 2 maart 2014 deel 2.

Maart (C. S. Adama van Scheltema), Jan Eijkelboom, Elisabeth Borchers

 

Bij het begin van maart

 


March Light door Ann Larsen, 2018

 

 

Maart

Nou is de Winter weggeruimd.
Die aan de aard zat vastgevroren.
Nou is het vuil er afgeschuimd
En komt de blote grond te voren.

Maart heeft de korst al schoongespoeld
En blaast er op om ’t af te drogen;
Zijn eigen borst is blootgewoeld –
Daar gaat die knaap: – zijn donkre ogen.

Als vijvers waar een bloem in drijft
– Maar waar geen bodem is te schouwen
En ’t wijze water doodstil blijft –
Kijken in ledige landouwen;

Hij houdt een dood blad in zijn mond.
En blaast het weg – een vreemde vlinder! –
Dan zoekt hij ijvrig aan de grond: –
Hij is de mooie bloemenvinder.

Waarnaar de eerste krokus gluurt
En opkijkt uit haar winterdromen –
Luister! een lijster tureluurt
Al ginder in de hoge boomen!

Die heeft het gure tij al lief!
Die roept het licht om mee te spelen:
Wat zou zo’n boze lentedief
Anders dan zonnestralen stelen?

Daar zijgt de zon in ’t waterland
En lacht een rimpling in de sloten, –
De jonge Maart slaapt aan de kant,
Met de eerste bloem, bij de eerste loten.

De schrale aard leek uitgeteerd
En afgeleefd in al haar naden
En zwarte voegen, – zie: nou keert
Haar jeugd uit de geleden schade!

Zij heeft gedragen en gebaard,
Al zoveel eindeloze malen –
Nou staat haar stil gelaat verklaard
En gaat zij rustig ademhalen.

Zoo’n lieve lach heeft ook een vrouw,
Als ze uit het bleke bed weer ’t leven
Ziet en aanneemt en weer de vouw
Van naar verdriet heeft gladgewreven.

Als aard en akker draagt ons hoofd
De voren van zijn wil en werken, –
Geen hand, die uit die voegen rooft,
Geen wind, die ons de diepe merken

Van ’t leven en het weten neemt!
Leun gij dan, maat, op de oude spade!
Zie naar die gaard en klare beemd,
En lees de vrucht van al uw daden

En al uw kommer in de lach
Van wat vergaat en wordt geboren: –
Uw leven is een dorre dag. –
Hebt gij een dode schijn verloren –

Zij gij ’t die de eerste paasbloem vindt
Om daar de aard mee af te romen,
Tot de eerste Mei uw dorstig kind
Over zijn bloesems heen ziet komen,

En gij in de geruste schoot
Van Holland’s wei u leit te slapen; –
Maar ’t leven verft uw lijf nog rood!
En roept uw klare geest te wapen

In ’t werktuig dat uw leger teelt,
In ’t voorjaar dat uw moed zal dragen.
Uw onder-gang en op-tocht beeldt
In de gedaante van de dagen.

Wier ring in u zijn orde herschept.
O gij: gedenk de stille maaier,
Die vroeg genoeg zijn voeten rept! –
Zie! zie: daarginder gaat een zaaier!

 


C. S. Adama van Scheltema (26 februari 1877 – 6 mei 1924)
Gezicht op de Oudezijds Voorburgwal te Amsterdam door Karel Klinkenberg (1852-1924). Amsterdam is de geboorteplaats van Adama van Scheltema.

 

De Nederlandse dichter, vertaler en journalist Jan Eijkelboom werd op 1 maart 1926 in Ridderkerk geboren. Zie ook alle tags voor Jan Eijkelboom op dit blog.

 

De kunst

In die tijd trokken amateurs
met zwarte kastjes erop uit
om in een poortdoorgang
het tegenlicht te vangen

dat door de lindeblaadjes scheen.
Of ze betraden gretig het park
op de dag van de eerste sneeuw.
Vanaf meegenomen keukentrapjes

legden zij vast hoe ijzel of rijp
van takjes toverstokjes maakte.
Ook ik verbalisant betrapte

dat voortvluchtig licht en
sloot het op in een sonnet
waaruit het ijlings is ontsnapt.

 

 

Itsukushima

Gewapend tegen de havenvis staat
een dozijn hengelaars langs de kade.
Roeiboten, een meter of wat van de oever
leeg gemeerd, halen verbaasd hun schouders op.

Grote trommen, zout-doordrenkt hout,
vullen de kamers van de schrijn,
gebouwd op dikke palen als een pier:
ik zie het nut van een eredienst hier.

Beneden dansen de kleine, tedere krabben
de tango in ’t ondiepe, riskeren het land,
schieten naar gaten van slikkerig zand.

Schimmen van groen zeewier, een bierblik, dronken,
worden getrokken door het tij… Zegen, gij Niets,
mij in bijna-niets.

(naar Christopher Reid)

 

De kleine komedie

1

Inferno

Nel mezzo del cammin di nostra vita

Toen schrok ik wakker in een donker bos.
Ik was verdwaald in ’t midden van mijn leven.
Dat wat ik vasthield liet mij zomaar los.

Van kindsbeen was de lief de mij gegeven.
Leven had niet veel pijn gekost.
Toch was mij alles nu om ’t even.

Wel had ik nooit iets opgelost,
altijd maar liever meegegeven,
en wás er iets, dan had ik dorst.

Rond liep ik in een gouden nevel,
van gods gebod naar ’t scheen verlost.
Maar daar is niets van heel gebleven.

Erger dan wanhoop is het kwaad
dat mij hier doodstil gadeslaat

 


Jan Eijkelboom (1 maart 1926 – 28 februari 2008)
Portret door Rein Dool, z.j

 

De Duitse schrijfster en dichteres Elisabeth Borchers werd geboren in Homberg op 27 februari 1926. Zie ook alle tags voor Elisabeth Borchers op dit blog.

 

Juni

Er komt een tijd
dan zijn de vissen blauw.

De blauwe vissen komen
in de kleine en de grote
beken stroomafwaarts.
Ze reizen door rivieren
en meren.
Ze willen allemaal de zee in.

Als we heel snel rennen
naar de beek,
naar de rivier,
naar het meer,
komt een blauwe vis langs.

Wij vragen hem:
Waarheen wil je, vis?
En hij antwoordt niet.

Wij vragen de vis:
Ben je stom?
En de vis zegt:
Ja, ik ben stom.

En hij is weg.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Elisabeth Borchers (27 februari 1926 – 25 september 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e maart ook mijn blog van 1 maart 2021 en ook mijn blog van 1 maart 2020 en ook mijn romenu blog van 1 maart 2019  en ook mijn blog van 1 maart 2015 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3.