A. van Collem

De Nederlandse dichter en schrijver Abraham (Bram) Eliazer van Collem werd geboren op 13 oktober 1858 in Rotterdam als zoon van Eliazar van Collem, venter in manufacturen, en Jetta Vroman, marktkoopvrouw. De familie van Van Collem zat in de confectieindustrie en hij stond al vroeg aan het hoofd van het bedrijf. Echter door de culturele veranderingen in de jaren 1880 ging de voorkeur van Van Collem uit naar andere gebieden dan de handel en de industrie. In 1890 trouwde hij met Henriette Prins, met haar kreeg hij drie dochters en een zoon. Zijn eerste bundel prozaschetsen kwam uit in 1891 onder de naam “Russische melodieën”. Het was een felle reactie op de pogroms in Rusland, mede wanwege zijn joodse achtergrond. Van Collems dichterlijke ontplooiing vond plaats na zijn vijftigste levensjaar. Hij publiceerde in het socialistische maandblad De Nieuwe Tijd, waarvan onder andere Frank van der Goes, Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst redacteuren waren. Diverse werken volgenden en Van Collem schaarde zich met zijn werk in het rijtje Gorter, Henriette Roland Holst en Adama van Scheltema. Van Collem maakte ook gebruik van pseudoniemen, zo schreef hij eveneens onder de namen Lodewijk Gangwater en Bram Westergeest.

Zaligspreking

Zalig zijn de dronkenen van geest
Die de aarde zagen door opalen
Glazen, toegang gevend tot de zalen,
Aangericht voor een wijdlichtend feest.

Wankelen de velden ziet hun geest
En de dieren buigen vele malen,
En de boomen lachen, maar het meest
Lachen op de wereld de kanalen.

Als het nacht wordt, gaan de sterren springen
En de maan glijdt, witte majesteit
In een zilvren pruik de balzaal binnen.

Van de luchten vallen sidderingen
Keur van blanke rhythmen wordt gespreid,
En de wereld gaat een dans beginnen.

 

Natuur ik luister naar uw wil

Natuur ik luister naar uw wil, ik ben
Uw zoon, gij hebt mij samengesteld, gij naamt
Planten en dieren, ijzer, giftig kruid
Het zout der zee, en van der bomen hars
Van Orion de lichtweg en het beeld,
En van de zon het goud en goot het uit
En mong het kostelijk, en maakte bloed
En huid en spieren tot dit opgaand lijf
Waarin de wind jaagt van uw scheppingsadem.
Voortdurend maakt ge mij, en stoot mij aan
En toetst mijn lichaam aan uw plant, uw dier,
Uw ijzer, lood en tin, magnesia
En d’andre stoffen stromend in uw brein,
Opdat ik mij herinnere, dat gij
Mijn maker zijt, en ik uw creatuur.

 
A. van Collem (13 oktober 1858 – 3 november 1933)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *