Dolce far niente, antoine de kom, Atte Jongstra, Taije Silverman, Amélie Nothomb, Nikolaus Lenau, Tom Perrotta

Dolce far niente

 


Ingang Vondelpark door Gerard Huysman, 2018

 

Uit: Het geluk van de brug

“Waar verloren wij onszelf? Bij de toegang tot het Vondelpark aan de Stadhouderskade. Die is groots, in de schitterende traditie van de Londense parken. Welke beloftes gaan er van deze toegang uit: er moet een klein Versailles achter liggen. Waarom het gaat, is hier gerealiseerd: twee werelden worden van elkaar gescheiden. De poort voorbij en je bent in een nieuwe wereld. In mijn jeugd gingen wij altijd door het Kattenlaantje naar binnen, een wat stiekeme toegang tot verboden genoegens. Misschien nog belofterijker is het drievoudige hekwerk bij Artis. Ik wil het gevaar lopen belachelijk te zijn, maar ik vind het een van de mooiste stukjes Amsterdam. Als kind kende ik het geluk van die toegang heel diep: ik ging van Amsterdam de tropen in. Papegaaien heetten mij welkom. Ik wilde toen al in wat nu de Henri Polaklaan heet, wonen om het blijvend uitzicht op de poort naar elders. En elke dag de mogelijkheid de grens weer te overschrijden. Een lichte opwinding komt nog altijd over mij als ik Artis nader.
Alle toegangen worden mooier wanneer er een trappartij voor ligt. Iets van onbereikbaarheid doet zich even voelen. De Sint-Pieter in Rome en de Saint-Paul’s in Londen triomferen natuurlijk in het trappenrijk. God woont in de hoge. Wat biedt Amsterdam aan trappen? Ik loop in gedachten de stad door. Geen trap te zien. Een kleine bij het Amstel-Hotel, de prelude tot het schitterende trappenhuis binnen, waar ik dagelijks vanaf zou willen dalen. Kerkgebouwen zijn in Amsterdam allemaal gelijkvloers met de straat. De God van Amsterdam is een democratische. Hij wil zich niet boven ons verheffen. Misschien wordt het burgerkarakter van het Paleis op de Dam wel het mooist gesymboliseerd in de afwezigheid van trappen; de paar treden die er nu liggen, verdienen de naam van trap niet. Buckingham Palace heeft ook geen trappen, maar weer wel een der mooiste hekwerken van de wereld, dat de burger op royale afstand houdt.”
Ik zoek, al weer in gedachten, naar grootse hekwerken in Amsterdam (de mooiste staan langs de Vecht, metershoog zijn ze en de gouden punten reiken tot de hemel). Zo kom ik weer bij het Vondelpark.”

 
Kees Fens (18 oktober 1929 – 14 juni 2008)
De Chassékerk en de Chasséstraat in Amsterdam. Kees Fens groeide op in deze straat.

 

De Nederlandse schrijver en dichter antoine de kom werd geboren in Den Haag op 13 augustus 1956. Zie ook alle tags voor antoine de kom op dit blog.

Epidauros

Ik zie marrons met de godin der jacht. Disjecta
Membra? Artemis tussen weggelopen negerslaven?
Het Griekse mythos doet mij telkens denken aan
Bewoners van het oerbos: daar peddelt Hecate in ‘n
Korjaal, Poseidon proest in waterval en kreek,
God Hermes spoedt zich naar de Tafelberg
Met nieuws voor Zeus en Hera. Dit hier, dit
Theater te Epidauros, roept bij mij op het klaslokaal
Met houten banken stijgend naar de achtermuur.
Een stem, een zwaar Guyaans accent. Dat men in
Italië nog Latijn spreekt, dat de oorlog op de
Peloponnesos net voorbij is, dat zegt Oscar Virunda.
Hij dicteert op monotone toon zijn commentaar, Oscar,
corpulent, gesteven boord, ’t kalend kroeshaar grijs.

 

Des tijds

Zandstraat die een zandstraat kruist;
Huis, lege huls, de kamers kaal, juist
Daarom sta ik in dit huis op de hoek,
Zoek naar wat tijdloos-nooit verhuist.

Ik wacht op de verleden tijd. Eerst
Zit ik in rotan stoelen, spiegel beheerst
Mijzelf in ramen, tuur dan in ’t duister nu:
De tand des tijds breekt af, perdu, als eerst.

Gasten gaan het huis in: figuranten,
In ’t want van mijn geheugen vastgeklampte
Wassen beelden, smeltend in de tropennacht.
Hun lachen was een voorzaal vol gedaanten.  

 
antoine de kom (Den Haag, 13 augustus 1956)

 

De Nederlandse schrijver en essayist Atte Jongstra werd geboren in Terwispel op 13 augustus 1956. Zie ook alle tags voor Atte Jongstra op dit blog.

Uit: Worst

“Tijdens mijn huwelijk met Rosa was ik een eerzaam burger met een weinig opmerkelijk leven. Mijn producten waren niet alledaags misschien, maar ik was gewoon werkzaam in ZZP-verband. Hoofden thuisarbeider. Ik zat de ganse dag achter mijn schrijftafel, de gang naar de supermarkt was al een heel uitstapje. Dat bestaan had nu abrupt opgehouden. Ik leefde uit de koffer, huizend in een morsig kunstenaarsatelier, en was geheel het noorden kwijt. Mijn verstandelijke vermogens had ik nog, maar de controle was zoek.
Alle gebruikelijke oriëntatiepunten van de dag waren weg, dat ontregelde nog het meest. Gewone huiselijke dingen. De wachttijd voor de dichte badkamerdeur, waarachter de vertrouwde kraangeluiden en het gespetter van Rosa, die op haar privacy stond. Haar schoongewassen ochtendjasgestalte, die vervolgens langs mij ruiste.
‘Wat sta je hier op mij te wachten? Ik voel me opgejaagd. Heb je al thee gezet?’
Natuurlijk had ik thee gezet. Of ik die dag het sanitair ging doen?
Zeker, het was immers dinsdag. En de douche met Antikal?
‘Ach, alweer een maand voorbij?’
Dialogen waaraan men zich gaat hechten, zonder het te merken. Er is een wilsbesluit geweest, het huwelijk. Dan volgt men een rode lijn. Kwestie van karaktervastheid en gewoonte. Liefde was er ook. En de toon waarop het leven loopt, valt na een jaar of vijf niet langer op. Ik had mijn gezel in het ondermaanse om de aard van het beestje uitgezocht. Dit hoorde er kennelijk bij, ik was ermee vergroeid geraakt.
Ik had vrijwel meteen na mijn heenzending asiel gevonden op een afgeschoten werkvloerstuk in een gekraakte typografische fabriek, in de negentiende-eeuwse gordel van de stad. Ik installeerde mijn computer op een schragentafel, hing wat kleren aan een haakje en sleet mijn nachten in de twijfelaar op een aangebracht entresol. Het smalle leven. Best luxe, best kaal. De vriend die me onderdak geboden had werkte een jaar lang in het buitenland. Ik zegen hem, waar had ik anders moeten blijven? Daar zat ik, drieënnegentig dagen lang. Aanvankelijk slechts naar buiten voor sigaretten, afhaal, en de drank om alles weg te spoelen. Denkend aan mijn dertien jaar met Rosa.
Een huwelijk wordt in terugblik minder ideaal als men is weggestuurd. De schellen vallen.”


Atte Jongstra (Terwispel, 13 augustus 1956)

 

De Amerikaanse dichteres, vertaalster en hoogleraar Taije Silverman werd geboren in San Francisco op 13 augustus 1974. Zie ook alle tags voor Taije Silverman op dit blog.

The Boy with the Bolt

The boy at my poetry reading wants to start a reliquary.
He might be twelve, his belly billowed around him like a safety
net for his body, and a head of curly hair the shocked color
of saffron. His shoulders have the blockish weight
of a kitchen cupboard but his voice is a child’s,
girlish and mannered. His name is River.

He tells me the bolt he found along the bank of a river
will be the first official piece of his reliquary.
Meaningful objects are hard to come by, he says with a child’s
comic gravity, but I’ve got this bolt. Lifesaver-
shaped erasers line the bookstore’s front counter beside paperweights
of Paris. In the Q&A his cheeks prickle with a rich, pink color

each time he asks a question: What’s your favorite color?
and Do you believe in numerology? “River!”
his mother exclaims when he asks my deepest fear, but he waits
for my answer. I want to ask how he knows what a reliquary
is. I want to know what the bolt looks like, if it’s right now safe
in his pocket and if the sign it held warned CHILDREN

CROSSING or WIND GUSTS. A child’s
deepest fear is not of danger but of loss, though of loss that doesn’t color
what comes after. Absence without aftermath. He’s so intent on saving
what surrounds him that who he’ll be without it must seem to him
as abstract as old age—a minor evil that the simplest of reliquaries
could overcome. I want to hold the bolt’s small, solid weight
in my hand, hold its useless intention, but people are waiting
to buy my book and tell me how when they were children
they also lost their mothers, as if inside reliquaries
we keep grief and not the rose-scented, colorless
bones of saints. As if grief could carry us like rocks across a river,
embedded in sediment so we might safely

walk on water. But grief is the water: I have saved
messages from answering machines and a nearly weightless
piece of cork, several Post-It notes, and a petal from a river
of curbside cherry blossoms that my father scooped like a child
and let fly in front of my mother. Moth-colored,
powerless petal. And then—isn’t a book a reliquary?

River waits in line to ask what he should add to his reliquary.
Instead of signing my name, I list a used eraser, a child’s watercolor,
and a page from your diary saying “I haven’t lost anything, I’m safe.”


Taije Silverman (San Francisco, 13 augustus 1974)

 

De Franstalige Belgische schrijfster Amélie Nothomb werd geboren in Kobe in Japan op 13 augustus 1967. Zie ook alle tags voor Amélie Nothomb op dit blog.

Uit: Met angst en beven (Vertaald door Marijke Arijs)

“Op een morgen liet mijnheer Saito me weten dat de vice-directeur in zijn kantoor een aanzienlijke delegatie van een handelspartner op bezoek had: ‘Koffie voor twintig personen.’
Ik kwam bij mijnheer Omochi binnen met mijn grote dienblad en was de perfectie in persoon: ik schonk de kopjes in met een nadrukkelijke nederigheid, terwijl ik de meest subtiele formules prevelde, de ogen neersloeg en buigingen maakte. Als er voor de ôchakumi een orde van verdienste bestond, dan had ik die zeker gekregen.
Uren later vertrok de delegatie. De stentorstem van de moddervette mijnheer Omochi bulderde: ‘Saito san!’
Ik zag mijnheer Saito opspringen, lijkbleek worden en naar het hol van de onderdirecteur snellen. Het gebrul van de dikzak weergalmde achter de wand. We konden niet verstaan wat hij zei, maar het klonk niet bepaald vriendelijk.
Mijnheer Saito kwam terug met een gezicht als een oorwurm. Ik kreeg domweg met hem te doen toen ik bedacht dat hij drie keer minder woog dan zijn agressor. Precies op dat moment riep hij me, ziedend van woede.
Ik volgde hem naar een leeg vertrek. Hij voer zo heftig tegen me uit dat hij over zijn woorden struikelde: ‘U hebt de delegatie van onze handelspartners hevig ontstemd! U hebt koffie geschonken met beleefdheidsformules die de indruk wekten dat u het Japans perfect beheerst!’
‘Ik spreek het ook lang niet slecht, Saito san.’
‘Zwijg! Hoe durft u zich te verdedigen! Mijnheer Omochi is razend op u. U hebt de sfeer op de bijeenkomst vanmorgen grondig verziekt: hoe konden onze handelspartners zich nou op hun gemak voelen, in het bijzijn van een blanke die hun taal verstaat? Van nu af aan spreekt u geen Japans meer.’
Ik keek hem verbaasd aan: ‘U zei?’
‘U kent geen Japans meer. Is dat duidelijk?’
‘Kom nou, Yumimoto heeft me juist in dienst genomen om mijn kennis van uw taal!’
‘Mij een zorg. Ik gebied u om voortaan geen Japans meer te verstaan.’


Amélie Nothomb (Kobe, 13 augustus 1967)

 

De Oostenrijkse dichter Nikolaus Lenau werd geboren op 13 augustus 1802 in Csatád (in het Hongaarse deel van Oostenrijk-Hongarije). Zie ook alle tags voor Nikolaus Lenau op dit blog.

