A. Marja

De  Nederlandse schrijver A. Marja (pseudoniem van Arend Theodoor Mooij werd geboren in Oude Leije op 8 maart 1917. In 1924 verhuisde het gezin Mooij naar Winschoten, waar Marja van 1930 tot 1936 de christelijke hbs bezocht. In 1934 ontmoette hij de dichter in de dop Koos Schuur, met wie hij tot zijn dood nauw bevriend zou blijven. Onder invloed van een leraar Duits publiceerde Marja, nog onder zijn eigen naam, op 2 februari 1935 een gedicht in Volk en Vaderland.  A. Marja debuteerde in 1937 met de dichtbundel “Stalen op zicht”. Zijn enige roman “Snippers op de rivier” beleefde vijf herdrukken en werd door critici bejubeld. Marja wordt door sommigen tot de Groninger School gerekend. Marja maakte furore met zijn ‘practical jokes’, rigoureuze grappen die hij uithaalde met collega-dichters en schrijvers, die hem niet altijd in dank werden afgenomen. Zijn biografie kenmerkt zich door ongeluk: hij kon van zijn scheppend werk niet leven, had moeite met het behouden van een vaste baan, hertrouwde tweemaal en had al vroeg hartklachten en diabetes. In oktober 2008 zorgden een heruitgave van Snippers op de rivier, een bloemlezing uit de gedichten van A. Marja en een speciale aflevering van het literaire tijdschrift Tzum voor een revival.

Een psychiater

Soms als er iemand op zijn divan ligt
zich los te kronkelen uit een neurose,
begint hij aan zijn binnenkant te blozen
om wat er gaapt tussen zijn overwicht

en ’t knaapje dat nog altijd in hem leeft
met spillebenen, lokken, meide-kleren
en, later, dat hardnekkig masturberen
waarvan zijn moeder nooit geweten heeft.

De angst dat al die anderen ’t begrijpen
kan af en toe nog zijn testikels knijpen,
maar laat hem los zodra hij spreekuur heeft.

Alleen die blos – omdat wie tot hem komen
niet weten hoe de droesem hunner dromen
cement wordt waarmee hij zijn vesting bouwt.

 

Een dorp

De groenbemoste boerenhuizen keren
beminnelijk hun mesthoop naar de straat,
waar zich de dorpsjeugd tracht te amuseren
en men op zondag statig kerkwaarts gaat.

Het hart, bedolven onder zoveel kleren,
houdt regelmaat, ook als het feller slaat:
wie hier zijn heilsleer tracht te propageren
ruikt mest en kent weer ’s mensen aardse staat.

Ik rijd er rond en denk: de jaren kwamen
en gingen weer, zij waren matig boos
of matig goed; een vaag gerucht van namen

bleef zelfs wel de oorlog hier – maar na een poos
zie ik een bouwval met verwoeste ramen:
de synagoge, zin- en waardeloos.

 


A. Marja (8 maart 1917 – 10 januari 1964)