125 Jaar Ferdinand Bordewijk, Menno Wigman, Jonathan Littell, Eugen Egner, Mercè Rodoreda, Harold Pinter, Claude Simon, Boeli van Leeuwen

De Nederlandse schrijver Ferdinand Bordewijk werd geboren op 10 oktober 1884 in Den Haag. Dat is vandaag dus precies 125 jaar geleden. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2006 en mijn blog van 10 oktober 2007 en ook mijn blog van 10 oktober 2008.

 

Uit: Karaker

 

„In het zwartst van den tijd, omtrent Kerstmis, werd op de Rotterdamsche kraamzaal het kind Jacob Willem Katadreuffe met de sectio caesarea ter wereld geholpen. Zijn moeder was de achttienjarige dienstbode Jacoba Katadreuffe, zij werd bij verkorting Joba genoemd. Zijn vader was de deurwaarder A. R. Dreverhaven, een man van achter in de dertig, toen reeds bekend als het zwaard zonder genade voor iederen schuldenaar die hem in handen viel.

Het meisje Joba Katadreuffe had bij den ongehuwden Dreverhaven een korten tijd gediend, toen was hij bezweken voor haar onschuldig schoon, en zij voor zijn kracht. Hij was niet een man om te bezwijken, hij was zoo een kerel van graniet, met een hart slechts in letterlijken zin. Hij bezweek alleen dien eenen keer, hij capituleerde meer met betrekking tot zichzelf dan tot haar. Misschien toch, indien zij niet zulke bizondere oogen had gehad, zou er niets zijn voorgevallen. Maar het was geschied na dagen van verkropte woede over een grootsch plan dat hij had uitgedacht, opgezet, en voor zijn oogen zien vergaan omdat de geldschieter zich op het laatst terugtrok. Op het allerlaatst, óver het allerlaatst heen, toen terugtrekken niet meer had gemoogd, omdat de geldschieter bij woord gebonden was. Er was geen snipper bewijs, geen enkele getuige, en Dreverhaven als man der wet wist dat hij tegen den woordbreukige niets kon beginnen. Met diens brief in den zak – een brief zeer voorzichtig gesteld maar tevens pertinent afwijzend – kwam Dreverhaven laat thuis. Hij had het voelen aankomen, de laatste dagen heette de schoelje steeds afwezig als hij opbelde. Hij wist dat dit gelogen was, hij voelde het. Dan werd in den avond de brief bezorgd, het eerste en eenige geschrift, en hij had er geen vat op. Uitmuntend geredigeerd, daarachter moest wel een advocaat steken.

Dreverhaven kwam thuis, inwendig ziedend, en in een woede die hij verborg maakte hij zich meester van het meisje Joba Katadreuffe. Het meisje was niet van een aard om te bezwijken, zij had een sterken wil, maar zij was een meisje. Wat haar gebeurde was op de grens van een overweldiging, het was het niet geheel, en zij beschouwde het ook niet zoo.

Zij bleef bij haar patroon, alleen sprak zij tegen hem geen woord meer. Hij had een zwijgzamen aard, het hinderde hem niet in het minst. Dat draait wel weer bij, dacht hij, als het gevolgen heeft trouw ik haar. En hij zweeg van zijn kant.

Na een paar weken verbrak zij de stilte:

– Ik ben in positie.

– Zoo, zei hij.

– Straks ga ik weg.

– Zoo.

Hij dacht: dat draait wel weer bij. Binnen het uur hoorde hij de voordeur sluiten, niet nadrukkelijk, heel gewoon. Hij liep naar het venster. Daar ging het jonge ding, met een puilenden rieten koffer. Het was een stevig meisje, ze liep niet naar den koffer overgebogen. Hij zag haar gaan in het beginnend grauwen van den avond, het was in het laatst van April.“

 

Bordewijk_Blaman

Ferdinand Bordewijk (10 oktober 1884 – 28 april 1965)
Bordewijk met de schrijfster Anna Blaman in 1957

 

De Nederlandse dichter en vertaler Menno Wigman werd geboren in Beverwijk op 10 oktober 1966.  Zie ook mijn blog van 10 oktober 2008.

Tweeduizendzoveel

Tweeduizendzoveel. Nacht. Krant. Lamp.
Zolang je letters leest werkt je verstand.

Mijn tv – die niet weet dat ik besta –
bewoont een kamer waar ik alles zie.

Zag laatst een leeszaal waar een meisje sliep
en droomde later van bibliotheken

waar ieder boek een boekwerk zat te lezen,
Proust om Lenin, Hitler om Warhol geeuwde.

Tweeduizendzoveel. Pixels, steeds meer pixels.
De nieuwsdienst pokert met je hoofd.

Geloof niet in vrede, geloof in roem,
de drift waarmee we alles overdoen.

En duizend dikke Elvissen maar stralen.
En juichend vaart een oorlogsbodem uit.

Te zeggen dat we niks geleerd… (volgt een citaat
verluchtigd met een woord als god, ras, haat).

 

 

Kaufhaus des Westens

 

Kaufhaus des Westen. Kopen op recept.
Lento, lento langs vitrines schuiven
en betoverd bij een vulpen blijven staan.
Lipstick. Horloges. Lingerie. Kasjmier.
Als ergens ooit genezen wordt, dan hier.

Hier is het warm en druk, hier kun je dromen,
hier kun je kosteloos bij balustrades komen
waar Europa zich ontvouwt: een massagraf
dat blaakt van hoop en voor het donker
rouge, speelgoed en horloges koopt.

 

MennoWigman

Menno Wigman (Beverwijk, 10 oktober 1966)

 

De Amerikaanse schrijver Jonathan Littell werd geboren in New Yorkop 10 oktober 1967. Zijn debuut was de sciencefictionroman Bad Voltage (1989). Zijn tweede roman, Les bienveillantes, of “De welwillenden“, werd bekroond met de Prix Goncourt van 2006. Eerder won hij de “Grand Prix du Roman” voor dit werk. Littells familie is van Russisch-Joodse afkomst en is aan het einde van de 19de eeuw geëmigreerd naar de Verenigde Staten. Littell
studeerde in Yale, maar bracht zijn kindertijd grotendeels door in Frankrijk. In 2001 startte hij met het schrijven van zijn tweede roman, “Les bienveillantes“, die een lijvig fresco is van de Tweede Wereldoorlog en het Oostfront, gezien vanuit de ogen van een gecultiveerde SS-officier, Maximilien Aue. Vanwege zijn Joodse afkomst is Littell veel geconfronteerd geworden met het thema – al is zijn directe familie gespaard gebleven bij de Holocaust. De Tweede Wereldoorlog is het centrale thema van ‘Les bienveillantes’. Om zich voor te bereiden voor deze roman las hij meer dan tweehonderd werken over Nazi-Duitsland, bezocht hij Holocaustarchieven en reisde naar Polen, Oekraïne en Rusland. 
Zie ook mijn blog van 7 november 2006.

 

Uit: The Kindly Ones (Vertaald door Charlotte Mandell)

 

„Oh my human brothers, let me tell you how it happened. I am not your brother, you’ll retort, and I don’t want to know. And it certainly is true that this is a bleak story, but an edifying one too, a real morality play, I assure you. You might find it a bit long—a lot of things happened, after all—but perhaps you’re not in too much of a hurry; with a little luck you’ll have some time to spare. And also, this concerns you: you’ll see that this concerns you. Don’t think I am trying to convince you of anything; after all, your opinions are your own business. If after all these years I’ve made up my mind to write, it’s to set the record straight for myself, not for you. For a long time we crawl on this earth like caterpillars, waiting for the splendid, diaphanous butterfly we bear within ourselves. And then time passes and the nymph stage never comes, we remain larvae—what do we do with such an appalling realization? Suicide, of course, is always an option. But to tell the truth suicide doesn’t tempt me much. Of course I have thought about it over the years; and if I were to resort to it, here’s how I’d go about it: I’d hold a grenade right up against my heart and go out in a bright burst of joy. A little round grenade whose pin I’d delicately pluck out before I released the catch, smiling at the little metallic noise of the spring, the last sound I’d hear, aside from the heartbeat in my ears. And then at last, happiness, or in any case peace, as the shreds of my flesh slowly dripped off the walls. Let the cleaning women scrub them off, that’s what they’re paid for, the poor girls. But as I said, suicidedoesn’t tempt me. I don’t know why, either—an old philosophical streak, perhaps, which keeps me thinking that after all we’re not here to have fun. To do what, then? I have no idea, to endure, probably, to kill time before it finally kills you. And in that case, writing is as good an occupation as anything else, when you have time to spare. Not that I have all that much spare time; I am a busy man, I have what is called a family, a job, hence responsibilities; all that takes time, and it doesn’t leave much to recount one’s memories. Particularly since memories are what I have quite a lot of. I am a veritable memory factory. I will have spent my whole life manufacturing memories, even though these days I’m being paid to manufacture lace. In fact, I could just as easily not write. It’s not as if it’s an obligation. After the war I remained a discreet man; thank God I have never been driven, unlike some of my former colleagues, to write my memoirs for the purpose of self-justification, since I have nothing to justify, or to earn a living, since I have a decent enough income as it is.“

 

jonathan-littell

Jonathan Littell (New York, 10 oktober 1967)

 

De Duitse schrijver, tekenaar en musicus Eugen Egner werd geboren op 10 oktober 1951 in Ingelfingen. Hij werkte aanvankelijk als graficus, was rockmuzikant in de band “Armutszeugnis” en vertaler van o.a. Monty Python. Verder leverde hij tekeningen en geluisbijdragen voor de Westdeutschen Rundfunk. Vanaf 1988 verschenen zijn tekeningen en teksten in o.a. , taz, Der Rabe, Kowalski, Eulenspiegel, Italien, Die Zeit, Junge Welt, Rolling Stone en Zitty. Egners teksten zijn voornamelijk surrealistisch en grotest van aard.

 

Uit: Schmutz

 

„In letzter Zeit wurde immer häufi ger vom Auftauchen r
ätselhaft er Gegenstände berichtet, für deren Existenz niemand eine Erklärung hatte und die als Auslöser von Gemütsbrand bezeichnet wurden. Erst gestern hatte Martin wieder davon gelesen, und jetzt, während der Autofahrt zu Nora, hörte er
in den Nachrichten, ein solcher Gegenstand sei in einem geschlachteten Schwein gefunden worden. Martin nahm die Meldung nur beiläufig zur Kenntnis, denn er war in Gedanken ganz woanders. Für ihn gab es auf dieser Welt nichts als Nora, seit er sie vor einigen Tagen bei Freunden getroff en hatte.

Er hatte sich ihre E-Mail-Adresse besorgt und ihr sein heftiges Entflammtsein mitgeteilt. Und sie hatte ihn daraufh in tatsächlich für heute nachmittag eingeladen.

Nora wohnte eine halbe Autostunde entfernt in einer rußigen Stadt, über der der Himmel von Schwerindustrie-Emissionen verdunkelt war. Aufgeregt, wie er war, verfuhr Martin sich kurz vor dem Ziel und kurvte einige bange Minuten lang fluchend herum, bis er schließlich direkt vor dem alten Mehrfamilienhaus, in dem Nora ihre Wohnung hatte, einen Parkplatz fand. Gerade noch rechtzeitig! Wenige Augenblikke später stand er ihr dann gegenüber, und die restliche Welt verblaßte sang- und klanglos, als sie ihn hereinbat.

Martin spürte augenblicklich, daß er Nora sympathisch war. Sein größter Wunsch war Wirklichkeit geworden! Er konnte sein Glück kaum fassen. Es kam ihm vor wie ein Wunder. Obwohl sie einander vorher erst einmal gesehen hatten, entstand sogleich eine derart vertraute Atmosphäre, daß man meinen konnte, sie wären bereits seit Jahren ein Paar. Bei Tee und Kuchen küßten sie einander. Am Abend, als ihr Leben nicht mehr dasselbe war wie noch vor wenigen Stunden, suchten Martin und Nora ein chinesisches Lokal in der Nähe auf.“

 

EugenEgner

Eugen Egner (Ingelfingen, 10 oktober 1951)

 

De Catalaanse schrijfster Mercè Rodoreda werd geboren op 10 oktober 1908 in Barcelona. Zij groeide uit tot een van de meest internationale catalaanse schrijvers, want haar werk is in bijna dertig talen vertaald, waaronder het Nederlands. Ze schreef voornamelijk romans en korte verhalen, maar hield zich ook bezig met journalistiek, poëzie en toneel. Zij heeft in Nederland vooral succes gehad met de roman Colometa uit 1962. Dit verhaal van een vrouw die staande blijft in de Burgeroorlog en de maatschappelijke ontreddering,

 

Uit: The Time of the Doves (Vertaald door David H. Rosenthal)

 

Julieta came by the pastry shop just to tell me that, before they raffled off the basket of fruit and candy, they’d raffle some coffeepots. She’s already seen them: lovely white ones with oranges painted on them. The oranges were cut in half so you could see the seeds. I didn’t feel like dancing or even going out because I’d spent the day selling pastries and my fingertips hurt from tying so many gold ribbons and making so many bows and handles. And because I knew Julieta. She felt fine after three hours’ sleep and didn’t care if she slept at all. But she made me come even though I didn’t want to, because that’s how I was. It was hard for me to say no if someone asked me to do something. I was dressed all in white, my dress and petticoats starched, my shoes like two drops of milk, my earrings white enamel, three hoop bracelets that matched the earrings, and a white purse Julieta said was made of vinyl with a snap shaped like a gold shellfish.

When we got to the square, the musicians were already playing. The roof was covered with colored flowers and paper chains: a chain of paper, a chain of flowers. There were flowers with lights inside them and the whole roof was like an umbrella turned inside out, because the ends of the chains were tied much higher up in the middle where they all came together. My petticoat had a rubber waistband I’d had a lot of trouble putting on with a crochet hook that could barely squeeze through. It was fastened with a little button and a loop of string and it dug into my skin. I probably already had a red mark around my waist, but as soon as I started breathing harder I began to feel like I was being

martyred. There were asparagus plants around the bandstand to keep the crowd away, and the plants were decorated with flowers tied together with tiny wires. And the m
usicians with their jackets off, sweating. My mother had been dead for years and couldn’t give me advice and my father had remarried. My father remarried and me without my mother whose only joy in life had been to fuss over me. And my father remarried and me a young woman all alone in the Plaça del Diamant waiting for the coffeepot raffle and Julieta shouting to be heard above the music. “Stop! You’ll get your clothes all wrinkled!” and before my eyes the flower-covered lights and the chains pasted on them and everybody

happy and while I was gazing a voice said right by my ear, “Would you like to dance?”

 

Rodoreda1

Mercè Rodoreda (10 oktober 1908 – 13 april 1983)

 

 De Britse schrijver Harold Pinter werd geboren op 10 oktober 1930 in Londen. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2006  en ook mijn blog van 10 oktober 2008 en ook mijn blog van 28 december 2008.

 

Uit: The Homecoming

       Act Two.

 

LENNY (to Ruth). What about one dance before you go?

TEDDY: We’re going.

LENNY: Just one.

TEDDY: No. We’re going.

LENNY: Just one dance, with her brother-in-law, before she goes.

LENNY bends to her.

Madam?

RUTH stands. They dance, slowly. TEDDY stands, with RUTH’s coat. MAX and JOEY come in the front door and into the room. They stand. LENNY kisses RUTH. They stand, kissing.

JOEY. Christ, she’s wide open. Dad, look at that.

Pause.

She’s a tart.

Pause.

Old Lenny’s got a tart in here.

JOEY goes to them. He takes RUTH’S arm. He smiles at LENNY. He sits with RUTH on the sofa, embraces and kisses her.

He looks up at LENNY.

Just up my street.

He leans her back until she lies beneath him. He kisses her. He looks up at TEDDY and MAX.

It’s better than a rubdown, this.

LENNY sits on the arm of the sofa. He caresses RUTH’s hair as JOEY embraces her. MAX comes forward, looks at the cases.

MAX. You going, Teddy? Already?

Pause.

Well, when you coming over again, eh? Look, next time you come over, don’t forget to let us know beforehand whether you’re married or not. I’ll always be glad to meet the wife. Honest. I’m telling you.“

 

Pinter

Harold Pinter (10 oktober 1930 – 24 december 2008)

 

De Franse schrijver Claude Simon werd geboren op 10 oktober 1913 te Tananarive (Madagaskar) als zoon van een Franse legerofficier. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2008.

 

Uit: La Route des Flandres

 

„sans doute aurait-il préféré ne pas avoir à le faire lui-même espérait-il que l’un d’eux s’en chargeait pour lui, lui éviterait ce mauvais moment à passer mais peut-être doutait-il encore qu’elle (c’est-à-dire la Raison c’est-à-dire la Vertu c’est-à-dire sa petite pigeonne) lui fût infidèle peut-être fut-ce seulement en arrivant qu’il trouva quelque chose comme une preuve comme par exemple ce palefrenier caché dans le placard, quelque chose qui le décida, lui démontrant de façon irréfutable ce qu’il se refusait à croire ou peut-être ce que son honneur lui interdisait de voir, cela même qui s’étalait devant ses yeux puisque Iglésia lui-même disait qu’il avait toujours fait semblant de ne s’apercevoir de rien racontant la fois où il avait failli les surprendre où frémissante de peur de désir inassouvi elle avait à peine eu le temps de se rajuster dans l’écurie et lui ne lui jetant même pas un coup d’œil allant tout droit vers cette pouliche se baissant pour tâter les jarrets disant seulement Est-ce que tu crois que ce révulsif suffira il me semble que le tendon est encore bien enflé Je pense qu’il faudrait quand même lui faire quelques pointes de feu, et feignant toujours de ne rien voir pensif et futile sur ce cheval tandis qu’il s’avançait à la rencontre de sa mort dont le doigt était déjà posé dirigé sur lui sans doute tandis que je suivais son buste osseux et raide cambré sur sa selle tache d’abord pas plus grosse qu’une mouche pour le tireur à l’affût mince silhouette verticale au-dessus du guidon de l’arme pointée grandissant au fur et à mesure qu’il se rapprochait l’œil immobile et attentif de son assassin patient l’index sur la détente voyant pour ainsi dire l’envers de ce que je pouvais voir ou moi l’envers et lui l’endroit c’est-à-dire qu’à nous deux moi le suivant et l’autre le regardant s’avancer nous possédions la totalité de l’énigme (l’assassin sachant ce qui allait lui arriver et moi sachant ce qui lui était arrivé, c’est-à-dire après et avant, c’est-à-dire comme les deux moitiés d’une orange partagée et qui se raccordent parfaitement) au centre de laquelle i
l se tenait ignorant ou voulant ignorer ce qui s’était passé comme ce qui allait se passer dans cette espèce de néant (comme on dit qu’au centre d’un typhon il existe une zone parfaitement calme) de la connaissance, de point zéro :…“

 

Simon

Claude Simon (10 oktober 1913 – 6 juli 2005)

 

De Antilliaanse schrijver Willem Christiaan Jacobus (Boeli) van Leeuwen werd geboren op 10 oktober 1922 op Curaçao. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2006 en ook mijn blog van 10 oktober 2008.

 

Uit: De eerste Adam

 

Hij was gestold tot wie hij was, zoals destijds toen hij was gezien door de dochter van Jamel: een mens los van alle mensen, die niet in een ander verloren kon gaan, die niet in een ander op kon lossen als suiker in water, die niet één vlees kon worden met een ander omdat zijn geest niet meer in het vlees was. Hij werd toen die hij was, onvervreemdbaar gevangen in zijn eigen huid, in de kringloop van zijn eigen bloed, in de hartslag van zijn eigen hart. En naast hem op het strand lag een medemens, eveneens een gesloten systeem van zenuwen en aderen en bloedsomloop in wiens lichaam hij was geweest: een medemens, niet meer een vrouw.“

 

Uit: Een vreemdeling op aarde

 

En zelf heeft hij als kind en jonge man, minder vaak naarmate hij ouder werd, deze geheimzinnige ogenblikken gekend, momenten van honingpuur en bloemenrein geluk, die de tranen in zijn ogen deden opwellen: op het achterbalkon van een tram, wanneer hij in de verte grachtenhuizen over een brug zag hangen; in de concertzaal, wanneer de violen onder de handen van de dirigent ineens een melodie tot zingende bloei brachten; in bed met een vrouw, wanneer hij plotseling in de lichaamswarmte van een medemens het geluk terugvond van het Paradijs.“

 

VanLeeuwen

Boeli van Leeuwen (10 oktober 1922 – 28 november 2007)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e oktober ook mijn vorige blog van vandaag.