In der Wüste

Ist’s nicht eitel und vergebens,
Lieben Freunde, saget an!
Durch den Wüstensand des Lebens
Sich zu wühlen eine Bahn?

Streut auch unser Fuß im Staube
Spuren aus von seinem Lauf,
Gleich, wie Geier nach dem Raube,
Kommt ein Sturm und frißt sie auf.

Einsam und in Karawanen
Treibt es nach dem Land der Ruh’,
Und es flattern tausend Fahnen
Hier und dort der Ferne zu.

Wir auch wandern vielverbündet
Nach der Räthselferne aus;
Doch der Strahl der Wüste zündet
Sehnsucht nach dem kühlen Haus;

Zündet heißer stets das Sehnen
In die Gruft aus diesem Land,
Wo, nie satt, nach unsern Thränen
Lechzt herauf der dürre Sand.

 

Schilflieder

1.
Drüben geht die Sonne scheiden,
Und der müde Tag entschlief.
Niederhangen hier die Weiden
In den Teich, so still, so tief.

Und ich muß mein Liebstes meiden:
Quill, o Thräne, quill hervor!
Traurig säuseln hier die Weiden,
Und im Winde bebt das Rohr.

In mein stilles, tiefes Leiden
Strahlst du, Ferne! hell und mild,
Wie durch Binsen hier und Weiden
Strahlt des Abendsternes Bild.


Nikolaus Lenau  (13 augustus 1802 – 22 augustus 1850)
Portret door Matev¸ Langus, 1831

 

De Amerikaanse schrijver Tom Perrotta werd geboren op 13 augustus 1961 in Garwood. Zie ook alle tags voor Tom Perrotta op dit blog.

Uit: Mrs. Fletcher

“It was a long drive and Eve cried most of the way home, because the big day hadn’t gone the way she’d hoped, not that big days ever did. Birthdays, holidays, weddings, graduations, funerals—they were all too loaded with expectations, and the important people in her life rarely acted the way they were supposed to. Most of them didn’t even seem to be working from the same script as she was, though maybe that said more about the important people in her life than it did about big days in general.
Take today: all she’d wanted, from the moment she opened her eyes in the morning, was a chance to let Brendan know what was in her heart, to express all the love that had been building up over the summer, swelling to the point where she sometimes thought her chest would explode. It just seemed really important to say it out loud before he left, to share all the gratitude and pride she felt, not just for the wonderful person he was right now, but for the sweet little boy he’d been, and the strong and decent man he would one day become. And she wanted to reassure him, too, to make it clear that she would be starting a new life just the same as he was, and that it would be a great adventure for both of them.
Don’t worry about me, she wanted to tell him. You just study hard and have fun. I’ll take care of myself…
But that conversation never happened. Brendan had overslept—he’d been out late, partying with his buddies—and when he finally dragged himself out of bed, he was useless, too hungover to help with the last-minute packing or the loading of the van. It was just so irresponsible—leaving her, with her bad back, to lug his boxes and suitcases down the stairs in the sticky August heat, sweating through her good shirt while he sat in his boxers at the kitchen table, struggling with the child-proof cap on a bottle of ibuprofen—but she managed to keep her irritation in check. She didn’t want to spoil their last morning together with petty nagging, even if he deserved it. Going out on a sour note would have been a disservice to both of them.
When she was finished, she took a few pictures of the van with the back hatch open, the cargo area stuffed with luggage and plastic containers, a rolled-up rug and a lacrosse stick, an Xbox console and an oscillating fan, a mini-fridge and a milk crate full of emergency food, plus a jumbo bag of Cool Ranch Doritos, because they were his favorite. She uploaded the least blurry photo to Facebook, along with a status update that read, Off to college! So happy for my amazing son, Brendan!!! Then she inserted the obligatory emoticon and launched her message into space, so her 221 friends would understand how she was feeling, and could let her know that they liked it.”

 
Tom Perrotta (Garwood, 13 augustus 1961)

 

Zie voor de schrijvers van de 13e augustus ook mijn blog van 13 augustus 2016 en ook mijn blog van 13 augustus 2011 deel 2.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *