Erik Lindner, Jehuda Amichai, Johan de Boose, Paul Bogaert, Marc Dugain, Ben Elton, Jens Wonneberger, Klaus Modick, Agnès Desarthe

De Nederlandse dichter Erik Lindner werd geboren op 3 mei 1968 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Erik Lindner op dit blog.

 

Ze ligt op de bal van haar lippen
in de inkeping van haar kussen.
Haar adem fluit op het overtrek.

Een meisje mist de trein
en staat naast een affiche
van een lachende vrouw.

Een jongen verdwijnt keer op keer
in de rand van een caféruit.
Een man leest prevelend de krant.

Bronwater met de smaak van wasco.
De draai van een hand in het gips.
De zwarte ogen van kleurpotloden.

Een man, een contrabas
in zijn armen, speelt in schokjes
de alpino van zijn voorhoofd.

Een jonge man op de fruitmarkt
pikt met duim en wijsvinger
vruchten uit een blikje.

Een man zit wijdbeens, krabt
zijn nagels met een mesje.
Het vloeiblad ritselt op het schrift.

De tekening van een hand
in de lijnen van het landschap.
Jeuk aan de neusvleugel.

*

In de storm van zo straks
raakt de weg onbegaanbaar

versperringen sluiten achter ons
mistlichten dimmen voor ons

een klein dakraam links
op de hoogte van de dijk

de figuur die daar zit
tikt met een vingerhoed op tafel

het kind draait in zijn slaap
de televisie speelt geluidloos

de hoek van de brandtrap
in het achterraam

ze legt de krant in de mand
steunt op de rugleuning

telt de tegels tot aan de mat
de kurkstrip tegen de deurpost

zingt binnensmonds
valt een gat in de sneeuw.

 

 
Erik Lindner (Den Haag, 3 mei 1968)

 

De Duits-Israëlische dichter en schrijver Jehuda Amichai werd op 3 mei 1924 geboren in Würzburg. Zie ook alle tags voor Jehuda Amichai op dit blog.

 

Jubileum van een liefde

Jubileum van een liefde. Een gezang uit de jaren veertig.
De brieven als vlaggen wapperend in de wind
of keurig in de kast in bundeltjes samengebonden.

“Ik woon tussen citrusgaarden,” schreef ze,
“Ramatayim of Ramat Chaim,
Ik woon bij de watertoren.
Daaruit put ik veel kracht en liefde
over jaren zul je dat begrijpen.”

De stengel geeft zijn geur af als je hem breekt
de bladeren geuren als je ze heel dun
fijnwrijft tussen je vingers. Zo zal onze liefde zijn
over jaren zul je dat begrijpen.

Je zult grote afstanden afleggen
maar in de afstand tussen mijn ogen ben je niet geweest
en zul je ook niet komen. Dat zul je begrijpen.
Je zult komen op plaatsen zonder citrusgaarden,
je zult deze liefde vergeten
zoals je de heldere kinderstem bent vergeten
die je vroeger had. Over jaren zul je dat begrijpen.

 

1924

Ik ben geboren in 1924. Als ik een viool was van mijn leeftijd
was ik niet een van de beste. Als wijn zou ik uitstekend zijn
of helemaal zuur. Als hond was ik al dood. Als boek
werd ik nu waardevol of zou ik al zijn weggegooid.
Als bos zou ik jong zijn, als machine lachwekkend
en als mens ben ik heel moe.

Ik ben geboren in 1924. Als ik denk aan de mensheid
denk ik alleen aan hen die in hetzelfde jaar zijn geboren als ik,
van wie de moeders tegelijk met mijn moeder in het kraambed lagen
waar dan ook, in ziekenhuizen of in schemerige kamers.

Op deze dag, mijn geboortedag, wil ik
een grote zegen over jullie uitspreken,
over jullie van wie het leven al doorbuigt
onder het gewicht van hoop en teleurstelling,
van wie de daden steeds minder worden
en de goden talrijker.
Jullie zijn allen mijn broeders in hoop, mijn vrienden in wanhoop.

Mogen jullie elk de juiste rust vinden,
de levenden in hun leven, de doden in hun dood.

En wie zich beter dan de anderen
zijn jeugd herinnert is winnaar
als er tenminste winnaars zijn.

 

Vertaald door Tamir Herzberg

 

 
Jehuda Amichai (3 mei 1924 – 22 september 2000)
Cover

 

De Belgische dichter en schrijver Johan de Boose werd geboren in Gent op 3 mei 1962. Zie ook alle tags voor Johan de Boose op dit blog.

Uit: De poppenspeler en de duivelin

“Hendrik kwam aanzetten op zijn zwarte Hollandse fiets, om zich heen blikkend alsof hij over de Oudezijds Voorburgwal reed. Ik zag onze gesprekken altijd nieuwsgierig tegemoet. Hij had Nederland allang verruild voor Kroatië en was als geen ander op de hoogte van de Kroatische ziel, die hij kritisch maar liefdevol in zijn handen woog. Onze eigen zielen gooiden we op een kroegtafel en besprenkelden we met bier. `Er is geen enkele stad op aarde’, zei hij, ‘die op Zagreb lijkt.’ Op mijn vraag ‘Wat nieuws?’ brandde hij meteen los. `Is de categorie maffia oké?’ Hij nam een slok babbelwater uit een Karlovaékoglas. ‘Ik heb een verhaal voor je met een Hollandse en een Belgische connectie, dus het gaat ons allebei een beetje aan. Bovendien heeft het een hoog Hollywoodgehalte, dus als je het opschrijft, kun je er een fortuin mee verdienen.’ Mijn fantasie sloeg al op hol. `Er was eens’, zei Hendrik, ‘een Belgische avonturier. Hij heette James Marty Cappiau en was in de burgeroorlog hierheen gekomen. Hij klaarde vuile klussen voor het ministerie van Defensie en diende in de Eerste Kroatische Wacht of de zogenaamde Pretorische Wacht van Franjo Tudman. Zo ging dat, een pot nat. Een van zijn missies was de moord op de maffiabaas Vjeko Sli§ko, bijgenaamd de koning der muntautomaten, omdat hij zijn fortuin had gemaakt met trekkasten. De afrekening gebeurde op een bedrijvig plein in het centrum. Alles verliep gesmeerd, maar toen Cappiau had geschoten, slaagde de muntenkoning erin te ontsnappen, hoewel hij zwaargewond was en beeldentaal merkwaardig genoeg soms gebruikt door tegengestelde politieke gezindten. Maar om wat voor kwaad ging het eigenlijk? Wat had hem geïnspireerd tot deze wrede voorstelling? Mijn tocht van Zagreb naar het oosten moest hieromtrent uitsluitsel geven. Het eerste doel was Jasenovac. Jasenovac is zo onooglijk dat het op sommige kaarten niet eens voorkomt. Het ligt langs de in de Joegoslavische tijd aangelegde snelweg van Ljubljana naar Belgrado, vlak voor je Slavonië binnenkomt, pal op de grens met Bosnië-Hercegovina, op de oever van de Sava. Vanaf hier verlaat de Sava het Kroatische binnenland en vormt zij de grens met Bosnië-Hercegovina. Er wonen ongeveer tweeduizend mensen.”

 


Johan de Boose (Gent, 3 mei 1962)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Paul Bogaert werd geboren in Brussel op 3 mei 1968. Zie ook alle tags voor Paul Bogaert op dit blog.

 

Men mag er niet aan denken

Men mag er niet aan denken
dat het herbegint.
Men is op versnelling uit.
Men oefent in afwachting een uitspraak
of men staart zo een detail aan
dat het irritant wordt.
Niemand ontsnapt
aan gewenning.
Zelfs voor wie er niet aan went,
is hetzelfde nooit genoeg.

 

Ik dacht dat de tijd via via zou werken

Ik dacht dat de tijd via via zou werken,
met een lichte erosie, een trage schimmel,
dat hij, vanuit de schaduw, op een lauwe vogelpoot knabbelend,
een laagopgeleide wind de klus zou laten klaren,
desnoods iemand zou sturen
om een spatie weg te pikken of discreet een paar tinten te innen.

Dat ik het zelf niet zag,

nat en verblind door de zon in de camera
van jouw ogen kijkend,
blij opnieuw vaste grond te voelen, tong over bovenlip,
blij aan sommige spieren herinnerd te worden, alle aders
weer open voor de zoute roes van de bloedgroep, de homerun,

dat ik niet zag hoe

de tijd zelf al het grootste werk had gedaan
en blijkbaar beslist had
op korte termijn, tussen de branding en mijn spullen,
in een paar flitsen, eigenhandig, fors
met de knuppel, en hop en

klop en nog één

erop.

 

 
Paul Bogaert (Brussel, 3 mei 1968)

 

De Franse schrijver en filmmaker Marc Dugain werd geboren op 3 mei 1957 in Senegal, waar zijn vader werkzaam was.Zie ook alle tags voor Marc Dugain op dit blog.

Uit: L’insomnie des étoiles

« Elle dormait dans un fauteuil à oreillettes où s’asseyait autrefois son arrière-grand-mère, une femme aux traits masculins. Sans ses cheveux gris ivoire tirés en chignon, rien ne la distinguait d’un homme, si ce n’est bien sûr sa robe noire épaisse qui traversait les saisons. De sa voix, Maria ne gardait aucun souvenir car la vieille femme prenait soin d’ordonner sans parler, d’un regard dur que percevaient même ceux qui lui tournaient le dos.
Maria dormait assise et se rapprochait du poêle pendant la nuit à mesure que la chaleur s’atténuait. Au petit matin, quand un premier rayon de lumière perçait le ciel, elle le ranimait avec deux grosses bûches qui se consumaient au cours de la matinée. Elle chassait les engourdissements en se rendant près des chevaux, deux grands oldenburgs efflanqués.
A l’aube, ils s’avançaient contre la bar-rière en quête d’une ration qui ne venait plus depuis des années. La force de l’habitude, même déçue, les rassurait. Si Maria s’approchait d’eux, ils fuyaient ses caresses et se retournaient dépités pour disparaître dans un voile gris lointain où ils vaquaient jusqu’au lendemain, sachant que personne ne viendrait les y chercher. Parfois, elle s’essayait à leur parler, pour s’assurer que sa propre voix ne s’était pas éteinte. Mais elle ne savait pas quoi leur dire et les quelques mots prononcés finissaient par mourir d’eux-mêmes. Dans son monde infini et clos, il ne restait que ces deux êtres vivants, deux égoïstes rassurants, deux crève-la-faim aux yeux exorbités. Elle ne leur gardait aucune rancune de l’avoir retirée du monde. “Il existe d’apparentes coïncidences, se disait-elle, qui ne sont que l’expression d’un ordre qui me dépasse.” D’ordinaire, lorsqu’elle saluait les chevaux, ils restaient de l’autre côté de la clôture et se contentaient d’une tape sur le chanfrein. Mais, ce jour-là, elle se tenait entre les animaux car le plus âgé des deux souffrait au jarret d’un des posté-rieurs. Elle s’était baissée pour juger de la gravité de la blessure. Rassurée, elle s’était relevée alors qu’un roulement de tambour inhabituel montait dans le ciel. Les chevaux apeurés avaient fui en la bousculant. Ses grosses lunettes étaient tombées dans la boue, une boue qu’elle avait fouillée en vain. Peut-être ne voyait-elle pas assez pour les retrouver. Quelques minutes après le grand bruit, le ciel s’était embrasé au loin et de sourdes détonations résonnaient contre les murs de la ferme.”

 

 
Marc Dugain (Senegal, 3 mei 1957)

 

De Britse schrijver en komiek Ben Elton werd geboren in Londen op 3 mei 1959. Zie ook alle tags voor Ben Elton op dit blog.

Uit: Dead Famous

`Television presenter, television presenter, television presenter, television presenter, train driver.’ Sergeant Hooper looked up. `Train driver?’ ‘I’m sorry, my mistake. Television presenter.’ Chief Inspector Coleridge dumped the thick file of suspect profiles onto his desk and turned his attention once more to the big video screen that had been erected in the corner of the incident room. For the previous two hours he had been watching tapes at random. Garry lounged on the green couch. The pause button was down and Garry’s image was frozen. Had the tape been running, the picture would have been much the same, for Garry was in his customary position, legs spread wide, muscles flexed, left hand idly fondling his testicles. A blurred blue eagle hovered above his right ankle. Coleridge hated that eagle. Just what the hell did this pointless lump of arrogance and ignorance think he had in common with an eagle? He pressed play and Garry spoke. `Your basic English Premier League team consists of ten idiots and one big gorilla hanging about up at the front, usually a black geezer.’ Coleridge struggled to care. Already his mind was drifting. How much rubbish could these people talk?
Everybody talked rubbish, of course, but with most people it just disappeared into the ether; with this lot it was there for ever. What was more, it was evidence. He had to listen to it. . . What the ten idiots have to do is keep kicking the ball up to the gorilla in the hope that he’ll be unmarked and get a lucky shot in.’ The world had heard these sparkling observations before: they had been chosen for broadcast, the people at Peeping Tom Productions having been thrilled with them. The words ‘black’ and ‘gorilla’ in the same sen-tence would make a terrific reality TV moment. —Bold, provocative and controversial”,’ Coleridge muttered under his breath.”

 

 
Ben Elton (Londen, 3 mei 1959)

 

De Duitse schrijver Jens Wonneberger werd in Großröhrsdorf geboren op 3 mei 1960. Zie ook alle tags voor Jens Wonneberger op dit blog.

Uit: Gegenüber brennt noch licht

Als ich die Augen aufschlage. ist es finster, und das ist gut so. Ein paar Wochen noch, denke ich, dann wird die Hauptsaison zu Ende sein. Es ist jetzt Mitte Februar, nie lieh. daß ich bei entsprechendem Wetter noch ein paar Tage, vielleicht sogar eine Woche werde dranhängen kön-nen. Sicher, es werden trübe Tage kommen, und die Umstellung auf die Sommerzeit wird mir noch einmal eine Stunde schenken, aber irgendwann wird auch in die. sem Jahr Schluß sein. Ich liege im Bett. es ist angenehm. ich drehe mich noch einmal zur Scitc, ziehe die Knie in Richtung des Brustkor-bes und die Decke über den Kopf. Ich versuche an Anna. Sophie zu denken, aber dann fällt mir das geheimnisvolle Fenster von gegenüber ein und ich schlage die Bettdecke entschlossen zurück, man hat ja seine Pflichten. Es ist kurz vor halb sieben, wie jeden Morgen komme ich dem Alarm zuvor und drücke die Taste, bevor der Wecker sein Klingeln beginnt. Im Dunkeln steige ich die Wendeltreppe hinunter. meine Finger gleiten übers Geländer und finden die vet.• traute Kerbe im Holz, eine kleine Unebenheit nur, die mir aber sofort Sicherheit gibt. Ich gehe durch die Wohnung, gelange, ohne irgendwo anzustoßen oder nach einer Tür-klinke tasten zu müssen, zum Bad, wo ich nun doch das Licht anschalte. Hier im Bad bin ich sicher, bereits zum Saisonbeginn vor fünf Monaten habe ich das Fenster mit großer Sorgfalt abgedichtet. Ich habe dabei nicht nur die Schullehrtafel, die ich auf einem Trödelmarkt erstanden habe und die das Periodensystem der Elemente zeigt, zum Rollo umfunktioniere, sondern die leicht ausgefransten Ränder des gummierten Leinengewebes mit klammheim-licher Freude so mit Klebeband am Fensterrahmen befe-stigt. daß kein Lichtstrahl nach außen dringen kann: man soll glauben. ich sei überhaupt nicht da. Das Licht ist grell und Wendet, dabei würde ich mir gerade hier und jetzt im Bad etwas Dunkelheit wünschen. ich bin nicht dick, nur etwas schwer, doch der Anblick die ses bleichen, in den letzten Jahren zunehmend schwam-mig gewordenen Fleisches ist nicht gerade das. womit man einen neuen Tag zu beginnen wünscht, zumal die Deckenleuchte mein Haar. ich halte es gewöhnlich noch immer für dicht. jetzt in ein Licht setn, das für die näch-sten Jahre Schlimmes befürchten läßt: im Spiegel sehe ich meine Kopfhaut glänzen.“

 

 
Jens Wonneberger (Großröhrsdorf, 3 mei 1960)
Cover

 

De Duitse schrijver Klaus Modick werd geboren in Oldenburg op 3 mei 1951. Zie ook alle tags voor Klaus Modick op dit blog.

Uit: Konzert ohne Dichter

„Im Garten und auf den Feldern des Hofs ist er jedem Baum und jedem Busch nah, sucht sie täglich auf, hilft ihrem Wachstum, düngt sie, verleiht ihnen Halt, beschneidet sie und gibt ihnen die Richtung, die dem Organismus angemessen scheint. Alles sieht so reich aus, so glücklich geordnet, und die Früchte reifen, samen sich aus, und die Bäume werden groß und zeigen ihren Eigenwillen, dem man nicht mehr helfen kann. So ist sein Garten ein in die Wirklichkeit gewachsenes, ein lebendig gewordenes Kunstwerk. Doch irgendwann erwacht man aus einem jahrelangen Traum, einem freiwilligen Dornröschenschlaf, und beginnt zu begreifen, dass man keine Insel der Harmonie und Schönheit geschaffen hat, sondern ein von Hecken und Zäunen, Mauern und Birkengittern umschlossenes Gefängnis.
Wieder hört er das Flüstern. Wie tuschelnde Frauen. Doch jetzt weiß er, dass es Lerchen sind, deren Stimmen aus den Birken wie aufgelöst durch die tauende Luft schwimmen. Was sagen diese Stimmen? Dass noch nicht Tag ist, aber auch nicht mehr Nacht? Dichter wissen so etwas vielleicht und finden dann Worte dafür. Zeichnen lassen sich Stimmen aber so wenig wie der Nachtwind, der sacht durch den Garten streicht und wie auf Zehenspitzen ums Haus geht, so wenig auch, wie Musik sich zeichnen lässt.
Das ist einer der Gründe, warum das große Bild, mit dem er sich jahrelang abgequält hat, so gründlich missglückt ist. Es zeigt Musizierende, aber es klingt nicht. Bleibt stumm. Und die Lauschenden hören nichts. Sind taub. Deshalb ist Konzert auch kein guter Titel. In der Festschrift zur Kunstausstellung, die morgen eröffnet wird, feiert ein sogenannter Fachmann das Bild – ein rauschender Hymnus auf den Abendfrieden sei es, höchst realistisch und ungekünstelt und voller Musik, voll zarter lyrischer Klänge, eine Feierstunde, in sich gekehrte, keusche Lebensfreude, weit- und zeitenfernes, naives Genießen. Dieser Experte sagt nicht, was er sieht, sondern was er sehen will; und wie er es sagt, so pathetisch hochgestimmt und lyrisch überdreht, klingt es wie eine schlechte Parodie auf den Dichter, der auf dem Bild fehlt. Er hätte zwischen Paula und Clara sitzen sollen, so wie er zwischen ihnen gesessen hat, als er damals auf dem Barkenhoff erschien, ein rätselhaftes, frühreifes Genie, unter dessen Worten und Blicken die Frauen schmolzen.“

 

 
Klaus Modick (Oldenburg, 3 mei 1951)

 

e Franse dichteres en schrijfster Agnès Desarthe werd geboren op 3 mei 1966 in Parijs. Zie ook alle tags voor Agnès Desarthe op dit blog.

Uit: Le Roi René

« A propos de Chopin, je pense à un échange entre René Urtreger et Miles Davis. René et Miles jouaient au Club Saint-Germain. René empruntait parfois la trompette de Miles, il en jouait pour le faire marrer, et ça marchait. Et puis, à un moment , il s’est mis au piano pour interpréter la « fantaisie-Impromptue » de Chopin. Quand il a terminé, Miles pleurait. Il a dit: « Je me couperais un bras pour avoir écrit ça. » Deux musiques qui se regardent, et l’une qui dit « Moi je suis plus savante que toi », tandis que l’autre lui répond: « Peut-être, mais moi je suis plus libre. » Deux soeurs qui s’admirent et se jalousent, et s’aiment.
(…)

La reconnaissance, ce colifichet qui fait rire la foule et passer les créateurs pour de grands enfants imbus d’eux-mêmes, avides de compliments, ne travaillant que pour la gloire, est un élément central et fondateur de l’art. Ce malentendu persistant autour de la consécration sème une confusion impossible à dissiper. La création, à cause de la fatigue terrible qu’elle engendre, à cause de la suspicion dont elle est en permanence l’objet (à quoi ça sert ? Pour qui se prend-on ?), exige de l’artiste qu’il développe une certaine forme de foi. Certains la trouvent dans la religion, d’autres dans la folie narcissique, d’autres encore (les plus chanceux) dans l’argent. Mais la plupart des artistes « font sans », traversés par une grâce intermittente, comptant sur leur propre inconscience, sur le désir de produire qui ruse l’égo.”

 

 
Agnès Desarthe (Parijs, 3 mei 1966)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e mei ook mijn laatste twee blogs van 3 mei 2015.